Van mijnwerkers en hoptelers.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Zoals ik reeds schreef woonde ik in mijn prille jeugdjaren, begin van de jaren 50 bij mijn grootouders langs moeders kant. Mijn grootvader, peter Fons, was mijnwerker en mijn grootmoeder, meter Finne, was huishoudster en ook hopteeltster. Zij hadden een kroostrijk gezin van vijf dochters en één zoon. Mijn moeder was de oudste en mijn jongste tante was amper 10 jaar ouder dan ikzelf.
Mijn peter Fons trok iedere avond rond 19 u. met de trein naar Wallonië om er s nachts te gaan werken in de koolmijnen, zoals vele andere mannen uit de Denderstreek. Een treinrit van om en bij de twee uur bracht hen ter plaatse om na hun werknacht s morgens rond 8 u 30 terug thuis te zijn. Nu wordt er veel gepalaverd over werkloosheid in Wallonië en onbezette werkplaatsen in Vlaanderen, maar van een toevloed Waalse arbeiders naar Vlaanderen is er alsnog geen sprake zoals onze voorouders deden.
s Avonds voor zijn vertrek maakte mijn meter Finne altijd voor haar man een kom melk met beschuit en bruine suiker klaar. Als kleine gast zat ik naast slurpende peter met grote ogen te kijken of er niets zou overblijven en iedere keer kreeg ik toch een overschotje van de smakelijke melk. s Morgens voor het naar school gaan zag ik peter terugkomen met zijn lege eetzak op de rug, moe van het werken, en hoe hij na een stevig ontbijt zijn bed opzocht. Meter Finne zat s morgens als altijd in de hoplochting die achter de woning was gelegen. Hop werd meestal in de streek geteeld als bijverdienste. Hop werd en (wordt ?) gebruikt als additief bij het brouwen van bier. Het is een zeer arbeidsintensieve bezigheid : het planten van de hoppescheuten, de groeiende ranken leiden langs diep in de grond te steken houten staken, de wilde scheuten wegsnoeien, sproeien tegen allerlei ziektes en uiteindelijk de pluk van de hopbellen. Dit laatste gebeurde telken jare in begin van de maand september, gelijktijdig met de aanvang van het nieuwe schooljaar. Bij mooi weer troepten de plukkers samen buiten in de lochting, waar de hopstaken werden ontdaan van de ranken, waarna de groene bellen van de rank werden geplukt in een wissen manden (zie foto boven). De bellen lieten een soort zwarte vettige hars na op de handen die enkel na ernstig schrobben terug proper werden; de ranken die bij toeval tegen je blote arm of been schuurden lieten rode striemen achter. De geplukte hop belandde in de droogast waar vuurtje werd gestookt en waar langs de schoorsteen een typische scherpe hopgeur vrijkwam die gedurende weken in de ganse omgeving in de lucht bleef hangen. Na de pluk werden alle hopranken opgehoopt en in brand gestoken, hetwelk ons vooral bij valavond een feeëriek spektakel bezorgde.
Hierna kwamen de opkopers de gedroogde hop die werd verpakt in enorme jutte zakken keuren en werd de prijs overeengekomen. Na weging werd contant betaald en zag ik mijn grootmoeder vlug met haar welverdiende centjes de trap opgaan naar een geheim plekje waar het geld veilig werd opgeborgen. Van cheques of banken was er gelukkig nog geen sprake in die tijd.
|