Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    04-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Verken als Kluizenaar - Felix Timmermans (1)

    Het Verken als Kluizenaar

     

    Door Felix Timmermans


    8orv.jpg
     

    Een verken heeft maar een sieraad, een ornament en dat is zijn staart.

     

         Boer Tist dreef zijn verken, dat hij Kozze noemde, naar de wekelijkse varkens-, bloemen-, haring- en andere dingenmarkt met al de moeite en de last, die zo een verken bij had. Hij moest er aan stoten en trekken, duwen en sleuren; zodat hij er eerst aankwam als de verkensmarkt was afgelopen. Maar voor zulke schone Kozze, zou er zeker nog wel een verkensslachter te vinden zijn, die het tegen een goede prijs opkocht, en die het dan vandaag of ten laatste morgen, het mes in de keel wroette, om er dan spek, ribbeken, hespen, kip-kap, zoete lies en worsten van te maken, alles zo nieuw en anders dat men bij het zien van die dingen aan geen verken meer dacht. 't Is goed dat men alles niet op voorhand weet, anders ware het leven nog ongelukkiger dan het is, ook voor de verkens. Want de schaduw van de dood viel over zijn roze lijf, maar het sliep rond en gelukkig en bekommerde zich om niets.

         Daar waren wel een paar verkensbeenhouwers, die het mals beest prijsden en bewonderden, doch die de hoge prijs niet konden besteden, die boer Tist voor zijne malsen dikzak vroeg.

    Dan eindelijk kwam de geschikte man, die na veel loven en bieden, handgeklets en gefluister het verken kocht. Kozze sliep maar voort. Boer Tist had de beurs met zilveren geld reeds in zijn hand, de verkensslachter smoorde eerst nog zijn pijp aan, alvorens het zeeltje vast te nemen, waaraan het verken gebonden was, toen er ineens iets vreemds en geweldigs gebeurde, waar de gazetten van die dagen, weken lang vol van geletterd stonden.

    Er was daar juist een manneken van zes à zeven jaar, Gomeerken genaamd, dat met nog andere mensen, zoals dit meer gebeurt, die verkoop had nagezien en beluisterd.

     

         Gómmeerken zag om zo te zeggen de gedachten van die verkensbeenhouwer, en het jongesken kreeg zulk medelijden met de dikke snorker, dat de tranen over zijn gezicht liepen. En al at Gomeerken nog zo gaarne worst, kip-kap en hesp, toch deed het hem zeer aan 't hart dat het verken daarvoor eerst moest sterven. Liever daar nooit meer van smullen of smeren, als hij daardoor het beestje redden kon!

         En door een ingeving, die slechts aan dichters en kinderen geschonken wordt, ging Gomeerken, juist toen de slachter zijn pijp aansmoorde, naar Kozze, hief die zijn dikdooraderde oorlap op, en zei hem als in een brievenbus : « Loop weg! Loop weg! Ze gaan u dood doen, fricadellen van u maken, leverworst, soep... » De rest hoorde het verken niet meer. Met de rapte van een bliksem was het van die woorden overtuigd, zag zijn vreselijk eind, en raffel! het stormde er akelig-krijsend van onder, wierp boer en slachter om, duwde een boerin in haren korf met eieren, zodat ze te spartelen lag in een grote eierstruif.

         Het angstige dier rende de schraagskens van een koek- en muntebollenkraam omver, dat dozen en flessen en zeil op verkoper en koper terecht kwam, en waar de straatjong natuurlijk hun voordeel uit trokken met in die zoete dingen te grabbelen en te scharrelen.

         Kozze botste op een pekelharing- en Hollandse-kaas-tent, kegelde alles omver met de verkoper er bij.

    Ineens stond heel de markt overhoop. Het was alsof een storm de kramen en zeilen weg en weder schudde, een wild geschreeuw en angstig hulpgeroep galmde tegen de gevels der huizen, er kraakte gevloek en gesidder, er was gebreek van flessen en glazen en gerammel van potten en pannen; een spookachtig weg en weer geloop uit schrik of om te redden wat nog te redden was. De een viel over de ander, er wierd gevochten, kramen en tafels omvergestoten. Een lawaai lijk bij 't einde van de wereld.

     

    Het angstige dier ritste onder de kramen door.

     

         Enige sterke kerels wouën het verken pakken, ook politie-mannen met blanken sabel namen er aan deel. Maar het angstige dier ritste onder de ramen door, omverbonkend wat het in de weg stond, zodat die sterke kerels en gesabelde politiemannen op en over het uitstallingsblad van de kramen moesten springen, of er onder door kruipen, waardoor er nog meer vernield en verwoest wierd.

    Doch er moest een einde aan komen. De burgemeester wou het, en de commissaris wou het ook.

         De burgemeester kwam met zijn jachtgeweer het huis uitgelopen. « Het is niet geladen! » riep zijn verstandige vrouw. « Ik schiet toch immer er nevens, 't is maar om het verken bang te maken, lieveling », zei hij, en hij liep naar de pui van het Gemeentehuis waar hij met het jachtgeweer zwierde en zwaaide.

    De commissaris, een soldaat met een houten been, dat hij van de oorlog had meegekregen, en waar hij fierder op was dan op zijn vroeger been dat hij in den oorlog gelaten had, droeg een snor als een zeehond, waar dieven en kinderen bang van waren, en had ook een pistool, geladen !

         Hij ging het woeste dier tegenhouden met zijn snor en zijn pistool, als het maar naar hem kwam gelopen! Doch hij stond steeds aan die kant, waar de minste kans was dat het verken zou komen.

    Ondertussen vlogen kramen en uitstallingen ondersteboven, was er gehuil en getier. De markt was een zee van ingezakte zeilen, waaronder de mensen wroetten en vochten om er van  onder  uit te komen.

         Eindelijk toen dan bij verrassing het verken, dat er maar niet aan dacht van worst te worden, toch naar den commissaris kwam toegebonst, was hij op een vloek en een zucht de stadhuistrappen op, zogezegd om van daar uit beter te kunnen mikken.

    En Kozze hem van achterna, sloeg hem neer, rende de andere kant der trappen, maar toen ging per abuis het pistool toch af, en lap! De kogel schoot nog juist het schoongekrulde staartje van het verken af!

         En terwijl Kozze het verken nu nog razender van de brandende pijn aan zijn achterste, en vol schaamte om het kostelijk verlies verder galoppeerde, in de Kanaalstraat terecht kwam, van honderden mensen achtervolgd, om het lijk een neger in Amerika te lynchen, doch het redde zich met over te zwemmen en in bossen te verdwijnen, terwijl stond de burgemeester op de pui van het stadhuis met het bloedend staartje te zegevieren, en sprak tot de bevolking, die van onder de zeilen en van uit de huizen weer te voorschijn kwam : Wij hebben reeds het einde van het rampzalig ondier in handen, het voorste gedeelte dat nog onderwegen is zal weldra ook in onze handen zijn, en zal uitgedeeld worden aan de arme.

    Betrouw op ons, en wees kalm'

         De commissaris bonkte van nijd haast zijn houten been in splinters, daar een ander met de pluimen ging lopen. Doch het volk in plaats van kalm te zijn stormde het gemeentehuis op om schadevergoeding te bekomen. Door verbauwereerdheid liet de burgemeester het staartje vallen, juist voor de voeten van Gomeerken, die mee van hier naar ginder was gelopen.

    Snel raapte de kleine het verkenskrulleken op, en ritste er mee weg zo rap hij kon. De mensen drongen zich plat op het gemeentehuis dat hunnen buik tegen hunnen rug kwam en huilden en riepen om schadevergoeding. En weer stelde de burgemeester daar een einde aan :

    « Men zal de oorzaak opsporen en schuldigen zullen de straffen der gerechtigheid niet ontlopen. » Boer Tist moest boven komen, ook de verkensslachter.

    « 't Is mijn schuld niet », zei Boer Tist, « het was mijn verken niet meer, want ik had reeds het geld ».

    « En 't was mijn verken nog niet », zei de verkensslachter, « want ik had het zeeltje nog niet vastgenomen ».

    En 't was iedereen ontgaan dat Gomeerken wat in t oor van Kozze had gefluisterd, en 't jongsken zelf zweeg als een paddestoel.

         Daar stond nu Gomeerken met het staartje van het verken. Wat moest hij er mee aanvangen?

    Hij heeft het als alle brave kinderen het met dode vogeltjes doen, ergens op een stille plaats, achter het begijnhof, begraven, en heeft er als teder aandenken een paterblad op geplant, in de hoop en in 't geloof, dat er zoals in de sprookjes rozen zouden komen aanbloeien.

    Doch die trotse bloemen hielden aan hun hoogmoedige kenspreuk : « Geen rozen voor de verkens ». En 't patersblad bleef een patersblad dat 's anderendaags gemeenweg verslenste.

     

    Iedereen lachte het verken uit.

     

         Een verken heeft maar één sieraad, één ornament, en dat is zijn gekruld staartje, en hoeveel moeite heeft het niet gekost, toen O. L. Heer de dieren kleedde en versierde, om zo een sieraad te bekomen. En als dit een sieraad weg is, is alles weg. O Dood wees welkom !

    Kozze doolde en dwaalde wanhopig en verdrietig door veld en bos, langs weide en rivieren, zonder moed en zonder lust.

    De Ekster in haar avondtoilet gichelde : « Zeg Dikzak waar is uw franje, »

    De Ezel in de wei begon te lachen, en lelijk te luchen : « Hé Kozze, beste vriend, ik hoor wel uw schone orgelklanken, maar ik zie den draaier van de orgel niet! »

    Zelfs de koe, die nochtans zo weinig opmerkt zei met een helderstem : « Zijt gij niet beschaamd? » En de deftige, sierlijke zwaluw die gewoon was lijk de chic, de winters in Italië door te brengen, en daar veel rond de standbeelden had gevlogen, sjilpte : « maar plukt dan toch een druivenbladl »

     

    ledereen lachte het verken uit.

     

         Het arme dier zou voor eeuwig in een mollenpijp willen kruipen hebben van schaamte, maar geen was breed genoeg. Wat gedaan ! Wat gedaan! Het kon niet meer slapen noch eten, niets dan wenen en treuren.

     

         « Ik geen verken meer zijn! » sakkerde het ineens, en 't liep naar een moeras, rolde zich in 't zwarte slijk, en kwam zwart als de duivel te voorschijn, onkennelijk. En zie de boeren op het veld namen hun benen onder hun armen, al roepend : « Een everzwijn! Een everzwijn! »

    Doch de dieren zijn zo bang niet als de mensen. De vos riep van achter een knotwilg : « Héla Kozze! 't Is in lang nog geen vastenavond, weet ge! »

         Het Eekhoorntje viel lachend van de eene boom in de andere « Spekbuikske, waarom speelt gij spook bij dag? »

    Het verken was razend, en het riep zo hard het roepen kon ! « Nooit! nooit kom ik nog in de wereld. Ik trek mij terug in het diepste der bossen, waar mens, noch dier ooit een voet heeft gezet, waar ik noch zon, noch mane zie, en ik wil me daar voeden met wortelen en zwarte paddestoelen, tot de lieve dood mij komt halen! Salut, slechte wereld, ik spuw op U! »

    En 't is alzo dat het staartloze verken zich voor immer in de Begijnenbossen terug trok.

     

    « Ha, ha! » lachte de oude kluizenaar.


    s3zw.jpg
     

         Juist in die dagen leefde er op een zeer eenzame plek dezer Begijnenbossen een oude, vrome kluizenaar, met name Antonius.

    Die woonde daar in een rieten hutteken, waarop een torentje stak met een kloksken in. Driemaal per dag, 's morgens, 's noens en als de zonne zonk, luidde hij het kloksken om aan de schone natuur en de dieren de lof van God te verkonden.

         Hij bracht er zijn leven door in bidden, boeten, vasten en mediteren. En hij had juist het noenekloksken geluid, als hij ginder het verken verbaasd naar de hut zag staren. Het had ondertussen geregend, het slijk was er af en Kozze had weer zijn natuurlijke roze kleur bekomen. Het dier en de Heilige man bezagen elkander enige ogenblikken. Antonius meende eerst dat het weer een afgezant van de Duivel was, die hem toch zo dikwijls kwam judassen en bekoren, doch steeds zonder Antonius tot het kwaad te kunnen overhalen.

         Antonius zag seffens dat dit verken een braaf verken was, met veel verdriet en wanhoop in zijn hartje. En 't verken werd ook seffens gewaar dat Antonius geen soort van slachter of commissaris was.

    «Kom sus, zei Antonius, wees niet bang ik zal u niets misdoen, ik ben slechts een arme kluizenaar die zijn leven in stilte en eenzaamheid doorbrengt om dichter bij O. L. Heer te zijn». Het verken knorde, maar in dit geknor verstond Antonius, die trouwens alle dieren verstond, dat het verken al wenend zei « Ik zie wel dat gij een goed man zijt, maar toch kom ik niet, ik durf niet, ik ben zo beschaamd, hi, hi. hi, ik heb mijn staartje, mijn enigste ornament verloren! Zie!! » en het toonde zijn achterste.

         « Ha, ha! » lachte de oude kluizenaar. « Waar gij iets mee inzit. Met een staartje. Het ornament is juist datgene waar de mensen steeds mee in de klemmen van de bozen geest gevangen worden. Ik heb alle ornament weg geworpen, om alleen en zuiver tegenover O. L. Heer te staan. Ik heb alles afgestaan, geld en goed, naam en eer. Ik was rijk, edel, bezat een kasteel, knechten en soldaten. Maar op een dag voelde ik scherp en klaar dat zulke dingen ons tegenhouden om zuiver God te dienen. Ik ben in het woud gevlucht, en nu heb ik niets meer bij en aan dan een grove pij om mij tegen de koude en de regen te beschutten, en ik ben gelukkig! »

     

    Een verken zonder staartje is geen verken meer.

     

         « Goed en wel! » zei het verken, « maar gij blijft die gij zijt, als gij morgen terug naar uw kasteel keert zal men u met open armen ontvangen, als een verloren zoon, en u terug met goud bekleden. Maar ik ben mijn staartje voor immer kwijt, en een verken zonder staartje is geen verken meer, en daarom ben ik besloten mij levenslang in de bossen terug te trekken, zoals gij! »

         « Dat valt mee », zei Antonius, « ge kunt bij mij wonen, zo'n beetje gezelschap is niet kwaad... Treur  dus niet meer om uw  staartje en denk: Als de  ziel mooi schoon is... »

    « Gij zijt goed! » riep het verken, « maar een verken heeft geen ziel, gij wel! Denkt ge dat ik anders mij om zo onnietigheid van een staartje zou in 't geschreeuw zetten? »

    Dit was iets waar de Eremijt geen letter kon op antwoorden. Hij was wel heilig, maar niet geleerd in de boeken.

         Maar hij vond er iets anders op. Hij vouwde zijn magere handen saam en begon stil te bidden : « O Heer, is het toegelaten dat uw nederige dienaar, U durft te bidden en te vragen, om aan dit arme dier weer terug te geven wat het verloren heeft ? O gij almachtige God, die Hemel en aarde geschapen heeft, vuurbergen doet spuwen, d'aarde doet beven, geef a. U.belieft aan dit verken een nieuw staartje. Het is voor U slechts een gebaar van Uwen pink, een open en toe gaan van uw mond!... Doch ineens vroeg hij tot Kozze, die hem verwonderd aankeek, « maar als ge nu eens een nieuw staartje zoudt krijgen, zoudt ge dan nog bij mij willen blijven wonen?... »

    « Ja 't! » zei Kozze verblijd, « hebt gij daar een zalf voor? Ik zal zeker blijven! » Maar toch dacht het in zijn eigen, in een donker hoeksken van zijn gedachten : « dan doe ik nog wat ik wil, en de man is oud, hij kan rap sterven », enz. Zo van die gedachten die de mensen ook soms hebben, als ze moeilijke beloften doen.

         Toen bad Vader Antonius voort, maar anders zou hij het ook gedaan hebben, en nog meer, alleen om een schepsel Gods blij te maken, en om te laten zien hoe goed O. L. Heer tegenover elk wezen was.

    En terwijl het verken de oude man bezag met zijn mager ivoren gezicht en zijn lange witte baard, begon het daar ineens van achter te kittelen en te jeuken. Hai! wat een plesante pijn ineens! 't Zag om. Het staartje, stevig in de krul! Het sprong op van geluk, schoot in een lange bibberlach en rolde en danste over den grond.

    « Ik heb het terug! Ik heb het terug! Zie, zie !» en 't toonde zijn achterlijf fier aan Vader Antonius.

         « O. L. Heer heeft mijn gebed verhoord! » juichte de oude man, en 't verken wist niet wat te doen van dank, en 't beloofde van immer bij hem te blijven, en hem te helpen daar waar het mogelijk wat. En dat was echt gemeend. « En vertel me nu eens » vroeg Antonius, « hoe gij uw duurbaar staartje zijt kwijt geraakt? » en als het verken dit verteld had tot zijn groot jolijt, zei de Eremijt : « Nu moet ik u voor twee dingen verwittigen. Ten eerste durf ik geen tweede keer O. L. Heer en de Hemel in rep en roer zetten, indien ge bij toeval nog eens uw staartje moest verliezen, en ten tweede moet ik u zeggen dat ik dikwijls door de helse geesten word gejudast en bekoord, om mij van mijn levensregel af te trekken, en nu ge mijn vriend zijt, zullen ze u ook niet sparen, wees er zeker van! »

         « Ah! Ah! » lachte Kozze, « laat ze maar komen. Wij verkens kennen ze! Mijn grootvader bij boer Tist, zei ons altijd als we 's avonds en van de wind bang wierden, want dan komt de boze los : « Niet bang zijn keukels. De verkens zijn eens eenmaal van de Duvel bezeten geweest, en de geschiedenis herhaalt zich niet, zo iets komt gen tweede keer terug, evenmin als de mazelen bij de mensen. Ge kunt met hem lachen ! »

         Vader Antonius was verwonderd dat Kozze zo goed zijn gewijde geschiedenis kon, en nam hem aan om als goede kameraad met hem in de hut de dood af te wachten.

    Antonius noemde hem Sus, dat is verken in 't latijn. 't Verken wierd de koster van Antonius. En Sus woonde daar geerne, en leerde er het karige huishouden doen als hout aanhalen, de zachtste en sappigste wortelen zoeken, roeren in de soep, en het klokske luiden.

    Maar de boze geest, die de schittering van Antonius' zuivere ziel niet kon verdragen, smeedde nieuwe plannen om het donker van vertwijfeling in de Eremijt zijn harte te maken, hem in zonde te brengen, en hem terug in de ijdele wereld te verlokken. De boze probeerde zelfs door bemiddeling van het verken de oude man in het kwaad te doen vallen.

         Zo op een schone zomerse dag kwam Sus permitterend afgelopend : « nonkel Toon! Nonkel Toonl » zo noemde het verken Antonius, « nonkel Toon! ginder diep in 't bos ligt een prinses, die op jacht zijnde, van haar paard is gevallen. Zij ligt gekwetst, verzoekt uw hulp. Laten wij haar gaan halen! Dan kan zij hier rustig genezen. Zo'n schoon prinses, schoner vrouwenmem zag ik nooit. Kom nonkel, neemt uw pot met zalf mee. Ik zal u wijzen waar ze te bloeden en te lijden ligt! » Doch Vader Antonius lachte, deed zijn werk voort, (stokjes rijshout doorbreken) en zei « Sus, manneken, laat ze liggen waar ze ligt, ik ken die prinsessen, of als ge naar geen moeite ziet, ga dan maar eens terug en zeg haar dat ik zal komen in den pruimentijd als de uilen uit de bomen vallen, en weet ge wat ge dan eens moet doen, manneken? » en Vader Antonius fluisterde Sus iets in zijn oor.

         Met een lach op zijn roze, lange snuit, holde Sus naar de gekwetste prinses, en terwijl het de woorden van Vader Antonius overbracht, hief hij van achter voorzichtig haar met goud bestikt fluwelen kleed op, en inderdaad, hij zag het, zij had een staart, een ezelstaart ! Sus kon zich niet tegenhouden van er eens aan te trekken, maar ohlala! Toen veranderde die schone prinses in een rode slang, die van woede in haar staart beet, zichzelf opfrette en toen in de vorm van een vlam in de grond verdween. En lachen dat het verken deed, lachen, lachen :

    « Ja, nonkel heeft gelijk, nonkel heeft gelijk ».


                       jbj2.jpg

        
    Op een andere keer toen er honger was in de hut, moest het nog al ver het bos in, om zwarte paddestoelen uit de grond te wroeten, en al met zijn snuit in d'aarde woelende, stootte het ineens tegen een ijzere kofferke, onder de wortels van een beukenboom. Het deksel viel open en zie, honderden stukken gouden geld rolden vol schoon geluid over elkander !

    Sus met een goudstuk in de lap van zijn oor gewikkeld, in één asem naar de Eremijt :

    « Nonkel! Nonkel! We zijn gered tra-la-la! Geen honger meerl Geen nood! Brood is troef! Een oorlogsschat gevonden! En nu naar de stad... »

         « Neen Sus, mijn manneke, vermaande hem Antonius, « Ik kan met geld niets doen. Ik leef zoals de mensen uit de stad van O. L. Heer. Geeft hij mij niets dan is 't teken dat ik niets verdien. Draag dit geld terug bij de hoop, die de boze daar gelegd heeft om mij mijn vroegeren rijkdom te doen benauwen! En zie Sus, hoe hij u en mij wil bedriegen ».

    Vader Antonius maakte een kruiske over 't geld, en 't gouden stuk verandere in een klad lood! En 't verken weer aan 't lachen dat het zijn buik moest vasthouden. Ja het lachte elke keer als de zaak ontdekt wierd, maar 't liet zich toch telkens beet nemen. Doch het nam affronten voor complimenten.

         Zo kwam er eens toen Antonius kruiden voor zijn zalf was gaan zoeken, een man voorbij die een bezaadze vol brood droeg. Het brood gaf zo een aangename geur, dan men er de ogen moest van sluiten, eieren en melk wierd men gewaar!

    — Waar gaat gij naar toe met dit goed brood? vroeg Sus.

    — Naar de feest van de koning, in de stad, zei de bakker.

    — Mag ik er eens aan rieken? vroeg Sus.

    — Ge krijgt er zelf een brood van, als ge mij de rechte weg naar de stad wijst.

    Sus wees de rechte weg, en kreeg een rond korentenbrood dat geurde en walmde als een hof van goedheid.

    — Ha, lachte Sus, dat is nu toch niets van de duivel, het smaakte naar hemelse honing! Hij speelde er de helft van binnen. De andere helft behield hij voor nonkel. Wat zal  die blij zijn!

    Maar « nonkel Toon » wou er niet in bijten al rommelde zijn maag als een ledige pompbak. Dit is weer van de Duvel! zei hij, die wil mij gulzig maken! Moest ik er in bijten Sus, in dit brood, dat u zo lekker smaakt, dan zouden er mijn tanden op kapot springen, als op een steen, want voor u is het brood, en voor mij is het steen! Zie! En Vader Antonius sloeg het halve brood op een ijzer dat daar lag, en de vonken kartetsten in het rond... Weg ermee! Hij wou het brood door het vensterke slingeren, maar Sus pakte het af.

    — Wacht nonkel! Als 't voor mij brood is, laat het dan maar voor mij, en Sus speelde eerst de goede korst naar binnen, en begon dan weer te lachen, omdat de duvel weer zo goed beetgenomen was.

     

    't Wierd Winter

     

         De dagen gingen nu open en toe. 't Wierd winter, en toen er de sneeuw lag zaten ze allebei op een avond in de vlammen te staren. Vader Antonius bad aan zijn paternoster.

    Sus deed niets.

    Er wierd geklopt.

    — Wie mag dit komen te wezen, wie mag dit  komen te zijn? zei Sus.

    — Mischien een pelgrim of een verdoold kind, dat koekebakken naar zijn grootmoeder is gaan dragen, zei Vader Antonius. Doe maar open. Sus, 't Verken ging open doen, en kwam fier en trots terug.

    — Een dame! nonkel! Een schone, rijke dame, ditmaal ene die haar luister van kant en gouden pasement wil verbergen onder een mantel. Dus wees gerust, niets boos of kwaad, maar deftig volk. Zij wil niet binnen komen.

    — Ik zal eens gaan, zei de Eremijt, en Sus nieuwsgierig als immer, ging mee.

    — Schone dame, wie zijt gij? vroeg Antonius, die mij op dit late uur, in dit slechte getijde komt bezoeken? Komt gij gebeden voor een stervende vragen? een potteken met zalf voor een zweragie of kwade brand? Kom binnen, edele dame...

    — Neen, binnen kom ik niet, Vader Antonius, zie slechts wie ik ben. Ik ben Venus in eigen persoon! Haren mantel viel af, en haar schone verschijning was als een licht in den donkeren.

    — Hoe schoon! knorde het verken.

    — Ik ben Venus, zei ze zingend, en als ge met mij naar de Venusberg gaat wonen waar het immer lente en feest is, dan zal ik u minister maken over al de duivelen, zodat zij u nooit meer zullen sarren of plagen, maar  u dienen in alle uwe bevelen!...

    — Doen! Doen, nonkel! riep het verken, aannemen! Maar Vader Antonius schoot in een grote woede tot dit schoon creatuur.

    — O gij valse spin der Hel, riep hij. Ga weg en verdwijn of ik zal u met wijwater besprenkelen, zo, dat gij een vel krijgt als van pepernoten en gedroogde pruimen, zodat de lelijkste duivel vol misprijzen u vluchte! Verstaat gij dat! Misbaksel der vrouwenmensen! Weg!

    –– Hai, Hai! gilde ze, gij wilt niet met zoetheid bij mij komen, dan zal ik u met geweld dwingen. Ik zal al de duvelen zenden, ze zullen u afrossen, en sleuren, schudden lijk een apothekersflesken...

    — Doe wat ge niet laten kunt, kaal madame!

    — Kom Sus, jongen, kom! en hij sloeg de deur voor haar neus dicht.

    En weer het verken aan 't lachen!

    — Lach niet! zei de grijsaard zeer bekommerd, want het zal er gaan stuiven! Maar ik betrouw op O. L. Heer. Hei daar begint het al! en Antonius knielde aan zijn bidbank en bgon vóór het kruis te bidden, meteen begon er ern scherpe wind rond de hut te fluiten, en uit potten en pannen, uit de strozak, uit het omgekeerd vat, dat als tafel diende, van overal kropen vlammekens te voorschijn, die uitdoofden met een knal en tot allerlei lelijke mannrkes wierden veranderd. En zo een twintig à dertig sleurden de heilige man vast, sleepten hem buiten, gevolgd van honderd anderen, die een gehuil en getier maakten dat er het trommelvlies van kapot kreunde, en die mannekens die zo goed in de lucht liepen als op de grond, hieven de arme man de lucht in, tot boven de bomen, en lieten hem dan vallen, sleurden hem over de grond, hieven hem terug op, wierpen hem van hier naar ginder, deden er balleken-pak mee, rukten hem mee in een rondedans, al zingend « Dansen is onze regel wel, begijnen en paterkens dansen wel? »

         En boven het getier en gejoel en gewoel van die losgebroken monsters stond, schitterend als de maan, het lachend hoofd van Venus boven de bomen te blinken. Maar boven het lawaai van die gedrochten klonk de stem van Vader Antonius  : Vie van O. L. Heer; Vie van O. L. Heer!

    En 't verken, och arme, als het zag, hoe de duvelen zijn goede meester zo martelden en pijnigden, liep, onvermogend om te helpen, van hier naar ginder, pakte naar zijn borst, naar zijn staartje, naar zijn hoofd om een gedacht te vinden, een goed gedacht, dat hulp en staking bracht tegen al dit lijden.


     

    04-11-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Verken als Kluizenaar - Felix Timmermans (2)

    — Ben ik dan de koster van Vader Antonius niet? riep het.

         En 't liep naar 't klokzeel, en begon te trekken, te trekken, en 't klokske luidde! Het luidde de lof des Heren! En daarmee viel heel die duvelenzwerm in delen en brokken uiteen, alle gedrocht krijste als kreeg het een dolksteek in de rug, en hap en snap verdwenen ze waar ze verdwijnen konden, in de hollekens der bomen, in een mollegat, overal waar er maar een openingske was.

    Sus bracht de arme Antonius naar binnen.

    –– Dank u, manneken, zei de heilige man, dat gij met het kloksken begon te luiden, anders had die duvelpolka nog lang kunnen duren! Een mens van 70 jaar zo doen dansen! Ai-mai, mijn voeten! en hij tastte naar zijn hoofd, zo was hij door malkaar geschud.

     

    –– Ze zullen nu wel lang weg blijven en mij een tijd met rust laten, maar ik heb schrik voor u Susken; ze zullen nu hunne wraak op u wel koelen!

    — Laat ze maar komen ! lachte Kozze.

         De winter begon nu te nijpen, en 't verken deed zijne ronde om wortelen te zoeken. Vader Antonius zat er naar te wachten; 't wierd al avond en het was nog niet te horen of te zien. Plots was er buiten geschreeuw, Antonius sloeg het houten vensterken open, en zag Kozze komen afgedjorreld wild en woest en huilend.

    — Nonkel zalf! zalf! Nonkel! Zalf! Hadden de duvelen nu niet het arme diertje zijn schoon staartje in brand gestoken! Het staartje vlamde en knetterde, en hoe harder Suske liep, hoe meer het krolleken brandde. Vader Antonius deed rap de deur open en bluste de vlam met een natten doek. Hij heeft er dan nadien van zijn goede zalf aangestreken, zodat alles na een dag of drie met het steertje weer in orde was.

     

    't Was alsof de mensheid daar buiten het bos was uitgestorven.

     

         Rond de schone tijd van Kerstmis viel de vorst in. En nu was de grond zo hard dat er met geen schop een zwarte paddestoel was boven te halen. Alle eten was op. Er kwam geen pelgrim, geen liefdadig mens, koopman of zalfhaler aan. 't Was alsof de mensheid daar buiten het bos was uitgestorven. Zij aten dan maar de schors van de bomen, maar dit verteert niet en ge krijgt er nog eens zo grote honger van.

         Wat gedaan, wat gezongen? 't Verken ging naar de plas om een emmer water. Goed, maar de plas was toegevrozen! 't Verken heeft dan zo lang met zijn zwaar lijf op het ijs gedanst, er zich laten opvallen, tot het kraakte en scheurde, en er een put in 't ijs te voorschijn kwam. Kozze meende een emmer water te scheppen, toen hij juist zag, dat er een grote vis zijn snuit boven water stak.

    — Hier, riep Sus, maar alvorens hij zijn pootjes nog maar uitstak was de vis weer weg. O la, la! lachte het verken. En het zette zich nevens het gat op zijn hukken met het staartje ontkrold in het ijskoude water. En na nog geen drie tellen, of 't riep « ai mai! trek op! hij bijt! » en 't verken wipte omhoog en slingerde de schoonste karper dien ge denken kunt op de wereld!

    En daarmee naar Vader Antonius! « Deze keer is 't nu toch van de Duvel niet, nonkel Toon! » riep het, « 't is eigen werk. eigen gewin! »

         Vader Antonius heeft de vis dan gebraden en bereid en z'hebben er samen van gegeten dat ze duimen en vingeren aflikten.

         's Anderendaags weer om vis. Maar 't is alle dagen geen kermis. Het ijs was op één nacht vier vingeren dik bij gevroren zo dat het veel dikker was dan de lengte van het staartje.

    — De lijn is niet lang genoeg, zuchtte Kozze, ik zou het aan een stok moeten kunnen binden! Hij verdrietig naar huis. Toen kwam de grote honger, dagen aan één stuk.

    — Wil ik mij voor de stad laten gaan slachten? vroeg Sus, en zeggen dat de slachter de helft van mij naar u terug brengt?

    — Lach er niet mee, zei de Eremijt.

    — Ik lach er juist niet mee, zei 't verken, ik zeg het ernstig. Doe mij dood en eet mij op!

    — Goed kosterken, zei Antonius, 't is spijtig dat gij een verken zijt, want ge zoudt anders een zeer goede mens zijn!

    En die woorden roerden het hart van Kozze en hij begon te snikken, en al snikkend schokten zijn gedachten naar voren. Op één gedacht bleef het een avond zitten denken. 't Is alzo dat de grote dingen uitgevonden worden.

     

    Vader Antonius wierd er van wakker.

     

         Als 't dan niet anders kan... en daarbij ik kom toch niet meer in de wereld terug, zei het en terwijl Antonius uitgehongerd en slap op zijn strooizak sliep, pakte Sus het kapmes, lei zijn staartje op den kapblok, deed zijn ogen toe, beet op zijn tanden, en kap! 't Lag er. Seffens zalf aan de wond, en 't staartje in een keteltje water boven het vuurken. Wat een goede geur weldra ! Lijk 's Zaterdags vóór de kermis, als de braad en stoverijengeur uit de open  deuren waaien.

    Vader Antonius wierd er van wakker.

    — Droom ik » vroeg hij. Ben ik terug op mijn kasteel bij een der grote feesttafels?

    — Ha, la, la! gichelde het verken, met een traan spijt in zijn rechteroog, en een traan blijdschap in zijn linkeroog. Nonkel, ik heb voor U een buillonneken, een kraftbrühe mit inlage gereed gemaakt, waar ge u zult van beloven! Zie en riek dat eens! de ogen vet drijven er op, daar geneest men paardevallingen mee!

    — Weer van de Duvel zeker! zei de man, die het niet kon geloven, en dit staartje?

    — Van mij, lachte Sus. Wat kon ik er hier mee doen, 't was toch immer een last en een moeite om het in de krul te houden...

    — Ha! riep toen de heilige kluizenaar, hoe schoon van uwentwege! Als er voor de verkens een Hemel is, dan vliegt gij er vast tot aan zijn zoldering in!

    En Antonius, de Eeremijt, heeft dit krachtig vleesnat met kluif, smakelijk in zich laten verdwijnen...

         De lente kwam, en ook het einde van den heiligen Eremijt Antonius. Hij moest te bed blijven en zijn krachten namen af van dag tot dag. Hij hoorde reeds de Engelen nader komen. Het verken dat hem goed oppaste, luisterde ook, maar hoorde niets.

         Vader Antonius vertelde van de schone engelen. Dalen voor hen is zwaar als lood, maar omhoog gaan is bij hen wat bij ons vallen is. Op een twee, drij zijn ze over de alpen, op vier boven de wolken, en op zes in de Hemel. Het dalen duurde dagen.

    Dan eindelijk naderden zij de hut, en toen streelde de koude hand van Vader Antonius zijn triestig kosterken.

    — Vaarwel, Sus, goede kerel. Ik dank u voor uw gezelschap en uw goede dienst. Ja, O. L Heer had van u nen mens moeten maken, want er zijn veel mensen, die 't tiende van uw goedheid niet bezitten. Probeer het te stellen zonder mij. Ik had u geren meegenomen, maar er komen niets dan zielen in de Hemel binnen... Vaarwel !

         En daar waren de Engelen, Sus zag de engelen niet, alhoewel een verken wel den wind ziet, maar hij rook hunne aanwezigheid toch, een reuk als van een paradijs, als heel de lente in één bloementuil.

    Sus weende, want nu zou hij alleen blijven, alleen in dit angstig woud, zonder gezelschap, zonder iemand, en in de wereld terug gaan zonder staartje, en om gedood te worden, dat ging niet. Het wrong zijn poten van wanhoop, het sloeg op zijn hoofd, trok aan zijn lotsoren van eurarie en verdriet.

    — Neem mij mee! Neem mij mee! meende het te zeggen. Maar Vader Antonius had zijn ogen reeds toe.

    — Dan zal ik maar de uitvaart luiden. En Sus, de koster, luidde het klokske. Vader Antonius kreeg een glimlach op de lippen, en er liep een traan uit zijn rechteroog... Dat was te veel!

         De ontroering was te groot. De Engelen waren hem aan 't opheffen. En Kozze liep naar Vader Antonius, klemde zich vast aan zijn benen.

    — Niet gaan! niet gaan! Blijf bij mij. Blijf bij mij!

    Maar wat was dit nu weer? Een zucht doorwaarde hem. Onder hem draaide de wereldbol, de zon, het heelal.

    — We zijn er, riep de Eremijt vrolijk en bewonderend juichend.

    — Waar? vroeg Sus.

    — In de Hemel!

    — Maar dat is lijk bij ons, groene weiden en bossen, alleen wat vinniger. Ik dacht dat de Hemel anders was!

    — Hij is anders, Sus, maar om dit te zien, moet ge nu juist een ziel hebben... Daar zit heel

    het verschil. Ziet ge dit kasteel? Ja ! Wel, daar ga ik nu binnen, daar woont O. L. Heer.

    — En ik dan?

    — Gij blijft hier op de Hemelse weiden grazen met uw gezelschap, als met de ezel, die ons Heer in Jeruzalem bracht, met de os van Sint Lucas, met de leeuwen van Daniël, met de raaf van Sint Benedictus, en alle dagen zal ik u eens goede dag komen zeggen...

    — Neen, neen, terug naar de wereld! kreet het verken, als die dieren mij weer zien, zonder staartje, heb ik noch rust, noch duur van hun gespot...

    — Maar weet ge dan niet dat in de Hemel alles van zelf in orde is!

    — Ja? en weer zag het om naar zijn achterste.

    Inderdaad, het was in orde. En hoe!

    Nogal met een schoon, blauw zijden strik er aan.

     

                                     kw8z.jpg
     

    ***********

    03-11-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans' Pieter Bruegel - JH François

    Felix Timmermans' Pieter Bruegel.

    Zo heb ik u uit uwe werken geroken...

     

    Door J.H. François – Uit De Indische Courant van 15/12/1928                                                                              


        
    Voor mij is Timmermans niet in de allereerste plaats de schrijver van Pallieter. Ik heb voor dat werk wel bewondering, maar geen liefde, ik houd er niet van. Het is mij..... te Vlaamsch.

    Ook dat is weer niet juist uitgedrukt. Want ik hou juist van de Vlamen, vooral in vergelijking met de Walen. Maar, zooals een buitenlandsche vrouw door Timmermans' mond zegt : "de Noordelingen zijn niets dan darmen." Ze eten en drinken me te veel. En Timmermans laat in dezen kant van zijn werk nooit na, aan die darm-functies een onevenredig groot deel te wijden.

         Veel liever zijn mij dan ook zijn fijne werken als "Anne-Marie," "De schoone uren van Mej. Symforosa", "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen," "De Pastoor uit den bloeyenden wijngaard." Die hebben de teerheid van een Tiery; de daarin voorkomenden doen ook nog wel iets anders dan eten en drinken.

     

         Ik herinner me uit den oorlog een café in Amersfoort, dat overgoede zaken deed door de daar geïnterneerde Belgische militairen. Ongelooflijk de hoeveelheden bier, die daar naar binnen geslagen werden. Bij de afrekening tegen twaalf uur hoorde men : "moi vingt", "moi diz-huit," aangevende de aantallen bellen, die zij gedurende den avond naar binnen geslagen hadden. En als we een boek als Pallieter gelezen hebben, begrijpen we, dat de schrijver niet overdreef.

         Het nieuwe boek, dat "geroken" werd (deze animale uitdrukking is typisch voor Timmermans) uit het leven van den Vlaamschen schilder Pieter Bruegel sluit zich eigenlijk aan bij Pallieter, behoort dus tot zijn werk, dat ik wel bewonder, maar dat mij toch niet lief werd. Waarmee niet gezegd wil zijn, dat ook hierin geen fijnere tafereeltjes voorkomen.


                     lg75.jpg
     

         Maar, wat ik noemde het animale in Timmermans, speelt ook in dit boek een groote rol.

    Er wordt ook hierin weer geduchtig gevr... pardon, gegeten. Trouwens, het werk van Bruegel kennende, kan het ook wel niet anders.

    Wat Timmermans ons beschrijft; dat deuren uit haar hengsels worden genomen om den overvloed van spijzen aan te kunnen dragen, vinden we op menig schilderij vereeuwigd.

    Het is dan ook geen wonder, dat een man als Timmermans gepakt is geworden door iemand als Bruegel. Ze zijn verwante zielen.

    Misschien is Timmermans wel zijn tegenwoordige incarnatie!

     

         De schilderstukken "De Dikken" en "De Mageren" krijgen we in dit boek met woorden nog eens overgeschilderd. Namen als Kwabberbil doen echt Vlaamsch, maar in Hollandsche ooren toch lichtelijk onbeschaafd. Nu kan men zeggen : nou ja, maar Bruegel leefde vijf eeuwen terug, maar in wezen zijn de Vlamen niet veel veranderd.

         Bruegel, als Timmermans, was een kleuren-wellusteling. Reeds als heel kleine jongen pakken de kleuren buiten en binnen hem. Al heel jong teekent hij ventjes op muren en op elke vod, dat hij machtig kan worden. Hij is de primitieve, de animale, wel geloovig ook op zijn tijd, maar van dat gemoedelijke, huiselijke geloof, dat van Protestanten zin zoo heel ver weg staat. Voor Bruegel bestaat er behalve eten en drinken, niets dan zijn werk, zijn kunst. Hij is wel de schilder, die schildert, omdat hij het nu eenmaal niet laten kan.

     

         Wij begrijpen nu ook, waarom Timmermans zijn reis naar Italië ondernam. Hij had dat noodig om dat deel van Bruegel's leven te kunnen "ruiken" ! Toch doet de Italiaansche kunst Bruegel feitelijk weinig. Hij is er misschien te weinig ontwikkeld voor. Bovendien, hij was en bleef de man van de gothiek; de renaisaance zegde hem niets. Meer dan ook van de musea geniet hij "van den buiten", de bergen, de bosschen, en vooral de zee, de zee, welke hij voordien nimmer zag. Een reis, toen naar het Zuiden was uiteraard heel wat anders dan nu, in elk geval heel wat avontuurlijker. Niet met een luxe-trein of een mailstoomer, maar, "op een wit paardeke met bruine plekken."

     

         Heel lang houdt hij het er niet uit; een reis in die dagen duurde trouwens heel wat langer dan thans. Het heimwee naar het goede Vlaanderen, dat ook Timmermans Italië betrekkelijk spoedig deed verlaten, doet ook Bruegel spoediger terugkeeren dan aanvankelijk zijn plan was en we zullen maar aannemen, dat hij inderdaad, en niet Timmermans alleen, dat heimwee gevoeld heeft.

         Dat is trouwens een vraag, welke zich toch in dit boek nog al eens voordoet : is wat Timmermans beschrijft nu alleen wat hij "rook" of is het ook historisch juist? Ik weet niet, of er van het leven van Bruegel veel vaststaat en dus ook niet, in hoever de schrijver zijn "reukvermogen" tegemoet is kunnen komen door authentieke gegevens.

    Aan zijn boek als kunstwerk doet dit trouwens niets af. Zelfs al had Bruegel heelemaal niet bestaan, dan nog zou zijn boek groote artistieke waarde hebben.

     

         Natuurlijk speelt bij iemand, die zoo graag veel eet en veel drinkt, de liefde, of beter : de vrouw een groote rol. Bruegel is echter te veel in de eerste plaats kunstenaar om zich in een huwelijk te kunnen binden. Hij plukt zijn liefdebloemen, zooals het geheele leven voor hem is, een plukken van alles wat deugd doet. Toch is er in zijn gevoelens een zekere trouw. Anneke, met wie hij jaren leefde, was een van zijn eerste liefdes, die hij na jaren weer terugvond, en als hij haar tenslotte verlaat, is het om te trouwen met de dochter van den schilder Coecke, die bij als jongmaatje op zijn arm droeg.

     

         Een bijzondere bekoring van elk boek van Timmermans is natuurlijk zijn gezapig Vlaamsch, waarin iets zit van de vettige deugdelijkheid van den Vlaamschen grond en van de oubolligheid van zijn bewoners. Want, nietwaar, er zijn vele Vlaamsche schrijvers. Het is al heel lang geleden, dat we door Stijn Streuvels eigenlijk voor de eerste maal Vlaamsch in literatuur onder de oogen kregen. Maar in dat Vlaamsch is de taal van Timmermans nog iets bizonders. Bij geen ander vinden we zoo de sappigheid en weelderigheid van die taal terug.

    Aan het slot lezen we, dat hij het boek heeft " geëindigd om 7 uren 's avonds, toen de Engel des Heeren luidde op den St. Gommarustoren, op den laatsten dag van het jaar 1927, den dag van St. Sylvester. God zij dank, dat het af is geraakt; 'k heb er lang aangewerkt, maar er veel geluk aan gehad ".

     

         En zoo hoort het te zijn. Een waarachtig kunstwerk geeft aan den maker het allereerste en grootste geluk. En al zou niemand zijn werk lezen of bezien, het geluk, dat het hem gaf, ontneemt niemand hem meer. En het kunstwerk lezende, krijgen we zelf een afstraling van het geluk, dat den schrijver al schrijvende deelachtig was.

     

     

    ******

    02-11-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Ernest Claes - M. Roelants

    Felix Timmermans en Ernest Claes.

     

    Door M. Roelants Uit De Telegraaf 16/2/1934                                                                                            


    Over regionale kunst en het Voledammisme

         René de Clercq heeft het al opgemerkt, dat de menschen, zooals de schoenen, bij paren gaan. En een heeleboel schrijvers moeten ook onder de menschen worden gerekend. Zoo ben ik onlangs in de gelegenheid geweest om u een typisch paar gelijkaardige schrijvers voor te stellen : Willem Elsschot en Richard Minne. Ik haast mij om hieraan toe te voegen, dat gelijkaardigheid, om het nog duidelijker te zeggen: gelijke geaardheid, geen verschillen uitsluit. Wij zullen het straks gaan zien bij het paar schrijvers, die door het gelijktijdig verschijnen van hun werk, voor een gemeenschappelijke bespreking in aanmerking komen : Ernest Claes en Felix Timmermans, de auteur van De Witte en de auteur van Pallieter, die beiden onder de meest gelezen schrijvers van het Nederlandsch taalgebied moeten worden gerekend, meer nog, die in tientallen talen over het vasteland en zelfs over zee zijn gegaan. Gelukkige auteurs, zonder twijfel. Felix Timmermans meldt zich thans opnieuw aan, nl. met zijn 20e boek. Een bundel verhalen : Pijp en Toebak , terwijl Ernest Claes ons een nieuwsoortigen heilige voorstelt : Kobeke.


                   9zyi.jpg
     

         In de politiek van Antwerpen werd destijds gesproken over het mystisch huwelijk tusschen de bruid met den baard, oud-burgemeester Frans van Cauwelaert, en nieuw-burgemeester Cam. Huysmans, huwelijk dat naderhand als zooveel moderne huwelijken jammerlijk werd verbroken.

    Frappant is de gelijkenis tusschen dat politiek mystisch huwelijk er het litterair mystisch huwelijk Claes - Timmermans, dat echter nog in de harmonieperiode verkeert: eenzelfde bruid met een baard, Ernest Claes, eenzelfde glimlachende bruidegom, Felix Timmermans, doch in het gul ronde.

     

         Ernest en Felix — Felix teekent soms prentjes in de boeken van Ernest — voltrokken hun mystisch huwelijk in dezelfde liefde voor de Vlaamsche landelijke bevolking, voor de literatuur met folkloristischen inslag, voor den sappigen verteltrant, voor een mengsel van traditioneel Vlaamschen godsdienstzin en oneerbiedige schalkschheid.

    Zij voltrokken hun huwelijk met dezelfde verteedering voor den eetlust en de stevige maag der Vlamingen, met een Bruegheliaansche genegenheid voor vrouwen en mannen, die zonder omhaal aan natuurlijke behoeften voldoen.

         Duizenden lezers hebben pleizier gehad aan het monkelend genoegen, waarmee Felix de deftigheid met het woord "wind" of "scheet" bespotte, wat Ernest "protteke" pleegt te noemen. Felix en Ernest nestelden zich met welbehagen in het hooi en stroo van de kwapoetserijen, de grappen en fratsen van straatjongens en regionale typen.

         Felix werd de verheerlijker van Lier, waartegen Ernest Sichem uitspeelde. Het zou op wedijver hebben geleken, als het geen diepgrondelijk accoord was geweest : de absolute overgave aan het gekleurde, primitief rijke regionalisme, in Nederlandsche terminologie overgebracht : aan het Volendammisme. Al moet ik onmiddellijk opmerken, dat ik hiermede, om mijn idee te verscherpen, de entiteit Vlaamsch regionalisme enger maak dan ze in werkelijkheid bij Claes en Timmermans is.

     

         Maar Volendammisme verklaart duidelijk de begrippen export-literatuur en Vlaamsche leutigheid, die soms aan de werken van Claes en Timmermans worden gehecht.

    De buitenlanders vinden Volendam nog leuker dan de landgenooten, die een zwak hebben voor aartsvaderlijke traditie en overlevering. En zoo ook — vinden zij Lier en Sichem, de Volendamsche literatuur-stadjes, de ideale letterkundige pleisterplaatsen. Men kan niet zeggen, dat de toeristen, die Volendam opzoeken, vóór alles het verlangen hebben om gansch het hart van Nederland te voelen kloppen. Wat niet wil zeggen, dat dit het doel van elk toerisme zou moeten zijn. Uitspanning, ontspanning, eenvoudige en vriendelijke lust hebben hun rechten. Men vindt ze overvloedig in de boeken van Timmermans en Claes, boeken zonder zwaarwichtige of diepzinnige problemen, of als er ook problemen in voorkomen, dan toch in een weinig ingewikkelde toedracht, met de directheid, den gang en de kleur van volksverhalen, het optimisme van goede Vlaamsche kermissen, den fleurigen levenslust van guitige snaken.

     

         Timmermans en Claes zijn trouwens het best waar zij zich tot dien Vlaamschen levenslust beperken, waar zij een onuitroeibaar paganisme met een allesbehalve puriteinsch volksgeloof in een ronde levensaanvaarding laten samengaan. Pallieter heeft tal van intellectueelen een stortbad hezorgrt, al zijn er eenigen, die 't hem erg kwalijk beginnen te nemen, zooals ze dien snaak van een Witte niet voordurend voor hun voeten dulden. Brueghel, Sint Franciscus daarentegen hebben een te groote innerlijke structuur om in de handen van Timmermans niet zoodanig in te krimpen, dat hun opsiering tot een volksprent niet verbergen kan hoe zij beneden hun waarachtig formaat blijven.

         Wat mij vooral van mystisch huwelijk tusschen Claes en Timmermans doet spreken is het verschijnsel, dat vaak bij getrouwde lui te constateeren valt : de bruid eindigt met op menig punt op den bruidegom te lijken. Zoo wandelen in Kobeke evenals in Timmermans' Harp van Sint Franciscus een heeleboel kloosterbroeders. Welnu, velen daarvan zouden van dezelfde orde, soort en familie kunnen zijn, van den godvruchtigen, maar toch koddigen volksstand. Uit Kobeke kan men zonder hinder Broeder Zeem of broeder Patatje in De Harp van Sint Franciscus laten overstappen, terwijl Broeder Jeneverstruik of Broer Hoed uit de Harp in Kobeke hun stuk zouden staan.

     

         Nochtans zijn er tusschen Timmermans en Claes grondige verschillen van accent, — ik doel hier niet op het Liersch en Sichemsch dialect, waaruit zij beiden alle sappige woorden met wellust in hun proza, verwerken. — grondige verschillen van visie en temperament.

    Zoo heeft Timmermans een frappante poëtische begaafdheid en een beeldend vermogen, die beslist zijn eigen merk dragen. Zijn zintuigelijke rijkdom is groot en het is voorzeker zijn sterkte er zoo plastisch te kunnen van getuigen. "Op drij dagen had Gommeer een pijp doorgerookt, van dat blinkend bruin-zwart lijk een kastanje", leest ge in Pijpen Toebak en zulke suggestieve vergelijkingen staan op elke pagina. Of is het niet Timmermansiaansch beeldend sterk te schrijven over een nijdige vrouw : "hare wonden waren lijk hondenbeten"?

     

         De novellen, die hij in Pijp en Toebak heeft bijeengebracht, zijn overigens van verschillende waarde : van de onbeduidendste tot de smakelijkste en de meest humoristische, — humoristische met een gezelligen monkel, brokkelig van teekening en lijn, maar fel gekleurd — tusschen het Geheim der Wilgen en De lange steenen pijp ligt een gansche schaal van verhalen van diverse beteekenis. Ik blijf absoluut gesloten voor den kinderlijk-poëtischen opzet van het Geheim der Wilgen. Een wilg in een rij ontvangt in zijn knoestige holte geregeld de brieven en wederbrieven van twee geliefden, tot op den dag, dat de man, "dweper der liefde", verkiest de geliefde nooit meer te schrijven en ze ook niet te ontmoeten om zijn liefde ongerept beter te bewaren.

         Daartegenover staat als goed geslaagd het verhaal van den "primus voor het langste moren of rootten", die door zijn hartstocht den ondergang nabij wordt gebracht en dan moeizaam de helling weer opklimt. In andere verhalen kan alleen de kleurige vertelling verbloemen, dat de inhoud louter anecdotisch is.

         Ook in Kobeke van Ernest Claes is de anecdotische inslag niet gering. Men wordt het telkens gewaar, dat in Ernest Claes de kwajongen, de snaaksche Witte niet sterven kan en dat hij er zijn vreugde aan heeft wanneer de grappenmakers, de stroopers, de wildemannen, de partij der brave Hendriken en der zedemeesters beetnemen. In een Kempisch dorp wordt Kobeke geboren als zoon van zoo'n grappenmaker en zoo'n dagelijks geplaagden kwezel.

         Hij groeit op als een straatbengel, ontdekt zijn van moeder geërfden hang naar hemelsche deugden en wordt Broeder in een Kempisch klooster, waarvoor hij een lief buurmeisje, dat van hem houdt, ter zijde laat staan. Ten slotte houdt hij het in het klooster niet uit, beproeft nog als een soort leekenheilige een stichtend leven te leiden onder onbekenden, maar is gelukkig weer in het Kempisch geboortehuis te belanden, bij moeder, vader, en het naburig lief meisje. Veel conventioneels wordt hier door vroolijke typeering vergoed.

     

         Kobeke is een verre na-neef van Teirlinck's Johan Doxa, waarin de figuur van den potsierlijken doolaar en dulder echter pakkender is uitgeteekend. Kobeke verbleekt soms onder de milieuschildering en niet het minst onder de schildering van zijn medebroeders in het klooster. Slechts terloops teeken ik aan dat er kloosterbroeders gevonden worden om die schildering niet zeer eerbiedig te vinden, maar het goed en kwaad dat Ernest Claes uitschrijft kan men bezwaarlijk als diabolisch beschouwen.

         Hij keert geen ingewikkelde harten binnenstbuiten; veeleer laat hij wat welwillend kattekwaad en grappen uithalen, een processie van den goeden weg brengen, de serre van den pastoor vernielen, een strooper-hatenden pater in een strik vallen, wat telkens met geuren en kleuren wordt verteld. Het is alles een deugnieterij zonder verdorvenheid, zooals de deugd hier zonder diep menschelijken strijd wordt beoefend. Het is, trots alle kattekwaad, speelsch, leutig zonder verstrekkende gevoelens en intenties van eenvoudige luitjes uit de Kempen, die in een eigen pastorale kleur worden gezet. Het is gezellige regionale kunst, — en die als dusdanig bestemd is om over de grenzen te gaan.

     

     

    **********

    01-11-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij Felix Timmermans - Annie Hirsch

    Bij Felix Timmermans.

     

    Door Annie Hirsch  -  Algemeen Handelsdagblad (NL)  -  12/12/1925.

     

         Ja, zóó hadden we ons Timmermans voorgesteld, groot massief, een "kerel", maar... o zoo zacht. Hij deed ons zelf open en iets heel warms straalde ons tegen uit de bruine oogen, iets zonnigs dat dadelijk verkwikte op dien triestigen regendag.

         En toen hij achter de schrijftafel zat, breed en gemoedelijk, met het onafscheidelijk pijpje in den mond, toen begon hij te praten, oprecht en eenvoudig, zonder terughouding, zonder de gewichtigdoenerij van "de man die er is".

    Hij sprak zonder gebaren en heelemaal niet vloeiend, maar zijn woorden ontroerden door hun onopgesmukte bescheidenheid, waaronder we toch voelen een kinderlijke voldoening om het bereikte; ze ontroerden door het guitige, schalksche. Maar bovenal omdat die kunstenaar zoo heerlijk onbedorven is als we bijna niet hadden durven verwachten.


                   3ybk.jpg
     

         "Eigenlijk had ik schilder willen worden. Warme felle kleuren trokken mij aan en in 't bijzonder wilde ik mij toeleggen op glasramen."

    Dat Timmermans zijn eerste ideaal nooit heeft laten varen, weten wij. Een beteren illustrator dan zichzelf had hij voor zijn werk nooit gevonden. Een dergelijke eenheid tusschen woord en lijn kan alleen door één kunstenaar worden voortgebracht. En dat hij meer nog kan dan die karakteristieke diklijnige prentjes bewijst het doek aan den wand: De Drie Koningen. Drie gebogen schuchtere mannekens die een wonder zien fgbeuren. Hun felgekleurde gewaden, heerlijk primitief van toon, lichten als vuur op den grauwen weg, vooral het prachtige rood.

    Het herinnert aan den uitroep van Pallieter: "Koleuren, koleuren is alles in al." Natuurlijk zijn het geen Oostersche Wijzen, maar arme Vlaamsche boertjes, zooals Timmermans ze leven laat in het Kerstspel  "En waar de Ster bleef stille staan".

    Timmermans schilderde het stuk in 1920. "De zwarte koning lijkt op mij, als ik mijn gezicht met choco heb ingesmeerd" schertste hij met een gullen lach, en waar is het.

    "Van het schilderen, of liever van het schilderen "leeren" kreeg ik spoedig genoeg, omdat ik te gemakzuchtig was. Het verveelde me al gauw elken ochtend vroeg naar de "academie" (wij Hollanders zouden ons voor zulk een instelling in een provinciestadje tevreden stellen met 't woord "teekenschool"!) hier in Lier te gaan. Bovendien wist ik zelf wel wat "lijntjestrekken" is!

         "Nu en dan schreef ik eens een gelegenheidsversje en in 1903 — ik was toen zeventien — mijn eerste gedichten. "Die verzen werden in 1907 uitgegeven als een bundeltje : Door de Dagen. Indrukken van Polleke van Mehr.

         De druk bestond uit ... honderd exemplaren, die als Nieuwsjaarspremie werden present gegeven door "Lier Vooruit", de krant waarin ik "versjes schreef."

         Met een beweginkje van trots stapt Timmermans naar de kast. Hij haalt er een boekje uit en laat er ons in bladeren. Het is een dun beduimeld dingske van slecht papier, maar onder het doorkijken merken wij wel dat de zeventien-jarige al heel wat in zijn mars had.

         Het eerste gedichtje, Dageraad, "trekt (lijkt) op Pallieter", volgens Timmermans zelf.

    Het is even concreet, vooral de eerste strofe:

     

                            In het Oosten hangt ’n witte streep die langzaam opentrekt

                            't schijnt een plas van troebel nat, waar roode inkt wordt ingelekt.

     

         Een ander, Graf getiteld, doet denken aan het sombere Schemeringen van de Dood.

         Het eerste groote werk van Timmermans was Begijnhofsproken, geschreven in samenwerking van Thiry, een Hollander, naar Timmermans zeide. Daarna volgde Schemeringen van den Dood. Dit werk ontstond in mijn theosofischen tijd.

    "Het wordt eigenlijk het minst van al mijn boeken gewaardeerd; vooral De Kelder wordt weinig mooi gevonden. Toch is het opgebouwd uit mystieke krachten, zooals deze spreken uit Meyrink's Golem.

    "In mijn drang naar mystiek had ik mij op de theosofie geworpen. Ik las mystieke werken, o.a. den Zohar, het boek der Joodsche Kabbalah.

     

         "Doch diezelfde mystiek die ik had willen bezitten, overmeesteren, maakte mij langzamerhand bang; ik voelde dat ik "onder lag" en na de "Schemeringen" werd ik ziek.

    "Ik lag in een nonnenklooster waar de witte vrede woont en de zusters zoo gelukkig zijn, en daar kreeg ik spijt van al die mystiek ; ik wou weer blij zijn om de blauwe lucht en snakte, terug naar de natuur."Zoo is Pallieter ontstaan."

         "Pallieter is een boek van verlangen. Het is evenmin een roman als "De Ster" een tooneelstuk is. Slechts één van mijn boeken werd een roman : Anna Marie, en dat... gebeurde bij ongeluk. Ik tracht daar niet naar.

    "Pallieter is een werk zonder kop of staart. Plotseling staat Pallieter naar de mooie lucht te kijken. Hij wordt niet geboren en sterft ook niet. Daaruit leiden de menschen af, dat ik Pallieter zou zijn. Het is niet zoo.Ik ben Pallieter niet, hij is een ander. Wanneer ik hem, gelijk in een echten roman, als klein manneke ten tooneele had gebracht, zou niemand verondersteld hebben, dat ik mezelf heb willen uitbeelden.

     

         "Het boek was lang geschreven voor dat de naam Pallieter ontstond. Die schoot mij zoo opeens te binnen. Het is louter fantasie, maar riekte die naam niet naarhet boek?" Weer gaat de kast open, en allerlei Pallieters komen voor den dag. Het boek werd door Bob Claessens en Neel Doff in het Fransch vertaald, evenals het Kindeke Jezus in Vlaanderen.

         Timmermans wordt verder gelezen in Engeland, Amerika, Duitschland, Zweden, Polen en Hongarije. Pallieter gaat, vreemd genoeg, het best in Duitschland en Amerika.

    Lachend laat Timmermans ons de Hongaarsche vertaling zien van "Het Kindeke Jezus". "Maor dâ ken ek ik nie lezen!" grapt hij in zijn eigenaardig Liersch dialect. De gastheer is opgestaan en schenkt gemoedelijk onder het praten een glas wijn in. Dan gaat hij weer zitten en stopt met studie een versche pijp.

     

         Intusschen kijken wij eens rond. Daar hangt, Timmermans’ portret, van onzen Toorop. Stilletjes vergelijken we de afbeelding met het origineel; Timmermans is nu ouder, 'n beetje dikker en... vroolijker. Meer zooals men zich den schrijver van Pallieter voorstelt.

    "Mijn portret is ook geschilderd door Jan Grégoire, vertelt Timmermans, die blijkbaar onze blikken volgde. Er staat nu nog een op den ezel, van Theo van Delft uit Waalwijk, dus een landgenoot van u. We kunnen straks naar mijn atelier in het Begijnhof gaan, dan zal ik u alles laten zien."

    "U bent hier geboren en houdt zeker veel van Lier? "

    "Ja, maar ik werk niet buiten, dat wil zeggen : mijn gedachten komen pas... aan de schrijftafel. Ik ga zitten en dan verschijnen mij visioenen, die mij de woorden in de pen geven. Ik heb eenvoudig maar na te schrijven, doch alles komt van binnen uit, niets direct van de natuur."

    Die innerlijke visie, dat schrijven "van binnen uit", ja, daar zien we den mysticus weer in.

     

         "De drang naar mystiek bleef na die angst-periode toch in mij leven. Zoo voel ik mij altijd aangetrokken tot folklore. En geen wonder, want folklore is immers niets anders dan mystiek, en alles wortelt weer in de religie."

    Folklore. Ja wie "De Ster" heeft gezien, weet dat Timmermans veel uit de folklore van zijn land heeft gepuurd.

    "Ik peins nu al jaren en jaren over Franciscus vertelt Timmermans. En met een heel zacht licht in de oogen vervolgt hij : "Een simpele bewondering koesterde ik al voor den heiligen Franciscus toen ik nog zoo'n klein manneke was. Zijn gedachten aanvaard ik nog gelijk een kind.

    "Ik ben voor die studie naar Italië geweest en kwam precies thuis met de indrukken die ik niet noodig had.

    "Het is ook erg moeilijk om over Franciscus te schrijven. Hij is zóó bekend — historisch, legendarisch en godsdienstig — dat voor de verbeelding maar weinig overschiet.

    "Neen, op die Italiaansche indrukken wil ik mijn boek (geen historisch verhaal, maar een verbeelding met Franciscus tot hoofdpersoon) niet schrijven, doch naar de schilderijen van Giotto. Zóó ken ik Franciscus."

    Wij wisten dat Timmermans "over Franciscus peinst" en het heeft ons nooit verwonderd. Wie past beter bij dezen zonnigen blijden Vlaming dan de heilige van Assïsi ?

     

         Ook het tweede werk dat op "het innerlijke programma" van Timmermans staat, komt ons voor als een natuurlijk uitvloeisel van zijn aard. Dat is de studie over Breugel, "Als ik voor Breugel's stukken sta, denk ik wel eens dat ik ze zelf geschilderd heb.

    "Het is veel gemakkelijker over Breugel te schrijven dan over Franciscus. Ik ken Breugel, ik heb hem leeren voelen uit zijn werk, maar historisch is bijna niets van hem bekend. Zoo kan ik dus mijn verbeelding laten gaan. Breugel moet klaar zijn, vóór dat ik aan Franciscus begin. Ik voel het allemaal reeds, en dan, zoo ineens, komt het eruit.

         "Terwijl Breugel mij in het hoofd zit (en dat is nu al twee jaar) heb ik vier boeken geschreven, waaronder "En waar de Ster bleef stille staan".

    Het is ons opgevallen dat niemand in Vlaanderen, ook Timmermans zelf niet, schrijft; of spreekt van "En als" zooals bij ons, doch van "En waar de Ster bleef stille staan".

         "En wil ik u nu het Begijnhof laten zien?"

     

         Onder een miezerige regenbui brengt de auto ons naar het Begijnhof. We zien weinig meer dan wat stille straten en in de verte, in een nevel, de velden met rijk geboomte.

    Dat moet er onder zonneschijn wel kleurrijk en sappig uitzien!

    Het Begijnhof is anders dan onze voorstelling ervan was. Het is niet minder, maar werkelijker, nieuwer, enfin... anders.

         Nu loopen we in de straatjes van Symforosa, het, "Begijntjen". Aan weerszijden van de met nat gras doorschoten glimmende keien staan de lage propere witte huisje.

    Hier is de Kalvarieberg en in dat straatje (is 't niet de Pompstraat?) stond de druivelaar waar "Juffrouw Begijn Muyshondt" haar oogwatertje kwam halen.

    Zien we in de verte die laan van hooge boomen ?

    Daar namen Symforosa en Martienus afscheid.


                              dhsj.jpg
     

         Dit alles wijst Timmermans ons aan nadat, we over onze bewondering voor De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen hadden gesproken. Hij spreekt er vol ernst over, alsof hij dat afscheid inderdaad dien en dien dag heeft bijgewoond.

    Voor een van de lage kalkwitte huisjes staan we stil. Hier heeft Timmermans zijn atelier. Een aardig oud Lierenaartje doet open en noemt Timmermans  : menier Felix.

         Het eerste wat we in het atelier zien is het groote portret door Van Delft, waar Timmermans ons van verteld heeft. Hij zit te werken met een vuurrood huisjasje aan. Eigenlijk vonden we dat een beetje onnoodig effectbejag, want Timmermans heeft dat jasje nooit aan, zoo bekende hij ons, dus geeft het een onnatuurlijk beeld van den Timmermans-aan-het-werk.

    Aan den muur hangen de origineelen van de heerlijke prentjes die we allen kennen. Daar is de stevige, montere kleine Mijnheer Pirroen, naast een gekleurde Madonna, waarschijnlijk een ontwerp voor glas.

     

         Onder een stolp op den schoorsteenmantel staat een mooi aangekleed Madonna-tje. Het is een naief "Lief-Vrouwken'', zooals die in "De Ster" het tooneel op komen wandelen.

    Een eindje verder hangt "Het Straatje" van Vermeer.

     

         Timmermans is heel ernstig geworden en brengt de Vlaamsche quaestie te berde. Maar dat is politiek.

    Als we weer buiten komen op de hobbelkeien, die Timmermans zoo goed met een paar lijntjes onder zijn figuren weet te teekenen, vooral in "Anna-Marie", wijst de kunstenaar ons stukjes van den Kruisweg. Veel van de schilderijtjes zijn in den oorlog verwoest. Men heeft hem — Timmermans —  opgedragen nieuwe te schilderen.

    "Hier wonen nog maar vier begijnen, vertelt "mienier Felix". In Brugge wonen er negen.

    Gâode naar Brugge? Ja? Ah, da’s de schoenste stad van Vlaanderen."

     

         We nemen afscheid van Timmermans vóór zijn aardig wit huis.

    Ons "Dank u! " was gemeend, want een woord van een kunstenaar over zichzelf is meer waard dan tien biographieën. Tenminste... als die kunstenaar oprecht is.

    En dat is hij, Timmermans. Een kind, zooals alleen een artist kan zijn.

    Naïef zooals slechts een zoon van Vlaanderen kan blijven.

     

     

    *************

    01-11-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans redivivus - José De Ceulaer

    Felix Timmermans redivivus.

     

    Spiritualiteit en zielsrijkdom.

     

    Uit De Standaard door José De Ceulaer.  -  1957.

     

         Ter inleiding van zijn pas verschenen essay over « De innerlijke Timmermans » schrijft Albert Westerlinck : « Men heeft Timmermans toegejuicht als een grappig amusementsnummer, als een kermiskoning van het rijstpap-etende en bier-zwelgende Vlaanderen. Men heeft hem ook, soms nogal hooghartig gekwoteerd als een slecht psycholoog, als een schrijver zonder belangstelling voor de geestelijke vraagstukken van onze beschaving of als beminnelijk-oppervlakkig sensualist en zonder enig begrip voor metafysische werkelijkheden. « Die pertinente opmerking bevestigt de nu meer en meer veld winnende overtuiging, dat men Felix Timmermans, tijdens zijn leven en ook na zijn dood, niet alleen op een algemeen-menselijk plan maar ook in zuiver-literair opzicht onvoldoende begrepen en verkeerd beoordeeld heeft. »


    tq54.jpg
     

     

         Het groeiend besef dat Felix Timmermans in velerlei opzicht onrecht werd aangedaan, is, tien jaar na zijn dood, wel het meest verheugende aspekt van de vernieuwde en verruimde belangstelling voor onze enige schrijver die met Streuvels — aldus Westerlinck — een vaste plaats heeft verworven in de Europese literatuurgeschiedenis van deze eeuw.

         In zijn « Woord vooraf » zegt de schrijver, dat hij de spiritualiteit van Timmermans wil oproepen aan de hand van zijn verzen en de diepe zielsrijkdom aantonen van een der eenvoudig-schoonste mensen die hij heeft ontmoet. Langs de analyse van «Adagio» om ontsluiert Albert Westerlinck « de innerlijke Timmermans ». Terecht verdedigt hij daarbij de stelling dat Timmermans zich in het «Adagio» volledig uitgesproken heeft, maar dat de voornaamste motieven van zijn verzen ook al in zijn vroeger werk weer te vinden zijn.

         Dat is o.m. het geval voor het motief van de « avond » en het vaak daarmee verbonden motief van de « herfst » die een vergankelijkheidsbesef en een elegische stemmingsgrond openbaren, het motief van de « stilte », die een der belangrijkste belevingen in zijn geheel oeuvre is, het daarmee verwante motief van de « nacht » en ten slotte dat van de « muziek ». Die fijnzinnige ontleding van motieven uit Adagio is de subtiele draad die loopt doorheen de eerste drie hoofdstukken van dit essay, waarin Westerlinck de geestelijke achtergrond van Timmermans' werk schetst en achtereenvolgens « Het Nakende Einde », de « Spirituele Louteringsdrang » en de « Verinnerlijking » van de dichter beschrijft.

         Het vierde hoofdstuk, getiteld « Voorbij de dingen », vormt een overgang tussen het eerste gedeelte, waarin de schrijver Adagio qua zielsverschijnsel ontleedt, en het tweede gedeelte, waarin hij de dichtbundel als estetisch werkstuk analyseert.

    Hij betoogt erin dat het gedicht « De kern van alle dingen » de uiterste grens van de artistieke « uitzegbaarheid » en de religieuze intuïtie bereikte en tevens de onvoltooibaarheid van het dichterlijk streven ontbloot. Het kan worden beschouwd als een afscheid aan het leven en aan de poëzie. « Ik zie niet in, schrijft hij, wat Timmermans, op het existentiële plan, na dit gedicht nog wezenlijks te zeggen had. »

     

         Ter aanvulling van zijn uiteenzetting wijdt Westerlinck dan nog twee hoofdstukken aan de vorm van « Adagio ». Hij vertrekt van de stelling, dat de vorm aan Timmermans' gedichten doorgaans geen grote waarde schenkt, maar kenmerkend is voor zijn menselijke en artistieke aanleg. Staat Timmermans door zijn oorspronkelijkheid voor een groot deel buiten het literaire tijdsverband, dan zou men zijn gedichten, naar de vorm beschouwd, nog best een plaats kunnen geven in de traditie van het volkslied, en meer bepaald het geestelijk volkslied uit de middeleeuwse tijd, omwille van hun ongekunsteldheid, zonder strukturele en technische verfijning, en de onberekende spontaneïteit van de taal.

         Terloops wijst hij daarbij op enkele ook in zijn vroeger proza aanwezig kentrekken, als zijn voorkeur voor het volkse in zijn stijl, zijn elementaire eenvoud in de natuurbeleving en de geestelijke beleving, zijn gering muzikaal vermogen, zijn familiariteit met het heilige en zijn elementaire spontane aanvoeling van het leven als een natuurlijke totaliteit. Hij komt tot de slotsom, dat zijn astrofische gedichten meer dan eens onbeholpen zijn en dat, wanneer de vorm toch soms feilloos is, dat veeleer te danken is aan een soort estetisch instinkt dan aan een zeer scherpe waakzaamheid van poëtisch-technisch bewustzijn.

     

         Het laatste hoofdstuk is gewijd aan « Het Beeld ». De ontleding daarvan leidt eveneens tot deze vaststelling, dat Adagio, dichterlijk gezien, geen opvallend taalmeesterschap openbaart. Al prijst hij de dichter om zijn natuurlijke originaliteit, zijn plastische uitdrukkingskracht, zijn pikturaal realisme en zijn veelzijdig vermogen tot verrassing, toch beschouwt hij hem als een natuurtalent met geniale momenten, die door het ontbreken van lyrische vormkracht en literaire kultuur, niet altijd de beelden weet te vinden en te kiezen die de lyrische gevoelssfeer zuiver houden.

     

         In de ganse uiteenzetting is, naar mijn mening, slechts één punt te vinden dat tot enige diskussie zou kunnen aanleiding geven. Westerlinck gaat van de essentiële stelling uit, dat lyriek innerlijke eenheid van het grondgevoel veronderstelt. Dat is onweerlegbaar.

    Maar wanneer hij dan vaststelt, dat sommige beelden een soort anomalie zijn in de lyrische gevoelssfeer, omdat ze, ongewild en onvermoed, een komisch effekt verwekken, kan men opwerpen dat die interpretatie vrij subjektief is. Men kan de lyrische gevoelseenheid slechts als verbroken of verstoord beschouwen, in zoverre men zijn eiger aanvoelen niet afstemt op de gevoelssfeer van de dichter zelf. Welnu ik voel een vers als « en spelen met de kaarten van verdriet » evenmin als Timmermans zelf, als komisch aan. Met het specifieke Lierse karakter van zijn taal dient altijd rekening gehouden te worden, wil men de juiste gevoelswaarde kennen van zijn woorden in het algemeen en van zijn beeldspraak in het biezonder.

     

         Timmermans sprak altijd dialekt, hij dacht a.h.w. in dialekt en hij kon daarom niet altijd het algemeen beschaafd woord vinden dat dezelfde gevoelsnuance zou bezitten als het dialektwoord waaraan hij spontaan dacht. Zo' heb ik bij spreekbeurten over Timmermans in verschillende streken van het Vlaamse land de ervaring kunnen opdoen, dat sommige fragmenten uit zijn werk anders worden aangevoeld in Limburg dan in West-Vlaanderen bv. en zo heb ik ook de indruk kunnen opdoen dat sommige uitdrukkingen van Timmermans die te Lier mondgemeen zijn, door mensen van buiten Lier wel als komisch worden aangevoeld.           Bij de interpretatie van zijn beeldspraak dient altijd rekening te worden gehouden met een element, waarvan het belang niet mag onderschat worden, nl. dat Felix Timmermans de zoon was van een levenslustige Brabander en een eenvoudige, vrome Kempische smidsdochter en geboren werd te Lier, op de grens van het « spekbuikige, overvloedhoornige Brabant » en het « mijmerend, magere Kempenland ».


                           hbaz.jpg
                           (ne Liersche menu )


        
    Ongeveer gelijktijdig met het essay van Albert Westerlinck, tot nu toe de meest diepgaande analyse van Timmermans' werk, verscheen : « Felix Timmermans leeft voort!...», waarin verscheidene spreekbeurten werden opgenomen in de loop der jongste jaren gehouden tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van zijn vrienden in de gastvrije abdij van Averbode.

         In zijn inleidend artikel herinnert de toondichter Renaat Veremans aan de talrijke uren met zijn intieme vriend in Averbode doorgebracht en aan het ontstaan van «Ik zag Cecilia komen» in die streek.

     

         De dichterlijke en religieuze spirualiteit van Timmermans door Westerlinck ontleed, wordt in deze bundel beklemtoond door Flor Van Reeth, die zijn vriend in hoofdzaak als «Pelgrim» belicht. In zijn getuigenis nemen belangrijke fragmenten uit brieven van Timmermans een ruime plaats in. Het interessante bij de konfrontatie tussen de analyzerende Westerlinck en de hun ervarirgen vertellende vrienden is, dat zij zeer dikwijls door intuïtie suggereren wat Westerlinck door deductie formuleert.

     

         Ook de twee bijdragen van Pater De Pauw, die in het klooster der Dominikanen te Lier een der naaste buren en daarenboven de biechtvader van Timmermans was zijn in hoofdzaak getuigenissen. Hij belicht in de allereerste plaats de mens die nooit van iemand kwaad sprak, niemand afbrak, altijd genoegen erin vond zijn medemensen een dienst te bewijzen, jonge talenten aanmoedigde, alles kon verdragen, begrijpen en vergoelijken, een mens met een gouden hart, grote eerbied voor het offer en een diepe mariale vroomheid, die zowel in zijn leven als in zijn werk tot uiting kwamen. De herinneringen van Jozef Muls zijn ook in hoofdzaak als getuigenis bedoeld. Waar hij nochtans Timmermans « de onbedwingbare, de onbestuurbare » noemt en schrijft « Hij had geloof in zichzelf », komt hij in tegenspraak met Westerlinck, die van een juister psychologisch doorzicht blijk geeft wanneer hij schrijft : «...het is een der verwikkelingen van zijn schijnbaar-eenvoudige maar in wezen complexe natuur dat hij in zijn wezen een ingekeerde, veeleer een passief-ingesteld mens was, aarzelend tegenover mensen en verschijnselen, vaak beheerst door de angst.»

    Het is overigens, terloops gezegd, treffend dat Felix Timmermans die karaktereigenschappen ook aan Pieter Bruegel toegeschreven heeft, iets waarin hij trouwens met Karel Van Mander overeenstemt — wat wel eens over het hoofd wordt gezien.

     

         Ook de voornaamste Duitse vertaler van Timmermans, Dr. Karl Jacobs, kwam in Averbode over zijn vriend spreken in het Nederlands. Hij ziet in hem de « ambassadeur van de Vlaamse Letterkunde » en ook « een dichter, wiens werken het hart van de mensen ontroeren ». Ook de beschouwingen van Albe, in een zeer vloeiende en meeslepende stijl geschreven — stilistisch de beste bijdrage in deze verzameling — hebben gedeeltelijk het karakter van een getuigenis.

     

         De andere bijdragen zijn niet zozeer als getuigenissen bedoeld, maar als pogingen tot een syntese aan de hand van Timmermans' werk.  N. M. Wildiers geeft belangwekkende beschouwingen over de geestelijke achtergrond van de periode waarin Timmermans aan het woord kwam. Het pessimisme van het einde der 19de eeuw, waarin de schrijver van de «Schemeringen van de Dood» opgroeide, werden door hem overwonnen « door zijn dichterlijk aanvoelen van de wereld en door rijn religieuze natuur ».

         Men kan Wildiers bijtreden wanneer hij in Pallieter een uiting van vitalisme ziet maar men kan de bewering weerleggen dat « de geneugten der zinnen de voornaamste, bijna uitsluitende, plaats » innemen in het door Timmermans ontdekte levensgeluk.

     

         In zijn uiteenzetting over « De geestelijke ontwikkeling van Felix Timmermans in zijn literair werk » neemt Pater Chrysoloog — soms woordelijk, en zonder bronvermelding — verscheidene stellingen over uit mijn bijdrage in het Timmermansnummer van « Dietse Warande en Belfort », in 1947. Waar hij de persoonlijke mening uitspreekt, dat Pallieter zelfs geen « wensbeeld » van de schrijver was omdat « deze genieter te oppervlakkig » was, komt hij enigszins in tegenspraak met een tevoren neergeschreven, minder persoonlijke uitlating : « en toch zingt er op menige plaats een stukje mystiek zoals in de fragmenten over de stilte ».

     

         Een volledig tegenovergestelde mening over Pallieter wordt elders door Pater Callewaert uitgesproken. Hij zegt immers dat Pallieter « niets anders is dan Timmermans zelf ». Dat is natuurlijk slechts voor zover juist als men aanneemt, dat de uitbundigheid van Pallieter de weerspiegeling is van het hartstochtelijk verlangen van Timmermans naar een probleemloze levensvreugde. Dat Pater Callewaert het aldus bedoelde, blijkt trouwens uit zijn verder betoog. Het mag terloops wel eens onderstreept worden, dat deze Dominikaan de eerste geestelijke was die met overtuiging beklemtoonde dat Pallieter niet uitsluitend een zinnelijk genieter was of een heidense epikurist, en dat in 1918, in een periode waarin een Nederlandse geestelijke waarschuwde voor « de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek » en waarin een Nederlands predikant zijn recensie besloot met de volgende zucht : « En zulke boeken worden door jonge meisjes gelezen ! »

         Wanneer Pater Callewaert echter naar een zuiver stilistisch vlak afglijdt en de stijl van Timmermans « klassiek, evenwichtig, harmonisch » noemt, maakt hij een slippertje.

    In een zeer kernachtige syntese vat André Demedts, die voorheen reeds zijn juiste kijk op de persoonlijkheid van Timmermans en de betekenis van zijn werk bewees, zijn in 1955 gehouden spreekbeurt samen. Terecht legt hij de nadruk op het feit, dat Timmermans als verteller « meer dichter en schilder dan epicus» was. Ten slotte werd in dit werk nog een gelegenheidssermoen opgenomen van van E.H. PhiL Raes, de Timmermansvriend uit Frans-Vlaanderen, die een parallel trekt tussen de priester en de kunstenaar. Alles bij elkaar draagt deze zeer gevarieerde verzameling bij tot dieper inzicht in de persoonlijkheid van Felix Timmermans, als men ze kritisch leest, en zijn de meeste bijdragen vooral als getuigenis belangrijk.

     

    *****

    15-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Driejaarlijksche prijs voor Letterkunde

    De driejaarlijksche prijs voor Letterkunde.

     

    Uit het Algemeen Handelsblad (NL) -  4/6/1926

     

         De zooëven verschenen aflevering van "Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde" te Gent bevat blz. 246—290 het verslag der jury van den driejaarlijkschen wedstrijd in de Nederlandsche Letterkunde.

    De jury, bestaande uit de heeren K. Elebaers, J. Muls, M. Scharpé, J. van Mierlo en Omer Wattez, heeft 220 werken in elf vergaderingen gelezen en besproken en na herhaalde stemmingen met 3 tegen 2 stemmen den prijs, zooals destijds werd gemeld, toegekend aan Felix Timmermans.


                      nekv.jpg
     

         "De bedoeling der jury — zegt de verslaggever Jozef Muls — was niet slechts het werkje "Symforoza" te bekronen, maar door het toekennen van den prijs een openbare hulde te brengen aan heel den letterkundigen arbeid van Timmermans en in het bijzonder aan "Pallieter" en " 't Kindeken Jezus in Vlaanderen". Felix Timmermans die met zijn "Pallieter" vroeger reeds opzienbarend succes verwierf, liet in 1918 nog twee boeken verschijnen: "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" en "De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforoza begyntjen." Hij is een der meest oorspronkelijke naturen geworden die wij in de Vlaamsche letterkunde bezitten. Den weg der navolging, dien hij in "Schemeringen van den dood" en in zijn verzen bleek ingeslagen te zijn, heeft hij niet langer willen volgen. Hij heeft van boeken niets meer willen weten en is op eigen hand de groote ontdekkingsreis door de Vlaandersche natuur, door het Vlaamsche Volksleven begonnen. Al wat hij gelezen had en geleerd, het was wellicht niet veel, heeft hij als een hinderenden last van zich afgeschud en gelijk een argeloos kind is hij door zijn wereld gegaan, waar nu alles nieuw was en nooit te voren door iemand was gezien.

         In zijn hart werd hij bewust van gevoelens die zoo eeuwig en algemeen menschelijk zijn, maar die hem voorkwamen alsof ze door hem voor het eerst ondervonden werden. Hij is weer gekeerd naar de bron en den oorsprong van alle kunst : de natuur waarvan de bestendige aanwezigheid, door zoovele boekenmenschen vergeten wordt. De aldus door hem veroverde oorspronkelijkheid heeft voor gevolg dat in "Pallieter" de wereld om zoo te zeggen opnieuw werd herschapen, zooals er bij het verschijnen van elk oorspronkelijk kunstenaar telkens een nieuwe schepping van de wereld gebeurt.

         Dadelijk stond hij in de traditie van de groote Vlaamsche schilders Breughel en Rubens. Van dezen laatsten heeft hij de vettige Vlaandersche weelderigheid en de machtige beweging, zijn liefde voor het uiterlijk leven en zijn zedelijk-gezonde zinnelijkheid.

         In "Pallieter" herleeft het oeroude Vlaamsche heidendom. Er wordt gegeten en gedronken, gedanst, gezongen en gemind. Een opborrelende kracht van leven openbaart zich veelzijdig in overdadige vreugde.

     

         "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" doet ons aldaar aan de primitieven denken.

    Die primitieve Vlaamsche schilders, buiten Memlinc en Van der Weyden misschien, waren alles wel beschouwd zoo weinig godsdienstig. Zij waren te gelukkig met alles wat zij voor het eerst meenden te ontdekken in de wereld en te zeer bekommerd om het met een angstvallige nauwgezetheid weer te geven. Het evangelische verhaal is ook niet hoofdzaak bij Timmermans, maar wel hoe alles op eeuwig-menschelijke wijze gebeurt in Vlaanderen, langs de wegen, door de steden, in de kamers en de kerken, 't Is Vlaanderen vooral, met een atmosfeer van piëteit zooals simpele menschen die voelen. Het wordt zo huiselijk en gezellig en niets onteerends ligt er in voor het heilige gebeuren.

         Zoo realiseeren simpele luidjes Jezus' leven met den grootsten eerbied. De heilige personages staan in innige betrekking met het landschap waardoor zij bewegen, met de kamers waarin zij leven. Zij loopen met andere voeten door den zomer en den winter, door de lente en de herfst. Zij spreken met de boomen, de vogels en de bloemen, zij deelen het wel en het wee van het water in de beken, van de blaren op de boomen, van de koeien in de wei, van de wolken in de lucht, van de aarde onder het mes van den ploeg of de gruwzaamheid van den winter. De meubels in de huisjes met de geel-zwartgeruite vloeren zijn oude en vertrouwde vrienden. Een aarden kruikje, een bloemenvaasje, een bord en een vork krijgen een belang dat ze tot verwanten maakt, de bijna levende en bezielde verwanten van den mensch.

     

         "In de zeer Schoone Uren van Symforoza" is die betrekking van den mensch tot zijn omgeving zoo fijn doorvoeld dat het ons voorkomt alsof' het eenvoudige zielsgebeuren van dat begijntje zich slechts zoo rustig zou vermogen te ontwikkelen omdat alle dingen hare ijverige en gedienstige medeplichtigen zijn geworden. Zoo kregen wij dat kristalheldere proza, het zuiverste boekje wellicht dat de Vlaamsche literatuur sedert 1830 heeft voortgebracht.

         "De kunst begint waar het leven ophoudt" heeft Wagner eens gezegd. Wanneer de middeleeuwen voorbij zijn, worden ze herschapen door Dante, wanneer de ridderschap heeft uitgediend kruipt en oorlogt en mint zij weer in de drama’s van Shakespeare, wanneer de burgers van het eerste keizerrijk niet meer bestaan, krijgen zij weer gestalte in de romans van Balzac, wanneer Oud-Vlaanderen zich vernieuwt en omwoelt in socialen en politieken strijd, dan wordt het nog eens bekeken met liefde door Timmermans, dat vergaan wereldje van kwezeltjes en bedelaars, processiegangers en bedevaarders, epicuristische parochie-papen, de laatste overlevenden van een lang, vergeten en verlaten stadje, die in Timmermans hun dichter vonden, die ze nog eens deed optreden in hun gouden tijd en schilderachtige omgeving.

     

    Zijn werk zal het antiquariaat blijven van het heiligste dat wij bezitten."

     

    ******

    09-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Felix Timmermans begon te schrijven, 15 jaar oud

    Hoe Felix Timmermans begon te schrijven, vijftien jaar oud.

    Pallieter naast Boerenpsalm

     

    Streuvels werd als voorbeeld te realistisch geacht

     

    Uit Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij (NL) – 16/11/1940

     

         Met de post uit Vlaanderen ontvingen we vandaag het Jongste nummer van "Sirene", het half maandelijks blad voor kunst en letteren, dat enkele jongeren dapper in stand houden,

    Het nummer opent met een gesprek met Felix Timmermans, die aardige dingen vertelt over zijn eerste stappen op het gebied van de literatuur.

         Toen "den Fe" nog heel klein was, mocht hij eens mee naar een concert, waar ook werd voorgedragen.

         Daar hoorde hij gedichten voordragen en thuis begon hij toen maar direct aan het rijmen oftewel verzen maken. Dat was dus nog vóór hij schrijven kon. Bij gebrek aan kennis van het alfabet is deze poëzie verloren gegaan. Al gauw begon hij daarna lange vertellingen te doen. Neven en nichtjes, vader en moeder en kennissen vormden een willig gehoor. Later schreef de jonge Timmermans wel eens een stukje van deze vertellingen op en hij maakte er tekeningen bij, precies zoals nu nog in sommige van zijn boeken.


                                        ca7k.jpg
     

         Het onderwijs dat Felix Timmermans in zijn jeugd genoot, was niet bijzonder intensief.

    Er was nog geen leerplicht en bovendien was hij vaak ziek. Bovendien was hij wel vlug, maar buitengewoon zwak van geheugen. Zelfs het "Onze Vader" en "Jantje zag eens pruimen hangen" heeft hij nooit uit zijn hoofd kunnen leren. "Het spreekt vanzelf, bekent Felix Timmermans openhartig, "dat ik dankbaar van elke echte of geveinsde ongesteldheid gebruik maakte om die verfoeilijke school te laten opdonderen! "

         Lezen leerde Felix wel, maar er waren thuis maar weinig boeken. Een kist met boeken, die een oom naliet, bevatte grotendeels Latijn, Frans en Duits en zo moest Felix zijn eerste boek uit de Stadsbibliotheek lenen. Het was "Op weg naar Frankrijk" : "Fier gelijk een Turk liep ik er mee over straat en hoopte, dat niemand mij en mijn boek over 't hoofd zou zien!

    Van dan af heb ik veel, zeer veel gelezen — maar nooit verzen".

     

         De globe als boekenbron. Aan de poëzie heeft den Fe dus blijkbaar een broertje dood.

    Wel verdiepte hij zich eer in... de sterrenkunde. Dat kwam doordat zijn vader zo graag een wereldbol, een globe, wilde hebben. In een advertentie werd er een aangeboden. Als premie. De kopers kregen de globe cadeau bij een hele vracht boeken over sterrenkunde! Gehoorzaam kocht de vader de boeken en hij kreeg zijn globe — de zoon de lectuur!

    Toen Felix 15 of 26 jaar was, sloot hij zich aan bij een Jeugdig genootschap ter beoefening van de schone kunsten. Op het programma stonden schilderen, schrijven, musiceren en drinken. Deze kring heeft op Timmermans, naar hij erkent, grote invloed gehad.

    Hij schreef toen nog in de trant van Conscience:

         Zo : "De glorierijke dagvorstin verhief zich boven de bevende kimme". Gedurende een verblijf te Westerloo zag ik een boek van Stijn Streuvels: "Dagen". Terwijl ik even tijd had, las ik enkele mooie zinnen, zoiets als: ......"De knotwilgen in de mist"......      Dat ist! dacht ik bij mezelf. Die enkele woorden brachten zulk een totale omwerping in mij teweeg, dat ik mij met verdubbelde ijver in dit nieuwe trachtte in te werken. Een paar weken nadien verscheen in een weekblad te Westerloo een verhandeling van mijn hand over Lepold I. Twee dagen na die heuglijke gebeurtenis ontmoette ik een priester, die naar de begrafenis van Servaes Daems ging. Was het een neef, of een kozijn? ......dat doet niets ter zake.

     

         Hij gaf me de raad aan mijn moeder de werken van Guido Gezelle te vragen. Natuurlijk, dat ik hem over mijn ontdekking van Stijn Streuvels vertelde. Maar dien schrijver keurde hij sterk af, daar Streuvels veel te realistisch was, zei hij. Op een Davidsfondsfeest heeft professor Bauwer me bij de Lierenaars ingeleid. Zo kwam ik dan eindelijk in de letterkunde, onrechtstreeks geholpen door Streuvels en Gezelle.

    Op de vraag naar de moeilijkheden, die hij moest overwinnen, zegt Timmermans :

    — Ik moet zeggen, dat mijn opgang zeer vlot van stapel gelopen is. Ik geloof, dat dit te danken is aan het volgende feit : Van jongs af heb ik veel van de schilderijen van Breughel gehouden. Als een vijs zat een ideaal in mijn hoofd: "gelijk hij schildert: zo vertellen".

     

         Dit heeft zich dan ook steeds steviger in mij vastgeankerd. Ik begon dus met zijn leven te beschrijven. En nu moet u een groot onderscheid maken tussen den geschiedschrijver en den verteller. Wij verzinnen zelf 't leven van onze figuren. Wij laten ze handelen en wandelen. Kortom: ze zijn ons eigendom. Wij houden ons niet zo nauwkeurig aan de feiten — natuurlijk houden wij er wel rekening mee en volgen ongeveer de draad van de geschiedenis. Daaruit volgt natuurlijkerwijs, dat, we 't leven van zo'n persoon beschrijven, zoals 't zou kunnen gebeurd zijn.

         Om u daarvan 'n klaar voorbeeld te geven, zal ik een passage uit "De Harp van St. Franciscus" nemen. Zeker ogenblik verlaat, hij Rome. De ene geschiedschrijver zegt langs die poort, een andere zegt langs gindse. Ik ben dus verplicht te kiezen (of ik moet er helemaal niets van zeggen, als dit mij aanstaat).

    Dan gaat mijn verbeelding aan 't werk en zal die handelwijze kiezen, die 't meest bij het verhaal aansluit. Zo ontstaat eindelijk, na duizenden gevallen te hebben opgelost, een psychologisch harmonisch geheel. Het spreekt vanzelf, dat ook wij niet vrij zijn van dwalingen, evenmin als 'n rekenkunstenaar verlost is van 't fouten maken.

    Ook de vraag, welk boek hij van zijn eigen productie het mooist vindt, heeft Timmermans beantwoord :

         "Dat zijn er drie. 'k Zou 't ene niet kunnen noemen zonder 't andere. Namelijk: Pallieter, Symphorosa en Boerenpsalm."

    En over de oorsprong van "De Boerenpsalm":

    "Hoe eigenaardig en schijnbaar ongerijmd het ook moge klinken, "Pallieter" is de onmiddellijke oorsprong van Boerenpsalm. In Pallieter is het leven uitgebeeld, zoals ik het graag zou zien : ontdaan van alle overbodigheden en zonder zorgen.

    Het is het leven beschouwd door een regenboog.

     

         Toen ik mijn werk overlas, zag ik plots, dat het een Utopie was. Het was alsof ik ontwaakte uit een heerlijke droom en ruw de werkelijkheid voor mijn ogen had.

    En het echte, het harde leven — maar ook het schone leven — heeft zijn belichaming gevonden in Boerenpsalm. Van al de mensen is het de boer, die zich zelf het meest geeft, die de meest dienende is! Hij ook heeft de meeste moeilijkheden. Hij telt elke regendruppel; hij bekommert zich over elk zaadje. Want niemand is zo afhankelijk, dan juist de boer.

     

    En Ja, ik beken het : ik schrijf zeer gaarne over een boer......"


    ***********

    08-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Kindeke Jezus in Vlaanderen - Gaston Durnez

    Het Kindeke Jezus in Vlaanderen

     

    Vaders vertellingen en Breugels werken inspireerde de wondere Fé

     

    Uit De Standaard door Gaston Durnez -- 1958

     

    Hernieuwde kennismaking, hernieuwde vreugde.

         De wondere Felix Timmermans heeft verschillende werken geschreven, die hoezeer de literaire stromingen en modes ook mogen veranderen, nog lang zullen stand houden. Sinds de beroemde Lierse auteur, nu reeds meer dan tien jaar geleden, overleed, heeft « de strenge Meester Tijd » onvermijdelijk zijn schiftingswerk gedaan.

         Wij zien het werk van Timmermans nu al op een voldoende afstand, om het op zijn juiste waarde te kunnen schatten, en ongetwijfeld moet er een en ander uit dit vrij omvangrijk oeuvre wegvallen als tweederangswerk en folkloristische amusementskunst. Maar het beste wat hij geschreven heeft, blijft ook nu nog boeien en verrassen door zijn oorspronkelijkheid van taal en visie, zijn gulle levensvreugde, zijn wonderlijk aroma uit dat helaas voorbije Bruegheliaanse Vlaanderen waar de herberg naast de kerk stond en men Gods lof kon zingen in een vrolijke rondedans. Wie thans, te midden van de stroom hedendaagse literatuur-gal, toevallig terugkeert naar Pallieter, (het kan u gebeuren, als ge op een regenachtige dag het heldhaftig besluit treft, uw boekenkast eens in orde te brengen...), ondergaat als het ware een weldoend bad. Pallieter kan ons ook thans nog met dezelfde hevigheid en hetzelfde vuur redden uit de « Schemeringen van de Dood », zoals hij het eenmaal deed met Timmermans zelf...


    hf9m.jpg
     

         Men heeft er wel eens over getwist, welk het beste boek is van Timmermans, (zijn verzen buiten bespreking gelaten) of welk verhaal van hem de latere generaties het best zullen kunnen smaken. De enen hielden het bij het bruisende leven van de dagenmelkende Pallieter, die reeds sinds lang een begrip en een spreekwoordelijke held is geworden. De anderen stemden voor de meer bezonken geschiedenis van boer Wortel uit Boerenpsalm, of Juffrouw Symforosa. Voor velen is het dat unieke « Kindeke Jezus in Vlaanderen », die innige vertelling waarin Timmermans, in navolging van onze oude Vlaamse schilders en liederdichters, het kerstgebeuren situeert « in het kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, (...) met wat letterkunde in groot genoegen omcierd», zoals hij zelf zegt in het voorbericht van dit in vele talen omgezet boek.

     

         Op de jongste Boekenbeurs te Antwerpen lag de zoveelste druk, in de prettige uitgave van Van Kampen, met de oorspronkelijke vignetjes van Timmermans. Toen wij het daarna nog eens gingen herlezen, niet zonder de vrees het mooie beeld te ontluisteren, dat wij uit vroegere lektuur hadden overgehouden, trof ons weer die overeenkomst van het verhaal met de oude Vlaamse kerstliederen. Het bekoorde ons weer zoals vroeger.

    Zoals een oud volkslied ons telkens opnieuw kan bekoren.

         Want dat is het geheim van dit "Kindeke Jezus in Vlaanderen" : het is een echt volkslied geworden, dat ons aanspreekt door zijn argeloze schoonheid, zijn zonnige vroomheid vertolkt in schilderachtige woorden, met een humor en een tederheid, die wij terugvinden in de eeuwenoude kerstliederen.

    Het boek zal overgeleverd worden zoals die liederen zijn overgeleverd.

     

    «Een Wasem uit mijn Jeugd»

         Timmermans verklaarde eens in antwoord op een enquête door August Van Cauwelaert, dat bij hem de jeugd 90 t.h. de inspiratieve kracht was. In zijn werk heeft hij het decorum van Lier beschreven, zeide hij, zoals het was toen hij er als kind rondliep. De vertelsels die hij toen hoorde,de personen die hij toen kende; de voorvallen die hij toen waarnam, boeiden hem meer om ze neer te schrijven, dan «wat er tegenwoordig gebeurt». Komt het voor, dat ik gevallen uit de latere jaren beschrijf, zo voegde hij eraan toe, dan komt er willens nillens toch een wasem, een atmosfeer over heen liggen uit mijn Jeugd.

         Ook «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » is vooral door de herinnering aan zijn jeugdjaren geïnspireerd. Naar de getuigenis van zijn dochter Lia, vond Timmermans dit eigenlijk zijn eerste boek, omdat het reeds van in zijn kinderjaren in hem leefde.

    Aan de basis van het boek liggen de vertellingen van zijn vader. Die vader, een kanthandelaar in Lier, met veertien kinderen waarvan Felix het dertiende was, heeft de schrijver ongetwijfeld de lust tot vertellen gegeven.

         Vader Timmermans, alhoewel diep in de zorgen, vond altijd een uitweg voor zijn humoristische geest. «Hij wou ons steeds verheugen», zei de Fé. In zijn kurieus boekje « Een lepel herinneringen », (een facsimili-uitgave van Timmermans handschrift), beschrijft de auteur hoe de kanthandelaar, na zijn vermoeiende reizen op de buiten, 's avonds voor zijn «dreef kinderen» allerlei vertellingen ophaalde.

    «Wij beginnen altijd met : Er was eens, schrijft Timmermans. Hij begon met : IK was eens.

     

         Het liefst hoorde de kleine Felix zijn vader vertellen over het stalletje van Bethlehem, de herders, de Drie Koningen, de kindermoord : «Ook daar was hij bij geweest. Op een zekere winterdag spoedde hij zich op een van de binnenwegen door een sneeuwvlaag, om vóór de avond nog een dorp te bereiken. Daar ergens kwam hij een oude man tegen, die een ezeltje voorttrok, dat op zijn rug een vrouw droeg, die onder haar kapmantel een kindeke verborg. Die oude man vroeg aan mijn vader: « Baas Timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij niet de weg naar Egypte wijzen?»

    En mijn vader wees hem de weg naar Egypte...»

         Een tweede Inspiratiebron voor «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » vormden de schilderijen van Pieter Brueghel : «De Opschrijving te Bethlehem» en de «Kindermoord ». Timmermans had een zeer grote verering voor Brueghel met wie hij zich verwant, voelde.

    (Een pittige biezonderheld : in de bekende Franse reeks «La vie passionnée de...: is Timmermans' boek over de Vlaamse schilder verschenen onder de titel: «La Vie passionnée de Brueghel »...) Hij ontdekte de schilder toen hij, Felix, nog een kleine jongen was, die zonder toelating van vader of moeder, stiekem naar Antwerpen trok en daar in het museum ging ronddwalen. Hij stond er voor Brueghels schilderijen « als een kind dat plotseling zijn ouders weervindt ». Hij zag er de vertelsels van zijn vader in uitgebeeld, waarin « alles van Evangelie » ook in ons land was voorgevallen, bij onze mensen, in onze landschappen.

     

    Vaders vertellingen herleefden weer.

         Timmermans schreef « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » in de eerste wereldoorlog, in de jaren 1916-17, te Lier. Zijn Pallieter was kort voor die oorlog verschenen en had onmiddellijk veel sukses gekend.

    De oorlogsjaren waren ook voor Timmermans een zeer droevige tijd. In 't begin was hij met zijn gezin gevlucht, en toen hij in zijn stadje terugkeerde, vond hij er veel puin en miserie. Zijn moeder stierf in 1915 en ook dat was een zware slag voor hem. In die donkere jaren, terwijl de familie  's winters rond de brandende kachel het rozenhoedje zat te bidden en de mysteries overwoog, dacht Timmermans, die reeds enkele kerstverhalen had geschreven, meer dan ooit aan de middeleeuwse mensen, aan de Vlaamse kunstenaars uit vroegere eeuwen, die het leven van Onze Lieve Heer in hun eigen streek lieten gebeuren en er zo zeer in opgingen. Hij mijmerde over de onbekende dichters, die « Maria die soude naar Bethlehem gaen » en andere heerlijke kerstliederen hadden gemaakt. Hij dacht aan zijn geliefkoosde Brueghel. En de vertellingen van zijn vader gingen weer leven.

     

         Toen Timmermans aan het kerstverhaal begon, kon hij niet anders meer, dan het voorstellen in zijn eigen land. «En hij deed het met dezelfde details die grootvader er bij had verteld », zegt zijn dochter Lia, in het boek dat zij aan de schrijver heeft gewijd.

    « Zo woonde Maria in het klein wit huizeke aan het bos, waar onze Pa met grootvader was voorbijgewandeld. Daar was, volgens grootvaders zeggen, de engel gekomen, juist terwijl Maria kousen stopte, en had haar gezegd, dat het Kindeke Jezus bij haar zou gebracht worden. In het boek,staan er in haar huis hetzelfde blinkende koper, dezelfde zilveren glazen vazen en dezelfde wassen bloemen, die vader vroeger gezien had door die openstaande deur.      Zo droeg Maria een blauwe kapmantel lijk grootmoeder. En vader liet zijn machtige Driekoningenstoet door onze eigen landelijke dorpen komen, juist gelijk grootvader hem gezien had aan het « Huis ten halven », onderwege Kessel. Zo zag hij Maria en Jozef met het goddelijk Kind door de duinen trekken, over de Schelde worden gezet en naar het Noorden vluchten. Wanneer zij terugkomen om gelukkig in familie te leven, is het naar Nazareth aan de Nethe, een gehucht van dreven en mastebosjes, ten Noorden van Lier : wij konden het van uit ons venster zien ».

     

    « Felix, dat zult ge niet bijhouden »

         HET KINDEKE JEZUS IN VLAANDEREN, is een van de zuiverste uitingen geweest van deze onvergetelijke man. Met zijn bloeiende stijl, zijn beelden als bloemen, zijn volkse vroomheid, zijn « middeleeuwse visie » schiep Timmermans een werk zonder weerga.           Jammer genoeg hebben de vele epigonen het hier en daar een slechte naam bezorgd.

    Er was een tijd dat iedereen zich een kleine Timmermans waande en tientallen Kindekes Jezus in ieder hoekje van ons land geboren werden!

    Wie de verblekende verf, door patronaatstoneelschrijvers en kerstverhalenfabrikanten aangebracht, van het origineel weet af te krijgen, ontdekt telkens weer de schoonheid van dit bij uitstek « volksboek » (als u ook even van dit woord de ongunstige bijklank wilt verwijderen»...)

         Toen Timmermans later zijn « Driekoningen-tryptiek » schreef, heeft Prof. Dr. Kippenberg hem het volgende gezegd, dat ook waar is voor « Het Kindeke » : « Felix dat is een werk dat ge niet zult bijhouden : het zal u ontgroeien en de gemeenschap zal het in zich opnemen. Dat zal blijven, gelijk een Marieke van Nijmegen of een Zuster Beatrijs en de Mirakelspelen der Middeleeuwen. Dat, gebeurt alleen met echte grote kunst.

    Het werk blijft; de rest verdwijnt.»

     

         En Lia Timmermans vertelt, hierbij aansluitend, hoe haar man, dertig jaar nadat uit Driekoningen-tryptiek het toneelstuk was gemaakt: « En waar de Ster bleef stille staan », ergens op de buiten bij een toneelgroep ging informeren, waarom de naam van de schrijver op de affiche niet vermeld was, de inrichters antwoordden, dat dit stuk niet «gemaakt» was, maar er een was dat « bestond ».

    Zo « bestaan » ook de oude kerstliederen. De dichter ervan is op de achtergrond geraakt, maar zijn poëzie is blijven voortleven en is een stuk van ons volk worden.


                                                     704e.jpg
     

    *****

    07-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tu felix eris - Anton Van Wilderode

    Tu felix eris

     

    Felix Timmermans herdenking. Lezing gehouden in de jaarlijkse openbare vergadering van de Academie te Gent op woensdag 26 november 1986.

    Door Cyriel Paul Coupé (Anton Van Wilderode)

     

    Hooggeachte vergadering

         Het behoeft nauwelijks motivering dat onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, waarvan Felix Timmermans op 17 juni 1925 briefwisselend - en sedert 15 november werkend lid was, haar eminente collega - een eeuw na zijn geboorte - met enige luister herdenkt op de plaats waar hij tot de laatste vergadering die hij kon bijwonen - 15 maart 1944 - heeft gezeteld. Nauwelijks een half jaar later, tijdens welke periode de Academie wegens de oorlogssituatie niet meer bijeenkwam, werd hij getroffen door een kransslagadertrombose die hem tot rust verplichtte en tot het vermijden van inspanningen en emoties. Het opvolgen van dit doktersvoorschrift werd vrijwel onmogelijk gemaakt door de tribulaties van het oorlogseinde én de passies van een georchestreerde en gemaneuvreerde repressie die erop volgde - en waarvan Felix Timmermans op zijn ziekbed het weerloze slachtoffer werd. Leden van de weerstand wilden hem door de Lierse politie doen arresteren, maar door tussenkomst van mr. Walter Opsomer werd dat door de Procureur des Konings te Mechelen verhinderd. De hartlijder werd niettemin door de politie ondervraagd, door wetsdokters onderzocht en door huiszoekingen geplaagd - die overigens niets aan het licht brachten, want het dossier Timmermans werd later ‘zonder gevolg’ geklasseerd.

    Zonder gevolg is een levensgroot eufemisme, want gedurende 903 dagen, van 4 augustus 1944 tot aan zijn dood op 24 januari 1947 werd aan de auteur een verplichte verblijfplaats in zijn woning opgelegd, - een overbodige beslissing want hij was doodziek. Het is achteraf zelfs een ‘meevaller’ gebleken voor de apparators dat zij niet het odium op zich hebben hoeven te laden Timmermans in de gevangenis te laten sterven. Ik doe geen onthulling met de mededeling dat hij bijzonder heeft geleden onder de omstandigheid dat het een collega van de Academie was, Fernand Toussaint van Boelaere, die zich - konform het middeleeuws gebruik om gelijken door gelijken te doen berechten! - erover opwond (overigens rijkelijk lààt, 20 januari 1946) ‘dat geen enkel lid van de Koninklijke Academie was geschrapt wegens collaboratie’ en die uitgerekend Felix Timmermans als persoonlijk slachtoffer uitkoos en diens literair werk, in 25 talen vertaald zonder vertaalcommissies of officiële toelagen, voor het buitenland als ‘van nul en gener waarde’ verklaarde.


                                 
                                 (Anton Van Wilderode) 


        
    Het strekt onze Academie tot eer dat zij bij monde van haar voorzitter dr. H.J. van de Wijer mededeelde te wachten op ‘'s Lands Gerecht’ en niet zelf tot pijnlijke maatregelen te willen overgaan; dat Lode Baekelmans in de Academie de inquisiteur van antwoord diende; en dat prof. dr. Frank Baur bij de dood van Felix Timmermans schreef: ‘Nog in de laatste Academiezitting hadden wij, collega's onder elkaar, overwogen wat we voor den zieken vereenzaamde wel konden doen, te midden van dit vernieuwde schrikbewind. Het zal ons knagen, jarenlang, dat wij niet tijdig hebben kunnen optreden, niets méér hebben kunnen bereiken, dan dat het lààtste niet zou worden begaan aan een uitmuntenden collega.’

    Maar laten wij al dit onverkwikkelijks niet met de mantel van de liefde maar met de Noëmantel van de schaamte bedekken.

     

         Felix Timmermans was al de jaren een getrouw lid van de Academie. Hij getuigde ooit: ‘Van een hele serie akademies en wat weet ik nog allemaal ben ik sedert vele jaren lid... Eigenlijk is er maar één Akademie die achteraf geen louter formaliteit is gebleken en waar ik gaarne naartoe ga: die van ons. Niet dat ik vlijtig ben. Veel steek ik er niet uit, ik ben zeker de luiste van den hoop. Ik volg aandachtig wat de collega's voorbrengen en vertellen en neem me soms uit eerlijke schaamte voor toch ook eens met iets boven water te komen!’


        
    Dat is inderdaad tweemaal gebeurd: in 1931 met een lezing over Volkskunst en in 1934 met Bruegel. Een veronderstelling, die in de Verslagen en Mededelingen zijn verschenen. Over de ‘tweespalt’ bij Breugel: meeleven met het volk én op afstand toekijken. Namens de Academie sprak hij nog bij de Conscience-herdenking van 1933 en bij de Tony Bergmann-hulde te Lier in 1935.


        
    Zeker geen grote bedrijvigheid, maar ‘ik ben er gaarne! Daar ontmoet ik den enen en den anderen om eens wat te babbelen over de keuken van de literatuur. En 's middags gaan we dan ondereen eens ievers goed eten. Met Thuur Cornette aan tafel zitten en de menu samenstellen is op zichzelf al een genot. Daarvoor alleen zou men in de akademie willen zijn. En met Mane De Bom en pater van Mierlo, die zijn soutane draagt zonder dat ge het ziet, pateekens gaan eten in de Lange Veldstraat mag een mens na meer dan een uur lang verloren te zijn gelopen in een bos met geslachtsbomen van Lindemans in geen geval missen.’ Niet enkel met de pen, ook met het tekenpotlood wist Timmermans zijn collega's prettig te profileren wat blijkt uit een verzameling geslaagde portretten van academieleden die gelukkig bewaard bleven en zelfs hopelijk eerlang het gebouw zullen sieren waar ze ontstonden.

         Naar het getuigenis van collega's die Felix Timmermans in de vergaderingen hebben meegemaakt was hij een beminnelijk man, die gemoedelijk omging met alle leden en die door allen ook hogelijk werd gewaardeerd. Iemand van hen zei mij: ‘Hij straalde als het ware een warmhartig geluk uit, gewoon zoals hij daar zat, luisterde én tekende!’ Tu felix eris! Laten we dàt beeld uit een betere tijd dan daarstraks even in ons midden mogen oproepen.

     

         Indien wij op gezag van Plautus in zijn komedie Persa mogen geloven dat de (voor)naam een (voor)teken is (normen habet omen) of althans een mogelijke verwijzing bevat naar zijn drager - dan is Felix hier wel bijzonder goed gekozen. Het Latijnse woord heeft drie betekenissen: vruchtbaar, gelukkig en gelukbrengend.

         Alle drie lijken zij mij ten volle toepasselijk op Felix Timmermans (die overigens door deze naamgeving de geestelijke steun kon inroepen van niet minder dan tien heiligen, waaronder pausen, bisschoppen en martelaren, en één belijder. Hij kon dus ruim kiezen; hun feesten zijn zelfs verdeeld over niet minder dan acht van de twaalf maanden!

     

         Felix Timmermans was vooreerst een vruchtbaar auteur, minder door het aantal (men schrijft tegenwoordig veel méér!) dan door de waarde van zijn boeken. Toch is, voor iemand die slechts goed zestig mocht worden, de literaire oogst niet gering: twee poëtische vertellingen, drie dichtbundels (Boudewijn meegerékend), vijf autobiografische geschriften, zes toneelbewerkingen naar romans, zeven verhalenbundels en tien romans. Waarbij ook moeten gerekend worden: talloze bijdragen en losse stukken in tijdschriften en kranten, voordrachten en lezingen, véél ongepubliceerd werk - en niet te vergeten zijn overvloedige picturale en grafische bedrijvigheid.

     

         De tweede betekenis van felix is gelukkig. Dat Felix Timmermans inderdaad een gelukkig mens is geweest kan met vele bewijzen gestaafd worden (al weet ik ook dat deze affirmatie enigszins ‘verdacht’ moet overkomen, want je mag in onze tijd alles zijn, maar zeker niet gelukkig!)


    - Er is vooreerst het getuigenis - in woord en geschrift, van zijn kinderen. Ik denk hier bijvoorbeeld, maar vooral, aan Lia's boek Mijn vader, een monument van piëteit, dat zij in de jaren na zijn dood schreef en dat in 1951 verscheen - maar ook aan de inleiding tot de herdruk die dit jaar het licht zag en waarin ik lees ‘in de chaos van leugen en verdriet, in de stilte rond de naam van vader... om ten minste de herinnering van ons geluk te bewaren heb ik dit boekje geschreven’, want ‘vader die zelf gelukkige kinderjaren had gekend, wilde dat wij van de onze niets dan aangename herinneringen zouden meedragen’. Ook in het recente Wandelingen in Lier wordt het ‘simpel geluk’, damals bei uns daheim, geschilderd en geschreven - door Tonet in prachtige prenten, door Lia met droomzachte volzinnen.

    - Er zijn op de tweede plaats de onverholen geboekstaafde affirmaties van zijn vrienden Renaat Veremans en Mark Edo Tralbaut, Albert Westerlinck en Maurits Gilliams, Ernest van der Hallen en Korneel Goossens, Louis Vercammen en de jarenlange trouwe biograaf José de Ceulaer (mijn namenlijst is niet volledig!)

    - Er is ten slotte en het belangrijkst het getuigenis van Felix Timmermans zelf * in zijn her en der gepubliceerde brieven en geïllustreerde missives die hij naar zijn gezin schreef wanneer hij op voordrachtentoernees in het buitenland verbleef, en waaruit blijkt dat hij nooit echt ‘afwezig’ was!

    * in een vijftal in meerdere of mindere mate autobiografische geschriften, Uit mijn rommelkas, Schoon Lier, Naar waar de appelsienen groeien, Minneke Poes en Een lepel herinneringen - die geen van alle theoretische beschouwingen bevatten omtrent geluk en gelukkig zijn, maar vaak verwijzen naar die menselijke staat-van-genade. Trouwens wie gewoon de foto's van Timmermans in alle levensgetijden bekijkt ziet een tevreden, glimlachend en gelukkig mens!


    * in de dagboeken gedeeltelijk opgenomen in Al mijn dagen en die échte dagboeken zijn, want uit ‘stijl’, wijze van formulering en de aard van de mededelingen blijkt dat zij niet voor publikatie bestemd waren. Zij tonen ons, ongeretoucheerd, de mens en de auteur zoals hij ons uit de bovengenoemde àndere bronnen verschijnt : een man die gelukkig was in en mét zijn gezin, in de kring van zijn vrienden, door de bejegening van lezers en toehoorders, in zijn dubbele scheppende aktiviteit én - zeker niet op de laatste plaats, - in zijn geloof.

    * Hier moeten wij een eerste misvatting met betrekking tot Felix Timmermans signaleren : hij zou een ongecompliceerd, brààf, mak en volgzaam man zijn geweest, toegerust met het ‘geloof van de kolenbrander’, - wat dat dan ook moge zijn. Alwie hem en zijn werk en zijn leven méér dan oppervlakkig kennen, wéten dat hij een lange, donkere tunnel is doorgegaan - een andersoortige dan dié waarin wij geacht worden nog enige jaren te vertoeven - om tot rust en innerlijke harmonie te komen. Hij hàd inderdaad geleefd in De schemeringen van de dood, want dat is méér dan een poëtische boektitel. Het is een stuk van zijn eigen levensgang.           Dàt bevochten en moeizaam verworven blijde geloof is hem altijd tot steun geweest, vooral tijdens de laatste zware levensjaren toen hij zijn Adagio, zijn langzaam voorspel op het einde, schreef én belééfde. Standvastig is gebleven zijn hert in tegenspoed!

    Behalve vruchtbaar en gelukkig heeft het Latijnse woord felix nog een derde betekenis: gelukkig makend. Dat deed hij als echtgenoot en vader, als vriend en collega, als causeur en voordrachtgever, als schilder en tekenaar, als briefschrijver en verteller - én natuurlijk als auteur. Felix Timmermans heeft velen gelukkig, gelukkiger, gemaakt door zijn boeken. Daarin schept hij een geheel eigen wereld waarover een glans van blijdschap ligt.

         Hij beschrijft niet wat hij in werkelijkheid ziet, maar wat hij wil zien én doet zien.

    Hij verkleint graag omdat hij intensifieert; hij maakt overzichtelijk en trekt dichterbij.

    Hij gebruikt graag vertederende diminutieven. Wat hij noteert over de ‘werkwijze’ van zijn geliefde Bruegel ‘de stad kwam door zijn ogen naar zijn hart’ geldt ook voor hem, want in Uit mijn rommelkas lezen wij: ‘Die dingen schrijf ik zo maar niet. Die moet ik eerst op mijn ogen geschilderd hebben, zien in de geest, en, kan ik dat, dan is 't schrijven een niemendal meer.’

         Die wereld van hem, de kleine stad of het dorp - wezenlijk altijd ‘Lier’ - is heel stil (daarover heeft kollega Marcel Janssens onlangs indringend gesproken) en haast roerloos, want elk lawaai is er schending en elke bruuske beweging wordt verstoring.

    Een ingesluimerd paradijs, de rook gaat er recht omhoog, het gras groeit tussen de kasseien en het mos op de daken. Als een ‘goede Fee’ wekt hij haar met de toverstaf van zijn pen tot leven. Hij kijkt in de miniatuurtuintjes, in de smalle steegjes tussen de huizen, in de binnenkamertjes en achter de hoeken. Hij verandert, neemt weg en vult aan. Hij laat het er winter en donker worden, - dan kan hij de lantarens opsteken en de olielamp in de schemerkeuken en dan ziet hij ‘de rode hanekam van de vlammen’ in de haard. Hij maakt zijn wereld voor anderen zichtbaar, - zelfs onder de ‘zemelende sneeuw’ en de ‘omgekochte’ ‘zeverregen’ die ‘valt op zijn zeven gemakken’.

    * Hier moet ik even een tweede korrektief aanbrengen. Met betrekking tot het werk van Timmermans is gezegd en geschreven dat hij een onbestaande, onbestaanbare, onmogelijke wereld oproept. Maar zelfs de vrààg of zijn stad, zijn dorp, zijn landschap bestààn is niet relevant noch ter zake. Zij bestaan door hem. Deps van Gerard Walschap, Zichem van Ernest Claes, Molsen van André Demedts, Blaren van Marnix Gijsen - de lijst is veel langer en kan aangevuld met voorbeelden uit de buitenlandse letterkunde! - ‘bestaan’ ook niet ‘echt’.

    De wereld van Paul Klee en Marc Chagall - en alweer zoveel ànderen - zijn poëtische verbeeldingen. Zij ontstaan vanuit het hart, door een voedzame speelse fantazie, onder het gevoerde penseel en de schrijvende pen. Het ‘Lier’ van Felix Timmermans is een àndere stad dan die hij bewoonde. Maar even ‘écht’, al kan niemand haar elders vinden dan in de boeken van de schrijver...

    Een gelukkig mens, zo zagen wij, schept een gelukkige wereld, een plek van én voor geluk. Maar zijn de mensen die haar in de boeken van Timmermans bewonen ook gelukkig?

         Volgens een bruikbare definitie is geluk een toestand van harmonie waarbinst de mens reden heeft aan te nemen dat zijn wensen en verlangens in hoge mate vervuld zijn. Het wordt als een geschenk ervaren dat men niet (geheel) kan verdienen, maar waarvoor toch enige inspanning nodig is. Willen gelukkig zijn maakt geluk mogelijk. Bovendien is geluk best te verenigen met pijn of verdriet. En er zijn vele vormen en gradaties van geluk, gaande van een louter zinnelijk welvaren tot een bovenzinnelijk evenwicht.

    Hoe dikwijls een en ander ook efemeer en tijdelijk is.

         Alle ‘soorten’ van geluk nu vinden wij duidelijk geconcretiseerd in de figuren die Timmermans' boeken bevolken. Het zou makkelijk zijn om ter bewijsvoering een groot aantal citaten aan te halen, - zoals het al even vlot zou gaan om het tegenovergestelde (het onmogelijke geluk) met bewijsplaatsen uit dezelfde boeken te staven.

     

         Opvallend is, bijvoorbeeld, hoevele meisjes en jonge vrouwen in een uitzichtloze liefde worden betrokken: Brigitje uit Bij de krabbekoker, Anne-Marie en Grain d'Or uit Anne-Marie, Anneke, Veronica en Bertha uit Bruegel, Isabel, Anneke en Josine uit Brouwer, Lucie uit De familie Hernat, Leontientje uit De pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt, Roelinde en Cecilia uit Ik zag Cecilia komen.... Maar het mogelijke, reële geluk is zelfs aanwezig in een roman die er op het eerste gezicht als bewijsvoering het minst voor in aanmerking schijnt te komen, in Boerenpsalm.

     

         Wortel wordt overstelpt door tegenslagen allerhande : hij verliest Fien en Frisine, Fien heeft twee miskramen, zes kinderen worden naar het kerkhof gedragen, Fons pleegt zelfmoord, Amelieke is blind geboren, Wortel loopt acht maanden gevangenis op, hij sukkelt met een verbrande voet en heeft te kampen met overstroming, misoogst en ziekten in de stallen. Een defilee van rampspoed!


        
    En toch! ‘Ik wil gelukkig zijn. Het is mijn recht.’ zegt hij. (p. 100) En hij kent inderdaad goede momenten, want hij is

    gelukkig met en in zijn gezin: Wanneer hij zingend naar huis keert van de akker ‘dan voel ik mij rijk, meester, groot en gelukkig’ (p. 24).

         Bij de geboorte van zijn eerste: ‘ik heb mij maar zelden zo gelukkig gevoeld’ (p. 15), een echo van het geluk dat vijftien jaren vroeger Timmermans kende toen Lia ter wereld kwam en hij spoorslags van Scheveningen naar Lier snelde en dezelfde avond zijn eerste grote olieverfdoek schilderde ‘voor ons eerste kind’ (De drie koningen). Net als Wortel zegt hij ‘om elk kind gelukkig te maken wil ik zoveel keren sterven’ (p. 88) en weet hij dat er slechts één ding belangrijk is, ‘als ge maar uw kind in de toekomst gelukkig ziet’ (p. 70).

    Hevige geluksgevoelens geeft hem

    zijn werk op het land:

    ‘Ben ik niet gelukkig geweest met mijn veld’ (p. 211)

         De vraag is het antwoord: ‘Gij zondt mij als een boer op de wereld en ik ben er gelukkig door geweest’ (p. 225), want ‘we zoeken het geluk en 't ligt hier aan onze voeten’ (p. 221) en ‘de mens verheft zich ten slotte uit het verleden en ziet, door de drang om gelukkig te zijn, weer naar de toekomst uit, als naar de morgen. Die morgen is mijn veld’ (p. 191).

    Wortel voelt zich ook soms

    gelukkig met God en met zijn geloof:

    wanneer hij een verdriet moet verwerken, wanneer hij met zijn vriend de pastoor praat, wanneer hij tijdens de winteravonden snijdt aan de houten Lievenheer die naar hem luistert, wanneer hij wandelen mag ‘met een gezuiverd gemoed, in mijn witte hemdsmouwen waar de wind in speelt, met een sigaar op mijn verkenstand... Mijn blijdschap loofde God.’ (p. 41) Als ersatz, want ‘het geluk is nooit van lange duur’ (p. 73) zoekt Wortel ook wel eens soelaas in de meer zintuigelijke genietingen van het leven : Dan gaat hij bijvoorbeeld bier drinken ‘om weer gelukkig, machtig, heilig en alles te zijn’ (p. 42).

     

         Is Wortel een boer die in werkelijkheid ‘bestaat’ of is hij een louter literaire schepping? Wie enigszins met lieden van het land vertrouwd is wéét dat zij meer gecompliceerd zijn dan buitenstaanders vermoeden, dat zij innerlijker en dieper zijn - maar niet over een vermogen van taal beschikken die hun toelaat gedachten en gevoelens te verwoorden. Dat vermogen leende Timmermans aan Wortel. En wie rondkijkt in zijn eigen omgeving zal hebben vastgesteld dat zovéél ongeluk als Wortel treft ook in de realiteit bestaat: er zijn eenlingen en gezinnen die de rampspoed a.h.w. schijnen aan te trekken. Als er een pan van het dak valt komt die op hún hoofd terecht.

    * En hier mijn derde bezwaar tegen een (ander) confectiepakje dat sommigen Timmermans willen aanmeten: hij zou niet méér zijn dan een vriendelijke, wat folkloristische verteller, - olijk en vrolijk, jawel, - maar niet bestand tegen zogeheten kritische lezers. Psychologische motivering zou alleszins onvoldoende zijn of geheel ontbreken.

         Timmermans pakt niet uit met psychologie, hij verpakt ze in het verhaal zelf, in de woorden en de gedragingen van zijn romanfiguren. Hij theoretiseert niet, hij loost geen kwasi-diepzinnigheden, - maar kijkt met liefdevolle, genegen aandacht binnen de mens.

    Ter controle van mijn al oude overtuiging hieromtrent heb ik onlangs nog eens Ik zag Cecilia komen herlezen, een vertelling die een gedicht is en op een sprookje lijkt - en dus eigenlijk géén psychologische onderbouw nodig heeft. Welnu, wie aandachtig leest wat er staat en hoe het er staat - én die de dertig voorbij is - zal al spoedig ontdekken dat gevoelens, uitlatingen, houdingen en gedragingen in het verhaal verantwoord zijn, dat wil zeggen in die sfeer van liefde en twijfel, levenswil en existentiële angst, onzekerheid en hoop, poëzie en regen.           Romantische ingrediënten ongetwijfeld, maar die zijn er altijd, geweest én nog. Vlucht, naar en uit een Kempische enclave.

    Wie echter zou denken dat het soort mensen als Cecilia, Roelinde en de ikfiguur een waarmerk zijn voor Timmermans vergist zich. Er komen in zijn werk evenveel armen van geest én have voor, marginalen en randmensen en onmaatschappelijken als in dat van L. Paul Boon. Maar in Vlaanderen krijgt elke auteur al heel vroeg een etiket, waar hij niet meer van af kan. Belangrijk lijkt niet wat geschreven wordt, maar door wie.  

         Timmermans dompelt landschap en dingen en mensen en gebeurtenissen in een door hem met groot meedogen en genegenheid geprepareerd vernis dat een doorschijnende glans legt over alles.

    Méér dan bekroningen, prijzen, onderscheidingen en officiële huldigingen (bij leven!) blijkt de belangrijkheid van een schrijver uit de impact van zijn werk op de lezer, uit de herkenbaarheid ervan en uit het ‘Nachleben’ of literair voortbestaan.

     

    De reactie van de lezer :

         Timmermans had een konstant en groot lezerspubliek, ook buiten de kring van de zuiver-literair geïnteresseerden. Hij was een auteur die niet enkel werd gewaardeerd en bewonderd, maar ook bemind. Een nieuwe publicatie van zijn hand was niet een boek van Timmermans, maar ‘een Timmermans’, want hij werd, overigens niet ten onrechte, vereenzelvigd met zijn werk. Het verschijnen ervan was een ‘gebeurtenis’ in Vlaanderen, én in Nederland, nota bene vóór de tijd van de gestroomlijnde en voorgesorteerde appreciaties én van de officieel gemaneuvreerde kritische heftrucks.

         Zelf herinner ik mij de blijdschap die mij als zeventienjarige overkwam toen ik Boerenpsalm in handen kreeg: ik zie nog het zware zwarte, als gevleesde, lettertype van de uitgeverij P.N. Kampen en Zoon, het lichtgele papier en op het kaft de stevige stappende zaaiende boer Wortel tussen en onder de twee levengevende ogen, dat van God en van de stralende zon. Een sensatie van intens geluk die ik onderging, bij het zién al, bij het lézen daarna. Ik liep aan de hand van Timmermans door een wereld die mij niet vreemd was, die ik herkende. Die ik opnieuw mocht zien als door een zachtberookt kijkglas.

     

    De ‘herkenbaarheid’ van de auteur :

         Wie een bladzijde leest van Gezelle of Streuvels, van Teirlinck of Walschap, van Claes of Claus, van Demedts, Lampo of Ruyslinck - enzovoort! - wéét wie hij leest. Dat een auteur ‘individualiseert’, een onmiskenbaar eigen ‘stijl’ bezit - vind ik een kwaliteit (zoals men dat voor schilders en componisten discussieloos aanneemt). Wie de eerste volzin leest van om het even welke roman of vertelling van Timmermans kan er niet aan twijfelen bij wié hij te gast is. Zelfs een enkel beeld of vergelijking, een tekenend adjectief, een schilderend werkwoord of een kleurig (geestig) neologisme blijken voldoende om uitsluitend naar hém te verwijzen.

    Wie leest: ‘hij was gelukkig tot in zijn schouders’, ‘hij trapte voorzichtig als op eieren terug naar boven’, ‘het was pluimstil’, ‘in de peergele avondschemering’, ‘met een gerimpelde zuil van de maneschijn’ - ik heb viermaal een willekeurige bladzij uit Bruegel opgeslagen - is thuis bij Timmermans.

     

    Het ‘Nachleben’ of de duurzaamheid van het werk :

         Gewoonlijk brengt het overlijden van een schrijver - nà de korte verhevigde belangstelling die zijn sterven veroorzaakt - een soort vacuum teweeg in de waardering van zijn werk, een stilte, - alsof in de kuil ook het oeuvre méé werd begraven. Enkel de waarachtig groten komen na enige jaren opnieuw in de openbaarheid. Timmermans is nooit écht ‘weggeweest’, meer nog, een eeuw na zijn geboorte en straks vier decennia na zijn heengaan blijkt in dit jaar dat naar hem genoemd werd (óók trouwens naar Erasmus en het bier en wie of wat nog allemaal) de belangstelling ongewoon groot: er verschenen verschillende herdrukken, het aantal studies aan zijn werk gewijd werd groter (ik denk aan de uitstekende syntese die Gaston Durnez bracht met De goede Fee) en hij werd in binnen- en buitenland herdacht met vaak uitvoerige stukken.

     

         Dat Felix Timmermans een ‘blijver’ is weten uitgevers, boekhandelaars en bibliothecarissen beter dan sommige critici. Weten de leraars middelbaar onderwijs dat ook? Indien hij door de jeugd niet meer gelezen wordt (wat nog moet bewezen worden!) dan is dat omdat én wanneer hij in het literatuuronderricht niet meer wordt aangeboden. Waar het wél gebeurt - en ik beschik over een voor mij verontrustend lange tijd van veertig jaren ervaring! - wordt zelfs lectuur in schoolverband een genot.

     

         Felix Timmermans lezen, herlezen, was, is en blijft de kans waarnemen een beetje gelukkiger te worden. Wie hem leest krijgt voortdurend de indruk dat hij door hem wordt toegesproken, allerpersoonlijkst bij de vertellingen en de verbeelding wordt betrokken en mééwandelt door het landschap (dat Timmermans tot stand brengt) en in de kleine stad (die met woorden wordt opgebouwd). Wij kijken over zijn schouder méé: zie ik maak alles nieuw.


        
    Het stemt mij triest te bedenken dat ons door zijn voortijdig heengaan (normaal toch ten minste vijftien jaren te vroeg!) zowat tien boeken onthouden zijn. Tien boeken die wij niet meer gekregen hebben. Laten wij troost vinden bij de gedachte dat wàt wij van hem bezitten zovéél is dat het genoeg is. Hij blijft onder ons aanwezig, voorbij de drempel van de dood, vanwaar hij ons zijn ‘horen van overvloed’, die hij zo dikwijls heeft geschilderd en getekend, blijft toereiken, - die schaal vol heerlijke vruchten zoals Rilkes onvergetelijke Orpheus doet :

     

    Er ist einer der bleibenden Boten

     

    der noch weit in die Türen der Toten

     

    Schalen mit rümlichen Früchten hält.

     

    *******

    06-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Levenshumor

    OVER  LEVENSHUMOR.

     

    Door Felix Timmermans - Uit De Sumatra post van 12/11/1932

     

         Op uitnoodiging van het Antwerpsche "Willemsfonds" is Felix Timmermans te Antwerpen, naar wij in het "Handelsblad" lezen, komen spreken over "Levenshumor". Heelemaal aan 't begin zijner litteraire loopbaan had Timmermans, zoo vertelde hij, een treurspel in verzen en in zeven bedrijven geschreven.

    Hij zond het aan pastoor Hugo Verriest, om zijn oordeel erover te weten te komen. Twee jaar had Timmermans aan die zeven bedrijven gewrocht en een heel jaar wachtte hij op Verriest's antwoord.... En toen drong hij aan, bij den "priester van te lande" — die toen zoo'n groot gezag had bij de schrijvende jeugd — om zijn oordeel dan toch te krijgen, zoo beknopt mogelijk saamgevat.

    En eindelijk antwoordde Verriest lakonisch beknopt : "Te lang!"


                                          0qte.jpg
     

         Timmermans reduceerde de zeven bedrijven tot twee en zond wéér het handschrift aan den pastoor. Na lang aandringen antwoordde deze "Kom eens praten."

    En nu toog Timmermans, getooid met een hoogen zijden hoed, per trein naar Vichte en van daar te voet naar Ingoyghem, waar de pastorie van Verriest stond.

    Onderweg sprak Timmermans een vrouwtje aan : "Bezinne, kan u me ook zeggen waar pastoor Verriest woont?" En de vrouw, met een schuwen blik op den hoogen hoed : "maar meneer den doktoor, menheere Verriest is toch niet ziek, zeker ?"

    De goede pastoor, toen hij Timmermans in zijn pastorie kreeg, verwelkomde hem met een : "Wel, onder dien hoed zit vast Timmermans?"

    't Was de laatste maal dat Timmermans een hoogen hoed op het hoofd heeft gehad....

         "Ge komt als geroepen," vervolgde de pastoor, "ik heb net een fezant van een strooper gekregen." — En uren aten zij fezant. Als 't dan tijd om te scheiden werd informeerde Timmermans naar de bezwaren tegen zijn werk. "Wel", zeide Verriest : "uw personnages zijn allen te groot, allemaal twee meters; zij zijn allen dezelfde, zonder eigen rhythme en zonder levenshumor."

    En nog een tijdje praatte Verriest over humor, die spruit uit kloeken levenswil.

    Lang dacht Felix erover na en begreep ten slotte.

     

         Als schoonste voorbeeld van den levenshumor ziet Timmermans nu den H. Franciscus, waaraan hij een boek wijdde. 't Lijkt misschien zonderling, zei Timmermans, dat de auteur van "Pallieter" ook over St. Franciscus schreef, die gelukkig was al had hij geen hemd.

    't Schijnt ook wel eigenaardig, dat een dikke, als Timmermans, zooveel devotie heeft voor een magere, als den H. Franciscus. Maar 't moet wel zijn dat er toch een verwantschap is tusschen beiden, ten minste als ik de oogen toe heb," vertelt Timmermans.

         Op een Zaterdag avond had hij n.l. vrij laat gefeest in Antwerpen en ’t begon licht te worden toen hij naar Lier terug verlangde. Maar eerst zou hij nog naar de vroegmis gaan.

    Hij zette zich neer achteraan in de St. Jozefkerk, nabij de deur. En de vermoeienis van het feesten en 't lange waken en wat er nog allemaal kon bijkomen, soezelden hem in slaap.

    En zóó zat hij daar met de oogen toe, het hoofd op de borst en den hoed tusschen de beenen, tot de kosteresse hem wakkerschudde. En in den hoed lagen 14 centen!

    Niet alleen individuen kennen levenshumor; ook de massa en bij ’t Vlaamsche volk is die humor de grootste kracht.


    Door de eeuwen heen is het Vlaamsche volk overheerscht en uitgezogen, maar altijd had het de gave der bloemen : het bloeide ! Uylenspiegel is terecht een symbool van dit volk.

    Spreker toont den levenshumor aan in de werken der groote Vlaamsche schilders en bij de Vlaamsche schrijvers en ten slotte handelt hij over den humor bij den Vlaamschen volksman, waarvoor hij zijn eigen vader als voorbeeld nam. Hij beschrijft dan den volkshumor in Lierkeplezierke waar de nieuwjaar acht dagen duurt; waar dan Drie-Koningen worden gevierd ; daarna "Verloren Maandag, met zijn worstenbrood en gesuikerd bier; dan de offering van varkenskoppen" te Koningshoyt; daarop Vastenavond — nu verboden door de menschen van vroeg thuis —; daarop Sinten-Greef en half vasten; dan de ontelbare wijkkermissen met de Groote Foor als bekroning; de tallooze "teerdagen" van de tallooze vereenigingen; en dan de vele heilige dagen waarop ieder zijn "patroon" viert; St. Elooy voor de smeden; St.-Crispijn voor de schoenmakers, Ste Cecilia voor de fanfaren en zoo meer.

         In Vlaanderen waar men niet gaarne oud wordt noch verjaart, viert ieder den naamdag van zijn schutsheilige, aan wien hij een maal opdraagt, dat hij zelf opeet.

    En dan vertelt Timmermans grappen uit het bonte volksleven met al de smakelijke sappigheid van Pallieter-zelf.

         Verschillende Vlaamsche auteurs, als Baekelmans, Sabbe, Grauls e.a. zullen nu beurtelings, voor Het Willemsfonds, komen vertellen over den volkshumor te Antwerpen, te Brugge, te Brussel en elders, en dat belooft nog heel wat schatten van "Vlaamsche leute" aan 't licht te zullen brengen

     

    ********

    05-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans vijftig jaar

    Felix Timmermans vijftig jaar.

    Zijn standbeeld, en wat er anders aan is.

     

    Uit De Telegraaf – 3 juli 1936

     

    VELER GOEDE WENSCHEN GAAN ZONDAG NAAR LIER.

     

         In Lier staat een schrijftafel vol portretten, teekeningen, verfdozen, potlooden, pennehouders en papieren — enfin, een schrijftafel die een echte schrijftafel is — waaraan Zondag geen woord geschreven zal worden. Want het is de schrijftafel van Felix Timmermans, onder vrienden genaamd de Fee, 't geen een naam is waarbij veel te zeggen zou zijn, en waarvan de houder in het Liersche geboorteregister staat ingeschreven op 6 Juli 1886. Reken het maar na, en ge begrijpt waarom er Zondag in Lier geen pen op het papier komt... Men kan zijn tijd ook anders besteden.

     

         Wij, boven den Moerdijk, zullen Zondag zeker ook eens naar den kant van het Zuiden klinken. En waarom? Omdat Felix Timmermans, de halve-eeuwer, voor ons een verpersoonlijking is van de goede, rijke, warme levensvreugde. — van wat wij, Noorderlingen in onze eigen boeken zoo vaak missen. Laat hij een eeuw worden — ieder gunt het hem van ganscher harte. — laat hij doodernstig worden (niemand hoopt het eigenlijk) — Timmersmans ontsnapt niet meer aan dat standbeeld van de toekomst, waarop hij staat als de gulle, gave, stralende Vlaming.


                            9hv5.jpg
     

         Goed, daar staat hij dan, zooals ieder hem ziet, op zijn schuttersmaaltijds.

    Maar denkt ge dat dat de heele Timmermans is?

    Laten wij de volgende halve eeuw beginnen met hem wat beter te eeren. Laten wij afspreken dat Pallieter een anoniem boek is, en niet van Felix Timmermans. Hebt ge, lezer, er wel eens over gedacht wat het voor een schrijver beteekent als men hem aldoor, jarenlang, vereenzelvigt met één boek, en aldoor doodverft als den vroolijken Vlaming?

         Het is om er de kriebel van te krijgen. Onder ons gezegd : het is niet onmogelijk dat Felix Timmermans Pallieter wel eens verwenscht heeft. Niet voor lang : men houdt van zijn kinderen, ook als men er last mee heeft, maar als men er twaalf heeft, wil men ook wel eens weten dat men er elf andere heeft, behalve het eene.

     

    En dat is Noord-Nederland wel eens vergeten. Er is meer vergeten wat vandaag wel eens gezegd mag worden. Men heeft Timmermans te veel gezien als een Vlaamsche zonnebloem : dat bloeide maar, en bloeide en het scheen alles kleur en zon; geen schaduw te bekennen.

     

         Neen : de levensvreugde van Lier en elders is anders, als ze echt is. Ze is gewonnen uit strijd. Het is goed er aan te herinneren dat Timmermans eens een treurspel schreef, in 70.000 woorden: het is goed er aan te herinneren dat hij eens geheel verdiept was in somberheid, wijsbegeerte, spiritisme en occultisme, en dat zijn goede moeder hem toen aanraadde liever verf en penseelen te koopen dan zulke rare boeken.

     

         Men ziet Felix Timmermans te vaak als een eeuwig bloeienden appelboom. Het heeft vaak gehageld, geregend en gewaaid op en in en om dien boom : maar hij stond zoo sterk en diep geworteld in dien goeden Vlaamschen grond, dat hij toch altijd weer bloeide.

    Niet eeuwig, maar steeds opnieuw.

    En daar wilden wij nu aanstaanden Zondag eigenlijk op klinken, naar het Zuiden: op de goede vruchtbaarheid, die bestaan blijft na storm en noodweer. Want als men Timmermans' laatsten roman, dien prachtiger "Boerenpsalm" heeft gelezen, kent men een rijker en rijper mensch dan den sappigen schrijver over Bruegel en Sint Franciscus, die maar een pen behoeft te nemen, en het schittert en glimt al van kleur en plezier.

     

         Neen, wij wenschen den Zondagschen verjaarder geen bezonkenheid en ernst en andere Noord-Nederlandsche eigenschappen. Wij zijn te graag te gast op de kleur en geur en fleur van zijn woorden, maar ze zijn ons des te dierbaarder geworden als wij er den ouden, door weer en wind geteisterden stam bij zagen, en lazen, en voelden en wisten dat het geen gekleurd suikergoed was dat aan een Kerstboom hing — dat het de Timmermans was, die niet geheel en al op zijn Timmermans aan den slag was, de luilekkerland-Timmermans, maar een menseh dat wel, komaan, een menseh die, opnieuw aan het worstelen was in den rijstebrijberg.

     

         Maar ter zake. Zondag zal er een stortregen van boven-Moerdijksche goede wenschen op Lier neerdalen. Laten ze niet alle voor den vroolijken Vlaming zijn, maar, een paar, ook voor den echten Felix Timmermans, den besten, die onweer noodig heeft om een schoonen regenboog aan den hemel te teekenen.

     

    *********

    04-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En waar de Ster bleef stille staan...

    En waar de ster bleef stille staan...

     

    Bataviaasch Nieuwsblad (NL)  -  6/9/1930.

     

         De Zimmertoren is Zondag ingewijd. Vandaag trok de groote stoet uit, waarvan vier der elf groepen aan de werken van Felix Timmermans zijn geïnspireerd, aldus een medewerker van de Tijd.

         Ik ging gisteren in den laten nanoen al eens kijken, waar den schrijver van Pallieter huisde. Zijn buurman, de kapper, bij wien ik mij wat liet opknappen voor den leutigen dag van morgen, die veel volk zou trekken, verkocht mij een pakje Pallieter-tabak in een door Timmermans zelf getekend zakje. Ook vertelde hij mij seffens, dat hij wisse en zeker thuis was. want hij had hem niet zien uitgaan en vóór een half uurken was hij nog op zijn werkvertrek. Zoo leeft men hier mee met de groote burgers.

     

         Een en al vriendelijkheid en eenvoud kwam Timmermans aanstond! af, monter, frisch en met dien breeden lach, die over heel de gezondheid van zijn wezen ligt. Al spoedig was hij met zijn herinneringen in Noord-Nederland, waar hij voor zijn Vlaamsche kunst al in het begin van zijn schrijvers-loopbaan een zoo gunstig klankbord heeft gevonden. Ja. daar wist hij dankbaar van te klappen.

         Met den gemoedelijken onderpastor van het Bafgijnhof slenterden we wat langs de oude, meest typische plekjes van het oude Lier : hij wees op het uithangbord boven : de "Belofte Landsherberg", met de twee dragers uit het belofteland, die Timmermans geïnspireerd hebben voor zijn gelukkigen pennekras boven het bewuste hoofdstuk. Aan de samenvloeiing der twee Nethen namen we afscheid.

    Feestelijk en vredig werd de stemming al op den vooravond in het stedeke gewekt door het concert op de Groote Markt.


                                   
     

         Des ochtends waren de honderden Liersche duivemelkers, die op de markt Zondagmorgen een soort beurs houden, al vroeg uit den slaap. Uit de Nethe-gebouwen brachten allerlei voertuigen den geheelen voormiddag feestgangers binnen.

    Ik liep onderhand eens om den toren, die het eigenlijke begin van de feesten is geworden.

    In onze vakschool, vertelde de onderpastor, die daar les geeft, is het uurwerk volgens plan van Zimmer uitgevoerd. De Zimmertoren, zoo-als de oude Corneliustoren in den volksmond al werd herdoopt, is een torentje om 's nachts of bij regen binnen te zetten.

    Maar Lier viert uitbundig feest om het herstel van dezen toren, die destijds deel, een soort bastion was bij den eersten vestinggordel der stad.

    We stonden klokslag 12 uur op het Wilsonplein naast den generaal der Praemonstreit, Mgr. Cretz, den abt van Averbode, te midden van honderden kijkers, toen de geheimzinnige luikjes openvlogen.

     

         "God, laat de zon schijnen en houd den regen weg tot morgen", zoo bad Felix Timmermans twee jaar geleden bij den eersten ommeganck, en ook vandaag is die beê verhoord. De propere, plezante straten van het lachend Pallieterstedeke liepen over van de ziedende menschenzee. En uit alle huizen woei de reuk van rijstpap, fricadellen en Liersche vlaaikes.

     

         Het antieke stadje met zijn pittoreske gevels, zijn rustiek Begijnhof, de heerlijke zuiver gothieke St. Gummariskerk met het doksaal van steenen kantwerk, kleedde zich feestelijk, want uit de gevels van ook het nederigste huizeke stak de vlag. De ballonvensters lieten hun fleurige koopwaar zweven, en de zon verfde alles in kleur en gloed.

         Om drie uur trok de stoet uit. Juist snapten we Timmermans nog in een trammetje, vlak voor de ommeganck naderde. Hij had leute in het groote geval.

    De drie nagebootste Belgische koningen, Leopold I. II en Albert, ieder met een gevolg van generaals openden na de gendarmen en stellend, bliezen vijf harmonieën in den stoet. Alle politieke opvattingen vandaag ter zijde stellend, bliezen vijf harmonieën in den stoet. En laten we het maar eerlijk bekennen, zoo fel en feestelijk hartstochtelijk blazen kunnen onze muzikanten niet. Er waren katholieke en socialistische muzikanten. Sint Caecilia en de Xaverianen hielpen de Kajotters en wisselden hun vroolijke marschen af met de socialistische mannen van Vooruit, die vuurroode hoofddeksels droegen en een nog vuriger vlag.

         Ook de groote Lierenaars Tony Bergman en kanunnik David hadden de eer aan hun werken een groep ontleend te zien. Maar Timmermans had haast een eigen optocht met "Pallieter." En onder veel jolijt trokken Charlotte met de rijstepap en Pallieter met Marieken, zijn bruid, te paard te midden van kinderen, die de vier jaargetijden voorstelden, voorbij. Bruiloftsgangers volgden, en tot sluit de huifkar met den ooievaar.

     

         "Waar de ster re bleef stille staan", "Annie Marie", "Pieter Breugel" leverden elk een groep, en vooral bekende personen als de volksgroep van drie met de sterre, mijnheer Piroen, Pitje Vogel, Schrobberbeeck en Suskewiet en de foorwagen met de vlucht naar Egypte vonden bijval. En dan kwamen lange rijen folkloristische groepen van kinderen en volwassenen, maar vooral de Reuzen en het Ros Bayaard met de vier Heemskinderen in hun zilveren wapenrusting.

     

         Vlaggen en kartellen der Liersche maatschappijen, zoo rijk en fleurig als wij ze in de rustige Hollandsche steden niet kennen, sloten den optocht. En toen we ze tweemaal hadden zien passeeren over de Groote Markt, om rond te trekken voor het gemeentebestuur op het rijkversierde bordes van het stadhuis, toen konden we met de hand op het hart zeggen, den geest aangevoeld te hebben van Lierke Plezierke. Het is de onvervalschte vreugde van een gelukkig nog kinderlijk volk, dat de oogen- en oorenlust voor de weelde van den hemel en de bontheid van de aarde nog niet heeft verleerd.

    ***********

    03-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veel klappen en uitleggen - Della Bosiers

    Veel klappen en uitleggen, dat heb ik graag.

     

     

    Door DELLA BOSIERS in Knack van 24 december 1980

     

         Van Gommaar Timmermans, die in samenwerking met PEN Film uit Gent en de BRT een animatiefilm in dertien afleveringen maakte, verscheen eerder bij De Vries-Brouwers het boek, dat dezelfde titel draagt als het feuilleton waarnaar het gemaakt is, "De Wonderwinkel". Daarin staan de avonturen van Jonas, Theodoor en Gabriël nog eens zwart op wit; wie niet naar het feuilleton keek, zal ook veel plezier aan dit geestige boek beleven.

     

         Timmermans, die veel warme en barokke trekken van zijn vader blijkt meegekregen te hebben, is meer dan een striptekenaar. Het woord en de sfeerschepping zijn in zijn verhalen minstens even belangrijk als het beeld en de tekeningen. Zijn werk wordl in het buitenland zeer gewaardeerd : het werd onder meer uitgegeven in het Duits, het Frans en het Engels.

    Hij werkte zowel voor kinderen als voor volwassenen. Timmermans begon bij het dagblad De Standaard : hij werkte daar voor de kinderpagina, maar omdat hij "de neiging vertoonde om de verhalen wat ingewikkeld te maken", kon dat zo niet meer verder in een kinderkrant.    Hij werkte ook voor Knack en De Nieuwe, maakte een strip over het oude Griekenland, "met veel "klappen en uitleggen, dat heb ik graag", begon aan een beeldverhaal voor volwassenen, maakte een strip over een lieveheersbeestje Weber, waarin een onderwijzer en vijf leerlingen een belangrijke rol speelden. Schreef een verhaal over "De kip, De boer en de tsaar" : het gaat over een boer, die samen met zijn kip, die als lastdier ingeschreven staat, moet instaan voor het beheer van zijn boerderij. De kip wordt opgevorderd voor de oorlog, vertrekt, maar komt ten lange leste behouden terug.


                       16nw.jpg
     

    — Gommaar Timmermans : Dat verhaal is gebaseerd op wat mijn vader mij ooit vertelde over iemand uit Lier, die ten tijde van de Krimoorlog te voet naar Rusland trok en terugkwam.

     

    — U bent graag gezien in het buitenland ?

    — Gommaar Timmermans: Ja. De Amerikanen, de Engelsen en de Duitsers appreciëren wat ik doe. In 1977 heb ik voor "The Great Balloon Race" een vermelding gekregen: The Children's Book Council vond dat het bij de 40 beste kinderboeken hoorde. Dat doet plezier, zoiets. Met "De Wonderwinkel" is het eigenlijk zo begonnen : De Standaard had mij verzocht een beeldverhaal te maken : in het verhaal, dat ik toen gemaakt heb, kwamen zoveel tijds- en plaatsveranderingen voor, dat het niet kon in die vorm. Het verhaal van die boekentas heb ik als de rode draad door heel die geschiedenis laten lopen. Als ik schrijf, ook voor kinderen, laat ik het gegeven zo evolueren, dat ik er zelf ook veel plezier aan beleef.

    En dat blijkt goed uit te pakken.

     

    — Hoe is dat in z'n werk gegaan, zo'n onderneming als "De Wonderwinkel" ?

    — Gommaar Timmermans : PEN Film Gent (Gespecializeerd in animatiefilmprojekten, redaktie) heeft me gevraagd een scenario te schrijven van 13 afleveringen van dertig minuten. Het moest een verhaal worden, dat ook kon bekeken worden door kleinere kinderen ; de aktie mocht niet al te flitsend zijn. Aan de andere kant moesten er genoeg aantrekkelijke kanten voor oudere kinderen inzitten. Ik heb toen dat verhaal verzonnen en helemaal uitgetekend : dan hebben PEN en ik besproken hoe het allemaal in zijn werk zou gaan. PEN had ook kontakt met de BRT. Die had interesse en zegde haar samenwerking toe. Vervolgens hebben we samen alle scènes op hun technische en financiële haalbaarheidsfaktor nagetrokken.

         De faktor tijd speelt een enorme rol bij het uitwerken van een animatiefilm. Als er bijvoorbeeld voor een bepaalde scène zeshonderd decors moeten geschilderd worden, dan moet daar een goedkopere mouw aan gepast worden. Er is alles bij elkaar bijna anderhalf jaar gewerkt aan dat projekt. Het is een tijdloos feuilleton geworden. Het zal niet vlug demoderen. Dat mag ook niet, he! PEN heeft in Cannes dit jaar met veel bijval een paar episodes op video vertoond.

     

    — U maakt er zich nergens van af met wat summiere zinnetjes. Uw verhalen "vertellen" veel.

    — Gommaar Timmermans : Ik vind het plezierig om een rijkelijk geïllustreerd echt verhaal te ontwikkelen. Wat ontbreekt aan de strip, dat is de uitleg, de zijdelingse uitleg, en de toelichtingen, de plezierige zijwegen van een verhaal. Er wordt me wel eens gevraagd waarom ik altijd plezierige verhalen teken. Ik doe wat ik goed kan, ik kan dat wel appreciëren hoor, dat al die jeugdauteurs zich tegenwoordig met al die problemen bezighouden. Maar dan moet je ook echt door en door op de hoogte zijn van een probleem. Mensen, die zich daartoe geroepen voelen, moeten dat ook doen, maar ofwel doe je zoiets à fond, ofwel doe je het niet. Dat kinderen trouwens veel aan kunnen, en geen last hebben van zogeheten ingewikkelde verhalen, wordt en werd bewezen door "Alice In Wonderland". Je kunt dat verhaal op wel tien verschillende manieren uitleggen. Simpel is het allerminst.

     

    — Is er nu een verschil te bespeuren tussen het jeugdig publiek in pakweg Duitsland en Amerika ?

    — Gommaar Timmermans : Nee, dat is ongeveer hetzelfde. Alleen de Fransen hebben een ander soort gevoel voor humor.

     

    — Is het niet zo, dat uw verhalen een Liers tintje hebben ?

    — Gommaar Timmermans : Ja, onrechtstreeks wel, he. Er wordt veel gepraat over kleine dingen, dat bombastische ook, dat zit er wel in. Die Dahlia uit "De Wonderwinkel" tekenen, dat is een amusement voor mij. Ik heb het voordeel, dat ik weinig omgang met kinderen heb. Daardoor ben je onbevangener, tomelozer in het fantazeren. Hoewel, zo weinig kontakt heb ik niet met kinderen. Ik heb vroeger, en nu nog trouwens, heel erg veel verteld aan mijn neven en nichten. Die hadden dat heel graag. Ik meen, dat ik dat goed kon, vertellen.

         Het ging en gaat dan niet om de gewone klassieke sprookjes he, het waren verhalen, die ik op het moment dat ik ze vertelde, verzon. Er zijn mij vroeger heel veel vertelsels verteld door mijn vader, maar ook door mijn nonkels. Dat was toen het enige wat er was. Er kwam daar heel wat bangmakerij bij te pas. En dat heb ik toen niet eens als iets onaangenaams ervaren. Dat hoorde en hoort erbij, denk ik. Als de nonkels die dingen vertelden, waarvan je de haren werkelijk ten berge rezen, dan werd je zo toch een beetje betrokken bij de grote-mensenwereld. Je ging er zo toch een beetje bijhoren.

         Zelf heb ik vorig jaar nog op vakantie 's avonds aan kinderen van de familie een verhaal over een stallicht verteld, waarna die kinderen zich ijlings naar bed begaven, met veel schrik. De volgende avond vroegen ze of ik dat verhaal nog eens wilde vertellen...


    3hb2.jpg
     

    — Het boek "De Wonderwinkel" is kort na de eerste reeks uitzendingen (door de BRT) op de markt gekomen.

    — Gommaar Timmermans : Het uitbrengen van het televisiefeuilleton werd op een gegeven moment uitgesteld. De drukker was al besteld ; de planning klopte niet meer. Toen is het plots allemaal heel vlug moeten gaan. Tussen de eerste bespreking en het drukken, het klaarmaken voor publikatie van dat boek zijn er alles bij elkaar een vijftal weken verlopen.          Het is alleen in België mogelijk dat een boek op zo'n korte tijd klaargemaakt wordt. In het buitenland is dat minstens een half jaar, of langer. De uitgever is daar veel rigoureuzer in.

     

    — Er zijn verschillende projekten van u in voorbereiding.

    — Gommaar Timmermans : Ja, ik ben aan verschillende dingen bezig. In het buitenland komt onder meer "Albin le lapin" uit, weer een historie met een konijn. De diverse projekten lopen wat door elkaar heen. Het uitdenken van de plot, het fantazeren gaat vanzelf.

         Het hardste werk is het konkretizeren van wat je uitgevonden hebt. Sommige dingen liggen half af, plots moeten ze klaargemaakt worden voor publikatie.

    Toch beleef ik er heel veel plezier aan.

     

         Het boek "De Wonderwinkel" is een repliek van het verhaal dat op televisie vertoond werd. Het is geestig geschreven, amusant om te lezen en voor te lezen. Jonas komt op weg naar school voorbij een winkeltje dat altijd gesloten is ; wegens "grote regensluiting", of "gesloten om de 300ste verjaardag van het uitsterven van de dodo". Jonas nu klimt op de vensterbank, en laat per abuis zijn schooltas door het keldergat vallen. Op zijn gebel wordt opengedaan door een oude heer. Theodoor ; die zal samen met Jonas, Rudolf de Robot en Gabriël het Konijn mee gaan zoeken naar de verloren schooltas. De nieuwbakken maten komen in de tijdskelders terecht : ze "suizen stuurloos door de geschiedenis" (...).

         "Bijna botsten ze tegen de eerste Zeppelin op. Even later scheerden ze rakelings langs de pyramiden. Het volgend ogenblik zagen ze de legers van Napoleon naar Rusland oprukken en toen..." (p. 23).

         De vrienden moeten zich achtereenvolgens weren tegen de stoute Babelut, trekken over de Nonnenbossen en de Donderbergen het rijk van de tovenaar Alruin binnen ; na veel vijven en zessen vinden ze de schooltas terug.

     
                      qndm.jpg

    *************

    02-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De erfenis van Timmermans

    De erfenis van Timmermans.

     

         Wie in de Lage Landen spreekt over « Kerstmis in de literatuur », denkt onmiddellijk en in de eerste plaats aan de grote Felix Timmermans, de Lierse wonderdoener-met-woorden, die als geen andere schrijver de roem van de Vlaamse kunst in het buitenland heeft verspreid.

    Elke winter opnieuw wordt in vele dorpen en steden van Vlaanderen zijn Kerstspel « En waar de sterre bleef stille staan » opgevoerd, een toneelstuk als een kleurrijke volksprent uit vroegere dagen. Lia, de oudste dochter van Timmermans en zelf een talentrijke schrijfster, vertelt hoe zij op een mooie dag ergens een affiche zag hangen waarop een opvoering van «de sterre» werd aangekondigd. Er stond geen schrijversnaam bij. Zij vroeg een van de inrichters, waarom de auteur niet werd vermeld. De auteur ? Ja, zei Lia, de man die dat stuk heeft geschreven ! » — «O, zei de inrichter van de toneelavond, o, maar dat stuk is niet geschreven, dat bestaat... »

         Lia zelf kon geen grotere lof voor het werk van haar vader bedenken, « Dat bestaat»... zei de man. En daarmee bedoelde hij eigenlijk, dat het stuk, net als een middeleeuws volkslied, gemeenschappelijk bezit van het volk is geworden. Het is uit de handen van de auteur ontsnapt en maakt nu onafscheidelijk deel uit van het volk zelf waarvoor het werd geschreven.

         Een ander werk van Timmermans «dat bestaat», is ongetwijfeld « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen », dat innige, van oude Vlaamse vroomheid en hemelheimwee doordrenkte boek, waarin hij, naar het voorbeeld van de vroegere schilders, het Kerstgebeuren in onze eigen streken situeert. Een goed jaar geleden is van deze eenvoudige maar meesterlijke vertelling nog een Engelse vertaling verschenen, by de Amerikaanse uitgever Shimon and Schuster, in New York. (De buitenlandse uitgaven van Timmermans-verhalen zijn zeer talrijk en er komen er nog geregeld bij. De jongste die wij zagen, was een Chinese vertaling van « De harp van St. Franciscus », gepubliceerd op het eiland Formosa.


                       5twg.jpg
     

    HOFDAME VAN FABIOLA

         In meer dan één publikatie en b.v. ook in het fijne boekje « Een lepel herinneringen », dat onder de oorlog in manuscript-vorm werd uitgegeven, vertelde Timmermans hoe hij er toe gekomen is, zulke Kerstverhalen te schrijven. Niet alleen de Vlaamse schilders inspireerden hem. Ook de herinnering aan de vertellingen van zijn vader, een olijke Lierse kanthandelaar, hebben hem de stof voor die verhalen en het toneelwerk bezorgd.

    Op zijn beurt heeft Felix Timmermans zijn groot talent doorgegeven aan zijn kinderen.

    Timmermans had drie meisjes en één Jongen.

         Alle vier hebben zij geërfd van zijn artistieke gaven. Zijn oudste dochter, Lia, is thans wellicht de bekendste. Zij publiceerde verscheidene romans, die het leven met goedwilligheid en ironie bekijken. In haar jongste boek zingt zij de lof van de liefde — iets dat in de moderne Literatuur zeldzaam genoeg is om het gespeciaal te signaleren! Lia Timmermans (mevrouw Lou Aspeslagh, wonende in Oostende), schreef ook een biografie van haar vader. Verder publiceerde zij kinderverhalen.

         Zij was het die de Nederlandse versie maakte van «De wonderbare sprookjes van Koningin Fahiola». Dat bracht haar de eer, geregeld met de Koningin om te gaan en bij gelegenheid als haar hofdame op te treden.

    Tonet, een andere dochter, liet zich vooral als tekenares kennen. Wij publiceren hierbij enige van haar kleurtekeningen, geïnspireerd door Kerstmis, het Timmermans-motief bij uitstek. Zij heeft een voorliefde voor frisse kleuren die, net als de figuren die zij uitbeeldt, de volkse «koleuren» en prenten van haar vader oproepen. Tonet Timmermans is gehuwd met een Zuidafrikaanse dokter en woonde lang in Engelland. Haar zuster Clara (mevrouw Wagner, Lier) volgde meer het voorbeeld van Lia en schreef « binnenhuisjes » : prettige stukjes over haar kinderen en het leven in het gezin. Te samen met hun broer werkten zij aan een vrollijk kollektief boek, dat destijds verscheen bij Desclée de Brouwer : «Tante Martha komt »

    Zij kozen er de gemeenschappelijke schuilnaam « Barbara Simons » voor.

     

    « FIDEEL DE FLUWELEN RIDDER »

         Dat zij zin voor humor hebben, bewees niet het minst Gommaar Timmermans, de enige zoon en de jongste van het gezin, die vooral naam verwierf als cartoonist en tekenaar van uitbundige vervolgverhalen voor de jeugd. Lezertjes van «Pats», de wekelijkse kinderrubriek van de Standaard-kranten, kennen hem als de fantazierijke auteur van « Fideel de fluwelen ridder ». Gommaar Timmermans, die zijn tekeningen bescheiden signeert met «Got», mag men rekenen tot de besten onder de jonge moderne Vlaamse cartoonisten. De ongebreidelde, volkse en kleurrijke Timmermansverbeelding vindt men ook bij hem terug.

         Terwijl de Timmermansen,elk op haar of zijn eigen wijze, het voorbeeld van de grote «Fé» navolgen, merkt men in Noord en Zuid een herlevende belangstelling voor het werk van hun vader. Een tijdlang is het mode geweest, een beetje minachtend over hem toe spreken.       Die mode is gelukkig voorbij. Uit verscheidene publikaties, o.m. uit een studie van de vrijzinnige romancier en criticus Hubert Lampo, blijkt hoe men de misverstanden en de vooroordelen begint weg te ruimen en hoe, vijftien jaar na zijn dood, ook bij de « officiële litteratuur » de herwaardering van Timmermans is begonnen.

     

    ****

    01-10-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OL Vrouw in de Doornkens - Henri Ghéon

    "O.L.Vrouw in de Doornkens"

    van Henri Ghéon en Felix Timmermans.

     

    03-08-1927  -  Lokeren

         De vertooning van "O.L.Vrouw in de Doornkens" die zoo juist werd gegeven in het Gildenhuis te Lokeren, reken ik tot een der aandoenlijkste tooneelavonden die ik mocht bijwonen. Geen sterkgevormde acteurs: tusschen bescheidene en goedwillige jongens slechts een paar flinke speelkrachten zooals de bizonder talentrijke Leo De Palmenaere. Een scène klein en laag waarachter zelfs geen voldoende ruimte om figuranten te laten wachten: deze komen dan vooraan zitten als behoorden zij eigenlijk tot de toeschouwers. Geen hoovaardige gedoreerde zaal: een fabrieksruimte herwerkt tot tooneelzaal met hooge banken zooals de eerste rondreizende foorcinema's er destijds hadden.


        
    Maar alles was er naar om ons het oprechte, idealistische tooneel dat zou worden vertoond, in de juiste atmosfeer te doen ontvangen. een lieflijke lage rechthoek als [???]opening, de spelers en figuranten vóór het opgaan van het doek babbelend met hunne kameraadjes de toeschouwers. Een notaris die in den souffleursbak kruipt en een tweede notaris die aan 't klavier gaat zitten. En ge vermoedt hoeveel dames en heeren er nog in de hoeken en kanten van de kleine scene verstopt zitten om de menigvuldige incidenten van het tooneelgebeuren te regelen. Wat een liefde zit er rond dit schamel en heerlijk tooneel van Lokeren.


        
    De voorstelling herinnerde mij aan de heerlijke vertooning van het spel der vroede en dwaze Maagden, die ik verleden Zomer zag in het H. Graf te Turnhout. Ook daar was geen tooneel-routine, geen stilkunde, maar intuïtief bereiken van zooveel zuivere tooneelmiddelen en door liefde en vlijt schoongeworden uitbeelding. Zuster Beatrice had daar te Turnhout het wonder voltrokken dat Prosper Thuysbaert met zijn reusachtige familie en zijn nederige vrouwelijke en mannelijke tooneelmeesters, accessoiristen, kostumiers, decorateurs, belichters, enz. te Lokeren volbracht. En wat de moderne architecten uit natuur en traditie hebben geleerd: beperktheid van middelen, gedwongen aanpassing van kleine ruimte en gedwongen soberheid in het aanwenden van illustratieve effecten, schenken ons de hevigste en bewonderenswaardigste uitkomsten.


        
    Henri Ghéon heeft dit mirakelspel kadeau gedaan aan Vlaanderen : het zal noch gepubliceerd, noch gespeeld worden in 't Fransch. Hij schreef het frische spel op verzoek der Zusters van Liefde te Eecloo en voor den tooneelgroep van het Gildenhuis te Lokeren heeft Felix Timmermans het vertaald in het Vlaamsch. Dom Olivier Rousseau, der abdij van Maredsous, maakte bij sommige tooneelen muziek die de godsdienstige poëzie van het spel nog een milden klank rijker maakt.


        
    Het stuk beoogt dramatisch te belichamen een dier talrijke gevallen waar Onze Lieve Vrouw den wil te kennen gaf aan de menschen op een nederige plaats bizonder vereerd te worden. Het beeld van Onze Lieve Vrouw ten Doorn te Eecloo, dat nu nog aldaar vereerd wordt, is een dier talrijke Onze Lieve Vrouwbeelden die in Vlaanderen de Maria vereering met de Vlaamsche volksziel hebben doen vergroeien. In drie bedrijven met een voorspel zien wij hoe aan drie derde-ordelingen (begijntjes) een beeldeke van O. L. Vrouw in een doornkesbosch verschijnt in een fleurenden Meidag waarop engelkens het bloeiende bosch doorzongen. In stoet wordt het beeld naar de parochie gedragen, maar den volgenden morgen is het daar verdwenen en wordt het weer teruggevonden in het doornboschke. Nu meent de almoezenier van het gasthuis dat het beeld in zijn kerk thuishoort. Maar ook daar verdwijnt het weer. En dit is de glorie der nederigheid: op deze schamele plaats in het bosch zelf wil Maria vereerd worden, en de Moeder Gods geeft haar wil te kennen aan de deemoedigste der drie godvruchtige vrouwen, zij geneest daarenboven het kranke been van den armen sukkel die men nog verdacht had het beeld uiit de kerk te hebben gestolen.


        
    Timmermans heeft een eenvoudige vertaling geleverd en echt Timmermansche verzen gemaakt voor het argeloos voorspel der engelen.

         De doornenstruik, het huis der Derde-Ordelingen, de Parochiale Kerk van Eecloo, het Gasthuis van Eecloo, waren in één decor vereenigd, en zonder opzettelijkheid nochtans vervloog geheel de aktie van den eenen naar den anderen kant. Het was wonderlijk hoe dit kleine tooneel zoo'n groote ruimte suggereren kon. Daarbij hielpen kleur en licht en beweging der figuratie. Maar het schoonste van al vond ik hoe de bonte typeering de gedurige overgangen van caricatuur naar innigheid in heel de menigte personagiën, onophoudend zoo onze aandacht vasthielden dat wij heelemaal vergaten dat onhandige jonge spelers hier over de planken gingen en dat jongens in vrouwenkleeren staken. Ook de kostumeering was sterk van typeerend element. De zieke was als van een bedevaartvaantje weggeloopen. De nachtwaker, de soldaat, de klappijen, het volk van Eecloo, verfden te samen op het tooneel schoonkleurige plaatjes zooals men er vindt op oude doeken die de geschiedenis van vermaarde pelgrimageplaatsen verhalen. En de koddigheid slingerde rond rein godsdienstig gevoel, rond nederigheid en plezant geloof, zooals de krullen der oude verluchters rond een vroom beeldeke.


        
    Ik zou van zwakheden in vertolking moeten vertellen...? Waartoe? Ik onthoud alleen dat jongens met luttel vorming in de schamelste tooneelzaal, op enkele vierkante meter scène, ons aantrekkelijker tooneel weten te schenken dan hoogdravende schouwburgacteurs.

    J.B.

    *****

    10-09-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste opvoering van De Hemelsche Salomé

    Het Vlaamsche Volkstoneel te Antwerpen.

     

    Eerste opvoering van "De Hemelsche Salomé" door Felix Timmermans.

    27/02/1930

     

         "In den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes."

    Zoo luidt de inzet en het slot van de enkele beeldekens uit het leven van de H. Katharina van Sienna, die Felix Timmermans tot een heiligenspel onder den titel "De Hemelsche Salomé" bijeen vergaard heeft. Wij zullen niet beweren dat de auteur er in geslaagd is een "tooneel" - werk te maken - daarvoor mist hij het voor alles technische sterkte en gaat het mank aan verscheidenheid, waardoor soms wel eentonigheid dreigt te ontstaan. Maar Timmermans is er in geslaagd op de hem eigen wijze, tafereelen van onweerstaanbare wijding te geven zelfs voor een niet-katholiek publiek. Timmermans is in de eerste plaats Timmermans gebleven, en dit werk, dat hij alleen schreef, kunnen wij vaststellen dat zijn vroeger tooneel-oeuvre hoofdzakelijk zijn werk zijn opvatting en zijn taal was, terwijl Veterman's taak tot de ingeburgerde techniek van een "tooneel"-spel beperkt bleef.


                             2dsy.jpg

        
    In dit werk, en sterker dan vroeger doet Timmermans ons zijne geloovige geaardheid aanvoelen, en wel in zoo hooge mate, dat wij meermaals voor onzen geest zagen opdagen de van den Geest bezielde pastoor uit een roman van Marcel Arland, waar deze tot de hoofdpersonages uitvaart : "Allez donc mes petits jeunes gens, pourriture du siècle vaniteux, égoïstes, lâches. Ah! ah! on veut trouver Dieu ailleurs ku'en Dieu! Dieu!, c'est vieux, c'est démodé. Et puis ça demande des sacrifices." Het is juist dat Timmermans ons door de H. Katharina wil laten leeren en waarvoor hij haar plaats eerst in haar eigen familiekring, in strijd met hare ouders, in strijd met den duivel, de wereld en het vleesch, het geen nadien nogmaals herhaald wordt als zij eerst den Paus die te Avignon verblijft, terug naar Rome voert (de strijd tegen de wereld) en vervolgens Nikolaas van Tuldo voor zijn dood voor den hemel wint (de strijd tegen de vleeschelijke liefde van Nikolaas).


        
    Ieder van die korte opeenvolgende tafereelen wordt samengebonden door het verhaal van den monnik Raymond, de levensbeschrijver van de heilige.

         De wijding die van dit verhaal uitgaat werd door Antoon Van de Velde met de algemeene wijze gediend. Van de Velde heeft de tafereeltjes die Timmermans geschreven heeft, gezien zooals Timmermans ze ook zou geteekend of geschilderd hebben. Zoo werd het geheel vol frissche kleuren in eene kleine ruimte, waarbij eene zeer sober opgevatte belichting uitstekend voldeed. De bespeelde oppervlakte werd door Van de Velde tot een uiterst minimum herleid, behoudens de tafereelen men den Paus en van de dood van Katharina waar de grootere waardigheid van het gebeuren gemeten kon worden aan de ingenomen ruimte. Voor het overige wijzen wij alleen maar op het eerste tafereel, waar de heele familie haast op deze trop schijnt te leven. In feite is het een zeer klein verhoog, dat met drie personen meer dan voldoende gevuld is. Onderaan rechts de trap die naar de kelder voert waar de H. Zatehrina [???] de H. Katherina haar leven slijt en links een getralied venster, waaraan straks de bekeering van den gevangen Nikolaas zal plaats vinden. Dat is het hoofd-dekor, dat slechts voor de tafereelen met den Paus, verder voor het schavot en ten slotte voor het sterfbed van de heilige met passend kleurige gordijnen bedekt wordt.


        
    Het gewicht der voorstelling berust in hoofdzaak op de uitbeelding van den titelrol. Greta Lens heeft die met groote toewijding en overtuiging gespeeld. Tilly Van Speybrouck van haren kant gaf eene fleurige moeder Lape terwijl Maurits Hoste uitstekend spel en mimiek als vader Jacob leverde. Uit de overige bezetting lichten wij verder nog Renaat Verheyen die Nikolaas tot eene aangrijpende figuur maakte, en Lode Plaum en Anton Van der Plaatse vooral om hunne uitbeelding van de beide Kardinalen.


    Al was de bijval voor deze voorstelling niet overweldigend, toch zijn wij overtuigd dat het Volkstooneel met dit werk - waarvan het eene zeer gave opvoering gaf - een langdurig repertorium zal openen.

    **********

    09-09-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans is niet meer - Frans Verstreken

    Felix Timmermans is niet meer.

     

    Uit het Katholiek weekblad voor Lier en omstreken 1947  -  door Hermes

    Hermes is het pseudonieum van Frans Verstreken.

     

         Een groote Liersche figuur ging heen. Gansch Vlaanderen rouwt. Onder deze en andere titels bracht de geheele Vlaamsche pers van iedere politieke overtuiging den schrijver van internationaal formaat een waardige posthume hulde. Naast zijn curriculum vitae vindt men doorgaans 'n overzicht van zijn omvangrijk oeuvre.

     

    Het is hier niet de plaats om Timmermans' werken in extenso te overloopen. De litteraire tijdschriften zullen hieraan binnenkort ongetwijfeld vele pagina's wijden, doch in dit artikel wensch ik nochtans eenig accent te leggen op enkele minder gekende en ongepubliceerde geschriften van den verdienstelijken auteur.


                                     leoev.jpg  
     

         Zooals vele jongeren debuteerde Timmermans met een verzenbundel. De gedichten in den trant van Omer Karel de Laey en verzameld onder den naam «Door de Dagen» zijn picturaal van toon maar missen ieder poëtisch element. Later schreef de auteur zelf in Bibliotheekgids (1 Juni 1922) : « En alhoewel het gebrekkig is, ben ik toch blij dat ’t als een kreupel madeliefke op de wereld is komen piepen».

    In samenwerking met Thiry ontstonden de mystieke «Begijnhofsproken».

    «Schemeringen van den Dood», de in 1910 gepubliceerde sombere indrukken opgedrongen door theosofische en spiritistische lectuur, zetten Timmermans eerste motief voorop : den angst voor den dood. Als reactie hierop volgde het levensblije boek van den natuur-mensch, den «dagenmelker» «Pallieter», geschreven van 1911 tot 1914, dat na den oorlog een enorm succes kende en vertaald werd in het Duitsch, Fransch, Engelsch, Zweedsch, Tsjeksch, ltaliaansch, Deensch, tot zelfs in het saaie Esperanto. In de inleiding tot de Engelsche editie schreef Willem van Loon zeer terecht : «This book is bound to neither time nor place»   Verder citeer ik : «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», «Boudewijn», een humoristisch-satirisch boekje onder het motto ; «'t Geen da ge peist is 't nie» (1917), «Anna-Marie», «De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt», «Schoon Lier», «Naar waar de appelsienen groeien» en «De Krabbekoker». Ondertusschen zag een innige novelle het licht : «De zeer schoone uren van Juffrouw Symforoza, Begijntje» en het pittige «Driekoningentryptiek».

    Later volgden de verhalenbundels «Uit mijn Rommelkas», «Het Keerseken in de Lanteern» en «Pijp en Toebak».

    «Pieter Brueghel» en «De Harp van Sint Franciscus» zijn fel aangevallen en met evenveel enthousiasme verdedigde boeken. Het hoogtepunt is ongetwijfeld «Boerenpsalm» waarin Felix Timmermans, als rijpe kunstenaar, de onsterfelijke gestalte van boer Wortel heeft geschapen. Na het teedere «lk zag Cecilia komen» verscheen een lijvig werk : «De familie Hernat» dat mij onevenwichtig voorkomt.

    Vervolgens publiceert Timmermans «Minnekepoes» en «Een lepel Herinneringen».

    Sinds een paar jaren is een nieuw werk klaar : «Adriaan Brouwer». Dit levensverhaal, in den ik-vorm geschreven, heeft als ondergrond de volgende uitspraak welke Timmermans den schilder in den mond legt : «Onze gebreken zijn een deel van onze kracht».

     

         De laatste maanden, onder den invloed van zijn ziekte en van de omstandigheden, zette Timmermans zich aan het schrijven van verzen. In deze korte gedichten spreekt hij zijn vrees uit voor het einde; dit tragische gevoelen uit «Schemeringen van den Dood» dat even opduikt in «Ik zag Cecilia komen», is weergekeerd in zijn poëtische brokjes doch getuigt thans van een zekere troosteloosheid en anderzijds toch van een melancholische berusting.

    De korte strofen zijn uitermate simpel en ontdaan van ieder overtollig adjectief. Volgende verzen b.v. treffen door hun soberheid en diepen religieuzen inhoud :

    « Ik ben een snaar op Uwe harpe,

    en wacht naar 't roeren van Uw vingren».

     

         Onlangs publiceerde de auteur nog een paar gedichten in «Dietsche Warande en Belfort» (November 1946) waarvan ik er een citeer :

    «De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte te gemoet.»

     

         Het is droevig als men bedenkt dat de laatste verjaardag van den man die zulke scheppingen op zijn actief had, practisch onopgemerkt is voorbijgegaan. Slechts één bijdrage (Bibliogids) is mij bekend waarin een stadgenoot hulde brengt aan het kunstenaarschap van den zestiger.Wat z'n persoonlijke opinie was tijdens de bange jaren, laat mij onverschillig bij het lezen van zijn boeken. Ik herhaal wat ik in Maart 1946 schreef naar aanleiding van de luxe editie van «Boerenpsalm» : «Men zoeke in deze bijdrage geen sensationeele mededeelingen in verband met den auteur. Wanneer men de geestelijke productie van een artist onder oogen krijgt, dient er een scherpe scheiding gemaakt tusschen mensch en kunstenaar, hoe sterk nochtans het private leven en de scheppende uitingen elkaar mogen beïnvloeden.»

    Voeg daarbij het feit dat momenteel in de Russische zone nieuwe Duitsche vertalingen van Timmermans' werk worden verspreid. Thans zijn eveneens onderhandelingen gaande met een groot Amerikaansch uitgeversbedrijf. Dit illustreert voldoende en eens te meer de volksuitspraak «Niemand is sant in eigen land». Ik kan niet nalaten er den nadruk op te leggen dat minister Vos, die zich nochtans als een literatuurkenner voorstelt, weigerde een officieele vertegenwoordiger van zijn ministerie naar Lier te zenden. Anderzijds stelde ik met genoegen vast dat vele van diens partijgenooten van juister inzicht getuigden.

    Het blijkt tevens dat de eerste-minister maandagavond persoonlijk zijn rouwbeklag heeft aageboden aan de familie.

         Men verwijt den literator zijn taalkundig ongedierte; inderdaad bevinden zich naast menigvuldige spellingsvervormingen, toegelaten door een letterkundige vrijheid, fouten welke onbewust zijn zinnen ontsieren. Anderzijds is zijn globaal oeuvre niet zeer evenwichtig en zelden is een roman volgens een vaste structuur opgebonwd. Doch buiten deze onnauwkeurigheden, waarvan slechts de laatste van belang is, staan zijn buitengewone gaven van verteller en opmerker. De basis van zijn groote kunst is de liefde tot het zinnelijke levensfeest, waarin hij opgaat met de innigheid van een primitieven geest. Marnix Gijsen karakteriseerde den Lierenaar als volgt : «Hij is als schrijver een miniaturist, een legger van kleurige mozaïeken ; geen breed doorloopend rhythme schraagt zijn proza. Korte nerveuze trekjes volgen malkaar op en maken tenslotte het tableau. Hij heeft daarbij alle folkloristische en neo-romamische elementen van het kleurige Vlaamsche volksleven in een aardig provinciestadje met liefde en veel handigheid verwerkt.»

    Drs José de Ceulaer formuleerde het aldus : zijn werk is «een romantische versmelting van zintuiglijkheid en vroomheid, uitbundigheid en eenvoud, als fantasievolle uitbeelding van een «lebensbejahende» goedheid, vermengd met een fijnen humor en stillen weemoed.»   Terloops vestig ik er de aandacht op dat De Ceulaer over Timmermans een merkwaardige licenciaatsdissertatie schreef welke, naar ik hoop, over enkele jaren in boekvorm zal verschijnen. Ik was zoo vrij voor het eerste deel dezer bijdrage enkele notities uit bedoelde studie te putten.

     

         Als mensch moet ik den Fé niet schetsen ; in eigen stad was hij een genoegzaam bekende figuur. Hij bezat vele eigenschappen van zijn Pallieter, maar niet diens uitbundigheid, zooals vele Nederlanders het zich verkeerd inbeeldden Vooral door zijn jovialen en simpelen omgang won hij dadelijk ieders sympathie. Men kon het hem onmogelijk aanzien dat zijn werk in 17 talen over de wereld is verspreid. Hij kan gelden als het prototype van den gemoedelijken Vlaming, vijand van alle geweld.

         Het doodsbericht en de liturgische overlijdensbrief zijn even zakelijk als pijnlijk. In den nacht van Donderdag 23, op Vrijdag 24-1-1947, om 24,30 uur, is in zijn woning te Lier, de Letterkundige Felix Timmermans overleden aan de gevolgen van een reeds lang sleepende hartkwaal, nog geen 61 jaar oud. De overledene was o.m. eere-voorzitter van Scriptores Catholici, lid van de Koninklijke Vlaamsche academie voor Taal- en Letterkunde en van verscheidene Buitenlandsche Academiën, Ridder in de Leopoldsorde en Officier in de Orde van Oranje Nassau.

         Donderdagavond kreeg Felix Timmermans, rond 10 uur een hartcrisis. Nadat een bijgeroepen geneesheer hem een inspuiting had gegeven trad een schijnbare verbetering in. Te middernacht echter kwam de dood over hem. Kort voor zijn heengaan ontving hij nog het bezoek van Dr. Delhez uit Antwerpen. Het toeval wil dat op den avond van zijn dood te Bern de première doorging van de opera «Kerstmissater», waarvan het libretto genomen is uit een verhaal van «Het Keerseken in de Lanteern».


    jq81.jpg
     ( Oscar Van Rompay brengt een laatste groet )


        
    Op Dinsdag 28 dezer greep dan de eenvoudige doch indrukwekkende uitvaart plaats.

    Vele sympathisanten uit alle hoeken van Vlaanderen hadden de ijzige koude en den sneeuw getrotseerd om den Fé een laatste adieu te wenschen. De grootsche dienst werd in onze collegiale kerk gecelebreerd in de aanwezigheid van het élite van ons Vlaamsche land.

     

         Wij bemerkten talrijke personaliteiten uit eigen stad, en vele kunstenaars met goeden klank. Ik noem de kunstschilder Baron Opsomer, de componisten Jef Van Hoof en Renaat Veremans. Benevens verscheidene uitgevers, waaronder ik Van Campen uit Nederland, en de Vlamingen De Backer, De Bock en Pelckmans noteer, waren o m. de volgende literatoren aanwezig : Lode Baekelmans, Dr. Jozef Muls, Lode Monteyne, Gerard Walschap. Paul de Vree, Karel Vertommen, Albert Westerlinck, Anton Thiry, Albe, Frans Verschoren, Karel De Winter, Lode Conté, Ernest Van der Hallen, Anton Van de Velde, Prof. Van Mierlo, Maurice Gilliams, Richard de Wachter, Willem Elstchot, mevrouw Claes-Vetter, Gerard Schmook, Jan Lindemans, Emiel Van Hemeldonck, E H. Baers, E H Jozef Caeymax, Pater Wildiers, Julaan Haest en Johan de Kever. Ook Prof. Sobry en Prof. Van der Heyden van de faculteit der Germaansche filologie der Leuvensche Universiteit waren naar Lier gekomen. Het orgel hief het «In paradisum» aan, simpel en machtig. Het doodssanctje bevatte het hierboven geciteerde gedicht «De Kern» uit den bundel «Adagio».

         Vooraf greep in het sterfhuis een korte rouwhulde plaats. Vóór het stoffelijk overschot was een krans geplaatst met als opschrift het ontroerende «Van uw Marieke».

    Prof. Dr. Van Mierlo S. J. sprak namens de Koninklijke Vlaamsche Academie, Baekelmans namens de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen; Gilliams sprak eveneens een kort vaarwel uit. De sprekers huldigden den overledene respectievelijk als mensch, kunstenaar, geloovige, vriend en spontaan-kinderlijk schrijver. Pater Van Mierlo herinnerde er aan dat Timmermans reeds op 40-jarigen leeftijd lid der Academie werd.

         Zijn werk is weliswaar betwist, doch de meest vooraanstaande critici wisten hem naar waarde te schatten zooals zijn vriend August Vermeylen. Zijn toespraak eindigde aldus : «Gedurende lange weken heeft hij naar God gewacht op rhythmen van mystiek. Een van zijn allerlaatste gedichten was :

                De schoonheid droomt van boom tot boom,

                Doch alle schoonheid zal verkwijnen,

                Want alle schoonheid is slechts droom

                Maar Gij zijt de eeuwigheid.

                Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt

                en zegen ook zijn vruchten !

                Een éénderdriehoek in de luchten ;

                Nu komt de Wintertijd

                lk hoor U door mijn hart en door de ruiten zuchten :

                Ik ben bereid !

    De dood was voor hem geen verrassing, maar leidde hem binnen in de festijnen der Eeuwige Schoonheid.»

     

         Na het gebed «De Profundis» op het kerkhof, sprak kunstschilder Van Rompaey een laatsten afscheidsgroet uit als persoonlijke vriend.

    Uit het buitenland waren bovendien talrijke telegrammen van deelneming toegestroomd. Dinsdagavond las Baekelmans voor den B.N.R.O. een kort en gevat «In memoriam».

    Hij wees op het tragische feit dat grooten dezer aarde slechts na hun dood worden erkend.

    Op reis in het buitenland zag spreker eens in het uitstalraam van iederen boekhandel een werk van Timmermans, den «nobelen gezant van onze literatuur». Verder gebruikte hij volgende mooie wending ten volle toepasselijk op onzen schrijver : «Elk boek was als een schoone vrucht, nu eens meer dan eens minder door de zon gekleurd.»

     

         Woensdagmorgen publiceerde de geheele Vlaamsche pers een verslag der droevige plechtigheid. Ik leg den nadruk op een artikel van J. De Ceulaer in «Het Handelsblad» over «De laatste uren van F.T.»

    Lier verloor in Felix Timmermans een groote litteraire gestalte. Wij buigen eerbiedig neer voor zijn persoonlijkheid. «Het Getrouwe Lier» betuigt aan de achtbare familie de innige gevoelens van deelneming.

    Als een onzer grootste zonen verheerlijkte hij onze picturale stad en het Netedal. Liersche types werden door hem vereeuwigd. Felix Timmermans is opgenomen in de rij der onsterfelijken uit de wereldletterkunde. Na talrijke jaren leven voor ons nog zijn typische figuren als Piroen, Wortel, Pallieter, Anne-Marie, Symforosa, Brueghel, Franciscus, Vettigen Teen, Ambiorix, Schrobberbeeck, Pietjevogel en Suskewiet.

     

    Hermes.

    **********

    08-09-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een pen in stilte gedoopt - Marcel Janssens (deel1)

    Een pen in stilte gedoopt.

    De stille wereld van Felix Timmermans.

     

    Lezing op Felix Timmermans-herdenking van het Davidsfonds te Lier op 28 april 1986.

    Door Prof. Marcel Janssens.

     

         Eerst en vooral wou ik u danken voor de eervolle uitnodiging om op deze Felix Timmermans-herdenkingsdagen in Lier het woord te voeren. Mijn voorganger Albert Westerlinck aanzie ik als deelgenoot in de eer die mij te beurtvalt, omdat, zoals u zult zien, ik in zijn geest over Felix Timmermans zal praten. Het Felix Timmermans-Genootschap heeft Westerlincks essay over De innerlijke Timmermans herdrukt in zijn Jaarboek 1980, De herfst blaast op den horen, waardoor die stimulerende andere visie of een visie op een andere Timmermans weer onder de aandacht werd gebracht - heel terecht overigens. Mijn lezing heb ik met enige opzettelijkheid de ondertitel gegeven : De stille wereld van Felix Timermans, omdat ik in het aangegeven spoor precies nog wat meer materiaal in verband met half gekende,verkeerd gekend; of miskende aspecten van Timmermans' oeuvre wil aandragen en kort bespreken. Ik doe dat met de passende schroom in het besef dat ik hier spreek voor een publiek van kenners, insiders of zelfs intimi van de Fee, die hem zoveel beter gekend hebben dan ik, en in het besef dat ik hier preek voor een bekeerde parochie. Ik zou mij zeer gelukkig voelen, indien wij vanavond Felix Timmermans konden ontmoeten in een register van verstandhouding, zakelijk zijn teksten lezerd en proevend, zonder de ijle grootspraak van gelegenheidswoorden.

     

         Ikzelf heb Felix Timmermans nooit gekend. Ik was 15 jaar toen hij stierf. Ik moet derhalve over hem spreken - om het met een uitdrukking van hem te zeggen - zoals ik hem uit zijn werk heb geroken. Als ik straks de mens Felix Timmermans even in dit betoog betrek, doe ik dat tweedehands, op grond alweer van lecturen en van gesprekken met mensen die hem van nabij mochten kennen. Ik hoop dat het beeld van Timmermans dat ik heb samengelezen, ongeveer moge overeenkomen met het beeld dat diegenen van hem bewaren die met hem hebben samengeleefd en die een dimensie méér in zijn teksten kunnen meelezen.


                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Ik voel me een beetje als Timmermans zelf toen hij zijn boek over Sint Franciscus schreef. Vandaag zag ik nog in de tentoonstelling Pen en Penseel volgende tekst uit 1931 :

    'Deze dingen heb ik mij zoo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven' - Dat is ongeveer mijn situatie vanavond.

         Ik wou vooraf een drietal Timmermansen oproepen over wie ik het beslist niet ga hebben : drie clichés, even hardnekkig als onrechtvaardig, maar hetzij onbedachtzaam, hetzij moedwillig nog altijd gehanteerd in de literatuur over de auteur van Pallieter.

     

         De eerste dooddoener betreft precies het feit dat Timmermans' werk niets méér te bieden zou hebben dan een oppervlakkig schrokkerige en dorstige, opperhuids begerige Pallieter, symbool van een pluk-de-dag-filosofie zonder psychologische diepgang, zonder intellectuele substantie, zonder verstands- of gemoedscultuur. Hugo Claus heef het van het Vlaamse volk gezegd dat het leeft van 'het vette en het vrome'; welnu, vet en vroom is die oppervlakkig gelezen Timmermans wel en beide kwaliteiten worden dan even ondermaats en oppervlakkig geacht.

         Nu zal ik niet ontkennen dat er een 'vette' Timmermans bestaat. Het ware naïef het risico niet te willen zien dat in zijn oeuvre ingebakken zit om eenzijdig en enggeestig versleten te worden voor opperhuids, bovendien kleinburgerlijk epicurisme. Wie alleen Pallieter leest en hem bovendien slecht leest, zal vlug concluderen dat er in dit boek en voor het overige allicht ook bij de hele Timmermans veel te veel meters wordt en te veel borden rijstpap opgesmuld worden. Ten aanzien van August Vermeylens' roep om 'more brains' schiet Pallieter dan tekort, vooral wanneer hij kortzichtig alleen als wildebras en slampamper gelezen wordt.

    Ik weet het, Pallieter vooral is in de overtrokken proporties van een geprojecteerd geluksverlangen onwerkelijk, zelfs onmogelijk. Zoals al zo vaak werd opgemerkt, doet hij onwaarschijnlijke dingen, bij voorbeeld op een doedelzak spelen en zichzelf tegelijkertijd al zingend begeleiden, of in het topje van een populier gaan zitten schommelen. Hij is bovendien volkomen onmaatschappelijk, omdat hij twee fundamentele componenten van het reële leven mist : de arbeid en het lijden. In tegenstelling tot boer Wortel uit Boerenpsalm moet Pallieter niet werken voor de kost. Hij leeft als het ware vóór de zondeval, in de tuin van Eden, in een mythisch vergroot Netheland, zoals ik nog zal zeggen. Ook het lijden, noch het zijne noch dat van anderen, wordt gethematiseerd in dat boek. Hijzelf en de andere Lierenaars in het boek hebben alleen een onwaarschijnlijk ontwikkeld spijsverteringsstelsel, zoals alvast blijkt uit de overbekende beschrijving van het diner op het verlovingsfeest van  Pallieter en Marieke, waar de disgenoten 'opladen en bijscheppen' totdat 'het zweet hun op het voorhooft staat en in hun telloor lekt'...

     

         Nee, als je maar dat van Felix Timmermans kent, zou je wel gaan geloven dat wij in ons leutige Vlaanderen niets anders doen dan telloren rijstpap uitlepelen. En dat is het tweede hardnekkige cliché dat ook in het buitenland onuitroeibaar blijkt te zijn : Timmermans zou, tesamen met zijn spitsbroeder in de leutige oppervlakkigheid Ernest Claes, het image van de Vlaming zeer ongunstig hebben gekleurd. Men heeft ons, Vlamingen, een paar mythische etiketten opgekleefd : wij zouden een combinatie zijn van het vleselijke en het mystieke, van Jan Van Eyck en Pieter Bruegel met zijn boerepensenkermissen, van Ruusbroec en Reinaert. Timmermans zou mede en vooral verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van dat mythische Vlamingenbeeld in het buitenland. Maar ook in dat opzicht werd zijn werk en natuurlijk vooral de overal vertaalde Pallieter eenzijdig gelezen : Pallieter kan toch geen realistische kopie van een Lierenaar rond 1900 zijn; Pallieter en zoveel andere teksten rond 'schoon Lier' zijn idealiserende projecties. Pallieter moet in het domein van de mythische droomschepping van wat zalig zou moeten kunnen zijn, gesitueerd en geëvalueerd worden, en niet in de realistische afbeelding van wat is of was in Vlaanderen. Bekend is het verhaal van de duitse dame die Pallieter gelezen had en na de tweede wereldoorlog naar Lier kwam om er de 'blauwe Begijnebossen' te bekijken en die zeer teleurgesteld was omdat daar geen blauwe Begijnebossen te bekennen waren.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Zo lijkt me ook die zogezegd negatieve beeldvorming van de Vlaming in Timmermans' werk een overtrokken en fout geïnterpreteerd gegeven. Timmermans is natuurlijk door en door als Vlaams herkenbaar, gelukkig maar, maar wie hem voor een realistische copi-ist van het reële Vlaanderen zou verslijten, heeft toch wel een paar wezenlijke dimensies in z'n oeuvre gemist.

     

         Het derde cliché is dat van de folklorist, heimatschrijver en streekromancier. Nu werd er van de streekroman, die nochtans een eerbiedwaardig literair verleden heeft, in de literatuurgeschiedenis en literatuurkritiek, onder meer met betrekking tot Timmermans, vaak een karikatuur gemaakt. Een karikatuur kan intelligent zijn, maar ook dom. Laat me vlug een robotfoto maken van de heimatroman zoals je hem in de kritiek tegenkomt. Hij vertelt over streekgebonden materies en liefst nog uit een verleden dat nog glorieuzer en lieflijker, nog ecologisch zuiverder was dan onze tijd. Een zekere retro-weemoed is hem niet vreemd.

    Denk maar aan de begijnhoven, de processies, de pastoors uit de bloeiende wijngaarden, de krabbekokers, de minneke-poezen bij Felix Timmermans. Wij kunnen dat allemaal lekker folkloristisch invullen waarom zouden wij dat ontkennen ? Denk aan teksten van Timmermans die de lof spreken van het gezonde, kuise platteland of van de beloken provinciestad als contrast met de verderfelijke grootstad. Het dialect zorgt niet alleen voor couleur locale, het is ook een teken van volkse vitaliteit - zeker bij Timmermans. Het einde van zo'n verhaal bevat niet zelden een positieve levensles : denk aan Leontientje en Symforosa. Kop op, zo luidt de boodschap, het geluk gloort achter een mist van tranen.

    De streekroman als een peppil voor wensdromers. Als Conscience kon zeggen dat hij nooit ene maagd heeft doen blozen, dan mocht Timmermans over zijn werk getuigen dat hij nooit ene maagd heeft ontmoedigd.

     

         Natuurlijk is zo'n karikatuur van de heimatliteratuur geen Nobelprijs waard. Nobelprijswinnaars als Knut Hamsun, Wladislaw Reymont, John Steinbeck of Willam Faulkner moeten andere streekromans geschreven hebben. Er zijn immers soorten streekliteratuur. Zoals soms gezegd wordt dat alle gedichten gelegenheidsgedichten zijn, zo kan elke min of meer in herkenbare geografische ruimten gesitueerde vertelling streekgebonden genoemd worden. En dan? Alles hangt af van wat een auteur met zijn streekgebonden materies doet. Er ligt weliswaar een hele scala van gradaties tussen de licht consumeerbare lectuurtekst en de tekst die wij tot de literatuur rekenen, maar inworteling van een roman of zelfs van een heel oeuvre in een streek staat niet meteen gelijk met schilderachtige folklore en betekent geen beletsel voor een authentieke literaire creatie.

         Kan men zich Hoe het groeide van Knut Hamsun elders inbeelden dan precies in het barre Noorden van Sellanraa? Of de romans van Jean Giono elders dan in de Provence? En moest De Vlaschaard zich niet precies afspelen waar Streuvels (naar hijzelf zei) hem had zien liggen en zien 'bedricht' worden onder zijn venster? En Selma Lagerlöff, en Ramuz en Zola, de auteur van La Terre, zijn dat streekromanciers?

     

         Timmermans als folklorist en als chroniqueur van de Lierse folklore (en van 'Lierke   Plezierke') doodverven is te gemakkelijk om waar te zijn. Dat is even misplaatst als in Lier naar blauwe begijnebossen komen zoeken, die er niet zijn.

    Ik wou het vanavond hebben over een andere Timmermans : over de stille Timmermans zoals ik die in zijn werk heb ontmoet. Het motief van de stilte hoort bij de drang naar verinnerlijking die Westerlinck heeft beschreven. Op mijn beurt zal ik dat motief even aanraken - om een typisch Timmermansbeeld uit het motto van Adagio te gebeuren - als een snaar op een harp die zoveel andere klanken van motieven en thema's in zijn werk in beweging kan brengen.

     

         Immers, 'Er is geen belangrijk boek van Timmermans te noemen waarin de stilte geen belangrijke rol speelt'. Bijna 'al de profane en religieuze figuren uit zijn werk (zijn) op de hoogste en innigste momenten van hun leven "stil" ' - ik zal er een paar voorbeelden van geven; en wij weten hoe het verlangen naar verstilde innerlijkheid een nog 'uitdrukkelijker, vollediger en religieuzer zin' gekregen heeft in Adagio, de laatste verzen die geschreven werden met een pen in stilte gedoopt.

    De jonge Timmermans kan dat subtiele zintuig voor de waarneming en de waardering van de stilte in zijn vormingsjaren als schrijver geërfd hebben van Maurice Maeterlinck, bij wie hij moet gelezen hebben : 'La parole est du temps, le silence de 1'éternité', of : 'la vie véritable, et la seule qui laisse quelque tracé, n'est faite que de silence'. Maar misschien hoefde hij dat niet van anderen te erven; dat zintuig van de stilte was hem aangeboren.

     

         Ik lees toch bij iedereen die Felix Timmermans van dichterbij gekend heeft, dat de auteur van Pallieter zelf, aldus Gerard Walschap,'niet de luide wildebras (was) die Pallieter overigens ook niet is, maar een mens vol behoefte aan innigheid, stemming, atmosfeer, vrede, gezelligheid'. Althans uiterlijk was hij een kalme en rustige natuur, eerder schuchter en vreesachtig dan zelfzeker en durvend, meer aarzelend, schroomvol en weemoedig dan impulsief agerend of energiek tegenover het leven staand. In tegenstelling tot de incarnatie van zijn wensdroom na zijn ziekte en operatie, is hij 'een rustige, huiselijke man' geweest, zo schreef Gaston Durnez,'wat bang en voorzichtig, maar openbloeiend in gezelschap van goede vrienden en 'volksmensen' waar hij van hield. De goede dingen des levens kon hij onvoorwaardelijk bewonderen, maar dat mochten gerust meteen de eenvoudigste zijn : een bloem in de tuin, een kleurrijke prent aan de muur, een pot zelfgemaakte bessenjam'.

         Z'n vrouw zei ooit in een interview met José de Ceulaer : 'Mijn man had helemaal niets van de uitbundigheid van Pallieter', hij was 'geen Pallieter geen pessimist en ook niet uitgelaten zoals velen hebben gemeend'. Zo schreef Jan van Nijlen destijds in Groot-Nederland dat men in Nederland ontgoocheld was als men Felix Timmermans te zien kreeg : men had hem te veel als een Uilenspiegel gezien, terwijl hij niet zo uitbundig van aard bleek te zijn. Zijn Nederlandse uitgever Van Kampen getuigde precies hetzelfde : als Timmermans naar Nederland kwam voor een lezing, verwachtte zijn publiek een feestelijk-leutige Vlaming, maar die was er niet - zoals er evenmin blauwe Begijnebossen waren. En hoe eenvoudig, nederig en oprecht bescheiden heeft hij zich gedragen tegenover de toen toch maar nauwelijks dertigjarige Albert Westerlinck, toen zij in het najaar van 1946 tezamen de verzen van Adagio regel na regel keurden voor publicatie ; Westerlinck getuigde dat Timmermans een der 'eenvoudig-schoonste mensen' was die hij ooit ontmoette. Het motief van de stilte lijkt dus wel een geschikte ingang te zijn tot Timmermans' geestelijk universum.

     

         In de Schemeringen van de dood, een door literaire voorbeelden belast debutantenprobeersel, wordt 'stilte' doorgaans negatief geconnoteerd als : doods, beklemmend, kil, klam, bang, zwaar, wreed.

    Hij spreekt hier nog wat overtrokken literair van de 'stille eendigheid' op een kerkhof of van 'een ijzeren stilte' - kwalificaties die weldra helemaal zullen verdwijnen. In die verhalen, die toch voor een deel on-eigen van inspiratie geweest zijn, gebruikt hij nog de samenstelling 'grafstil', die later praktisch niet meer voorkomt. Het avondmotief, duisternis, herfst en regen, evenals eenzaamheid, eentonigheid of 'eendigheid' en klamme kilte liggen nog als schimmels over het zo kostbare gegeven van de stilte dat zich weldra in authentischer teksten, dichter bij Timmermans' kern, in zijn echte gedaante zal ontbolsteren.

     

         Later wordt de stilte veruit overwegend positief geladen, met - natuurlijk - enkele uitzonderingen die de context opdringt, zoals in dramatische situaties in Ik zag Cecilia komen, Boerenpsalm, Pieter Bruegel, De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt en De familie Hernat. Zo naiëf of zo vastgevroren in zijn clichés was Timmermans nu ook weer niet. Maar vanaf Pallieter,ja vanaf Pallieter wordt stilte in de meeste gevallen een fluwelen geluideloosheid die alleen nog maar positieve, zalige aspecten vertoont. Stilte wordt steevast geassocieerd met vrede, vredigheid, vreedzaamheid, innigheid; de stilte is 'aandoenlijk' innig, maar ook in harmonie met de grootheid van de nacht. Stilte is bij Timmermans vaak een signaal van iets groots dat gaat komen. Zo staat er in De harp van Sint Franciscus als Franciscus het woord gaat nemen voor zijn volgelingen : 'Het wierd stil. Elkendeen voelde dat het een groot ogenblik was'. Op zulke ogenblikken is de stilte 'geweldig' of 'goddelijk'.

         In de stilte wordt 'iets schoons verwacht'. Een 'ontzaglijke stilte' gaat de geboorte van Jezus vooraf in Het kindeken Jezus in Vlaanderen en tijdens de aanbidding der Wijzen heerst er 'een enorme stilte' in de stal. In de stilte verwacht je wonderlijke dingen, dan wordt de stilte 'plechtig' genoeg om er Drie Koningen in te ontvangen.

     

         Positief is de stilte ook als afwezigheid van Stoornis. In De harp van Sint Franciscus staat letterlijk : 'En alleen in die stilte, nooit van genen mens gestoord' - wat Westerlinck graag zal gelezen hebben. Boer Wortel in Boerenpsalm zegt dat 's zondags alles 'stiller, zachter (is), zelfs de kiekens worden het gewaar en de beesten in de wei', hij zaait zijn 'peekens bij asemstil weer' en het is gedurig een zwijgend gesprek tussen mij en het veld - wat als samenvatting van het hele boek zou kunnen dienst doen. Zo'n cultuur van de stilte (geen cultus, maar een cultuur van de stilte) - wat ik als een fundamentele cultuurwaarde beschouw - heeft voor ons nu in 1986 een ecologische bijbetekenis gekregen. Vrij ademen in een biologisch-zuivere lucht, op het land, door geen industrieel gerucht gestoord, wonen in een onbezoedelde ruimte van stilte - wat een wensdroom van natuurgezond leven! Ook in dat opzicht is Timmermans' oeuvre een in de mythe geprojecteerde oase van pre-industriële arcadische vredigheid en gezondheid.

    Een gezonde vrede in een dorp dat zal duren - wat een zaligheid!

     

         Geen wonder dat stilte bij Felix Timmermans praktisch altijd met momenten van inkeer verbonden wordt. Als Pieter Bruegel zich na de begrafenis van Jan Nagel in de heide  terugtrekt, staat er met reduplicerende nadruk : 'het was hier stil, stil', en met Pallieter gebeurt op zulke momenten van verinwendigde vrede precies hetzelfde : 'Pallieter zijn hart ging open voor den vrede van het land. En zo stil lijk het was rond hem, was het in zijn hart'.

         De stilte komt bij voorkeur 's avonds en 's nacht, dan kan ook Pallieter de stilte horen aanwandelen en dan keert hij innig in zichzelf of plooit hij op zichzelf terug en zingt, musiceert of bidt hij. Op dergelijke ogenblikken van verstilling en verinnerlijking, bij voorkeur in een zachte avond, valt bij Timmermans dat andere, zo vaak miskende register open. In de structuur van Pallieter, van Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer, van De harp van Sint Franciscus kont de typische alternering voor van geweldig lawaai en ingetogen stilte, van overdadig zonlicht en gedempte schemer, van overvloedig tafelen en verstilde ascese.

         In zijn werk is er een afwisseling van schetterende samenscholingen van veel mensen in stoeten, processies, feesten, waar zij tesamen muziek maken, zingen, luid bidden, 'overvuldig' eten en drinken, en aan de andere kant, van veel inniger momenten waar die mensen fysiek en psychisch tot rust komen. In Pallieter staat er : 'en hij werd stil zoals een mens na diep gebed'. Op zulke momenten is de avond 'kalm lijk fijn olie' een verrukkelijk beeld dat alleen maar een begenadigd dichter kan vinden en dat voor mij bijna de hele Timmermans samenvat. Bij Timmermans is er de beroezing van met velen in stoeten op te stappen, maar er is even essentieel de weemoedige verinwendiging en vertraging van het levensritme, en dan vallen óók Timmermans-werkwoorden als : aarzelen, verwijlen, glijden, drijven...

         En zou het toeval zijn dat Timmermans in zijn tekeningen en schilderijen zo veel stillevens of taferelen van gestolde tijd heeft nagelaten? Het aandeel en de structurele betekenis van het stilleven in zijn teksten zou eens kunnen onderzocht worden.

     

         Van de inkeer is het maar een stap naar de koppeling van stilte en religieuze stemming. Lia Timmermans citeert in het Voorwoord tot de omnibus Met Felix Timmermans door Vlaanderenland : 'Wie stil is zal U horen en zal zichzelf erkennen als een klank van Uw lied. Dat staat ook ongeveer in het motto van Adagio :

     

    Ik ben een snaar op Uwe harp

    en wacht naar 't roeren van Uw vingren,

    om ook mijn klank doorheen 't gerank,

    van Uwe symfonie te slingeren.

     

         In de stilte maakt de mens zich gereed voor de eenklank met een Symfonie die religieus geïnterpreteerd wordt. Er wordt in dit oeuvre steevast, bijna als een onwillekeurig cliché, een verband gelegd tussen stilte en oneindigheid, verte, eeuwigheid, heiligheid, zuiverheid, vroomheid, ingetogenheid, mysterie. In de drie luiken van Driekoningentryptiek bij voorbeeld is de stilte de voorwaarde om Gods mysterieuze aanwezigheid gewaar te worden. God komt voorafgegaan door een geweldige heilige stilte. Hier zegt Timmermans niet meer 'grafstil ' maar 'kerkstil'. ' 's Nachts wordt het stil in uw hart, zegt Boer Wortel, en ge denkt aan dingen waar ge anders geen tijd voor hebt. Aan Onzen Lieven Heer...' ; als hij die handen en voeten van zijn houten Christus beziet, houdt hij soms stil te midden van zijn 'gepruts' en komt hij tot 'een vorm van gebed'. Heel karakteristiek is deze zin uit Pallieter :'deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijken vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver als een heilige'. En de stilte is toch bijna voelbaar of hoorbaar aanwezig in De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntjen , een tekst die ik in de loop der jaren ben gaan beschouwen als een verleidelijke uitnodiging tot vermoeide pensioengerechtigde intellectuelen om zich in de zalige vrede van het Liers Begijnhof terug te trekken.

     

         Natuurlijk legt Timmermans ook het verband tussen stilte en muziek. Na de dood van Cecilia, wanneer de ik-persoon buiten in de sneeuw God hoort 'ruisen in de oneindige stilte', zegt hij in de laatste zin van het boek : 'Dan zullen wij één lied en éne stilte zijn'. Muziek kan schoon en stil zijn, en ook in verband met muziek kan de stilte een signaalfunctie hebben, zoals in het begin van De harp van Sint Franciscus : 'Het was stil, zodanig stil, alsof er muziek verwacht werd' . Al kan Pallieter zoveel instrumenten bespelen dat hij op z'n eentje een fanfare zou kunnen bemannen (en vergeten we niet dat hij ook een orgeltje in zijn buik heeft!), toch is er in het hele boek een opvallende 'correlatie tussen muziek en stilte' zoals Louis Vercammen schreef; stilte en avondschemer zijn ook daar 'het natuurlijk dekor van zang en melodie '


    Afbeelding op volledig scherm bekijken 

         Stil wordt een zó volstrekt positieve eigenschap dat zij een ideale persoon gaat karakteriseren. Zo droomt een wat bedaagder geworden Pieter Bruegel ervan te mogen leven in de 'stille en kinderlijke aanwezigheid' van Bertha, 'een stil zacht bedeesd vrouwke'.

    In Het kindeken Jezus in Vlaanderen lezen we : 'Verder was het goed en stil onder die eenvoudige mensen', (die) 'vergroeid waren van lijf en ziel naar de rustige stilte der velden'.

    Ook Leontientje uit De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt wordt voorgesteld als een 'zacht, stil, teder' en daarom ideaal-beminnelijk wezen, en ze wil altijd weer 'den vinger Gods door de stilte (door haar stilte) horen boren'.

    De idealisering van de stilte, ook in de intermenselijke relaties, blijkt overduidelijk uit de tegenstelling die Boer Wortel maakt tussen zijn eerste vrouw, 'ons Fien', en de zoveel jongere en onrustiger Frisine : 'Ik en ons Fien konden uren bijeenzitten, zonder dat het nodig was één woord te zeggen. Die stilte hinderde ons niet. Die gaf kalmte. Maar bij Frisine kan ik geen stilte verdragen. Als ik haar niet in mijn armen pak, dan weet ik niet wat te zeggen. (...)

    Er is iets dat hapert tussen ons'.

    Is dat niet veelbetekenend : als het niet stil kan zijn tussen mensen, schort er iets?

     


    07-09-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een pen in stilte gedoopt - Marcel Janssens (deel2)

         En is er een vrediger dood denkbaar dan die van Pieter Bruegel : 'En met zijn grote, koude bruine hand in haar witte handekes, met zijn brekende ogen dankbaar naar de hare, glimlachte hij stillekens dood, doofde uit lijk een kaarske, zonder snik of rochel, zacht als een bloem die verslenst'. Die sterfscène kan gelegd worden naast het slot van Adriaan Brouwer.           De stervende Brouwer filosofeert aldus over de epifanie der dingen die alleen in de stilte en in het aanschijn van de dood mogelijk is : 'Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen te veel over die dingen. 't Komt omdat wij er niets van af weten. Wij zien, om zo te zeggen, alleen de waterspiegeling van de bomen en de huizen. Het water rimpelt, golft, kabbelt, en we denken dat zo de huizen en de bomen zijn. De echte huizen en bomen zien wij niet, zien we nooit. Slechts als het water heel stil kan zijn, zodat g'er kunt op schrijven, kunnen wij ons een gedacht beginnen te vormen, hoe de echte huizen en de echte bomen zouden kunnen zijn. Maar dan moet het heel stil zijn, heel stil in het hart, zonder rimpel, zonder gebabbel...

         Zo tegen de dood aan begint het stil te worden. En als die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen... Dat is iets anders dan brandewijn en Belladona! Dat is brandewijn en Belladona in 't écht! Ik heb maar één wens; zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabel in mijn hand...' .

    In Anna-Marie ten slotte staat de zin die dat allemaal samenvat : 'Ach wat moet het schoon zijn in een ziel waar stilte is'

         Vanzelfsprekend levert het motief van de stilte in de teksten van Felix Timmermans een vracht typische metaforen op, Timmermans is onze metaforen-dichter bij uitstek, en hij was dat lang - en van nature - vóór de Vijfenvijftigers en de Zestigers er een literair procedeetje van maakten. (Onze metafoorkramers waren dat.) Het lijkt wel alsof de Fee ook voor metaforisch taalgebruik een speciaal zintuig had. Zou je niet zeggen dat hij in beeldspraak zag, rook, voelde, smaakte, betastte? Hij heeft kennelijk heel spontaan verrukkelijke beelden 'gevonden', die hij niet hoefde te construeren. Je moet maar eens iemand anders in de Nederlandse letterkunde zoeken die zó oernatuurlijk kan waarnemen én zeggen dat de avond kalm is lijk fijn olie of dat, zoals in de eerste zin van Juffrouw Symforosa, 'de lucht natzilver (is) als de rug van vis'. Dezelfde verrukkelijke beeldvondsten begeleiden zijn natuurgetrouwe beleving van de stilte.

         (Tussen haakjes gezegd : is het niet godgeklaagd dat onze kinderen in het secundair onderwijs zouden moeten leren wat een metafoor is uit teksten van Kees van Kooten of van Raymond Van het Groenewoud, terwijl een goudmijn van kunstzinnig Nederlands als het werk van Felix Timmermans voor dat pedagogisch doel onaangeboord blijft en uit onze schoolboeken wegzakt? En dat terwijl het Insel-Verlag ter gelegenheid van de honderdste geboortedag een Felix Timmermans een jubiläum-ausgabe van de belangrijkste romans en vertellingen in vier banden brengt? Zou het dan toch waar zijn dat wij door een gemis aan zelfrespect op het thuisfront onze klassieken te weinig in ere houden, zodat wij er niet moeten van verschieten dat het buitenland ons niet voldoende kent en waardeert?

    Felix Timmermans hééft echter het buitenland veroverd, dat staat vast. In zogenaamde progressief-literaire kringen staat het goed, op dat succes geringschattend neer te kijken, maar waarom zouden wij daar niet fier mogen over zijn, en zouden wij niet wat minder nonchalant of minder hautain omspringen met het beste van onze bodem?)

     

         Felix Timmermans' beeldspraak hangt natuurlijk samen met het alomaanwezige animisme in zijn waarnemingen waarmee hij alles wat er is met een eigen leven begiftigt en bezielt en waarmee hij dan ook alles, ook levenloze en abstracte dingen, kan verpersoonlijken. Dat uit zich in het bijzonder in bewegingswerkwoorden, waar het van krioelt in zijn stijl. Alles, tot en met de meest onbezielde zaken, kan in Timmermans' dynamische visie wandelen, huppelen, dansen, slenteren, lopen, werken, slaan. Bovendien vermengt zich die animistische al-bezieling in zijn waarnemingen met het zo karakteristieke, wonderlijke vermogen om synesthetisch waar te nemen, dat wil zeggen dat gewaarwordingen van verschillende zintuigen vermengd worden. Zo is het bij Timmermans heel normaal dat een geluid gezien wordt, of dat licht als tastbaar of hoorbaar wordt waargenomen. Zo steekt Pallieter op 'een fijne morgend in de mei' zijn vinger in een klad zonlicht, likt hem af en zegt : 'het smaakt naar honig'. Dat gebeurt allemaal ook in de waarneming van de stilte.

     

         Normaal is, zoals gezegd, de visualisering van een geluid, zodat Pallieter het gegalm der hoornen in de bomen kan zien; maar nog verwonderlijker is de visualisering van de afwezigheid van geluid, waar Timmermans schrijft : 'De stilte blonk', de stilte zweefde, de stilte drijft. De stilte kan opgevouwd worden en een distelvink kan er gaatje in tikken.

    De avondstilte, die heel anders is dan de stilte bij dag, kan door een huis sluipen, ze kan neerploffen of aan het behangselpapier plakken, ze kan de straten vullen of als een vogel over de wereld hangen.

     

         Een metafoor die je met betrekking tot de stilte in het oeuvre van Timmermans gerust een obsederende metafoor mag noemen, is het overdrachtelijk gebruik van het werkwoord aarzelen, een typisch Timmermans-sleutelwoord, dat tot en met in Pallieter gebruikt wordt voor een wolksken, een mat gouden streep zonlicht in 't westen, voor uitkomende plantjes in de lente en voor 'een trage, malse, aarzelende regen'. Zelfs in dat overwegend euforische boek wordt de extatische opvlucht van emoties of fysieke krachtpatserijen met een typische ritmeverandering neergelegd in een verstilte beweging vol wijfeling en aarzeling - een beweging die Timmermans zo eigen is als een vierklauws gestoei.

    Ik mag het nog wel eens onderstrepen : dit tweede ritme van de verinwendiging in stilte werd al te zelden als een even essentieel Timmermans-ritme aanzien als die levensgenieting in galop waarmee dan Pallieter geredelijk en al te lichtzinnig vereenzelvigd wordt.


               Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Een voorbeeld van zo'n ritmeverandering is het hoofdstuk Het vogelenbezoek dat de twee kanten van Pallieter in de lente laat zien. Het hoofdstuk begint in een sfeer van uitbundigheid, waarbij de 'peekens' van plezier zwellen in de grond en het koren zienderogen groeit.

    Het klimaat in die eerste bladzijden is euforisch uitgelaten en de hyperbolen zijn in die context van overvloedig genot niet te tellen. In die context komt de al vermelde passage voor waar Pallieter, als een reus (!), mee gaat 'touteren' in het topje van een populier.

    Maar naarmate de zonnetriomf in het Westen uitsterft en de avond nadert, gaat er een mysterie over het landschap liggen, dat Pallieter stilmaakt 'tot in het klokhuis van zijn ziel'. Het beeld van de twee overvliegende reigers, die Pallieter waarneemt als 'roerloos en zwijgend', vormt een betekenisvol contrast met het begin van het hoofdstuk :

    « 't Was hier te schoon om naar beneden te gaan. Maar 't witte licht verguldde, en de zon wierd groter en groter, en rood. Het rood jubelde de wolken in en rolde over de wereld.

         En achter verre blauwe bossen zakte de zon in een chaos van rustige, hel verlichte reuzenwolken. De schaduwen schoten lang uit en namen de klaarte weg. Beneden was de wereld in de schemering, maar op Pallieter plakte het zonnegoud nog lijk rood papier.

    Hij had zijn eigen willen bestrelen. Heel ver zag hij twee reigers zweven. Zijn ogen verlieten ze niet, want ze waren groots in den wassenden avond. Hij volgde mee de grote lijn die ze met wakken vleugelslag door de toesluitende avondlucht trokken. Soms bleven ze 'n helen tijd met wijduitgestrekten vleugel en schoven dan roerloos voort op het donkerende blauw. Ze waren vol mysterie en gaven een diepen indruk. En even roerloos en zwijgend als ze gekomen waren verdwenen ze in de purperen schemering van den tegenover gestelden einder.

    Als ze weg waren was er als iets van hunne ziel in de lucht gebleven. De zonnetriomf was uitgestorven ; er flakkerde ten westen nog een vage klaarte en in het veld brandde ievers een lichtje. Dat was de avond.

    Toen daalde Pallieter af, en ging met de gauwte naar huis, want zijn beer grolde in zijn lijf. Maar hij zweeg, want hij was aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel.»

     

         Timmermans ziet en kleurt stilte, zoals gezegd. Stilte kan wit zijn of blauw, van satijn of van fluweel, van glas of van steen. Hij maakt met dergelijke zichtbare stilte verrukkelijke samenstellingen zoals : steenstil, kristalstil, pluimstil en natuurlijk muizestil, of nog : tapijtenstilte of krimpstilte. Met zijn vergelijkingen is hij dan ook helemaal in zijn sas : Zuster Clara luistert naar iets dat heel, heel stil tikt, 'lijk een meelwormke'; als Pieter Bruegel in Antwerpen binnenkomt, is het 'zo stil als op pantoffels'; ergens hangt iets als 'een perzikwaas van stilte' ; of de stilte staat 'lijk lood over de wereld'.

         Even karakteristiek is dat stilte gehoord kan worden. In de Krabbekoker wordt er over het personages Cicero gezegd : 'Hij kan dan soms blijven staan luisteren naar de stilte. "Luister eens", zegt hij dan tegen zijn hondeken, zijn Mizorke, "hoor, dat is nu stilte !" Dan denkt hij aan God en aan de Romein Cicero'. De stilte zucht over de landen, zodat de maan of 'heel de zondag' er kunnen naar luisteren, ze gonst, of ze suist, wat een echt cliché is bij Timmermans. En wat allicht nog het verwonderlijkst van al is : je kunt niet alleen naar de stilte luisteren, maar de stilte luistert op vele plaatsen bij Timmermans naar zichzelf. Omgekeerd kan de stilte zelf naar iets anders luisteren, zoals wanneer 'het brandend hout (iets) vertelt tegen de stilte'. Je kunt zelfs van de 'aandoenlijke stilte' verschieten, zoals dat jong haantje dat plots van op de mesthoop begint te kraaien als iedereen een ogenblik zwijgt voor het gebed bij het begin van 'De feest' in Pallieter.

     

         Laat mij dit afronden met nog even iets te zeggen over ons motief in de dichtbundel Adagio, die ik nu nog kort kan voorstellen als een verzameling van al de aspecten die ik heb trachten te beschrijven en zonder meer als de - haast mystieke - bekroning van Timmermans' cultuur van de stilte.

     

    Ik herinner nog even aan het activerend animisme dat de schrijver Timmermans eigen is als een tweede natuur in de beroemd geworden verzen uit De herfst blaast op den horen :

     

    De stilten weven gobelijnen

    van gouddraad over 't woord,

    met reeën, die verbaasd verschijnen

    uit varens en frambozehout,

    en sierlijk weer verdwijnen.

     

    Het verband tussen stilte en inkeer, dat ik vermeldde, wordt al in het eerste gedicht opgeroepen :

     

    De blaadren rijzen door den stuggen nevel,

    er zijn geen klanken meer, er is geen lied,

    slechts in het dorre riet een vroom geprevel...

    Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.

     

    Het stille, schemerige en nevelige seizoen van de herft dus als de geschikte tijd voor de in-keer. De stilte in de avond, de herfst of de winter laat toe bepaalde dingen te horen ; de stilte fungeert als mogelijkheidsvoorwaarde tot het beluisteren van Gods roep :

     

    Een ganzendriehoek in de luchten;

    nu komt de wintertijd.

    Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.

    Ik ben bereid.

     

    Stil zijn betekent beschikbaar zijn voor een stem uit den hoge :

     

    Dit is de stilte, die 't geluk laat naadren,

    het ver geluk, dat iets van God bevat,

    maar telkens als een zeepbel openspat

    bij al 't gedruis dat wij in ons vergaadren.

     

    Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren

    waarin ik God, die door de Heemlen bruist,

    beluister, en zijn hoog bestaan kan horen!

     

    Dan kan de dichter de sferen horen 'zoemen'.

     

    Over dat moment van inkeer dat natuurgetrouw in een religieuze stemming verglijdt, ligt ook hier meestal de patine van weemoed. Het broze geluk van de inkeer tot God wordt 'uit wat stilte en weemoed' geboren.

    De gedichten van Adagio vertonen bijna allemaal een kenmerkende drietrapsontwikkeling : van avond-, herfst- of winterstemming over vrede en stilte naar geborgenheid in God.

    Waar de zon is heengetogen (één), blijft de stilte 'om d'hoge bomen staan' (twee), zodat de dichter op de derde trap van dat stemmingscontinuum kan zeggen :

     

    'k Voel mij diep in God verdrinken.

    Ach, hoe heilig is de nacht.

     

    Dezelfde driefazenstructuur kenmerkt het gedicht De dag ging als een bloem verslensen, met weer eens, uitgaande van een avondimpressie, de ervaring van vrede en rust :

     

    De vrede nevelt over ’t land,

    de rust dauwt op de mensen.

     

    En daar gaat de deur open die uitzicht biedt op de laatste dingen :

     

    Uit de stilte en uit sterrenlicht

    wordt dan een altaar opgericht.

    En luister nu, hoe alle dingen zingen

     

    'Hoe alle dingen zingen' : het doet mij altijd denken aan het vers van Rainer Maria Rilke :

     

    Die Dinge singen hör ich so gern.

     

    De uitkomst van die driefazige geestelijke oefening in de stilte van de avond is in Adagio onveranderlijk een godservaring :

     

    O zalig uur, waarop de ziel, gerijpt

    van zangen, zonder beeld of woorden

    Gods wil begrijpt!

     

    Of elders :

     

    Door de neevlen van den avond

    pint de horen van de maan.

    'k Wacht hier op de lege baan

    om met U, stil in Uw schaduw

    mee naar Emmaüs te gaan.

     

    We hebben al eerder gezien hoe stilte geïdealiseerd en lawaai met het kwade geassocieerd wordt. Adagio zegt dat nog eens in het gedicht De eremijt, waar een hele hel met woedend getier probeert de ziel uit de stilte die naar Gods Geest voert, weg te halen.

    De dichter zegt dan ook :

     

    Ik kan slechts zwijgend knielen.

     

    De cultuur van de stilte is hier ten slotte mystiek van de stilte geworden:

     

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet.

     

    Laten wij dat allemaal, dames en heren, lezen, opnieuw lezen, proeven en overdenken, en de rest, ja, de rest is stilte.

     


    *********

    06-09-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!