Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    09-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De schakel en Felix Timmermans

    De Schakel en Felix Timmermans

     

    Uit Elckerlyc   -   10/7/1937

     

         Het halfmaandelijksch tijdschrift? «De Schakel» heeft zijn eersten jaargang beëindigd : tijdens deze de eerste etappe heeft het met het oog op opvoeding en kultuur een prijzenswaardige veelzijdigheid betracht. Het bracht paedagogische, wetenschappelijke en letterkundige bijdragen onder redactioneele leiding van A. De Saeger met als voornaamste medewerkers R. De Graeve, Jan Vercammen en Fr. Hofman.

         Daar het tijdschrift in de eerste plaats een leesblad voor onderwijsmiddens wil zijn, is het dan ook als dusdanig opgevat en bracht het doorgaans in vaste rubrieken ingedeelde artikelen.

    De naar deze opvatting wat strakke lijn zal voor volgende jaargang worden gewijzigd en de redactie zal meer afwisseling en verscheidenheid in het opstellen van het blad betrachten.

         Een der ijverigste medewerkers van de «De Schakel» is ongetwijfeld de dichter en pedagoog Jan Vercammen, die vooral het letterkundig gedeelte van het tijdschrift in handen heeft en met onvermoeiden iever onze schrijvers (de noorderburen incluis) en hun beste werken bij de schooljeugd bekend maakt.

    Het resultaat van zijn achtervolgingstochten discht hij meesters en leerlingen op in den vorm van een gezellig praatje of een zorgvuldig uitgestippeld interview.

    Op een dezer tochten voor «De Schakel» ontmoetten we den haastigen interviewer.

    We klampten hem aan. Een verfrissching ?


    eb1r.jpg
     

    — Dank u; Felix Timmermans was u voor en... ik moet mijn treintje halen.

    — Ik sta er voor in; hoe gaat het met den zanger van Boerenpsalm ?

    — Gezond als boer Wortel in zijn jeugd.

    — Gaat hij op pensioen ?

    — Stel u dat uit het hoofd, ik heb van hem een vertelling mee, die desnoods kan getuigen.

    — Een verhaal ?

    — Een vertelling voor kinderen als ge wilt, maar ik zal het een interview noemen.

    — Laat eens hooren ?

    — Voor zooveel het nog kan, graag, het vervolg vindt u wel in « De Schakel ».

    — Felix Timmermans is altijd dezelfde rondborstige gentleman, zijn inzet was naar zijn woord «nog een wijntje van den Paus». Er is toch wel iets van aan dat Timmermans met een soort eerbied een flesch wijn hanteert. Ik ging nu echter niet naar hem om den lof van zijn wijnkelder te maken.

     

    — Meneer Timmermans u hebt me verleden jaar op het Congres te Mechelen gezegd, dat u een boek met kinderverhalen aan 't schrijven waart ?

    — Het is voor drie jaar reeds aangekondigd geweest door mijn Nederlandschen en door mijn Duitschen uitgever. Op mijn toezegging nog wel. Ze moeten het mij maar vergeven. Nu moet het kost wat kost klaar zijn tegen einde Juni.

    — Schrijft u dan niet gemakkelijk voor kinderen ?

    — Toch wel. Wat er in dat boek zal staan, heb ik trouwens al dikwijls verteld.

    Maar schrijven is toch nog andere peper. Alles moet namelijk strenger verantwoord zijn.

    — Wat zal er dan zoo wel allemaal in dat boek staan ?

    — Verschillende verhalen. Bijvoorbeeld een « Vlucht naar Egypte », waar de ezel een groote rol in speelt; « Het verkske en de Eremijt », een levensverhaal van Sint Antonius; « Sinterklaas als Ontdekker », waarin de heilige de kindermoord ontdekt en er eerst zelf van beschuldigd wordt; « De zeereis van een kind met een zeemeermin »; « Hoe een kind een moordenaarsbende ontdekts »; een vertelling over bloemen, en zoo meer.

    — Nogal een bonte inhoud. Schrijft u die verhalen voor bepaalde, b.v. uw eigen kinderen ?

    — Neen, ik schrijf voor verschillende kinderen, zoodat ieder zijn gading kan vinden. Soms schrijf ik ook wel voor eigen genoegen iets dat de kinderen niet zullen begrijpen.

    — Nogal eigenaardig in een kinderboek.

    — Toch niet, want ik ga nooit buiten het kind. Als er eens zoo'n zin in komt, belet die nooit, dat het kind het geheel kan overzien, zoodat er voor hem geen gaping in het verhaal ontstaat.

    — U geeft de fantasie vrijen teugel, dunkt me.

    — Ik zit in de wereld van het sprookje, maar dan het sprookje, dat de kinderen kunnen aanvaarden, dat ze kunnen gelooven. Ik zei daareven, dat ik niet voor bepaalde kinderen schrijf, ook niet voor een bepaalden ouderdom. Sommige van die verhalen moeten voortverteld worden door volwassenen.

    — De lezers van «De Schakel» zullen vermoedelijk daarvan graag een voorbeeld hebben, vermits ze uw boek zullen koopen.

    — Wel, ge hebt daar het verhaal van het verkske. Zijn staart wordt afgeschoten.

    De dieren bespotten het. Het is natuurlijk beschaamd. Daar komt ook een zwaluw en die zegt: Waarom koopt ge u geen vijgeblad ? De kinderen begrijpen dat natuurlijk niet...

    — Dank voor onze lezers. En hebt u ook vroeger nog kinderverhalen geschreven ?

    — Er staan er een paar in « Het Keerseken in den Lantaarn », nl. « De nood van Sint Niklaas » en « Waarom het verske een krolletje in zijn staartje heeft ».

    —Die kennen de kinderen wel, want ze zijn in verschillende bloemlezingen voor de lagere school opgenomen.

    — Inderdaad. Twee andere kindervertellingen, nl. « Het zegevierend Haasje » en «De Uil» zijn opgenomen in « Pijp en Toebak ».

    — Dat door het « Davidsfonds » is uitgegeven, nietwaar ?

    — Ja. Ik wil het plezant maken, ziet ge, maar ik wacht er me wel voor, flauw te doen. De geestigheid sluit niet uit, dat ge den eigen kant van de dingen laat zien.

    — Het moet dus verantwoord zijn.

    — Inderdaad, maar toch niet wetenschappelijk. Zoo b.v. in « Perlamoer en de Zeemeermin ». Er is onder de visschen een prijskamp voor het koning-schap. Hij zal gekozen zijn, die meest water kan verplaatsen en snelst kan zwemmen. De paling heeft zijn staart tusschen twee steenen vastgezet, en hij rekt zich zoodanig uit, dat hij het einde van zijn staart niet meer ziet. De rog zet kop en staart tusschen twee steenen, zoodat hij zich zijdelings uitzet, zoodanig, dat de graten door zijn lijf schieten. Maar de walvisch wint het. Waarom is die zoo dik ? Wel, hij heeft olie gedronken uit een onderzeesche oliebron. Dat dient hem tevens om gemakkelijk te komen ademen aan de oppervlakte, want... olie drijft boven. Daarom kan hij ook naar het Noorden vluchten, want... olie bevriest niet. De andere dieren kunnen hem daar niet volgen. Ge ziet, het is een sprookjesuitleg.

    — De kinderen leeren dus de eigenaardigheden van de dieren kennen, maar de wetenschap blijft er buiten.

    — Het is dus niet, zooals b.v. bij Kipling. Bij hem gaat de walrus instinctmatig de gevaarlooze plaatsen opzoeken. Hij laat de dieren spreken over hun instinct.

    Hij is meer wetenschappelijk. Dat bedoel ik niet.

    — Het gaat voor u dus alleen om een prettig verhaal.

    — Ja, maar die verhalen veronderstellen toch een grondige kennis van de aardrijkkunde (niet aardrijkskunde zooals het vak gegeven wordt op school), maar wel de kennis van de rijken der natuur. Ik gebruik die kennis om zoo te zeggen als een klavier om motieven te maken. En die maak ik graag, ik houd er van, de fantazie los te laten.

    — Dan zult u het vermoedelijk wel niet laten bij dat eene boek.

    — Ik denk er nog veel te schrijven. Ik heb er wel twintig in het hoofd. Men wordt er zelf nog eens terug kind bij. We beginnen op den duur zelf te gelooven, wat we vertellen. Want spijts de fantasie, blijven we nog logisch; we verafschuwen, ook in het kinderverhaal, de « deus ex machina ». Het moet harmonisch gegroeid zijn. Feeën en kabouters zooveel ge wilt, maar ze moeten uit het verhaal groeien.

    — Mag ik uw oordeel kennen over de bestaande kinderboeken ?

    — Ik ken er geen, of alleszins niet genoeg om er een oordeel over te vormen.

    — Dat punt is dus snel afgehandeld. Wat uw eigen werk nog betreft, schrijft u uw verhalen, zooals ze in u ontstaan zijn ?

    — Neen, ik heb ze laten proeien. Een verhaal zooals het daar staat, is dus niet direct verzonnen. Eén wordt er op den duur drie. Ik lees ze voor aan mijn kinderen, aan wie ik ze ook verteld heb. Dat zijn mijn beste critici.

    Ze zeggen dadelijk wat ze denken.

    — Hoe zal uw boek heeten ?

    — Ik heb al naar alles gezocht. Misschien wel « In den Vertelselmolen ».

    Een uitgever stelde voor « Felix Timmermans vertelt voor kinderen ». Maar dan zie ik me daar dadelijk zitten als een Krüger. « In den Zoeten Inval » ware niet slecht, maar dat is niet kinderlijk genoeg. « Met Keerseken in den Lantaarn » ware ook niet goed geweest. Misschien wel « In het Tafeltje-rond ».

    Nu, dat zal op het laatst wel uitkomen.

    — Die titel van uw uitgever doet me denkeh aan den vroegeren tijd, toen er nog aan kinderen verteld werd.


         69ng.jpg
               (De Fe met Gommaar)

    — Toen ik kind was, hoorde ik veel vertellen door een schoenmaker, waarover ik in de « Dietsche Warande en Belfort » verleden jaar of zoo een novelle schreef.

    Hij had ontzettend veel verbeelding. Al wat hij vertelde, beweerde hij altijd zelf gedaan te hebben. Hij was echter nooit weg geweest. Maar ik heb er veel bij geleerd. Veel Zinnen en grepen van hem heb ik in het boek verwerkt. We noemden hem Kaluike en eigenlijk heette hij Van den Broeck. Hij was zoo arm, dat hij, als zijn eenige broek aan het waschkoord hing, met een rok van zijn vrouw zat te werken. Deze was een borduurster. Gewoonlijk zaten 's avonds mannen bij mannen te vertellen. Maar Kaluike vertelde voor kinderen. Als hij goed aan den haal was, kon zijn vrouw soms ineens zeggen : « Maar schei er in Gods naam uit met zulke dingen te vertellen. Die kinderen zullen er van droomen ». Verschillende van mijn vrienden, die toen met mij te luisteren zaten, leven nog. De eene is schilder geworden (hij kwam me laatst nog uitnoodigen om naar zijn portret van Kaluike te komen kijken !) en de andere gaat doppen. Kaluike heeft dus invloed op mij gehad.

    — Wat vertelde hij dan wel ?

    — Het kon misschien wel Perrault of Grimm zijn, hij moet zijn verhalen eerst gehoord hebben, maar zijn fantasie maakte er zich meedter van en zoo werden ze geheel nieuw.

    — Schrijft u nooit over kinderen ?

    — Neen. Ik voel er weinig voor. Ik heb het nog nooit geprobeerd. Men moet dat trouwens niet probeeren. Het moet vanzelf komen.

    — Hebt u boeken over kinderen gelezen ?

    — Ja. Maar daar houd ik niet van. Prutske, Marijntje Gijsen, Bartje. Niet interessant genoeg voor mij. Ge ziet daar een boek liggen van Prof. Verheyen over kinderteekenen. Hij wijst daar op het verschil tusschen de oude en de nieuwe pedagogen. De oude zagen namelijk steeds den mensch in het kind, terwijl de nieuwe terecht het kind in het kind zien. Maar ik, ik kan niet anders dan een oude pedagoog zijn. Ik moet den mensch in het kind zien, zooals ik de roos zie in den knop. Ik ben bang voor het ontluiken van kinderen tot menschen. Toch houd ik heel veel van kinderen. Die bangheid heb ik trouwens niet alleen. Ik geloof zelfs, dat ze algemeen is. We zeggen tegen het kind : zoo is het leven, door b.v. van de zeven geitjes te vertellen. Maar we ontnemen daarna dat vreeselijke, we zijn bang dat het kind mensch zou worden. We zeggen : kinderen, 't is niet waar. We zeggen dat onder een of anderen vorm; zoo voor de zeven geitjes vertellen we er dadelijk bij, dat de geitjes door hun moeder weer uit den buik van den wolf worden uitgehaald. Maar in het leven komen de geitjes niet terug. We hebben iets willen ontnemen en we geven iets weer.

    We laten hun het geloof aan het leven. Nochtans, in het algemeen is het leven tragisch. Dat zegt ons trouwens ook het geloof.

    — Daareven hebt ge « De Witte » niet genoemd. Wat denkt ge daarover ?

    — Spijtig, dat Claes de liefde heeft vergeten. Daar hebt ge b.v. mijn zesjarig zoontje Gommaar. Hierneven hebben ze een dochtertjc van omtrent zijn ouderdom.

    Die kinderen zijn werkelijk naar elkaar geniegd. Ze zijn net twee blonnekens, wat niet belet, dat hij haar wel eens een slag in het gezicht geeft, of dat zij zijn vingertje tussclien de poort nijpt. Maar een half uur nadien zitten ze weer samen in een prentenboek te kijken. Dat zie ik wel graag: kinderen, die een roman spelen zonder het te weten. Men spreekt soms van kalverliefde, maar dat is het nog niet eens. Het boek van Jules Renard «Poil de Carotte» heeft me op dat punt voldaan. Het is het eenige dat ik ken.

    — En vertel nu ook eens wat over uw eigen kinderen.

    — Gommaar, de jongste, vertoeft, behalve bij zijn vriendinnetje, ook nog graag bij zijn vader op diens schrijf- en schilderkamer. Hij droomt van schepen. Hij teekent en schildert gaarne. Hij inspireert me bij mijn kindervertellingen. Antonia, 11 jaar, houdt veel van bloemen. Clara, 14 jaar, vraagt maar altijd om boeken. Cecilia, 16 jaar, heeft veel aanleg voor schrijven. Ze heeft zelfs reeds eenige sprookjes gemaakt.

    — Ze is in ieder geval om haar leerschool te benijden. We hebben trouwens nog altijd nood aan goede kinderboeken, al is de toestand wel verbeterd. We wenschen haar dus een groot talent en veel succes toe.

    En vermits ze veel aanleg heeft, hopen, we.

    — Al mijn kinderen komen heel graag op de kamer, als vader aan 't werken is.

    Ze werpen er in hun naïeve onbezorgdheid alles overhoop natuurlijk. Het is een feest, als ze met vader in de vrije natuur mogen mee uit wandelen gaan.

    — Dan zal ik hun nog den tijd laten voor een mooie avondwandeling langs de Nethe. En als ge Pallieter ontmoet, groet hem van mij....

     

     

    ***********

    09-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Wilgen - Felix Timmermans

    De Wilgen.

     

    door Felix Timmermans uit Ons Volk – 15 september 1921.

     

         Hier ligt een oude brief, halfrot van schimmel en klamte, bevuild en afgebeten en met bleek-verschoten letters. Ik heb hem een jaar of zes geleden gevonden in de holte van een wilgboom, en hem om zijn eigenaardigheid in mijn Rommelkas gelegd. Hij draagt den datum 1892. Het is een liefdebrief en de allervreemdste, dien ik ooit heb gelezen. De wilg, waarin ik hem heb gevonden, is een boom, die met nog honderd-en-elf andere wilgen, nevens een zompigen beemd staat. Die wilgenroot heeft den vorm als de binnenzijde van de maan als zij half is. Zij staan op 't uitzicht van de stad en krijgen den vollen wind der velden op hun knoestige karkassen; aan 't eene einde staat een windmolen op een berg, aan 't andere loopt de Nethe en ligt het Begijnhof....


                                         Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Nu was 't al een heele rijd, dat de veertiende wilg, als men langs den molen begint, sidderde van boomengeluk, om de schoone minnebrieven, die in zijn holte gleden.

    Zooiets was hem nog nooit gebeurd, en 't was of hij verjongde en een lentehuivering hem doorvoer, als de fijne, bleeke vrouwenhand hem aanraakte.

         De honderd-en-twaalf boomen stonden dicht bijeen, met hunnen voet in 't riet en het water, en ze gaven aan elkaar hunne takken, lijk vrienden aan elkaar de hand geven.

    Ze hadden één taal en ze fluisterden opgewekt zottigheden tot malkander als de gevoelige Lente hen bewerkte met zijn lauwe omhelzingen, — en eensgezind, al toonden er velen kreupel en gewond van bliksem en menschenwandaad, eensgezind lijk echte broeders, die wat voor elkander over hebben, begosten ze dan samen te werken, zogen het sap naar omhoog, pompten de jus der aarde op, schoten knoppen, verlengden hunne takken en op een schoonen morgen stonden zij in bladerdosch gehuld.

         En alle even bereidwillig lieten ze de vogels in hun oksels en gaten wonen, zich zorgeloos met mos beplaasteren, paddestoelen tegen hun vel groeien, en hun ingewanden van wormkes doorkruipen. Ze gaven er geen zier om, ze waren sterk, 't kon hun geen kwaad en 't koesterde allemaal hun eentonigheid.

     

         Als de zomer over hen kookte en het gers op de dijken verdorde en verschroeide, spotten ze met al het zonnegeweld, en staken ze nog wat meer knoken vooruit om ze tot in hun zenuwen te laten doorzengen. Als de weerlicht er eenen openkraakte, dat de splinters honderd meters ver weg sloegen, dan verschoot hij eens, de andere lachten als jongens, die sneeuwballen werpen, en hij zelf zag glimlachend neer op de verkoolde wonde, schokschouderde eens en groeide voort. Zijn voeten stonden nog vast in d'aarde en door de gezonde deelen ronkte de nieuwe kracht naar boven, was de herfst daar met zijn zweepende regens, zijn mist en stormen, dan lieten ze zonder verdriet te hebben, hun bladeren aftrekken, ze hadden 't nu toch niet meer noodig, en verders mochten de winden er op beuken en rammen, aan hun takken sleuren, aan hun lendenen rukken, ze lachten, dat ze kraakten en pal bleven ze staan, geen haar verroerend, terwijl ginder in de stad, de hooge populieren huilden lijk kinderen, en de boschgezellen hier, de felste beuken, wierden neergesmakt. En ook de vorst kost hen niet deren, of hij beet en sneed, zijn tanden waren nooit scherp genoeg om hunne ziel te geraken; of hij hen betraande en befranjelde met ijskegels, en bedekte met sneeuw en rijp, dat zij daar stonden als wondere zouten, daarbinnen was het warmkes en snelde even gerust hun bloed.

         En zoo leefden ze samen alle honderd-en-twaalf, hand in hand, al meer dan honderd jaren, vertrouwelijk en gezellig zonder veete of twisten. Wat de eene dacht, dacht de andere, en als er 's nachts soms een in zijn droom iets kraakte, dan wierden ze mee wakker, kraakten ook eens wat, en sliepen opnieuw.

    En zoo scheerden de jaren en de eeuwen over hen heen, en ze bleven daar staan, de oude. ruwe kerels, de stoere Wikings, blij in hun eentonig geluk en onderlinge vriendschap.

    Veel hadden ze gezien van de liefde der menschen als het donker is. Zij vertelden daarover tegen mekaar in 't schemeruur, heel herbergachtig en hadden geen geheimen, en wat de eene vernam van een verliefd paartje, fluisterde hij voort aan den andere en zoo ging het van boom tot boom over alle honderdtwaalf.

         Maar nu was er eene, de veertiende, die uitverkoren was boven alle anderen. Alle dagen 's morgens kwam een kleine vrouwenhand een geurig briefke in een oude wonde schuiven en er een grooteren brief uithalen, en elken avond kwam een jongeling, een slanke jongeling er het geurige briefje uithalen en er een grooten insteken.

         Maar nooit kwamen die twee bijeen! En de oude karkas van den boom ontroerde van geluk en fierheid, en hij lispelde zijn geluk voort aan zijn kameraden nevens hem, die aan den andere en zoo wisten ze het allemaal op korten tijd. Ze namen deel in zijn geluk, ze ontroerden mee, want ze waren niet jaloersch; als ze maar wisten, wat er bij elk van hun gebeurde, want ze waren slim genoeg om niet te begeeren, dat de vrouw in elken boom een briefje zou steken. En elken keer vertelde de veertiende wat er in de brieven stond, woord voor woord, hoe zij elkander liefhadden en zij elkander nog niet hadden gezien! Dat laatste vooral verwonderde de boomen uitermate. Dat hadden zij nog nooit beleefd!

         Al de knotwilgen kregen ineens een schok van nieuwsgierigheid, als de veertiende meedeelde, dat overmorgen de twee gelieven, die elkaar nog niet hadden gezien, hier bij elkaar zouden komen bij avondstond. De wilgen kosten er bijna niet van slapen van curieuziteit : die twee eens bij malkaar te zien! Ze spraken er over als over een groot feest, dat naderend was, en wenschten ongeduldig twee dagen ouder te zijn, maar de morgend van dien dag stak de jongeling een brief in de wonde en de boomen zeiden « arm meisje! » En op de aangeduide avondstonde, als er hong een dun mistje in de verte, en alles stil was, lijk dit in September zoo goed kan zijn, kwam het meisje aarzelend nevens de wilgen gegaan.

         Aan den boom bleef zij wachten en ze was verschrikt, omdat het overal zoo stil was en zij hier zoo heel alleen stond; om haar vrees te dempen, wandelde zij overendweer, maar niemand kwam er, en alles bleef stil in de duisternis.

         En de boomen fluisterden haar. « Hij komt niet, hij zal niet komen. Ge hebt hem niet gezien en ge zult hem nooit zien. Haal den brief uit de wonde van den veertiende van ons en ge zult weten waarom! » Maar de menschen verstaan de taal der boomen niet, en het meisje had te veel verdriet om te denken, dat er nog een brief in de wonde lag, hij had immers gemeld van niet meer te schrijven, en na lang wachten, en dat haar handen nat waren van heure tranen af te vagen, is zij weggegaan met groot verdriet in haar hart.


                                          Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         En jaren gingen voorbij; en als er iemand langs de wilgen kwam, fluisterden zei : « neem den brief uit de wonde van den veertiende van ons ». Maar de menschen verstonden die taal niet en gingen voort. Maar wij, die dichters zijn en naar de boomen luisteren, en naar het water en de lucht, en stemmen hooren in de bloemen en het gers, wij verstaan de boomen.

    En toen ik daar op een keer voorbij wandelde, verstond ik hunne taal. Haalde den brief uit de wonde van den veertienden wilg, en tot uw genoegen wil ik hem nu overschrijven.

     

         « Een maand lang hebt gij er mijne brieven gevonden en ik de uwe, en als een dageraad vol groen en roze goud is uwe liefde over mij gekomen, en gij schreeft mij, dat mijne liefde voor u was als een koele beek, goed om den dorst te lesschen. Maar elkaar hebben wij niet gezien. Ik wist alleen uwe gestalte van op een miniatuur waarop ge als kind van 3 jaar gemaald staat en ik wist de gedachten in uwe brieven, en gij kende mij slechts door den geur der rozen en door mijne brieven En nu zouden wij vandaag bijeenkomen en van persoon tot persoon, van oog tot oog elkaar beminnen. Maar ik ben een vreemde, lieve, een dweper der liefde!

         Nu komt mij in, als een noodlot dat onze groote liefde, die mij vol klaarte zet, verflauwen zal, wanneer wij elkander zien van aangezicht tot aangezicht en daarom komt het mij zalig voor, dat wij elkaar nooit konden zien, om de mystieke ontroering van onze wondere liefde niet te knakken. Daarom zal ik niet komen en zult gij mij nooit zien. Laat ons zoo gelukkig zijn! Mijne liefde is nu zoo groot, dat ze niet vergrooten kan met u te zien. Bemin gij dus mij met te herinneren den geur der rozen, en ik zal u als een kinderbeeltenis blijven dragen in mijn hart! Geloof mij, wij zullen gelukkig zijn! »

     

    ***********

    05-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het werk van Albert Saverijs - Felix Timmermans

    Hoe Felix Timmermans het werk van Albert Saverijs ziet.

     

    Door Felix Timmermans – 1937.

     

         Bij gelegenheid van de opening van een tentoonstelling en van werken van Abert Saverijs te Gent, heeft Felix Timmermans er een treffende toespraak gehouden.

    Wij hebben het voorrecht den tekst van deze gelegenheidsrede hier voor onze lezers af te drukken.


                                                Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Saverijs is een goede vriend van mij, en hij schildert. Maar als ik hier over Saverijs kom vertellen, dan doe ik dat niet omdat hij mijn vriend is, verre van daar, maar omdat ik zoo danig veel van zijn werk houd, want ik heb nog vrienden die schilderen. En daar zijn er bij wiens persoon en omgang, me veel liever is dan hun werk. Ik heb zelfs vijanden, waarnaar ik speek, maar voor wiens schilderijen ik mijnen hoed af doe.

         Ik zelf ben ook schilder en kan, buiten eenige dingen, mijn eigen werk niet verdragen.

    Ik had zelfs een broer, mijn oudste broer, die schilder was, en ik heb dikwijls bijna een rammeling gekregen omdat ik zijn doeken niet goed vond.

     

         Ik hou van de kunst van Saverijs. Ik zie ze geerne. Geerne zien! Is er een woord beter toepasselijk dan bij de schilderkunst, « geerne zien ». Een kunst die door ons oogen vloeit in de ziel, en daar geluk verwekt. Geerne zien!

    « Ik zie u geerne », zegt lief en liefste tegen elkaar en met dit woord bedoelen en aanvaarden ze ook de geest, het hart, de ziel, het karakter. Alles!

    Zoo aanvaard ik ook het werk van Saverijs.

     

         Och, ik ken nog honderd schilders, die even goed schilderen, en misschien nog beter schilderen, maar ik houd er niet van. De ziel, het karakter, de geest van hun werk staat me tegen.

    De musea hangen vol goede schilderijen, maar we laten ze hangen, en laten ons aanzuigen door slechts enkele werken, waar onze ziel voor openvouwt, en zich volslurpt aan schoonheid en geestelijke weelde.

    Maar al redeneert de liefde niet, toch heeft ze hare gronden, die niet allemaal onderbewust zijn. Vooreerst is het werk van Saverijs Vlaamsch tot in de wortel. Van binnen en van buiten.

     

         En nu moogt gij over Vlaanderen en Vlaamsch-zijn denken en voelen wat ge wilt. Gij zijt Vlaamsch en gii zijt het nu eenmaal, zelfs als ge de taal niet spreekt, maar dit zit in uw vezels en pezen gebakken, dat zit gestrengeld in uw zenuwen, vermengeld en gegist in uw bloed. Dat komt van de lucht, van uit den grond door uw schoenen heen, dat zit in het water, in het licht. Daar kunt ge zelf niet aan doen, dat is het geheim lijk den elentrlk, men legt het niet uit, maar het is er.

         Ge zijt een deel van het land, een stuk van den grond. Verloochen het of zijt er kwaad op of niet, veracht het, trek er van onder of blijf!  Maar als gij in de diepten van uw ziel daalt en ge brengt de emoties daarvan naar boven, en ge geeft die een uitdrukking, in een woord, zijt gij kunstenaar, dan zullen die beide factoren emotie en expressie Vlaamsch zijn.

    Van ons land, van uw ras en uwen stam.

     

         Gij zijt een produkt van uw land, de wortels van uw zieleleven zuigen zoowel de sappen dezer aarde op, als de eerste de beste appelenboom. Maeterlinck, hoe hij ook krinselt en draait, is Vlaamsch. In emotie en uitdrukking. Emile Verhaeren is Vlaamsch. Charles de Coster is Vlaamsch. Hoeveel te rijker is men dan, als de kunstenaar zijn eigendommelijkheid bewust is, en ze als een moeder bemint! Dan leeft men in harmonie met zijne liefde, wat die drie genoemden niet hadden. Die wouën nog iets anders zijn, maar de kern van hun wezen was sterker dan hen zelf.

    Saverijs is Vlaamsch in emotie en expressie. En hij is er van bewust, en vereert zijne gaven. Daarom is dit reeds een der redenen waarom er zulke eenheid en harmonie uit zijn werk straalt.

     

         We noemen nog een ander geval uit de honderd. Daar is Emiel Claus. Een groote schilder, een goede schilder, Vlaamsch van emotie en aanvoeling, maar de taal waarmede hij zijn innerlijk wezen uitsprak was niet van hem, niet van ons. Was vreemd, geleend, gekocht, gemaakt en overgebracht van uit een ander land, waar die luministische taal een bestanddeel, een onafscheidbaar bestanddeel van die geesten was. Ja, ja, er zijn grenzen, zelfs daar waar ze niet op de landkaart staan!

    De natuur laat zich niet omkoopen met namen, linten of gelul in de ruimte. Wat niet van haar is werpt ze af. Och, zoo zijn er honderden goede, ik druk op goede, kunstschilders misloopen en verdord.


          

         Zie maar in de Renaissance. Toen kregen ze hier, waar ze een goede grond voor hun kunst hadden, allemaal een slag van den Italiaanschen molen. Ze schilderden niet meer hun ziel uit, maar den afgekookten droom van de groote Italiaansche meesters. Ze vergaten de fondamenten hunner kunst, land, volk en uitzicht, ze veritaliaanschten innerlijk en uiterlijk, en alles wat van hen niet was, dat schonken ze ons. Een valsche weergave van een de nekomgedraaide visie.

         En zie in onze musea, daar hangen ze, hunne doeken; en we gaan voorbij, voorbij.

    De theorieën zijn dood, de inzichten, de woorden er rond, wat gebloos blijft over en ze raken ons niet, en spreken niet meer tot ons hart.

    Eenen was er die ook naar ginder trok, maar die zijn eigendommelijkheid behield. Het was Pieter Breughel. Hij schilderde naar het leven. Hij stond eenzaam te midden, de proper-bloote-voetenschilders. Maar hij leeft nog, de andere zijn verkalkt en gestruikeld over hun ballonploeien.

         Dan was er nog eenen, Rubens. Die heeft zich heelemaal gevoeld in den roes der Renaissanse, maar door zijn machtig genie heeft die buitensporige weelde omtooverd in een Vlaamsche jubeling aan het leven.

    Slechts twee. En dan moesten het nog een Breughel en een Rubens zijn, ;die zich hebben kunnen redden.

     

         Saverijs is Vlaamsch. Met, al de gebreken en de hoedanigheden van die eigenschap.

    En hij is persoonlijk.

    Dat is weer een ander terrein!

    't Is niet genoeg van iets te zijn dat een anders ook is. 't Is niet genoeg van zoo goed te zijn als Pol en Pier. Neen, ge moet u zelf zijn. 't Is dat juist waar we naar luisteren! Naar u zelf.

         Ge moet mij niet doen denken aan Rubens, aan Van Eyck, aan Mijnheer die en die.

    Ge moet mij aan uw eigen doen denken. Gij zijt een wereld op zich-zelve, met uw eigen sensaties en waarnemingen en resultaten, 't Is die wereld die ons belang instelt

    Beethoven is Beethoven, maar laat Saverijs, Saverijs zijn!

    En Saverljs is Saverijs. Zie rond u, zoo ziet Opsomer het niet, zoo zie ik het niet, zoo ziet gij het niet. Zoo ziet het Saverijs

         Dat is zijn wijze van het uitzicht van het land te zien, zijne fijne grijzen, zijn kostelijke rozen, zijn Saverijsenblauk. Zijnen penseelstreek, zijn getoets en gestippel en gewir-war.

    Een schilderij is een opengesneden vrucht, een opengesneden, geestelijken mensch.

    Wat wij hier zien, doorheen die visschen, die boomen, die rivieren en zeeën, is het innerlijk portret van Saverijs.

     

         't Is niet noodig dat ge uw innerlijk met vakjes en cirkels en driehoeken en prismas uitbeeldt lijkt de abstrakten. Schilder maar boomen, mijn gezicht en den stal van uwen melkboer, we zullen er u wel uithalen en er u in herkennen. Zelfs als gij 'nen haring schildert, of een tikkenhaan op een stoksken of een hen om 't huis. Ik zal er uw, uw zielsportret wel uithalen. Een kunstnaar kan zich niet meer verbergen.

    Saverijs; is persoonlijk, en hij is Vlaamsch. En hij kan goed schilderen. Heel goed. Dat is geborsteld! Die werken zijn gegroeid uit de verf, opengeklast en opengevouwen, zooals de kersenbloemen uit de knop opengevouwen.

         Die toren, die boomen zijn er niet bijgeteekend. De wolken komen geen dag nadien in de lucht, ze zijn meteen gegroeide deelen van de lucht.

    't Was niet als zijn schilderij omtrent af was, dat Rembrandt er de zielsdiepte inlegde.

    Die groeide er in, was er in van af den eersten borstelstreek.

    Zoo groeien ook de onderdeden van een goede schilderij, niet nadien, maar met het schilderen zelf, waardoor ze geen onderdeelen meer zijn, maar organen als van een levend wezen.

     

         Zoo groeit een kind in den schoot zijner moeder. Zoo schildert Saverijs uit den heele. Daardoor dit harmonisch geheel in zijn werk, een harmonie, eene verhouding, die aandoet als muziek.

    En dan, Saverijs is gezond. Want met al die bovengenoemde gaven, kan men ook nog een kunst leveren, die naar opgelegde spinnennettten en maansverduisteringlucht smaakt.

         En dan hadden wij hem toch ook aan ons been. Neen, Goddank, hij is gezond.

    Hij schildert naar de levende, lijk ons aller vader Breughel.

    Er is, geen filozoven-afbaksel onder zijn verf gemengd. Hij heeft de dingen schoon gevonden, de lucht, de Leie, de verte, die makreelen en die suizende zee. Hij is dronken van kleuren geworden, en hij moet het uiten in een lied van tonen en tinten; hij Jubelt het uit. Mannelijk, kloek, forsch, maar immer edel, en nooit grof, en wij vinden het leven schooner dan anders. We danken het leven, omdat het zoo schoon is, maar we danken vooral de Saverijs, die het zoo schoon aanvoelde en het zoo schoon weergaf. En we groeten hem als een zegen!

     

         En daarom ben ik fier uw vriend te fijn. Niet uit ijdelheid, om te kunnen zeggen :

    Hei Saverijs, den die dat is een vriend van mij, opdat ik een weinig in de oogen van mijn medereiziger in den trein zou schitteren.

         Maar ik ben fier uw vriend te zijn, al kende u niemand ter wereld, omdat het voor mij een feest is aan u te denken, aan uwe schilderijen als ik ze zie in musea of in mijn herinnering.

    Uw vriend! Alles in het leven heeft zijn weerslag op den geest. Dan kan ik zeggen, die man die zulke schoonheid schiep en zulke schoonheid in zich draagt, draagt mij ook in zijn hart; ik ben een klein deel van zijn leven, ik kleur een facetje van zijn geest, en dan komen er met elke schilderij, die gij in de wereld brengt, twee dingen te voorschijn : in elke schilderij zit er ook iets van mij, en met elke schilderij maakt gij mijn leven een strofe schooner.

    Ik dank u!

     

     

    Albert Saverys (Deinze, 12 mei 1886 - Petegem, 29 april 1964) was een van de meest vooraanstaande Belgische kunstschilders van het interbellum. Met zijn expressionistische Leiezichten te Deinze en Astene, schaatsertjes, landschappen, marines en stillevens verwierf hij nationale en internationale faam.

     

    04-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Vlaamsche Kluite - Felix Timmermans

    Een Vlaamsche Kluite.

     

    Door Felix Timmermans uit Wereldkroniek 17 mei 1919

     

         Citroen en botergeel waren de bladeren van klepperbomen geworden. Er steeg een koelte uit de grond en het mistluchtje, dat de stille velden verblauwde, hong vol rijpen rapengeur. Dit wakke, rustig weer duurde verschillende dagen en loste de eikels van de bomen.

    ’t Was in dien fijnen tijd van oktober, dat Jodocus van ’t Lammekenshof de wereld introk met zijn moeders paart in zijn zak.

         Hij zat op een wit paardje met bruine plakken en op een drafken reed hij door het kronkelende berkenlaantje de zonnerichting in, waar Antwerpen moest gelegen zijn.

    Het nieuwe leder van het gareel geurde en kraakte en hij zelf droeg over een bourgogne-purper zijden costum, een zwartfluweelen mantel, afgeboord met pels en op zijn dik hoofd waaide van zijn bruine pots een lange, bleeke pluim. Zijn dikke buik, die spande in de zijde en over zijn gordel woog, wees duidelijk de plaats van zijn navel aan.

         Hij was nog maar vijf en twintig jaar, heel het leven stond uitnodigend voor hem open.

    Hij had nu lang genoeg geleefd bij een gierige vader, die alhoewel edelman zijnde, de koeien hielp kalveren en zelf de wol van zijn schapen scheerde; te lang had hij de zoetige zoute zedelessen moeten horen van een te werkzame broeder, die bij den derde regel van den Heiligen Franciscus was en ’s avonds bij het haardvuur aan zijn paternoster bad of moraliteitsboekskens van de Paters Jezuïeten verslond.

     

         Nu stonden alle deuren voor hem open, hij droeg de gouden sleutels in zijn tasch. Loeseken, de meid met de gebarsten handen, die hij achter de hooioppers, in de stallen of in den kelder kende, zou nu vervangen worden door de blanke, zachte vrouwen, waarvan de letterkonstenaars de schoonheid hadden berijmd. Hunnen vurige, diepe blikken, hunne vochtige zoenen, hun zang en hun dans, heel hun bedwelmende liefde, waren voor hem voortaan als een veelklankig speeltuig. Hij die thuis boerenkost moest eten, wortelen met zout spek, waarover de saus van een vetkaarsken, en slechts bij Kerstmistijd, met Sint Joris wat bleeke rijstpap kende, zou nu de weelde genieten van zwezerikken, tarbot, ortolanen en al de smaken der eetbare dieren ; hij zou nu al de bieren, die in den lande genoemd worden, leren onderscheiden en dan als kroon zou hij den zilveren of kristallen beker vullen met wijnen van den mistigen Rijn of van het zonnige Frankrijk.

         Voor wie jong is en geld heeft, had hij eens gelezen, is het leven bezilverd met een vreugde en verguld met liefde.

    Geestdriftig reed hij dit nieuwe, volle, milde leven in met de lijfspreuk: "alle kranen open!" Hij wist, dat hij niet verloren kon gaan, als hij alle avonden drie weesgegroeten bad ter intentie van O.L.Vrouw. Een monnik uit Gent had dit in de vastenpreek in de kerk gepredikt en daardoor was hij zeker van zijn stuk.

         Waar een snel grachtje onder een houten brugje vloeide, hield hij zijn paard in en zag om naar de verte, waar uit het mistvool, boven een berg van vergeelde bomen de tinnen van het Lammekenshof opdoemden.

     

         Hij zwaaide zijn wit-bevederde pots naar die kant uit, riep : "tot in de pruimentijd!" en rende toen langs een smalle slingerweg, de grote zwijgende bossen in.

    Als hij er uit kwam stond de zon, rood als een appelsien, gereed om achter de wereld te vallen, en voelde hij, Judocus, een grote honger.

    Ginder stond de blinking van een riviertje en daarover, dieper 't land in, donkerden weer grote bossen.

         Een kromme boer, met witte stoppelbaard, spitte veld om. Judocus van op zijn paardje gezeten, riep hem toe waar er hier eten te krijgen was.

    De boer wees hem naar bomen, waaruit een wit rookzuiltje recht omhoog steeg. Als hij daar aankwam zag hij een roodstenen huizeke waar een wijngaard tegen den muur magere druifjes liet hangen, boven de deur stond een bord waar een rode vogel op geschilderd was, met er onder de woorden : "Hier logeert men te voet en te paard."


                  Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Judocus stapte af, bond zijn paardje aan een knotwilg vast, die aan de mestput vooroverhelde en riep toen over de halve deur: "Herberg! Herberg! "

    Hij dacht: een schoteltje eten en dan naar Antwerpen, de stad der schone meisjes. Vanuit de keuken hoorde hij eerst watergeplons, dan klonengeklep en er kwam een meisje voor, die haar natte handen aan de voorschoot afdroogde.

         Judocus was opeens verrukt over haar lieftalligheden. Hij zag naar de hoge bolle borsten, die spanden in het rood jakje met witte stenen knoppen, hij zag naar het frisse gezicht, dat bloosde als een appel, naar de blote, stevige benen, de spottende ogen, het helblonde haar en den sterk gegolfden kinderlijken mond. Hij dacht seffens : "als Loeseken, onze meid, zo was geweest, dan ware ik er, geloof ik, nooit van onder getrokken! "

    Het gedacht van nog naar Antwerpen te rijden, werd ineens vernietigd en hij vroeg : "Kan ik hier slapen? "

         "Er is maar één kamer!" zei ze schelms, "mijn vader slaapt in de stal om op Karel, de ezel, te passen, maar als mijnheer ervan houdt, kan ik mijn bed voor één nacht wel afstaan."

    Hij pinkte en fluisterde : "Niet nodig, mijn duifje, ge kunt er gerust blijven inliggen."

    Zij zette seffens den duim van haar open hand aan den neus en lachte hem vierkant uit. Judocus begon te zweten van schaamte, omdat hij er geen passend woord op vond, en om een goed figuur te maken, vroeg hij : "mijn buik is hol als een kelder, kan ik hier eten ?"

    Zij somde hem op: "Hesp, kaas, eieren, koude worst, fruit, wijn en brood."

     

         "Breng van alles wat! " riep hij. "Breng het buiten, breng het buiten op de tafel! "

    En terwijl hij at en dronk van de dingen, die daar in den slappen schijn van de reeds gevallen zon opkleurden, luisterde zij over de halve deur gelegen naar het vertellen van zijn geld en zijn jong leven.

         Hij wilde haar verbazen en met zijn geld haar hart naar hem doen nijgen. De slag van daareven wou hij herstellen.

    "Wil ik u eens een liedje zingen, mijn duifje?"

    Hij nam de luit uit de kalfslederen hoos, tokkelde er wat op, hoestte eens, pinkte het meisje toe en zong droogjes, maar niet zonder bevalligheid :

     

                                        Mijn lief als de Mei in 't groene dal

                                        Met bonte bloemen blinkt,

                                        Laat ons dan gaan aan den waterkant.

                                        Leg dan uw hand in mijn hand.

                                        Wijl mijn oog in uw oog verdrinkt.

     

         't Geklop van paardenhoeven deed hem opzien en zwijgen. Op een hoog paard zat een ruiter in geel fluweel, hij had een vergrijzend puntbaardje, wat zijn lang gezicht nog langer maakte. Voor de herberg hield hij stil, gaf seffens een glimlach aan 't meisje, die hem zeker nog moest gezien hebben, daar zij zeide : "Zo rap terug van de Ardennen?"

         "Ik zal hier vannacht slapen," lachte hij en zag dan eens verachtelijk op Judocus neer.

    Maar Judocus sprong recht: "Ik heb reeds besproken! " Het fruitmandeken viel en de appelen rolden van de tafel en drie eieren kletsten kapot.

         "Dat is waar," zei het meisje tot de grijze puntbaard en toen tot Judocus: "maar gij hebt de toestemming nog niet! "  "Dan slaap ik hier! " zei de gele kortaf.

    "Maar, dat zal niet waar zijn! " riep Judocus vol naijver en jaloezie, rood wordend als hij den blanken, tot strelens gemaakten hals van het meisken zag.

    "En dat zal wel waar zijn! " zei de andere. "Gij snotjongen! " Hij beet op zijn baardje en in zijn blauwe oogjes vlamde haat.

    "Gij mageren, uitgedroogden hansworst! " wedervoer Judocus van 't Lammekenshof, die het bloed naar de ogen schoot.

    De andere lachte verachtelijk, trok langzaam zijn dun, fijn rapier uit de gordel en zei koelbloedig met een glimlach van superioriteit : "Wij zullen er voor vechten."

     

         't Was of Judocus in den grond zonk ; hij had wel een rapier bij als sieraad, maar de enige lessen, die hij van zijn oom had gekregen, die kapitein was van de hertogelijke ruiterij, waren niet in staat om Judocus te verdedigen tegen dezen man, die bewust van zijn kunde en ervaren in het doodsteken bleek te zijn.

    "Moordenaar!" riep Judocus wanhopig.

    Het meisje schoot in een luiden lach om zijn lafheid en de gele heer pinkte haar dubbelzinnig aan. Dat schudde de adellijke fierheid in Judocus wakker. Hij wilde zich niet laten vernederen door die grijzen sprinkhaan, en hij wilde zijn eer redden in de ogen van die vrouw, die als zij Loeseken was geweest, hij niet zou verlaten hebben.

         "Ik neem aan," zei hij bleek wordend, terwijl nochtans het rood op het bol van zijn dikke wangen bleef. Aanstonds poogde hij reeds de drie weesgegroeten te bidden. Hij stelde zich onder de schutse van O. L. Vrouw.

     

         "Daar vechten ze gewoonlijk," zei het meisje gewoonweg ; zij wees hen naar het mestputteken, waar de wilg stond. Zij gingen.

    Judocus kon geen weesgegroet aan een brengen.

         Ieder zette zich in de gebruikelijke houding. Judocus poogde het beven van zijn benen tegen te houden. Ach, zijn jong, veelbelovend leven ; hoe zoet vond hij nu zijn thuis, hoe lekkertjes en vriendelijk waren de vlammen van de haard als zijn broeder het rozenhoedje bad. Het meisje stond met de handen in de heupen en de benen wat uiteen, hen belangstellend na te zien.

    "Sanctus Eligius! " riep de gele.

    Judocus was de lijfspreuk van zijn adellijk huis vergeten en probeerde maar een volle weesgegroet over zijn verbleekte purperen lippen te laten komen.

    De rapieren kruisten zich.

         Judocus zag het zelf dat de gele heer met hem speelde als de kat met een muis. Hij voelde zijn lot beslist, hij zou sterven, seffens nog. Zijn hart keerde om in zijn lijf, hij vond ineens de wereld slecht en het leven het leven niet meer waard. Tranen sprongen in zijn ogen, de eerste woorden van de akte van berouw herhaalde hij steeds zonder verder te kunnen.

     

         De rapieren gleden over elkaar, d'een ging van d'ander niet af, als kleefden ze aaneen. Opeens stootte de gele, maar opzettelijk verkeerd ; Judocus had reeds een kreet gelaten, hij hoorde het meisje in een hel lachen losgiechelen. Hij proefde het zout van zijn zweet, dat hem van de lippen lekte ; hij ging wat achteruit, nog wat, maar nader als een nachtmerrie kwam steeds het spottend, grijnzend gezicht van de gele heer.

         Judocus wist dat hij sterven moest, maar ineens straalde een plan zijn bangheid weg.

    Hij wilde weglopen, het bos in, en luit en paardje gaarne in pand laten. En zie, hij begon achteruit te lopen, sneller en sneller, maar de gele volgde hem lachend, de rapieren bleven aaneengeplakt.

         En toen botste in het achteruitlopen Judocus tegen een rotte kuip, die daar lag, hij viel terug voorover en onwillens kwam zijn rapier in den buik van den lachenden puntbaard terecht. Een gekraak van staal op harde ruggegraat en zonder één kreet kletste de gele heer ten gronde en Judocus holderdebolder boven hem.

    In een wip was hij recht en stond verschrikt en verslagen naar den ridder te zien, die reeds dood was en met een oog open naar den hemel zag.

     

         Judocus' korte haren rezen recht op zijn hoofd, hij bibberde over heel zijn vet lichaam, bezag met smekende ogen en open mond het meisje, die hem van haar kant als een wonder stond aan te zien met groeiende beklemdheid.

    "Dat... dat is de derde," stamelde ze.

         Bij dit woord liep hij naar zijn paardje, maakte het los, en zich zo klein mogelijk makend rende hij de weg op, zag dat het riviertje laag was, spoorde het paardje het water door en toen in volle galop het land in.

         Achter bomen hield hij in. 't zweet vlekte door zijn bourgognezijde, voorzichtig zag hij om, naar het huisje ginder.

    De boer, die daarstraks aan 't spitten was, droeg nu op zijn rug een man uitgekleed tot op zijn hemd, en achter hem ging het meisje, dat een blinkende spade droeg. Zij gingen naar het bos toe, waarvóór een dubbel lint van nevel te deinen hing.

         "De derde," zuchtte Judocus. "De derde, die ginder in het donkere bos uitgekleed begraven wordt." En de dankbaarheid voor O. L Vrouw, die hem gered had, welde onstuimig naar omhoog. Zijn ogen schoten vol tranen. En in een ongekende mildheid beloofde hij het vierde van zijn geld aan de eerste kerk te geven, die hij tegenkwam.

         Met een voldaan gemoed, zuchtend van blijdschap, reed hij nu verder den donkeren kring der bossen toe.

     

         Als versgewassen, nog natzilver, stak de maan haar sikkel in het ijle groen van den hollen hemel, waarin de sterren een voor een naar voren sprongen.

     

    *******

    03-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.25 jaar Pallieter - Bert Ranke

    25 jaar Pallieter.

     

    Door Bert Ranke  -  uit Onze week  -  1935.

     

         Bij het verschijnen van de goedkoope Pallieter-uitgave bij N. V. Standaard Boekhandel — Antwerpen — 8 Fr.

     

         Men schreef 1916 toen «Pallieter», na zijn voleinding, als boek van de pers kwam en door de letterkundige critiek naar den triomf werd gedragen. Latere literatuur-beschouwers hebben de oorzaken van dit succes meer gezocht in de constellatie van uiterlijke omstandigheden dan in een volkomen begrip voor het werk. Zoo heeft men, niet ten onrechte, gewezen op de niet geringe beteekenis van de beslotenheid der oorlogs jaren, waar middenin, met weldoende frischheid, de levensvreugde van dit boek als een hel fontein is opgespoten. Ook werd de aandacht gevestigd op het feit, dat onze landen nog onder de literaire beklemming lagen van een neerdrukkende, natuuralistische en fatalistische literatuur.

    Als derde factor mag het genoegen vermeld dat vele Noord-Nederlandsche critici beleefden, toen ze de stijf Hollandsche burgerij door «Pallieter» in haar zelfgenoegzaamheid zagen geschandaliseerd.

         Wanneer men in den vloed van recensies de gemeenschappelijke gedachtenstippen verbindt, dan teekenen twee lijnen zich duidelijk af. Als twee polen staan de grondgedachten tegenover elkaar, positief en negatief, een lof en een blaam. Als grootste verdienste wordt «Pallieter» aangerekend, een verheerlijking van het volle leven te zijn, een hymne aan de levensvreugde; als doorslaand tekort, geen pijn, geen lijden en bijgevolg geen diepe menschelijkheid te kennen noch te waardeeren.


    tny0.jpg

        
    Doch niemand heeft zich afgevraagd, of Pallieter het lijden kennen mócht, of het niet de uitdrukkelijke bedoeling van den schrijver was geweest een figuur te scheppen, van menschelijke smarten vrij en onaantastbaar, en voor wien de zin van het leven slechts genieten en bewonderen zou zijn. Men heeft zich uitgesloofd om voor Pallieter een reëele incarnatie te ontdekken en toen dit niet gelukte, duidde men het den schrijver ten kwade dat zijn held, naar het plan der levensrealiteit getransponeerd, van monsterachtige verhoudingen bleek te zijn.

         Zoo vindt men in de interpretaties der Pallieter-figuur herhaaldelijk den naam van Uilenspiegel vermeld. Wanneer daarmee alleen maar de onverbeterlijke kwapoets uit de volksverhalen wordt bedoeld, zijn hier inderdaad een paar aanknoopingspunten voorhanden. Maar tusschen den diep tragischen Uilenspiegel, geest en wreker van Vlaanderen, symbool van haat en vergelding, episch barbaarsch in den ongelijken kamp om volk en land, — tusschen dezen Uilenspiegel en den luchtigen Pallieter bestaat geenerlei verband.

         Indien vergelijking hier mogelijk is, dan heeft Pallieter meer van Lamme dan van Tijl.

    De Vlaamsche volksziel vindt geen symbool in hem. In zijn veelzijdigheid is hij begrensd, in zijn onbegrensdheid eenzijdig. Wat een volksziel schept en vorm geeft, haar door alle  eeuwen staande houdt in steeds krachtiger bevestiging, gemeenschappenlijk lijden en strijden, nederlaag en zegepraal, dat is Pallieter vreemd. Hij is slechts de belichaming van enkele eenzijdige eigenaardigheden uit ons volkskarakter, terwijl zijn buitenlandsche roem aan de verkeerde interpretatie het aanzijn heeft gegeven; al zou hij de synthese zijn van den Vlaming tout court. Dat het gestreelde superioriteitsbewustzijn van onze Noorderbroeders, die met zelfgenoegzame belangstelling neerzien op het boertige schouwspel dat de Zuidelijke lage landen bieden in hun komische achterlijkheid, daarbij niet vrij van schuld is, staat voor ons vast.

         Het weerleggen der verdenking als zou Pallieter een navolging zijn van Romain Rolland's

    «Colas Breugnon» behoeft geen zwaar betoog. Pallieter, en het werd bijna een literaire mode, las Breugnon, hoewel in 1913 reeds geschreven, werd pas in 1919 gepubliceerd. Daarenboven is het in wezen een tragisch boek, doordrongen van een schoone, berustende levenswijsheid, op een fond van stille bitterheid geweven : «Er is maar één heldenmoed in de wereld. Het is om de wereld te zien zóó als zij is — en haar lief te hebben». Breugnon blijft spijts zijn uitbundigheid, de denkende, lijdende en diep voelende universeele mensch, willend en handelend van uit een steeds gehandhaafde individualiteit. Daarenboven is dit verhaal het epos van een volksgroep, met vreugde en fierheid bezongen. Talloos zijn voor dit ras de beproevingen geweest, maar onuitputbaar de rijke voorraden van de volksziel, die steeds opnieuw zich oprichten zal met glimlachende koppigheid en onwankelbar karaktervastheid.

     

         «Pallieter» daarentegen is niét het epos van een volk en Pallieter is gèèn mensch.

    Er is geen eenheid in dit werk, geen cohesie, geen centraal kloppend hart dat steeds zich zelve blijft, omdat de hoofdpersoon slechts de vertolking is van een veelzijdig en grillig uitslaand verlangen waarvan hij alle onverwachte kronkels volgen moet.

     

         Geraffineerder was de aanval die neergeschreven staat in den vrij lijvigen beschuldigingsakt «Pallieterjanus» van Floran Lambrechts. Deze «Pallieterjanus» heeft met den echten «Pallieter» dit gemeen, dat hij «eenzelfde kollektie smakelijkheden uit de werken van Erckmann-Chatrian mag genoemd worden», en dat de scherpzinnige bloemlezer in «L'ami Fritz» het kerngegeven van den Vlaamschen «Pallieter» kant en klaar heeft meenen aan te treffen.

         Zelfs indien Timmermans, vóór hij Pallieter schreef, de volledige werken van Erckmann-Chatrian verslonden had, — wat gezien de tijdssfeer met haar sentimenteelen inslag niet volstrekt onmogelijk is —, dan nog vermag de indrukwekkende lijst van gelijkenissen en overeenkomsten in situaties en personages, in beeld en levensopvatting, ja zelfs in tekst en converseerwijze, niets tegenover de scheiding naar den geest, die beide werken een eigenmachtige plaats bekleeden doet in de literatuur. Hun bezieling is verschillend, de inspiratie van gansch andere orde. Pallieter als figuur is impulsief, uitbundig en van een onmogelijke, oer-natuurlijke oprechtheid; als boek is het een uitbarsting, een hevig oplaaien der lang sluimerende en plots bewust wordende verlangens en heilzame krachten.

    Hoe levenloos mat steekt de bleeke vriend Fritz hierbij af : als personage burgerlijk berekend rentenier die zich de weelde van een extra veroorloven kan; als boek gevoelig en opgewekt, vroolijk soms, maar steeds rustig en evenwichtig en altijd gebonden aan een klein-aardsche realiteit.

    ***

             5tba.jpg

        
    Men heeft den grond van die bijzondere dichterlijkheid in Pallieter verklaard door de situatie van den hoofdpersoon, die «onbekommerd en vrij van vreemden dwang en beletsels, zonder verantwoordelijkheid» door het leven gaat, maar het waaróm van deze situatie werd niet achterhaald. Het leven van Pallieter werd aanvaard als «een troost en een verrukking».

     

         In 1922 dan maakte Timmermans het wordingsgeheim van zijn werk publiek, met zijn verklaringen «rond het ontstaan van Pallieter en Het Kindeke Jesus in Vlaanderen», samengebracht in het kleine bundeltje «Uit mijn Rommelkas». Dit autobiografisch verhaal kwam bevestigen wat eens H. Middendorp geschreven had, dat Pallieter «de vreugde zelf» was, «de zuivere vreugde omdat hij leeft», maar bovendien wilde het hieraan een beredeneerde analytische verklaring toevoegen. Zulke literair toelichtende zelfanalyse roept altijd, — en niet ten onrechte — , een instinctieve terughoudendheid in het leven, die moeilijk overwonnen wordt. De menschelijke psyche bedriegt inderdaad gemakkelijker zichzelf dan die van anderen.

         Zonder het heelemaal eens te zijn met Bernard Verhoeven, die dit werkje wat radicaal, een verzameling van «bekoorlijke, heusgemeende jokkentjes» noemt, moeten we in dergelijk geval de wederzijdesche rechten erkennen van «Wahrheit und Dichtung».

    Literaire autobiografische nota's blijven, spijts de ernstigste objectiviteitbetrachtingen, tot het gebied der literatuur behooren en al te gemakkelijk heult 's menschen geheugen met de fantasie. Daarenboven is men bij elke psychische analyse geneigd om verbanden te leggen waar er geen zijn en speelt de gevoeligheid haar parten. Een dichterlijke ziel zoekt immer het schoone, het ontroerende en eens daardoor overrompeld, verdwijnt elke werkelijke waarheid achter een zelfgebouwde, onomstootbare realiteit in de wereld van den geest.

     

         Naar alle waarschijnlijkheid is «Pallieter», naast een zuiver psychische reactie op een dor, ver-intellectualiseerd en onvruchtbaar bestaan, waarop Timmermans den nadruk legt, evenzeer de neerslag van een physiologisch evenwichts-herstel na de lange hospitaalperiode die de schrijver doorworsteld had; een gulzige wederrechtsopeisching van de maandenlang tusschen witte gasthuismuren gekerkerde en van hun natuurlijke bestemming afgeleide zintuigen.

         Daarom is «Pallieter» een zinnelijke roes en tevens een woord geworden hoog geestelijk verlangen. De roes, dat is de uitbundige vreugde om de tastbare, weelderig malsche natuur in duizend vormen en kleuren; het verlangen, dat is de buiten-menschelijke Pallieter, de paradijsmensch, van alle smartelijke aardschheid ontheven, die uitrijst in een wereld van half-goden waar geen erfzonde wordt vermoed en de ongerepte menschelijke natuur de triomf van het leven viert, vrij van elke bijgedachte aan lijden of aan dood.

    En dat is het eeuwigheidselement in dezen schoonen wenschdroom, omdat we tenslotte allen die Sehnsucht kennen naar dit onwezenlijk bestaan, omdat we allen, bewust of onbewust, door ons leven dragen dit verlangen naar het buiten-menschelijke «zijn», de stille hunkering naar een leven in hoogere, onbereikbare regionen van rust en enkel schouwen en bewonderen.

     

    **********

    02-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesprekken met Felix Timmermans - Eugeen Yoors

    Gesprekken met Felix Timmermans.

     

    Door Eugeen Yoors  -  Huldealbum 1947-1957

     

         — « Zie eens naar die koe » zei mij Felix Timmermans, « zij staat daar in een plas en herkauwt maar door terwijl zij naar de kalvarie staat te zien. Zij beziet de kalvarie, maar wat zij ziet heeft voor haar geen betekenis. »

    Ik hernam : « Zo zien nu ook de mensen van onze tijd naar de schepping en het kruis en zij zien die niet. »

     

         Felix Timmermans had de genade gekregen de dingen te zien in hun werkelijkheid, in het mysterie van hun diepere werkelijkheid. Hij heeft ons geleerd de ogen van onze ziel te gebruiken en niet de dingen aan te staren gelijk die koe waarop hij mijn aandacht trok.

    Van Assise bracht Felix Timmermans, als een erfdeel van de Poverello, de gave die rechtstreeks in voeling brengt met de aarde, het water, de mens en de dood. « Mijn zuster de dood », met het zichtbare en het onzichtbare.

    In het begin van onze kennismaking was het mij moeilijk Felix Timmermans te begrijpen.

    Ik kwam toen pas uit Spanje waar ik van mijn eerste levensweken tot mijn twintigste jaar vertoefde. Wij waren zo verschillend van aard : hij uit het noorden, ik uit het zuiden.

         — « Bij ons » zei mij eens Felix Timmermans « bidden wij met gevouwen handen en de ogen goed toegesloten. « En ik zei : « Ik bid jubelend, rechtstaand en de ogen wijd open, maar komt het er op aan op welke manier wij bidden ? als elk van ons maar bidt in waarheid en met heel zijn ziel ?»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken

    Vanaf dat ogenblik hebben wij elkaar volkomen begrepen, want beide waren wij dwars van alle geveins, van schijnheilige woorden en gebaren en gefingeerde nederigheid. Wij voelden zo dat ieder vogel zingen moet zoals hij gebekt is en dat juist in de oprechtheid de waarde ligt van die zang.

     

         Ik herinner mij, hoe ik Felix Timmermans, in een vlaag van misnoegdheid zei : « Waar is de vreugde, de geestdrift, het gevoel van waardigheid en fierheid dat God de mensen in de ziel heeft gelegd ? Wat hebben zij er mee gedaan ? Zijn wij mensen niet de kinderen van het licht, van het stralende licht? Ook Kristus' kruis is er een van vuur, lichtend over de wereld tot het einde van alle tijden. Waarom dan kruipen de mensen als dieren in vrees voor de drukkende last van het noodlot ? Zijn wij niet vrijgemaakt door Kristus ? Geloven de mensen dan niet meer aan de verlossing, zonder dewelke inderdaad de wereld failliet zou zijn ?

         — Zij die hun houvast verloren hebben kompliceren het leven dusdanig, dat zij er als in een doolhof verloren lopen. De grens tussen goed en kwaad is zo vervaagd in hun begrip, dat zij uit de zaken niet meer wijs worden. Hoe zien wij in onze tijd slap erotisme de plaats innemen van sterke zuiverheid ; onverschilligheid die van geestdrift en vreugde.

         In het geheugen van vele mensen is de geest van negatie binnen gedrongen ; in de kunst in het ontbindingsproces zichtbaar ingetreden met de deformatie van Gods edelste scheppingsvormen wat aanduidt wat er in de ziel omgaat van wie het kunstwerk schiep. » En zo ging ik voort om in het hart van mijn vriend alles uit te storten wat mij zo pijnlijk aandeed in wat gebeurde in de wereld buiten ons.

         Dan kwam in ons gesprek Felix Timmermans aan de beurt, en zonder grote woorden te gebruiken, vertelde hij mij van het leven van simpele mensen en van hunne eenvoudige goedheid, van de gelovige rechtzinnige mensen in Gods edele schepping. « De simpele goedheid van die mensen is hun natuurlijk en zij is groot » zei hij. En ik voelde dat in die sfeer Macbeth, noch Hamlet's « to be or not to be », noch Shylock's problemen een plaats hadden.

     

         Dat was in de dagen dat wij ons bootje lieten drijven op het water en dat ik de Nethe leerde liefhebben en de stille, ondramatische landschappen langs haar oevers, die Felix Timmermans in zijn werk op een zo ongeëvenaarde manier heeft doen leven en dromen.

         Gedurende de eerste wereldoorlog zat ik als gevangene in een kamp waar het eten schaars en oneetbaar was. Wij werden er haast allen ziek. Daar werd mij als gezelschap « Pallieter » toegezonden. De vreugde die hij mij bracht kan niet in woorden worden omgezet. Ik had het in de vooroorlogse jaren weten ontstaan en gedeeltelijk in zijn groei gevolgd. Niet alleen door mij werd het boek gelezen. Het werd door mijn medegevangenen verslonden en als stralen van een zon danste de Pallieteriaanse geest binnen in de sombere ellende van het kampleven.        Zij die begeesterd werden door Pallieter, bleven optimist, ontdekten de vreugde die in het leven en de natuur verscholen ligt. Mijn makkers begonnen alles op een nieuwe manier te zien en te beleven, terwijl anderen zich lieten gaan en meegesleept werden door de wanhoop. Sommigen verhingen zich, anderen werden krankzinnig, een paar sneed zich de keel over. Mij wees de inhoud van de boek op de geweldige verantwoordelijkheid van de kunstenaar die met zijn werk andere mensen benadert. Een ontzenuwend boek, zoals wij er heden ten dage zoveel zien verschijnen, zou het dodencijfer in ons kamp waarschijnlijk opgedreven hebben.

         Pallieter werkte niet alleen op moreel gebied. Hij speelde zelfs op materieel gebied een voorname rol. Een van ons was op het gedacht gekomen om gedurende de maaltijden uit Pallieter hard op te lezen. En zo, terwijl wij onze afschuwelijke soep uitlepelden, aten wij in de geest heerlijke tomatensoep met frikadellen, gebraad met appelmoes en meerdere lekkere spijzen die de lektuur ons bijbracht. Buiten zijn weten om, was Felix Timmermans onze fourrier geworden. Hij bevoorraadde ons met zinnebeeldig voedsel, dat ons goed deed.

    Een herinnering uit een vroegere tijd, van vóór de eerste wereldoorlog komt mij te binnen.

         Er was een tentoonstelling te Boechout bij Antwerpen waaraan ik deel nam.

    Felix Timmermans kwam er naartoe vergezeld van een stil, mooi, lief meisje aan wie hij veel aandacht schonk. Ik stelde op die tentoonstelling een Beethovenkop ten toon, getekend in sanguine op perkament.

    — « Da's schoon » zei Felix Timmermans « zo iets zou ik willen hebben.»

    — « Da geloof ik » antwoordde het meisje « ik ook. » De dag nadien stonden zij weer voor de Beethovenkop en herhaalden opnieuw wat zij de vorige dag hadden gezegd.

    Ik vroeg mij af welke de verhouding tussen die twee was en om dit te weten, vertelde ik hen dat ik gedurende de voorbije nacht gedroomd had dat zij beiden ruzie hadden gemaakt voor die tekening, die ik per toeval aan elk van hen afzonderlijk als geschenk had beloofd.

    Door deze belofte in het nauw gedreven, had ik nochtans spoedig een schitterende oplossing gevonden met hen voor te stellen samen te trouwen.

    — « Dat zullen wij dan maar doen » zei de lachende Felix Timmermans en Marieke knikte.

    Zo vernam ik tot mijn grote vreugde dat die twee elkaar liefhadden en gingen trouwen.

    Op die wijze kwam mijn Beethovenkop hij hen terecht.

    Vele jaren later bij het stichten van « De Pelgrim » zei Felix Timmermans « ge doet mee hé». Mijn eerste reaktie was : « Neen, ik doe niet mee. Als men twintig jaar is, moet men elke dag iets nieuws stichten, en dat hebben wij dan ook gedaan. Nu ben ik er vijf en veertig en ik heb helemaal geen tijd meer. Ik moet werken. Die men zijn sikkel staat in het zicht en ik heb nog veel te doen. En gij weet ook dat op een einde een nieuw begin volgt en dat dit ook voorbereiding vraagt. »

    — « Gij weigert uit hoogmoed » antwoordde Felix Timmermans en hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij had de gevoelige plek bij mij geraakt. En ik vloog uit : « neemt gij mij dan voor een idioot ! Alleen idioten zijn hoogmoedig ! »

    — « Neem dan aan » antwoordde Felix Timmermans en ik nam aan. Later was ik blij (en hoe blij) dat ik had aangenomen om mee te doen.

         Wij, Pelgrims, werden allen vrienden, die eensgezind voor wat het doel betrof, dezelfde weg volgden, werkend en scheppend in de katolieke zin, op onze Pelgrimagie naar het Huis des Vaders, waar nu een aantal van onze broeders is aangekomen. Ik denk hier in de eerste plaats aan Felix Timmermans zelf en verder aan Ernest van der Hallen, Frederik van Eeden, Giovanni Papini, Singrid Undset, Johannes Joergensen om er maar enkelen te noemen.

    Voor hen is « het nieuwe begin» begonnen.

    Zij zijn ons voorafgegaan in een Hogere Dienst, waarin wij hopen met hen te mogen medewerken wanneer de tijd daarvoor eemnaal gekomen is.

     

    **********

    01-08-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Nederrijn - Ignaas Dom

    We zijn van dezelfde deeg,

    maar anders gebakken.

     

    Felix Timmermans en de Nederrijn

    Door Drs. Ignaas Dom, Niel bij Kranenburg

     

         Op 5 juli 1986 zal het precies honderd jaar geleden zijn dat Felix Timmermans in Lier geboren werd. Dit eeuwfeest zal in Vlaanderen op passende wijze gevierd worden.

    De Nederrijn en Vlaanderen! Felix Timmermans en de Nederrijn!

    Sinds de middeleeuwen waren er betrekkingen tussen deze twee gewesten. Het kasteel en de heerlijkheid Wijnendale getuigen er nog van. Spijtig genoeg is hier aan de Nederrijn de taalstrijd anders gelopen dan in Vlaanderen...

         Als voor ca. 300 jaren het Kleverland met in het bezit van de hertog van Brandenburg (een neef van de laatste hertog van Kleef) was gekomen zouden we nu wellicht naast het Groothertogdom Luxemburg een Groothertogdom Kleef, als min of meer zelfstandige staat, op de Europese landkaart vinden.

         Een Vlaming kan zich echter vandaag de dag nog verheugen als hij in de Nederrijnse omgangstaal van de gewone mensen uitdrukkingen terugvindt die in het buurland Holland niet gebruikelijk (meer) zijn maar wel in Vlaanderen. Zij getuigen, naast de oude kunstwerken in kerken en musea, van de aloude verbondenheid.

         De toren van de Zwanenburcht in Kleef herinnert aan het belfort van Gent en vanaf de imposante Rijnburg bij Emmerik moet hij denken aan het belfort van Brugge als hij de toren ziet van de kerk, die aan een Vlaamse heilige, Aldegondis, gewijd is. Vlaamse plaatsnamen als Niel, Leuth, Kessel, Hasselt en Bocholt zijn ook aan de Nederrijn te vinden. Ook kunstwerken van jongere datum wijzen op betrekkingen met Vlaanderen o.a.: de schilderijen en beeldhouwwerken van een kunstenaar uit Dendermonde met de echt Vlaamse naam Achilles Moortgat (1881-1957). Van 1911 tot 1945 leefde en werkte hij in Kleef en omgeving. Bij hem was Felix Timmermans meermaals te gast en heeft in de jaren 1934 en 1938 voor hem geposeerd. Samen met hem ging hij op bezoek bij Pastor Augustin Wibbelt in Mehr (niet te verwarren met Meer bij Hoogstraten). In de jaren dertig heeft Timmermans de verbondenheid tussen Vlaanderen en de Nederrijn bevestigd door vele voordrachten in Kleef. Goch, Gaesdonck, Kevelaer, Bocholt en Krefeld. In de buurt van deze laatste stad staat in een prachtige bloementuin bij een vijver het standbeeld van de Vlaamse schrijver.


                    j8oz.jpg
                          Beeld gemaakt door Achilles Moortgat 


        
    Wat Moortgat na de oorlog mee naar Vlaanderen had gebracht werd in 1969 weer naar de Nederrijn gehaald door mensen vol liefde en verering voor beide Vlaamse kunstenaars.

    In 'het Volk' van 26.9.1948 schreef Drs. R.C. op bezoek bij Moortgat in Baasrode, « Dit beeld dromen we ons op de mooiste plaats in Lier »...! Reeds enkele jaren na hun verschijnen werden de werken van Timmermans vertaald en door 'Insel-Verlag' in Leipzig met uitzonderlijk succes in het Duitse taalgebied verspreid. 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' (1919), 'De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen' (1920), 'Pallieter' (1921), 'Driekoningentryptiek' (1924). Als in 1927 'De pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt' in vertaling uitgegeven wordt is de eerste druk (5.000 ex.)'in één maand tijds uitverkocht en zijn 30.000 exemplaren van 'Pallieter' en 50.000 van 'Driekoningentryptiek' de deur uitgegaan...! In de herfst van datzelfde jaar 1927 maken Karl Jacobs, student in de germanistiek, wiens vader uit Kleef afkomstig is, en een Nederrijnse seminarist een rondreis door Vlaanderen en bezoeken de hoogvereerde schrijver te Lier. Jacobs stelt hem voor ook in Duitsland voordrachten te houden, zoals hij dat sinds december 1918 in Nederland en nadien in Vlaanderen met veel succes deed. Timmermans gaat op dit voorstel in en Karl Jacobs helpt hem over de taalmoeilijkheden heen. Deze laatste is de Nederrijnse omgangstaal niet vreemd en zo leert hij al snel de Nederlandse taal en zal nadien heel wat vertaalwerk verrichten en zijn woning in Essen als uitgangspunt aanbieden voor de talloze voordrachtreizen in Duitsland. Op 2 maart 1928 houdt Timmermans in Keulen voor een publiek van 500 toehoorders zijn eerste voordracht op Duitse bodem. De volgende dag in Dusseldorp en voor radio Langenberg en 's avonds te Essen. In de herfst gaat hij weer op pad en spreekt op 6 november in Munster voor het Letterkundig Genootschap. In Kleef is ook een letterkundige vereniging en dankzij de vriendelijke tussenkomst van de beeldhouwer Achilles Moortgat heeft de voorzitter op 15 november het bijzondere genoegen Felix Timmermans in hun midden te verwelkomen.

         In het 'Clever Kreisblatt' en de 'Clever Volksfreund' werden uitvoerige reportages gepubliceerd. Vermeldenswaard hieruit is het feit dat Timmermans zijn voordracht weliswaar in de Duitse taal begint maar als hij na een tijdje ongemerkt in het Vlaams verder gaat blijven zijn toehoorders geboeid luisteren en wordt hij goed begrepen al ontgaat sommigen het beeldrijke van zijn taal en de fijnere schakeringen ervan. De volgende avond in het bisschoppelijk Gymnasium Gaesdonck bij Goch vergaat het Timmermans net zo, aldus het Jaarverslag voor het schooljaar 1928-29.

     

         De Nederrijners, dat zijn onze Duitse neven en nichten. Zowel hier als bij ons wonen mensen van dezelfde aard. Zowel hier als bij ons wonen vroomheid en zinnenvreugde naast elkaar, staat ook de herberg nevens de kerk. Wij zijn van denzelfden deeg, alleen anders gebakken.

    Oktober 1931: twee Nederrijnse seminaristen, Julius Angerhausen uit Kleve-Warendorf en Hugo Rogmans uit Kevelaer trekken per fiets door Vlaanderen. Eerst bezoeken ze de bedevaartplaats Scherpenheuvel, de 'grootmoeder' van Kevelaer, dan de norbertijnerabdijen Averbode en Tongerlo, vervolgens gaat het verder richting Antwerpen. Vijftien kilometer voor deze stad ligt 'Schoon Lier'. Zij willen niet alleen het stadje bezichtigen maar ook twee mensen opzoeken, die hier leven en werken. (Na de Tweede Wereldoorlog zal Deken Rogmans getroffen vaststellen hoe beide naast elkaar op het Lierse kerkhof hun laatste rustplaats gevonden hebben.)

         Zij hebben aanbevelingen op zak: één van een ouderejaars student uit Munster voor Ernest van der Hallen, die vanuit het Liers Begijnhof het A.K.V.S. (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) leidt en bezielt in de geest van Romano Guardini's Quickborn-jeugdbeweging, en een tweede, waardevollere, van Dr. Karl Jacobs voor Felix Timmermans. Deze laatste is voor hen geen onbekende meer. Niet alleen hadden zij zijn werken gelezen — zo wat blijdschap en humor opgedaan in deze toch grotendeels trieste jaren (H R.) — maar deze geliefde schrijver ook mogen beluisteren als gymnasiasten op Gaesdonck. Nu staan ze daar bij hem op de stoep en Mevrouw Timmermans, Marieke, de kleine Gommaar op de arm, opent de deur. «... wij komen van de Nederrijn uit de buurt van Kleef...» — « Van Kleef ??? Mijne man is vanmorgen net naar Kleef vertrokken... Spijtig ! »

         De studenten spraken nog even met haar en gaan dan teleurgesteld verder. Gelukkig is Ernest van der Hallen, na een beetje zoeken in Lier te vinden : aan de Nethedijk in een oude spoorwegwagon. Daar komen ze terecht in een groep gemobiliseerde en deels in Lier gekazerneerde Vlaamse studenten. In die spoorwegwagon kunnen ze overnachten en voelen zich helemaal thuis in een landschap, dat zo sterk op het Nederrijnse lijkt. Pleisterplaats op hun terugreis naar huis werd dan de trappistenabdij van Westmalle.

         Ernest van der Hallen stuurde hen naar pater Stanislaus, die hen met benediktijnse gastvrijheid opnam. Eerst gaf hij de uitgehongerden te eten, dan vroeg hij: « Jongens, waar komt gij vandaan ? » — « Uit Kevelaer » — « O, uit Kevelaer!!! » en zijn ogen begonnen te stralen : « Daar ben ik al geweest voor mijn geboorte daar heeft mijn moeder om mijn roeping gebeden! »

         Pater Stanislaus is afkomstig uit de Gelderse Achterhoek : later heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor een bedevaartskapelletje op Drieboomkesberg in de abdijbossen. Met de nodige mondvoorraad en de belofte van de pater: « tot jullie priesterwijding zal ik elke dag voor jullie bidden, ook al is het mij volgens de regel niet toegestaan met jullie te corresponderen » fietsen de twee studenten huiswaarts.

    Einde 1985 konden beide hun gouden priesterfeest vieren...!


                            35nm.jpg
     

         Tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog zal Felix Timmermans telkens in het voor- en najaar het Duitse taalgebied bereizen, zelfs tot in de verste uithoeken. In februari 1934 was hij met Marieke te Wenen, maakt daar de Putsch mee maar kan doorreizen naar Budapest waar hij op 16 februari een voordracht houdt voor de 'Union intellectuelle hongroise'. Op 18 februari spreekt hij in Wenen en kan in het Kunsthistorisch Museum de geliefde Brueghelschilderijen bewonderen. Op 21 februari is hij weer thuis om weldra weer naar Dusseldorp te vertrekken en dan over Keulen en Trier op 2 maart in Kevelaer een van de 'populär-wissenschaftliche Vortrage' te verzorgen.

         Hij is te gast bij de organisator Dr. med. Hoffmann en zal daar met een groepje Nederrijnse schrijvers tot diep in de nacht nog doorgaan met vertellen en luisteren. De verslaggever in het Niederrheinische Landeszeitung viel het op dat Timmermans niet het ene verhaal of gedicht na het andere voorlas maar de meeste tijd besteedde aan zijn eigen levensverhaal en zo een volledige, diepe en authentieke interpretatie (i.p.v. een deklamatie) van zijn werk ten beste gaf. Op het einde las hij iets voor uit eigen werk in Duitse vertaling en ter afsluiting, op algemeen verzoek, in het Vlaams 'Het verksken', een verhaal uit Het keerseken in den Lanteern'.

         « Man wollte ihn auch einmal gerne in seiner Muttersprache hören, der wir Niederrheiner sehr wohl folgen können. »

    In Krefeld, Reydt, Mönchen-Gladbach en Dusseldorp had men kennelijk geen behoefte aan een 'vlaams' verhaal. Toch spreekt hij ook daar, na een lang slotapplaus, zijn dankwoord in het Vlaams en belooft: 'ik zal thuis aan Marieke vertellen, hoe goed ik hier ontvangen ben ! '

         Meer als de letterkundige en kunstenaar was het de mens Felix Timmermans, die door zijn spontaan en menselijk-eenvoudig optreden de harten der toehoorders veroverde. Hij straalde iets uit ; levensmoed en levensvreugde; vanzelfsprekend Godvertrouwen en vroomheid enerzijds en anderzijds toch met twee voeten in de realiteit van het alledaagse leven bewondering en genot van kleine eenvoudige dingen, 'mystiek en zinnelijkheid' noemde hij dit: 'de herberg nevens de kerk'. Dat hij eerst na vele «tribulaties » en « bijna verzopen in de -ismen » de «genade» van deze levenshouding ontving heeft hij zijn toehoorders nooit verzwegen — « Humor is verwerkt ».

     

         In die jaren trad er nog iemand anders op, die ook iets uitstraalde en mensen kon boeien en betoveren maar hen ook in de 'totale Krieg' sleepte...

    Vele Duitsers, die het met die (ver-)leider niet eens waren vonden bij Timmermans troost en tegengif. Karl Jacobs, die eerst na de ineenstorting van het Hitler-regime passend werk kon vinden omdat hij 'politiek onbetrouwbaar' was, schrijft en dat ook wel, in de naam van de vele naamloze en eenvoudige, deels monddood gemaakte Duitsers : « Allen, die sein Werk liebten war bei der Kunde von seinem Tode, als ob ein warmes, tröstliches Licht erloschen und die Dunkelheit jener Jahre noch dunkier geworden sei. »

    Pallieter is een tegengif voor alle ideologieën en -ismen. Met 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' of met 'Pieter Bruegel' — om niet van 'De Harp' te spreken — kon men het uithouden in een waanzinnige samenleving.

         In 1930 reeds koos Timmermans voor 'de joviale democratie' en wil niets met fascisme te doen hebben. Aan de verslaggever van de 'Berliner illustrierte Nachtausgabe' laat hij weten «ons Vlaamse volk heeft een grote culturele toekomst, als het trouw blijft aan zichzelf en aan buitenlandse invloeden weerstaat. Daartoe behoort dat de Vlaming zijn godsdienst bewaart en overal zijn taal gebruikt. Hij moet zich in alle richtingen vrij kunnen voelen».

    Vlaanderen moet zijn 'eigendommelijkheid' en zijn geloof bewaren.

     

         Einde december 1940 — onder Duitse bezetting — zegt hij dat ook nog eens bij de opening van de tentoonstelling van het Vlaamse kunstenaarsgilde te Lier ; het was in alle kranten te lezen. Een standpunt dat hij reeds verwoord had in zijn 'Droom aller Vlamingen' op 8 december 1915 in 'De Vlaamse Post':

         « En kome onze regering nu terug, blijve de duitser hier, worden we bij Holland         gevoegd, en geven ze ons de Hoogeschool, de bestuurlijke scheiding. Home Rule of weet       ik al! Dekloof tussen Waals, Duits of Hollands kan niet gedempt worden, eeuwig, altijd       en overal draagt elke Vlaming, ik weet het heel goed, in zich de onuitgesproken droom           van vrij en zelfstandig te zijn in het Koninkrijk Vlaanderen !

         Het Koninkrijk der Vlamingen ! En dan is iedereen onze vriend ! »

     

         Met dit gezonde zelfbewustzijn van zijn 'eigendommelijkheid' kon hij de kultuur van andere volkeren waarderen en vriendelijk zijn, de deur openen voor allen mensen, die hem opzochten, ook al droegen zij de uniform van de bezettende macht.

    Hij had deze mensen — toen nog gewone burger — in de jaren dertig toegesproken en zelfs uitgenodigd naar Vlaanderen en naar Lier te komen. Van uniformen en al het militair gedoe had hij een afkeer (de Feldwebel mocht zijn sabel in de paraplubak zetten) hij zag hen als mensen, die bij hem iets zochten : wat menselijkheid en een luisterend oor, mensen, die heimwee hadden naar huis (dat gevoel kon hij best begrijpen uit eigen ervaring) en een verlangen naar vrede.

         In een beduimelde Pallieteruitgave liet hij het niet bij een handtekening maar voegde er aan toe 'alle Menschen werden Brüder ! ' Gaarne had hij dit voor een Frans of Engels soldaat ook geschreven, weet Bert Peleman te berichten. 'Alle oorlogsvoerenden zouden beter met radijzen dan met kogels naar mekaar schieten'.

    De Nazi's en de gestapo vertrouwden hem niet: hij was een 'Judenfreund' ...

         Als de universiteit Hamburg hem de Rembrandtprijs toekent kan hij niet weigeren. In zijn dankwoord weer het Vlaamse zelfbewustzijn. Na zijn dank aan het Kuratorium ook een dank aan Duitsland (niet het Hitler-regime of de bezettende macht) aan het Duitsland in zoverre het de vinger is, die heel de wereld opmerkzaam maakt — in positieve zin dus — op Vlaanderen en zijn kultuur : het zijn de Duitse vertalingen van Vlaamse litteratuur, die vertalingen in andere wereldtalen mogelijk maakten.

     

         Alleen aan de Nederrijn kon en wou Timmermans spreken van familiale verbondenheid en 'van denzelfden deeg zijn wij, alleen anders gebakken' of 'ook hier de herberg nevens de kerk'. Daarom ter afsluiting nog een kort relaas van het hoogtepunt van zijn laatste tournee aan de Nederrijn en wel de carnavalsviering op zondag 7 februari 1938 in Kleef: een volksfeest met een traditie van meer dan 500 jaren.

         'Die Schwanenfunker' zorgen voor een stoet en voor een 'Prunksitzung', die zes uur duren zal. Timmermans is uitgenodigd en geniet van de kreativlteit van de volkskunstenaars, die vooral en juist bij deze gelegenheid hun omgangstaal, de taal van het gemoed, het kleefs platt, 'eine Sprache, der wir Flamen sehr wohl folgen können' (!!!) ongedwongen en vrij gebruiken.

         De betrekkingen met Nijmegen zijn (in 1933) nog goed : de Postharmonie Nijmegen wordt extra welkom geheten, vooraf de gast uit Vlaanderen, de bekende dichter Felix Timmermans. Hij zal er wel van genoten hebben van het vertoonde. Hier vond hij nog wat hij in Lier als teloorgegaan moest missen. In 1920 schreef hij nl. in Het Vaderland een schets 'Toneel in een kleine stad': 'het sappige is uit de toneelliefhebbers weggelopen. Nu speelt men zo goed mogelijk, toen (vroeger) speelde men zo fel mogelijk'.

     

         De nieuwe prins voegt aan de Schwanenfunker-spreuk: «Het ganse jaar niks as verdriet — verdraagt den besten Kleefse niet » zijn oproep «drom laat w'ons blos nie geniere — en Fastelavond lache en viere ».

    Daarna deelt hij decoraties uit. Nummer tien is Karl Groenewald, die het beste stuk van de avond geschreven heeft: een gesprek met Stoopipke en Elsa van Brabant. Als dertiende wordt onder luid applaus Felix Timmermans opgeroepen. Hij krijgt het 'Freundschaftsordensband Flamen und Kleverland'.

         Timmermans, die in het Kleefse land geen onbekende is, dankt, wijst op de aloude relaties van Vlaanderen en de graven van Kleef en belooft het ereteken fier te zullen dragen tot het versleten is. Terwijl Karl Groenewald dan nadien een 'Büttenrede' houdt tekent Timmermans diens portret. Groenewald zal het een tijdje later met voldoening publiceren:

    « Van min euver min ».

    « Hier zin ik eiges. Ek wil niet opscheppen, mar dat deurve se euveral wete: Ek zin den enzigste Kleefse, den Felix Timmermans modell gestaen hét... ».

     

     

     

         Dit artikel is een bewerkte versie (met de nodige aanvullingen) van een artikel dat verscheen in de Kalender fürs Klevers Land auf dat Jahr 1966. Pastoor Ignaas Dom geldt als een kenner bij uitstek van Felix Timmermans en diens werk. Zelf geboortig uit Lier was hij jarenlang werkzaam in de Noordduitse diaspora. Sedert een negental jaren woont en werkt hij in het land van Kleef waar hij sinds kort de opvolger is van de legendarische Gerd Siebers in het dorpje Niel. In de herfst van 1965 schreef hij een doctoraalscriptie voor de Katholieke Universiteit van Nijmegen over het religieuze in het werk van Timmermans.

     

     

    *******

    22-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ouverture tot Pallieter - Marcel Janssens

    De ouverture tot "Pallieter".

     

    Door  Professor  Marcel Janssens  -  Lid van de Academie.

    De actualiteit van Felix Timmermans.

     

         In mijn herdenkingslezing zal ik het ook hebben over Pallieter, het boek waar Felix Timmermans het meest nadrukkelijk mee geïdentificeerd wordt, zowel binnen ons taalgebied als ver daarbuiten. Collega Keersmaekers heeft de ontstaansgeschiedenis van Pallieter deskundig en kleurrijk geschetst; ik lees die tekst filologisch onbezwaard gewoon vanaf de eerste bladzijde zoals wij die kennen vanin de eerste boekpublicatie uit 1916 en zelfs al vanaf augustus 1912 in het tijdschrift De Nieuwe Gids. Om in de sfeer te komen lees ik meteen met u de tekst over de komst van de lente in "Een fijne morgend in de Mei".


                                   0ch1.jpg
     

    Felix Timmermans, Pallieter (1916)

    Een fijne morgend in de Mei.

     

         In die eerste Lieve Vrouwkensdagen was de lente ziek. De zon bleef weg en klaterde maar van tijd tot tijd, zo door een wolkenholleken, een bussel licht op de gele boterbloemen.

    Het verse groen dat zij langs alle kanten geweldig uit den grond, de bomen en het water had gezogen, zat er ongeduldig naar te wachten.

    Pallieter zei met een scheven mond van bitterheid:

    " 't Spel is nor de knoppe!..."

     

         Maar in den avond van dezen dag was de volle maan, rood lijk een blozenden appel, uit de wolken gebroken en een dunne nevel was lijk een fijn gaas op de Nethe en de beemden komen staan. Zie, als Pallieter dat zag maakte hij met speeksel zijn wijsvinger nat, stak hem in de lucht en als hij voelde dat zijn vinger koel werd langs den zuiderkant, schoot hij in een luiden lach, rolde spertelend in het gers en zong in den stillen avond dat het klonk tot over de Nethe:

                            "Die mi morghen wecken sal

                            dat salder wesen die nachtigal

                            die nachtigale soete;

                            ick wille dan gaen in genen dal

                            die suvere bloemen groeten..."

     

    Morgen was het opnieuw zonlicht!

     

         Hij kon er moeilijk van slapen en had bijna den helen nacht, met het venster wagenwijd open, wakker gelegen. Hij hield den wolkenbrekenden hemel in 't oog, die na lang wachten gezuiverd was en fijn blauw dreef, bedrest met bleke sterren en gevuld met klaren maneschijn.

         En in die stille, nieuwe heerlijkheid, waarin de dauw zoel neerzeeg, speelde omhoog het perelende lied van een jongen nachtegaal. Pallieter rilde. En hij dacht aan de zon, die nu nog ver achter de wereld zat, ievers bij de Moorkens en de Chinezen. Morgen zou ze opnieuw het zoete Netheland beschijnen en ze zou de bomen en planten van geweld doen spreken en klappen, de bloemen doen breken van reuken, de bossen doen denderen van 't danig vogelegefluit en hemzelf, Pallieter een voet doen groter worden. En hij sloeg van veel te grote blijdschap zijn benen naar omhoog dat de lakens van het bed vlogen. Hij dekte zich weer onder en sliep met een lach op mijn mond.

     

         Dat is een romanbegin waar treffende beschouwingen, niet alleen met betrekking tot Pallieter maar ook tot de hele Timmermans, zouden aan kunnen vastgeknoopt worden.

    Het eerste hoofdstuk zet in menig opzicht de toon van het hele boek; meer nog, het is niet ongepast in die eerste roman uit 1916, meteen de doorbraakroman en dé afstempeling tot op vandaag, een aantal karakteristieken van de schrijver al in een zeer auhentieke gedaante te herkennen. Ik zal er een paar kort vanvermelden.

     

         Ik weet niet of velen onder ons al ooit hebben geconstateerd dat de zon in de lente "langs alle kanten geweldig" het verse groen uit de grond, het water en de bomen opzuigt. Nochtans, in dat geweld van een zintuigelijke perceptie, vaak tot op de rand of tot over de rand van schrokkerige sensaties, daar heb je Timmermans al. Daar is hij al bezig met de afstempeling van zijn impulsieve, haast hyperkinetische, kwikzilveren, beroesde en bedwelmende omgang met Moeder Aarde. Pallieter wordt het meest feestelijke personage uit onze literatuur.

         De zotte wellust van de mei en van het zalig-goede leven zonder meer tintelt in dat boek "lak 'n hiet maagdeke" en aan de onuitputtelijke weligheid van Moeder Aarde met haar "duizend borsten" smult hij onverzadigbaar gulzig, overigens zonder dat hij moet werken voor de kost. Niemand heeft de saus van het leven zo wellustig "afgelakt" als hij.

         Zo gaat het er al aan toe in die eerste lentedag van mei. De volle maan breekt "lijk een blozende appel" uit de wolken. Dat is ook al een echte Timmermans-metafoor. Verder in de tekst zal staan: "een wolk als een bloemkool". Een wolk als een bloemkool... als ik het niet wist, ik zou er niet opkomen. Pallieter schiet "in een luiden lacht" (niet minder!) en rolt "spertelend in het gers", hij zingt dat het klinkt "tot over de Nethe". Hij rilt van genot (of van ontroering) bij het lied van de nachtegaal en als hij aan het licht in de morgen denkt, gaan de krachttermen hun gang in die zo typische metaforiek met hyperbolen, pleonasmen, tautologieën, alliteraties, rijmklanken, uitroeptekens en al dat retorische geweld dat Timmermans kennelijk zo spontaan onder woorden kan brengen. Wat de zon morgen zal uitrichten wordt maar liefst vier keer woordenrijk in de verf gezet, in die cumulatieve, aandikkende syntaxis van de wellustige overdaad die Timmermans zo op het lijf gegoten is: 1.) de zon zal de bomen en planten van geweld (hoe anders?) doen spreken en klappen ("spreken" of "klappen" alleen is niet genoeg, het moet zijn: "spreken en klappen");

    2.) ze zal de bloemen doen breken van reuken;

    3.) ze zal de bossen doen denderen van 't danig vogelegefluit;

    4.) ze zal Pallieter een voet doen groeien.

         Op zijn Vlaams gezegd: ahwel, merci! Pallieter wordt in zijn bed niet aangestoken door blijdschap, niet door een grote blijdschap, maar door een "veel te grote blijdschap".

    Voor minder gooit hij niet alle lakens van ziin bed. Oh ja, en hij slaapt in "met een lach op zijn mond". Dat kan best zijn, hij kan zoveel andere, veel onwaarschijnlijker dingen zoals een doedelzak bespelen en zich tegelijk daarbij al zingend begeleiden, of in het topje van een populier al zingend gaan zitten schommelen.

     

         Willlem Kloos beschouwde destijds de onwerkelijke Pallietergeschiedenis als een idylle, en Hugo Claus zei meer dan een halve eeuw later dat hij met Roland Verhavert "een sprookje" ging verfilmen. Inderdaad, de gedroomde wensvervuller Pallieter is onbestaanbaar onwerkelijk, maar omdat hij onwerkelijk voorkomt, is hij niet on-echt, zoals sprookjes over schone slaapsters die na honderd jaar tot leven wakker gezoend kunnen worden, niet on-echt zijn. Wij leven voorwaar niet in een Land van Belofte, zoals Pallieter, maar er met een lach op de mond van dromen, dat mag toch even?

         Het moge u ook al opgevallen zijn dat in de eerste bladzijde van Pallieter twee keer "stil" staat. Ook dat hoort bij het Pallieter-imago en a fortiori bij de signatuur van Felix Timmermans, als vergeten wij dat te vaak of te geredelijk; die behoefte aan verstilling van al dat dionysische geweld van de zinnen, de lichamen, de planten, de dieren en de elementen is even wezenlijk verweven met de Timmermans-tekst als het complementaire epicuristische en dionysische pendant ervan. Pallieter verstilt bij momenten, bij voorkeur 's avonds of 's nachts in de eenzaamheid van de natuur, en dan bidt hij of zingt hij al biddend. In deze roman staat toch ook: "En hij werd stil zoals een mens na diep gebed". Dat is toch ook Pallieter, dat is toch ook Adriaan Brouwer en Pieter Breughel bij momenten, en dat zal uitlopen in de vaak geciteerde verzen uit Adagio :

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

     

         Het ware ongepast kortzichtig dat niet van meet af aan mee te lezen in Pallieter. Voor die momenten van stilte hebben wij voorwaar niet tot Adagio moeten wachten.

    Wat een verschil met De Vlaschaard uit 1907, gesitueerd in een ander agrarisch milieu en met een grondig verschillende thematiek, niet die van de mythisch uitvergrote dagenmelker, maar van de trotse, eigenmachtige vader, een stoere boom die niet wil wijken voor een jonge krachtige tak, zijn zoon Louis!

     

    Lezen we bij wijze van contrast even de ouverture tot De Vlaschaard :


                                   vo65.jpg
     

    Stijn Streuvels, De Vlaschaard (1907)

     

    De zaaidhede

     

         De zware, grijze lucht bleef wegen over de wereld. Eendikte opgestapelde mist, van beneden tot in de opperste luchtlagen, drukte die grove last als een onverroerbaar weedom, een treurnis zonder einde of uitzicht. Dagen lang bleef alles dof en donker. Dan kwam de wind, onverwachts losgelaten, en zweepte wolken regenstof die rakelings over de grond schoren en de velden begispten en begeselden. Het vlakke land lag er afgebakend in zijn nauwe einder, overwaterd met mist, onnuttig, zoppenat, eenzaam, onmeedogend aan de wrede elementen overgelaten, als een woestenij in de aanvang van de jongste dag.

         Alzo sleepte de verdrietige winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in wanhopige eentonigheid. Het voorjaar was al ingezet aan 't seizoen, maar alles bleef gesloten, toegedekt met duisternis van lange nachten en dagen daartussen die geen dagen waren.

    Hoe het te noemen, 't schemeren dat al onder uit de wolken zimperde, doodgedaan door dikke smoor, — de dofheid die zonder blos van morgen — of gloei van avondrood een enkele spanne tijds de nachten uiteenscheidde en de werled van de ene duisternis in de andere dompelde?

         De lucht was vol nattigheid; mist en waterstof, 't zweefde in slunsen en drendels vóór de wind weg en daarin draaiden en wentelwiekten de kraaien als doodzonden zo zwart en ze schreeuwden de eenbaarlijke triestigheid in wilde kreten over 't land.

    Vermeulen stond dat te bezien door 't venster.

    — Springtijd! spotte de boer ingrimmig, 't gelijkt beter aan de donkere zes-weken!

     

         Boer Vermeulen zege niet " 't spel is nor de knoppe!...", maar hij mort iets dergelijks "ingrimmig". En het grote verschil is, dat het maar blijft mislopen in De Vlaschaard. In geen enkele andere roman van Streuvels is de ouverture van de eerste drie-vier alinea's zo geladen met voorspellende kracht als hier. Op de kalender is het al voorjaar, zoals in Pallieter, maar hier trekt de hemel vol nattigheid en narigheid niet open. De wind gispt en "begeselt" het vlakke land, onmeedogend overgeleverd aan "de wrede elementen". Zo naargeestig kan Pallieter na de tunnelervaring van de Schemeringen van de dood uit 1911 niet meer beginnen.             Bovendien draaien en wentelwieken de kraaien "als doodzonden zo zwart" voor het venster van Boer Vermeulen. Bij Pallieter geen sprake van zwarte doodzonden, hier wel: die alinea is een schitterende synthetische aankondiging van Vermeulens doodzonde ten opzichte van zijn zoon, dat wil zeggen : ten opzichte van de Natuur en het Leven, de rechte stand der Dingen, waartegen hij met zijn zielige trots gaat zondigen. De zon doet Pallieter "een voet groter worden"; onder de zomerzon in het slothoofdstuk De slijting zal Vermeulen zich uitzinnig vergrijpen aan het leven van zijn zoon en in de laatste bladzijden verschrompelen tot een wrak. Hij zal het "meesterschap" over de vlasakkers overlaten aan de oude knecht, Poortere, terwijl Pallieter met Marieke en de drieling in een witte huifkar het door de industrialisatie bedreigde Netheland verlaat, richting Zuiden, "de wijde, schone wereld in, lijk de vogels en de wind". De euforische geluksdroom van een mythische wensvervuller staat in de ene ouverture, en in het hele boek overigens, tegenover het drama van een verblinde koppigaard in de andere. Een stukje hedonistische Mozart tegenover een stukje gekwelde Beethoven.

         Ja, Pallieter in de bedreigde Lierse biotoop als groene jongen avant la lettre, een ecologisch zuivere Pallieter. Ik zie hem niet voorzitter worden van een ecologische vereniging ter vrijwaring van het gezonde groen in Het Salon, zoals Timmermans en zijn alternatief gezinde vrienden de Nethebeemden noemden. Ik zie hem niet opstappen met een spandoek "Stop de vervuiling van de Lierse luchten" of "Het Salon is nor de knoppe!"

    Maar hij protesteert en betoogt op zijn manier: in volle vrijheid muist hij er bij tijds van onder in een witte huifkar, zoals zijn meest natuurlijke bondgenoten doen, de vogels en de wind.

         Zo alternatief en transgressief is hij. Een onwerkelijke geluksvogel, een onbestaanbaar symbolische en mythische kerel, een projectie van een paradijselijk aangezwengeld geluksverlangen, dat wel, maar niet on-denkbaar en niet on-echt.

     

         Ook stilistisch liggen beide ouvertures dicht bij elkaar. Hun beider schrijftaal is sterk Vlaams gekleurd, sappiger en gedurfder bij Timmermans, meer gezocht, ook letterlijk meer opgezocht in dialectwoordenboeken en meer doorwrocht bij Streuvels, die in 1907 met De Vlaschaard nog dichter aanleunt bij de "écriture artiste" van bij voorbeeld Van de Woestijne of Van Deyssel rond de eeuwwisseling. Timmermans' taal en stijl zien er in de jaren 1910 al heel wat ingetoomder uit dan die van Lodewijk van Deyssel, bij voorbeeld in een lentelijk natuurtafereel nabij hun woonst in Hilversum, waar de schrijver de adjectieven over de pagina spuit met een onbedaarlijke sproeier. Daar is pas een "lieve landschapbekijker" aan het werk met een pen als een penseel, dan nog met precieuze syntactische verwikkelingen waar Timmermans niet meer mee hoeft te pronken.

     

         Toen Pallieter verscheen, evolueerden de Nederlandse letteren naar een neo-romantische schrijfstijl, waar de natuurbelevng atmosferisch en etherisch wordt verdroomd, zoals in Angiolino en de lente van Arthur van Schendel, of zoals in de ouverture in de lente van Hans van Malmedy van Filip de Pillecyn, waar een man in de vallei van de Marche door paaslelies zacht-poëtisch wandelt in een subtiel gedempt akkoord van de zinnen en de omgeving; of zoals in de aanhef van De soldaat Johan van De Pillecyn, nog maar eens een lentetafereel met de soldaat die van de slag bij Nancy terugkeert in de "zachte vallei waar de Durme doorheenloopt"; of ook in de openingsscène van het verhaal Monsieur Hawarden die "behoedzaam en bevreemd rondziend" door de lente stapt in de vallei bij Ligneuville — telkens die verinwendigde natuurbeleving die niets meer gemeen heeft met Pallieters geweld.      Pallieter, in de ouverture zowel als in andere lente-evocaties in de hoofdstukken Doedelzakken of De klokken van Rome, gedraagt zich veel captatiever dan die etherische figuren van Van Schendel of De Pillecyn in hun lente. Timmermans verijlt het natuurtafereel niet, maar propt het vol, overvol zelfs, met zintuigelijke genietingen. Ik zie noch Angiolino noch Hans van Malmedy "van veel te grote blijdschap" hun benen zó "naar omhoog" slaan, dat de lakens van hun bed vliegen. En boer Vermeulen in zijn bed, nee toch!

         Het is nu voor ons toch onvoorstelbaar geworden dat het boek Pallieter rond 1920 het voorwerp kon worden van zo'n herrie en zo'n hetze, omdat het in ethisch opzicht zo schandelijk en in bepaalde taferelen en uitspraken zo godslasterlijk overkwam.

         In Nederland werd zelfs gezegd: "De papenhaat loert u toe uit elk hoofdstuk", en die scène met Marieke die naakt wegvlucht uit dat water, dat kon toch niet. Geleerde theologen boden aan het boek te zuiveren, wat met Timmermans' toestemming ook gebeurde. Er kwam na vroegere wijzigingen in 1930 een PaIIietertekst op de markt met wat minder "roze vrouwlijvekes", met wat meer textiel en hier en daar een heiligschennende uitspraak minder, kortom, zo werd toen gniffelend opgemerkt, een Pallieter "voor kinderen en katholieken".

         De schande werd zelft in Rome aangekaart en op last van het Heilige Officie ontraadden de Nederlandse bisschoppen de lectuur van dat boek ten strengste, wat het Belgische episcopaat net niet deed, met het gevolg dat katholieken het boek niet mochten lezen in Roosendaal, maar in Essen wel.

    Pas in 1966 konden wij opnieuw de oorspronkelijk gepubliceerde versie lezen.

     

         In het hoofdstuk Maneschijn gaat Pallieter met Marieke tijdens hun verlovingstijd even wandelen in de beemd tussen de hooioppers. Pallieter zegt: "Kom, lot ons wa neerzitte", en dan staat er: "zij lei heur hoofdje in de molligheid van zijn brede schouders, en zo zaten ze daar bijeengekropen lijk twee jonge konijntjes". Lijk twee jonge konijntjes... Als ik die passage nu met studenten bespreek, zeggen ze me: "Is 't maar dat?!".

    Dan probeer ik iets als: "Ja, maar, er staat niet wat er staat". Maar dat pakt niet meer.

         En dan dat onwaarschijnlijke eten en drinken in Pallieter! Hij zegt heiligschennend over de heilige hostie "Ik gon mane God oepete", maar afgezien daarvan wordt er toch nogal wat geschrokt en geschranst in Pallieter (gevrijd evenwel heel wat minder), de meters worst zijn op het verlovingsfeest en op de bruiloft niet te tellen, en wie op De feest het minste eet, riskeert een ferme aanpaste straf. En wij nu, die aan de porties van "la nouvelle cuisine" gewend zijn.,. Lierenaars hebben een ongelooflijk actief spijsverteringsstelsel. Op het verlovingsfeest doen de disgenoten uren lang niets anders dan "opladen en bijscheppen", totdat "het zweer op hun voorhoofd staat en in hun telloor lekt".

         Met die onbedaarlijke honger en dorst wordt dan geredelijk, al te geredelijk ons imago van Vlaming verbonden, door onszelf in het thuisland en zeker over de grens. Dat schransen van Pallieter, dat wordt als een wezenstrek van onze identiteit aanzien, en Timmermans heeft dat imago toch voor een aanzienlijk deel in het buitenland mede bepaald. Is hij niet onze over de hele wereld meest vertaalde en verspreide Vlaamse auteur? Een van mijn afwijkingen bestaat erin, dat ik niet kan laten om in een universiteitsbibliotheek in het buitenland even na te gaan wat ze daar, in vertaling dan, van ons literair patrimonium bezitten. Ik heb nog in geen enkele universiteitsbibliotheek Timmermans niet aangetroffen. Je vindt hem tot in Tokyo, en nog wel in het Japans.

         Indien wij wat verstand hebben van lezen, evenals van de internationale promotie van onze literatuur in een deskundig begeleide context, zie ik niet in waarom we daarmee verveeld zouden zitten. Kijk, zo'n Pallieter in het Japans moet je van rechts naar links op de pagina lezen. Pallieter van rechts naar links lezen, dat moet pas leuk zijn!

         Niet weinig jonge Vlaamse intellectuelen die het moeilijk hebben met begrippen als volk, natie, natiestaat, ethnische of culturele identiteit voelen in dat verband tegenwoordig evenwel zo iets als plaatsvervangende schaamte. En dat onbehagen met het door Timmermans geknede imago dateert niet van gisteren. August Vermeylen had zo z'n nogal wrevelige bedenkingen bij de manier waarop Timmermans de Vlaming tekende zoals Jordaens: "een man van vlees, vooral tuk op uitbundig en wel eens grof genot; op zijn minst een eenzijdige opvatting!". Timmermans heeft jammer genoeg het beeld van Vlaanderen in het buitenland versterkt: "dat eeuwig 'koleurige', aldoor brassende en slampampende Vlaanderen, plezante prentjes-almanak, dat kermis-Vlaanderen voor de literaire uitvoer, dat theater-Vlaanderen vol bestendig pittoreske Vlamingen". En Vermeylen die zo om "more brains" vroeg?

    Kan Timmermans ons die bieden, met zijn Pallieter-figuur bij voorbeeld?

    Ja, de Vlaming zoals bij Jordaens, zoals op "De koning drinkt". En al dat vlees bij Rubens. Dat zijn wij. Geen wonder dat in de Franse versie van Het boek alfa van Ivo Michiels, bij Gallimard dan nog, de gewijde bijbelse frase "vlees van mijn vlees" vertaald werd als "viande de ma viande". Dat komt ervan!

     

         Louis Paul Boon maakt zich zoveel jaar na Vermeylen in Mijn kleine oorlog sarcastisch vrolijk over die boeken van "Ernest Timmermans": dat zijn boeken die de mensen in slaap wiegen maar het is juist hen wakker maken wat men in een boek moet doen...".

    Heeft Felix Timmermans ons soms ook geen ethische vragen toegespeeld? Maar ons met geweld een geweten schappen, nee, dat heeft hij wel nooit gedaan.

         Wij zijn een kruising van Ruusbroec en Brueghel, van Jan van Eyck en Reinaert, van Gezelle en Pallieter. Verschieten wij er dan van, dat Hugo Claus in het gedicht Antropologisch uit zijn Suite Flamande ons met het taal cliché bestempelt als:

     

    Dit volk dat naar men beweert

    zich tussen twee polen beweegt;

    het vette en het vrome,

     

    ...de Breughelboerenkermis dus en de mystieke trek in ons. In het gedicht Lange Wapper uit dezelfde cyclus schrijft hij:

     

    wij hebben ons donker bier naar Rodenbach genoemd,

    de reine jongeling die riep: Nicht raisonieren.

     

         Onze wonderknaap uit Roeselare staat daar op zijn sokkel met de blauwvoet op zijn hand en roept: "Nicht raisonieren". En dat terwijl Vermeylen om "more brains" vroeg...

    Bezoek onze "Breugel- en Tirolerfeesten", zo dicht Claus schamper, eet onze Guido Gezelle-taarten!

         In zijn eigen TV-bewerking van Suite Flamande mixt Hugo Claus Breughels Boerenbruiloft met vrij onbeschaafd volksgezang in hoempa-hoempa-stijl.

         Ja, dat zijn wij kennelijk. En Felix Timmermans is daarvoor grotendeels verantwoordelijk. Te midden van de identiteitscrisis die zich van Vlaamse intellectuelen meester maakt, wordt het moeilijk zich nog te identificeren met dat geclicheerde imago. Voor sommigen moet Timmermans fungeren als een rode lap, misschien als een schaamlap. Maar veel zij hun vergeven: ze kennen Timmermans allicht alleen van horen zeggen, ze hebben hem niet gelezen, of alvast onbehoorlijk onvolledig en slordig.

     

         Ik las onlangs naar aanleiding van de herdenking van Timmermans' overlijden dat onze "meest gelezen en vertaalde Vlaamse schrijver een nieuwe lezing waard is", en dat Pallieter daarbij "maar even uit de weg (moet) gaan staan". Een tweede en een derde en een zoveelste lezing van Timmermans zijn zeker gewenst, maar waarom moet Pallieter daarvoor even opzij? Moeten we zijn imago uit plaatsvervangende schaamte wegmoffelen? Ik heb geen bezwaar tegen "veel te grote blijdschappen". Er zijn er zo weinig in dit leven.

     

         Moge onze herdenking u uitnodigen tot een tweede lezing van onze meest gelezen Vlaming. Dan is deze middag een passende ouverture geweest, ook tot het proeven van Lierse vlaaikes. Ik hoop dat ook u daar geen bezwaar tegen hebt.

     

     

    ******

    20-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieter - Marcel Janssens

    Pallieter.

     

    Door Marcel Janssens uit lexicon van literaire werken 1989.

    Over het dubbeltalent van Felix Timmermans.

     

    Achtergronden en uiterlijke beschrijving

         Felix Timmermans (1886 te Lier; 1947 te Lier) schreef de roman Pallieter tussen z' n 25e en 28e jaar. Hij droeg het boek op 'Aan Marieke Janssens, mijn vrouw'. Beiden kwamen uit een klein middenstandsgezin in het stadje Lier in de provincie Antwerpen. Na een operatie met verwikkelingen, waar hij in de heerlijke zomer van 1911 van herstelde, dacht hij eraan in een soort lyrische biografie de figuur van Pieter Brueghel op te roepen. Hij verkoos echter een fictieve Lierenaar, die aanvankelijk "Palloeter" zou heten, uit te beelden door middel van een snoer van anekdoten en grappen waar zijn kunstbroeders, onder meer Flor van Reeth, Reimond Kimpe en Renaat Veremans, hem de stof voor leverden. Na Timmermans' verloving is Marleentje, Pallieters verloofde en vrouw, Marieke geworden. Op een hoofdstuk na (het tweede,'Het tweegevecht', dat Willem Kloos wat triviaal vond) werd de tekst in tijdschriftafleveringen afgedrukt in De Nieuwe Gids van augustus 1912 tot september 1914.

     

         Nadat Timmermans tevergeefs een uitgever in Vlaanderen gezocht had, verscheen Pallieter in boekvorm bij Van Kampen en Zoon (Amsterdam) in 1916. De boekpublikatie vertoont enkele varianten ten opzichte van de tijdschriftversie. Ten gevolge van de herrie die dit 'godslasterlijke' boek in katholieke milieus veroorzaakte, bevatte de zestiende druk van 1933 een 'gekuiste' tekst. (We komen daar op terug.) In 1966 werd de oorspronkelijke tekst hersteld. Tot dusver moeten er meer dan een miljoen exemplaren van verkocht zijn.

    Pallieter blijft met De Witte van Ernest Claes dé steadyseller in Vlaanderen.

         Het boek werd in bijna dertig talen vertaald, onder meer in het Japans, Chinees en Hindi. De jongste editie verscheen in het najaar 1988 bij het Davidsfonds te Leuven als eerste deel in een reeks van twaalf die nagenoeg het hele prozawerk van Felix Timmermans zal bevatten.

    Terugblikkend op zijn eerste geschriften, getuigde Timmermans dat zijn boek Schemeringen van den dood (1910), een bundel van zes vertellingen met telkens de dood als hoofdrolspeler, 'het ei geweest is waaruit "Pallieter" ter wereld gekomen is'. De narigheid van de operatie in 1911 heeft hem het literaire geflirt met de laat-symbolistische doodsthematiek te boven helpen komen. Hij verlangde toen als overcompensatie naar een probleemloos leven, en dat verlangen projecteerde hij in de idee Pallieter. Na die zware depressie trok hij zich in dat boek op aan een euforische levenswil en aan een mateloze behoefte aan bewondering.

    Hij zag in dat hij verkeerd geleefd had en wilde voortaan 'de saus van het leven aflikken'.

         Pallieter was het eerste boek dat Timmermans zelf verluchtte met zijn karakteristieke tekeningen (met de 'dikke lijn' of 'ligne claire' van de huidige striptekenaars) die meer een evocatieve en sfeerscheppende dan illustratieve functie hebben. Opvallend is dat hij noch in dit boek noch in ander plastisch of grafisch werk ooit een figuur van Pallieter getekend heeft, alsof hij die mythische idee niet met een lichamelijke gestalte wilde aankleden.


    u9bf.jpg
              aan zijn werktafel 


    Inhoud

         Het boek bevat 28 ongeveer gelijke hoofdstukken en beslaat nagenoeg 250 pagina's.

    Het vertelt in een rechtlijnig en gelijkmatig verdeeld tijdsverloop van dertien à veertien maanden de belevenissen van Pallieter, een man van wie afkomst, leeftijd en beroep onbepaald blijven.

    Hij woont met zijn zus Charlot in een kleine hoeve in het Nethelandschap bij Lier.

         De seizoenen lopen van mei tot juli/augustus van het volgende jaar. De vertelde tijd omvat dus twee keer een lente, twee keer een zomer en een winter, waarvoor de ruimtelijke setting praktisch onveranderd blijft. Het verlovingsfeest van Pallieter en Marieke vindt plaats op de dag van de kermis met Pinksteren, ze trouwen op 21 september (en dan spreekt Pallieter al het verlangen uit om de wijde wereld in te trekken, wat hij pas in het laatste hoofdstuk zal doen), er wordt na negen maanden een drieling geboren en in de daaropvolgende juli-/augustusmaand verlaat het gezin Pallieter met de huifkar het Netheland, in zuidelijke richting.

         Het boek wordt afgerond met een cursief gedrukte brief aan een 'Beste Mejuffrouw Lyra' waarin Felix Timmermans voorgeeft zelf niet te weten waar Pallieter naartoe getrokken is. Maar dat doet er niet toe, zegt hij: 'Laten we er onzen kop niet mee breken. Alles heeft toch zijnen goeden kant. En zoolang de zon er nog is en er Lente komt met bloemen. Zomer met koren, Herfst met vruchten en Winter met inkeer naar binnen, is er nog genoeg om van alles de "sijs af te lakke"! Er blijft nog altijd te Pallieteren.'

     

    Interpretatie

         Het hele boek door is een min of meer auctorielë vertel-instantie in de onvoltooid verleden tijd aan het woord die het 'gebeuren' via de alomaanwezige Pallieter focaliseert.

    De 28 hoofdstukjes worden opgehangen aan een snoer van 'beeldekens' die het verloop der seizoenen kleurrijk stofferen. Het boek ontplooit zich 'prentsgewijs' als een suite van picturaal-anekdotische, bij geval ook folkloristische taferelen rond een paar vaste kernen : Pallieter zelf, enkele nevenfiguren (mensen en dieren), het Netheland, de nabije provincieplaats. De picturale inslag van deze schriftuur is meer dan opsiering, hij behoort tot de kern van de (aanstekelijk-euforische) boodschap. Timmermans, die enorm van de schilderende verteller Brueghel hield, heeft gezegd : 'Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen.' In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood ver-beelden, waren voor hem verwante uitdrukkingsmogelijkheden.

         Hij is inderdaad een van onze meest authentieke 'doppelbegabte' kunstenaars.

    Zijn plastische werk valt meestal op door het 'naïeve' gebruik van fel contrasterende hoofdkleuren uit de kinderverfdoos, wat zijn schilderijen een koddige, kinderlijke aantrekkelijkheid verleent. De 'gothieken', maar evenzeer de naïeve volkskunst van bedevaartvaantjes, almanakken en 'mannekensbladen' hebben hem daarbij geïnspireerd.

    Zo zal het ons niet verwonderen dat er in het eerste hoofdstuk van Pallieter staat: " 't was om af te schilderen', verder: 'dat was een feest voor een schilder', en als bekroning van die kleurenzotheid de extatische uitroep van Pallieter: 'Koleuren, koleuren, is alles in alles.'

         Pallieter bestaat dan ook uit een reeks fel gekleurde prenten in een verrukkelijk kijkboek. De relatie tussen die stemmingsbeelden is niet causaal of psychologisch; het handelingsverloop ontwikkelt zich niet doelgericht, noch vertoont het conflictstof of dramatische toppen. Een 'plot' is in Pallieter ver te zoeken. Het boek toont facetten van het centrale verlangen om onmogelijk-gelukkig te leven die door de gang van de seizoenen min of meer gestructureerd worden. Zo komen doubletten voor die dat geluksverlangen ten overvloede in beeld brengen: een verlovingsfeest en een huwelijksfeest, bijvoorbeeld, een tweede zomer die lijkt op de eerste, hoogdagen op de liturgische kalender, topmomenten in de agrarische jaargetijden enzovoort, 28 hoofdstukjes ver. De narratieve syntaxis wordt beheerst door principes van nevenschikking, cumulatie en variërende herhaling.

         Door de afwezigheid van dramatische conflictstof verkrijgt het boek een meer lyrische dan episch-dramatische inslag. In Pallieter ontbreken immers tegenstanders. Boer Vermeulen in De Vlaschaard van Streuvels is in een generatieconflict met zijn zoon Louis gewikkeld, boer Wortel uit Timmermans' eigen Boerenpsalm (1935) heeft het met de slagen en misslagen van het leven en van de boerenstand aan de stok. Iets als een misoogst of een miskraam, bijvoorbeeld, is in Pallieter ondenkbaar. Ook het probleem van het ouder worden, van ziekte of aftakeling gaat aan hem voorbij. (Hij heeft gezicht noch leeftijd.) Eventjes daagt een conflictsituatie op in het - overigens boertig omzeilde - 'Tweegevecht' en in de scène met de oude paarden die naar het slachthuis geleid worden, maar alles wordt in de euforische toon ten goede gekeerd. En de verteller ruimt het boek op met de gemakkelijkste der oplossingen: met het vertrek van de held. Als Pallieter ziet dat zijn Nethelandschap geschonden zou kunnen worden door de aanleg van een spoorlijn en dat hij een hap tuin zou moeten verliezen, ontwijkt hij die confrontatie met de industriële samenleving, laadt have en goed, Marieke, de drieling en Charlot in de wagen, steekt een handvol heilige aarde in z'n zak en trekt de 'wereld-oneindigheid' in, terwijl 'heel dat land (...) zijn gouden geur als wierook in de lucht (heft)' en 'de wereld (jubelt)'.

     

         Als uitbeelding van een nagenoeg volkomen probleemloze geluksdroom is Pallieter een uniek specimen in onze literatuur. De beleving van de tijd, zoals al gezegd, maar ook van de ruimte wordt boven de realistische aanknopingspunten uitgetild. Even paradijselijk en gelukzalig als de beleving van de tijd als een on-onderbroken 'pluk-de-dag' is de mythologisering van de ruimte. De verteller vergroot de ruimtelijke setting horizontaal en verticaal tot een 'wereld-oneindigheid'. Timmermans blijkt te zijn uitgegaan van de topografie van het oude romantische Lier en zijn omgeving, met z'n begijnhof, z'n vesten en 'begijnebossen' en vooral z'n Nethe (een stroompje dat tot een soort Golden River omgedicht wordt). Maar dat geografische aanknopingspunt laat hij los voor een lyrische roes die alles vergroot, verguldt en vermooit. Bekend is het verhaal van de Duitse dame die na lectuur van Pallieter naar Lier pelgrimeerde en heel ontgoocheld moest constateren dat er daar geen 'blauwe begijnebossen' waren.

     

         De mythische ruimte waar Pallieter en Marieke in vertoeven, is geen werkterrein maar een speelterrein, geen akker maar een boomgaard voor een nieuwe Adam en een nieuwe Eva.

    Dit boek speelt zich als het ware voor de zondeval af, terwijl boer Wortel in Boerenpsalm ten oosten van Eden wroet en lijdt. Pallieter wordt de verantwoordelijkheid van de volwassenheid bespaard. In de euforische toon van het boek mag hij als een groot kind spelen, minnen, plukken, proeven, zingen, dromen met uitroeptekens.

         In die ruimte vliegt een uitzonderlijke geluksvogel rond: Pallieter. Van zijn figuur intellectuele diepzinnigheid of psychologische waarachtigheid verwachten, ware hem niet helemaal adequaat lezen. Hij is de structurele constante die de agrarische en liturgische jaarkrans thematisch bindt. Hij is het meest feestelijke wezen uit onze literatuur, onwerkelijk maar niet onwezenlijk, zoals alle mythische figuren. Hij is bijzonder zintuiglijk bewerktuigd, zeer receptief voor alle zintuiglijke prikkels, hyper-kinetisch, impulsief en nerveus als een veulen. Overal is hij gulzig en gretig bij, slurpt en smakt aan Moeder Aarde met haar 'duizend borsten'. Hij is een gelukzalige hyperbool in een oase van pre-industriële arcadische vredigheid en ecologische gezondheid.

     

         Pallieter is echter nog iets anders dan een slampamper of wildebras. Hij leeft met de opperhuid, jawel, maar ook de stilte kan hem raken 'tot in het klokhuis van zijn ziel'. Hij kan ook de stilte in de beemden horen komen aanwandelen, bij voorkeur 's avonds en 's nachts, wanneer hij zich op zichzelf terugplooit en gaat zingen, bidden of musiceren. (Hij bespeelt verscheidene instrumenten en 'heeft een orgeltje in zijn buik'.) Op dergelijke ogenblikken van verstilling en verinnerlijking valt bij Timmermans dat andere, zo vaak miskende maar ook zo wezenlijke register open: het register van de stilte. Zoals in Pieter Breughel, Adriaan Brouwer of De harp van Sint Franciscus komt ook in Pallieter die typische alternering voor van geweldig lawaai en ingetogen stilte, van overdadig zonlicht en gedempte schemer, van overvloedig tafelen en verstilde ascese. Zo is er ook in het boek in de optocht der hoofdstukjes een afwisseling van schetterende samenscholingen van veel mensen in stoeten, processies en feesten, waar die allemaal samen muziek maken, luidkeels zingen en bidden, 'overvloedig' eten en drinken, en, aan de andere kant, van veel inniger momenten waar die mensen fysiek en psychisch tot rust komen. Heel karakteristiek is deze zin uit Pallieter; 'deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijken vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver als een heilige'. Zelfs in dit overwegend euforische en emfatische boek wordt de extatische opvlucht van emoties of fysieke krachtpatserijen met een typische ritmeverandering neergelegd in een verstilde beweging vol weifeling en aarzeling - een beweging die Timmermans zo eigen is als uitbundig gestoei. Dit tweede ritme van de verinwendiging-in-stilte werd in de Timmermanskritiek al te zelden gezien als even essentieel als die overbeklemtoonde levensgenieting-in-galop waarmee vooral Pallieter geredelijk en al te lichtzinnig vereenzelvigd wordt.

         Pallieters onbedaarlijke levenslust wordt met Timmermans' zo eigen stijl aangedikt.

    Drie stilistica springen in het oog: de synesthesie, de hyperbool en het pleonasme. Pallieter blijkt over het zesde zintuig der synesthesie te beschikken, en dat wekt geen verwondering in zijn sterk animistische perceptiestructuur. Bij Timmermans kan immers alles, ook het meest levenloze, met sprankelend leven bezield worden. Ook het versteende en onbezielde kan in zijn stijlmilieu wandelen, huppelen, dansen, slenteren, lopen, werken, slaan. Zo versmelt Pallieter op de meest spontane wijze de waarnemingsvelden synesthetisch. Hij ziet geluiden of hoort kleuren, hij neemt nu eenmaal zo waar. Langs dergelijke synesthesieën wordt die overvolheid van de zintuiglijk-weelderige Moeder Aarde gesuggereerd.

         Even centraal in dit stijlbeeld is de hyperbool of overdrijving, vergroting. Pallieter neemt door de hand hyperbolische proporties waar: de natuur is geweldig, overdadig, onmetelijk, onafzienbaar, overvol met wild, zot, zat en overtollig leven. Planten en dieren ondergaan een on-waar-schijnlijke vergroting. Vooral als het om het zotte geweld van de natuur gaat, springt de verteller niet karig om met zijn lexicon. De activiteit van de zon wordt bijvoorbeeld in het kader van een exuberante vruchtbaarheidscultus hyperbolisch voorgesteld. Pallieter zelf wordt met behulp van dergelijke hyperbolen getypeerd, altijd iets (of zelfs veel) boven de normale verhoudingen ten oosten van Eden.

         Het gebruik van zoveel pleonasmen (of logisch overbodige toevoegingen) en verzwarende tautologieën tilt dat stijlregister nog een graad hoger. Veel van die pleonasmen en tautologieën komen uit de volkstaal en de dialecten, zoals ook sommige gespierde metaforen of wendingen uit het populaire register stammen. (Timmermans kende dat heel goed en transscribeerde onvervalst Liers dialect in de dialogen.) In Pallieter dienen ze ter versterking van de euforische hoofdtoon. Alle motieven en stilistica spannen op een bewonderenswaardige coherente wijze samen om die onmogelijke Pallieter te evoceren.

         Timmermans' syntaxis kan bezwaarlijk gewervelde volzinnen bevatten. Hij bedient zich in de regel van eenvoudige hoofdzinnen, die hij aan elkaar rijgt zoals zijn snoer van beeldekens. De ondergeschikte zin komt zelden voor. De syntaxis van Pallieter is cumulatief zoals zijn narratieve syntaxis. Het stijlbeeld van dit boek komt op de lezer af als een uitvergroot emfatisch uitroepteken. De structuur zelf van Pallieter is om zo te zeggen pleonastisch. Eigenlijk wordt er bitter weinig in afgewikkeld of ontwikkeld, weinig in beredeneerd of psychologisch uitgepluisd. Er wordt vooral met herhalingen en gradaties een idee over een afstand van een goed jaar aandikkend 'uitgewerkt'.


                          pm44.jpg
     

    Context

         De autobiografische context waarin dit werk ontstond, werd hiervoor al even geschetst. Pallieter kwam als een schreeuw van bevrijding te voorschijn uit de tunnel van de Schemeringen van den dood. In hun Pallieter-film knopen cineast Roland Verhavert en scenarist Hugo Claus nog even aan bij die sombere incubatieperiode: de openingssequens toont een blijkbaar welgesteld burgerman die in een depressieve vlaag zelfmoord wil plegen door verdrinking. Dat is een duidelijke allusie op de 'grübelnde' periode van de Schemeringen, beladen met artistiek opgefokte kerkhofstemmingen. In de volgende scène huppelt Pallieter spiernaakt door een wei voor een duik in de Nethe: dat is het echte begin van het boek. Het schrijven van Pallieter heeft gewerkt als een autotherapie, zowel fysiek als mentaal.

         Literair-historisch en romantechnisch gezien staat het boek in de traditie van de populaire vertelling die tot voor de vernieuwing van het Vlaamse proza met de generatie Walschap, Roelants, De Pillecijn, Zielens en Elsschot de aantrekkelijkheid (incluis de meestal geringe intellectuele spankracht) van de in het buitenland zo geprezen 'Vlaamse vertellers' bepaalde. Die vertelkunst had niet zelden een folkloristische inslag en kwam niet boven de gemakkelijke heimatkunst uit. Palllieter biedt gelukkig een paar dimensies en registers meer, al is het boek ondenkbaar zonder zijn wortels: het is door en door Vlaams in de situering, mentaliteit, emotionele geladenheid en zegging. Maar, zoals gezegd, Timmermans maakte van zijn Pallieter een mythische Vlaming (die sindsdien, in het gezelschap van de Uilenspiegel van Charles de Coster, in het buitenland rondwaart als werkelijkheidsgetrouwe kopie van dé Vlaming).

         Ook in zijn latere literaire werk heeft Timmermans niet deelgenomen aan de vrij ingrijpende vernieuwingstendensen die bijvoorbeeld Gerard Walschap in zijn 'voorpostgevechten' verdedigde. Timmermans bleef zeer dicht bij de volksgebonden wortels van zijn kunst en bij zijn publiek. Zo werd ook zijn plastische werk haast niet beïnvloed door de vele modernismen die vanaf de Eerste Wereldoorlog in de westerse kunst zijn binnengedrongen. De context van de artiest Timmermans is die van een gesublimeerde naïeve kunst gebleven.

     

    Waarderingsgeschiedenis

         Willem Kloos, een der eerste recensenten, noemde Pallieter 'een idylle', omdat 'de narigheid des levens' erin ontbreekt, en scenarist Hugo Claus sprak zestig jaar later van 'een sprookje'. In het licht van de mythologisering van het uitgangsgegeven, die onwerkelijkheid met wezenlijkheid verbindt, lijkt dat een passende toonzetting voor de waardering van dit tegelijk opgehemelde en verguisde boek. In elk geval passender dan de wezelachtige verkettering van het boek als een aanslag op de goede zeden, zeker die van kerkgetrouwe katholieken. Immers, nadat Pallieter eerst in Nederland en na 1918 ook in Vlaanderen, juichend begroet werd als een welkome scheut 'levenselixer' in die barre tijden, werd die 'medicijnman' uit Vlaanderen vlug door de eerwaarde paters als M. Stoks en P. Molkenboer in periodieken als Mannenadel en vrouweneer vanaf 1918 verguisd als heiligschenner en zedenbederver. Katholieke lezers werden gewaarschuwd voor 'de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek'.

         Zelfs de Congregatie van het H. Officie te Rome mengde zich in de zaak Pallieter en het heeft niet veel gescheeld of het boek verzeilde op de Index. In 1920 kregen de Nederlandse en Belgische bisschoppen vanuit Rome de opdracht, hun gelovigen af te raden dat godslasterlijke boek te lezen. Terwijl het Belgische episcopaat zich op de vlakte hield, spraken de Nederlandse kerkvorsten een formelere afkeuring uit, zodat - aldus Louis Vercammen - de lectuur van Pallieter verboden was in Roosendaal en toegelaten in Essen.    Timmermans liet er zich toe brengen om in 1933 een 'gekuiste' Pallieter te publiceren met hier en daar een 'blasfemische' uitspraak minder en een lapje textiel meer, kortom, zoals toen schamper werd gezegd, een 'Pallieter voor kinderen en katholieken'.

    Sinds 1966 is de oorspronkelijke versie weer op de markt.

         Inmiddels blijven drie dooddoeners over het boek en over het hele oeuvre van Timmermans de ronde doen. Vooreerst zou Pallieter deerlijk tekortschieten ten opzichte van August Vermeylens' roep om 'more brains' in de Vlaamse literatuur. Inderdaad, vergeleken bij Boerenpsalm bijvoorbeeld, komt Pallieter een stuk oppervlakkiger over : te veel meters worst en te veel borden rijstpap. Maar in de receptie werd en wordt die opperhuidse component hetzij uit onkunde hetzij moedwillig beklemtoond. Ten tweede wordt Pallieter vooral in het buitenland gepercipieerd als de leutige, koddige Vlaming bij uitstek.

         Timmermans heeft inderdaad een zeker 'Flandernbild' (mede) gevormd met z'n leuke krabbekokers, begijnen, palingvissers en pallieters; maar wie hem voor een realistische kopiist van de Vlaming zou verslijten, maakt de beoordelingsfout van die Duitse lezeres die naar de blauwe begijnebossen kwam zoeken. Ten derde wordt Timmermans, zeker met zijn Pallieter, in de receptie nog altijd gedoodverfd als folklorist en heimatschrijver.

         Zeker, 'Lierke, plezierke' met zijn folklore leeft in zijn oeuvre, maar hem als folklorist afdoen is hem zeer eenzijdig en partieel, en dus onbillijk lezen.

    Pallieter wordt het meest adequaat gewaardeerd als een gedroomde wensvervuller, voor een deel onwerkelijk maar in de kern niet onecht.

     

    Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van : Felix Timmermans, Pallieter, 30e druk, oorspronkelijke uitgave, Deurne 1966.

     

    ***********

    19-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Herfst blaast op den Hoorn - Stefaan Magerman

    De Herfst blaast op den horen.

     

    Stefaan Magerman  -  Tijdschrift - Okra 2007.

     

         Precies zestig jaar geleden stierf Felix Timmermans. Toen verscheen ook zijn dichtbundel, zijn testament Adagio. Ja, als kind verwens je vaak gedichten, maar met het ouder worden begrijp je meer van het leven en… worden gedichten véél zinvoller. Dan pas zie je de volle betekenis van elk woord, elke beeldspraak, elke zin en elk leesteken. Wat Felix Timmermans, de Fé, ons naliet, is niet alleen heel mooi, maar ook ontroerend en beklijvend.

     

         Timmermans (Lier, 1886-1947) was een veelzijdig kunstenaar, een gelovig man die de natuur bewonderde en er zich over verwonderde. Die er Gods hand in zag en zich goed voelde als hij de mensen met zijn kunst gelukkig kon maken.

    Niet alleen bewonderde en schreef Timmermans over Sint-Franciscus in De harp van Sint-Franciscus, er stak een stukje Franciscus in hemzelf. Ondanks alle kritiek zou hij zich nooit verlagen tot hatelijkheden. Hij minimaliseerde de vijandige houding door te wijzen op onwetendheid of vergetelheid.

    Godfried Bomans noemde Felix Timmermans zelfs een ‘irenisch’ schrijver, naar het Griekse woord irènè, wat ‘vrede’ betekent.


                                  7s6q.jpg
     

    De innerlijke Fé

         Een mens krijgt altijd wat van zijn vader en moeder mee. De grote Duitse auteur Johann Wolfgang von Goethe, schreef dat hij van zijn vader de ernst en de gestalte had geërfd en van zijn moeder de vrolijke natuur en de lust tot fantaseren en schrijven. Guido Gezelle had het luchtige, maar eigengereide en naarstige van zijn vader en de vroomheid en melancholie van zijn moeder.

     

         Velen zien in Timmermans’ werk een evolutie van zwaarmoedigheid naar levenslust. Ik vind van niet. In het leven en de werken van de Fé is veeleer een golfbeweging te bespeuren. Nu eens drijft de levenslust en jovialiteit van vaderszijde boven, dan weer de angst, bezorgdheid en overgevoeligheid van zijn moeder. Een in geloof twijfelende en zoekende Fé, die een zware geestelijke crisis doormaakte, pende de Schemeringen van de dood neer. Een zestal jaar later krijgen we, nadat Timmermans oog in oog met de dood had gestaan, inderdaad een explosie van levensdrift in zijn bekende Pallieter.

     

    Ik zag Cecilia komen

         Felix Timmermans en Pallieter zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hij schreef nog verschillende andere pareltjes, minder bekend, maar minstens even mooi. Eén ervan is de novelle Ik zag Cecilia komen. Het is een smaakvol geschilderd en getekend verhaal, dat een vervolg lijkt te kennen in zijn laatste werk Adagio. Een jongeman, verloofd met Roelinde, wordt één maand voor zijn huwelijk zwaar ziek en gaat naar de Kempen om te herstellen. Daar lijdt hij onder de afwezigheid van zijn Roelinde tot hij kennismaakt met de dorpsonderwijzer (die een dichtbundel schrijft) en zijn dochter Cecilia. Hij wordt hevig verliefd op Cecilia, maar wil Roelinde trouw blijven. Tot het noodlot toeslaat. De rest moet je zelf ontdekken…

         De dichtbundel Lied van God van de dorpsonderwijzer intrigeert me. Hoewel Adagio pas in 1947 verschijnt, denk ik dat de Fé al bij Ik zag Cecilia komen in 1938 met zijn later verschenen gedichten bezig was. Krijgen wij een onrechtstreekse verwijzing met Lied van God naar zijn op stapel staande gedichten? Ook thema’s als herfst, ziekte, lijden, verdriet, stilte, geloof, dood en doodsverlangen zitten in beide werken.

     

    Adagio

         Adagio is een term uit de muziekwereld, en betekent ‘langzaam en rustig te spelen’. De gedichten zijn dan ook muziek op zich. In 1944-1947 was Timmermans er lichamelijk heel

    slecht aan toe, oorlogsperikelen hadden hem ook psychisch belast. Het was alsof hij het einde voelde naderen. Langzaam neemt hij in zijn gedichten afstand van het leven, inderdaad een adagio, een rustig en langzaam uitsterven van klank, licht en beeld. Zijn dochter Lia vertelt :

    “Hij had zich van alles losgemaakt en zich naar God gericht.”

    Zijn gedichten krijgen een dubbele dimensie: de herfst wordt de herfst van het leven, symbool van vergankelijkheid.

    De avond wordt het nabije einde. Weemoed, de mysterieuze aanwezigheid van God, de vergankelijkheid, de stilte, de dood en het doodsverlangen keren voortdurend terug in zijn gedichten, die eigenlijk prachtige gebeden zijn.


            zkd8.jpg       dbqj.jpg
     

         In het mooie De Herfst blaast op den horen wordt het naderende levenseinde subtiel, raak en poëtisch uitgebeeld. Het begint met een schildering van de vergankelijke herfst : hoorngeschal, de bomen die ‘wieroken’, vruchten die overrijp zijn, spinnenwebben als gouddraden, reeën…

    Maar dan komt de realiteit, onze vergankelijkheid: “Alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom.” En dan treedt de gelovige Fé krachtig naar voren :

    “Gij zijt d’Eeuwigheid.” Een mens is God dankbaar voor al het mooie dat Hij ons schenkt : de natuur met alles erop en eraan. Tot slot: het einde, alles valt stil, niets groeit noch bloeit, “nu komt de wintertijd”. De wintertijd is ook in de Fé zelf begonnen, het einde is in zicht: “Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.” De Fé, de goede Fé is gelouterd, heeft afstand genomen van alles en is gelaten, klaar om tot God te gaan, klaar om te sterven. Wat gebeurde op 24 januari 1947 om 1.15 uur: “Ik ben bereid.”

     

    De Herfst blaast op den horen

     

    De Herfst blaast op den horen,

    en ’t wierookt in het hout;

    de vruchten gloren.

    De stilten weven gobelijnen

    van gouddraad over ’t woud,

    met reeën, die verbaasd verschijnen

    uit varens en frambozenhout,

    en sierlijk weer verdwijnen…

    De schoonheid droomt van boom tot boom,

    doch alle schoonheid zal verdwijnen,

    want alle schoonheid is slechts droom,

    maar Gij zijt d’Eeuwigheid!

    Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt

    en zegen ook zijn vruchten.

    Een ganzendriehoek in de luchten;

    nu komt de wintertijd.

    Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.

    Ik ben bereid.

     

     

    *********************

    11-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een literaire Kanthandelaar - Kees Fens

    Een literaire kanthandelaar.

     

    RECENSIE, Kees Fens

    gepubliceerd op 05 januari 2001, bijgewerkt op 20 januari 2009

     

         ZIJN ROEM schuimde twee decennia over Vlaanderen, Nederland en Duitsland. Voor wie er nu over leest, is het onwezenlijk. Hij werd de grootste Vlaamse schrijver geacht. In 1916, toen Pallieter verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij P.N. van Kampen & Zn, begon het succes van een wereldbeeld, van een taal, van een niet bestaand land dat Vlaanderen heet, van een door God, begijnen en de natuur gezegend peperkoekstadje, Lier genaamd, van een schrijver die Felix Timmermans heette.

     

         Die was in 1916 30 jaar en had enkele jaren eerder zijn literaire pessimisme opgegeven en het leven op de dood teruggewonnen - hij zou zelf hebben gezegd dat hij 'verrezen' was (hij was een meester in het hanteren van het wijwater van een katholieke beeldspraak). In ontelbare boekenkasten stonden zijn werken: in lichtgeel of beige linnen gebonden boeken, gedrukt op mooi dik papier, vaak door hemzelf geïllustreerd, met wat primitieve tekeningen of houtsneden uit een tijd dat de wereld nog gelukkig was. Tweemaal werd hij voorgedragen voor de Nobelprijs.

    Hij kreeg ten slotte, hartje oorlog, de Duitse Rembrandtprijs en dat heeft hem na de oorlog veel ellende bezorgd. Hoewel hij toen nog schreef, was het met zijn werk gedaan. Zijn beste boek, Boerenpsalm, was in 1936 verschenen, misschien het enige werk waarin hij vergat dat hij als Felix Timmermans moest schrijven.


                  wmnb.jpg
     

         Timmermans vertegenwoordigt bij uitstek het type van de sociale schrijver. Dat is de populaire auteur die ten slotte de hoofdfiguur van al zijn werk wordt en langzaam een fictief karakter krijgt of dat cultiveert. Timmermans heette 'Den Fé' en dat is moeilijk anders dan noodlottig te noemen. Hij leek door hemzelf getekend. De sociale schrijver is het bezit van zijn lezers. Die verwachten van hem steeds hetzelfde, of ze hem nu lezen of horen.

    Timmermans laat zich als type van de sociale schrijver vergelijken met Godfried Bomans, bij wie leven en werk ook - in schijn natuurlijk - samenvielen en wiens Haarlem even fictief is - de woonplaats voor het eigen fictieve 'ik' - als Timmermans' Lier; bij wie de Haarlemmer die hij was, even denkbeeldig was als de Vlaming bij Timmermans. Veranderen is voor de sociale schrijver onmogelijk. Als Timmermans heeft ook Bomans bijna altijd hetzelfde geschreven. De schrijver als publieke figuur houdt het werk in stand, het werk het karakter van de publieke figuur. De literaire schemertijd begint na de dood van de schrijver. Misschien is het meest kenmerkende aan het type auteur dat hij een cultfiguur is, met een hechte kring van bewonderaars. Die cultus is nooit een literaire alleen. Bomans was de vertegenwoordiger van de humoristische burgercultuur, Timmermans van de folkloristische landelijke of dorpscultuur. Met de daarbij passende wereldbeelden.

     

         De geschiedenis is zelden of nooit barmhartig voor de sociale schrijver. Zijn literaire grootheid lijkt tijdens zijn leven onaantastbaar, bij velen. Maar er zijn al dwarsliggers. Die krijgen na de dood van de schrijver hun gelijk. De literaire roem van Timmermans is voor ons nauwelijks voorstelbaar, zeker als men bedenkt dat hij door velen de grootste gevonden werd tussen schrijvers als Stijn Streuvels (vergelijk Timmermans' beste, Boerenpsalm, met Streuvels' in 1902 verschenen Langs de wegen), Herman Teirlinck, die zeer grote, veelzijdige (zijn schitterende stadsroman, Het ivoren aapje, verscheen in 1909), Willem Elsschot, wiens Villa des Roses drie jaar voor Pallieter uitkwam, Cyriel Buysse, later Gerard Walschap en Maurice Roelants en anderen. Allen kunnen we tot de moderne literatuur rekenen, om het wereldbeeld van hun werk, om hun stijl. En toch, boven die reuzen werd Felix Timmermans uitgeheven en de hemel in geprezen (of de aarde, maar dat was voor hemzelf bijna hetzelfde).

     

         Ik moet zeggen dit raadsel nooit te hebben kunnen oplossen. Een verklaring geef ik onder voorbehoud. Al kwam Pallieter terecht op een lijst van verboden of voorbehouden boeken (niet op de Index) - het boek is later gekuist, een haast lachwekkende vertoning -, hij was een katholiek schrijver, een katholieke Vlaamse schrijver. In hem hebben al of niet vooraanstaande katholieke Vlamingen ondergebracht wat zij als het beste van de Vlaamse katholieke traditie zagen, een projectie vol misverstanden en wensen, om niet te zeggen: mythen van de eigen aard.

    Timmermans heeft zeer veel over zijn Vlaams zijn en over zijn geloof gesproken. Zo problematisch als het eerste was, was het tweede vanzelfsprekend: geloven is Gods lucht in en uit ademen, met de hele schepping. Een religieus denker is aan Timmermans niet verloren gegaan, een roomse gevoelsmens wel. Het gelovig wereldbeeld is zo eenvoudig als een volle kersenboom. En het Vlaamse geloof is een volksgeloof.

     

         De getrouwen zijn nog niet verdwenen. Hun centrum moet het Felix Timmermans Genootschap zijn, dat sinds 1972 bestaat en een jaarboek uitgeeft, waarin studies over het werk van de auteur verschijnen. Een der oprichters ervan is Gaston Durnez, vele jaren een even uitnemende als snelle journalist bij het dagblad De Standaard, schrijver ook van de geschiedenis van die krant. Hij heeft nu een uiterst omvangrijke biografie van Timmermans gepubliceerd, die ook in veel opzichten een geschiedenis is van katholiek Vlaanderen in het interbellum.

    De schrijver en zijn kring krijgen beiden haast evenveel aandacht, in het laatste geval misschien te veel, want het effect is het beeld van een vrij gesloten wereld, waarin een andere Vlaamse literatuur niet of nauwelijks lijkt te bestaan, laat staan als maatstaf geldt. Men ontkomt nauwelijks aan de indruk dat Durnez tijdens het schrijven van het boek of misschien in al zijn genootschappelijke jaren, of in de tijd dat hij zelf in Lier woonde, verlierd is. Timmermans is 'Den Fé' en daar bleven de klokken stille staan. Het gevolg is een wellicht vertederende intimiteit, een zekere knussigheid, maar ook ieder gebrek aan afstand.

     

         De biografie is geschreven in een groot aantal kleine hoofdstukken, die vaak op zichzelf staan en soms de indruk geven dat de auteur weer opnieuw begint. Hoofd- en bijfiguren krijgen soms een eigen hoofdstuk, wat kostbare historische informatie oplevert over met name Timmermans' relatie met Duitsland, maar niet minder over het kleine artistieke leven in Lier. Wie het boek als een geschiedwerk rond Timmermans leest, zal weinig te klagen hebben. Ook het Vlaamse activisme en nationalisme, met name tijdens de twee wereldoorlogen, krijgen gedetailleerd gestalte. Dat was ook noodzakelijk, om het laveren van Timmermans zichtbaar te maken.

    Ik geef toe dat dat woord 'laveren' te Noord-Nederlands gedacht is - het houdt al een beschuldiging in - maar de Vlaamse grenzen tussen wat wij noemen 'fout' en 'niet fout' zijn vanuit het noorden vaak moeilijk te trekken. Na de Eerste Wereldoorlog moest Timmermans enige tijd uitwijken naar Nederland, na de Tweede werd hij opnieuw beschuldigd (de Rembrandtprijs), maar vrijgesproken; het officiële bericht ervan heeft hij niet meer vernomen. Hij stierf na een paar zwarte jaren op 24 januari 1947.

     

         Timmermans werd in zijn jeugd opgeleid in de kanthandel van zijn vader. Hij zal als schrijver een typische kant-auteur worden, met zijn vaak schitterende versieringen van beeldende vergelijkingen. 'Kanthandelaar' lijkt mij ook niet helemaal onverantwoord. Hij vertoonde al vroeg aanleg voor tekenen en schrijven. Het beeld van zijn jonge artistieke jaren - met vrienden en geestgenoten in Lier - is heel goed. Hij liet zich vervoeren tot de mystieke en occulte richtingen, zoals die zich omstreeks de eeuwwisseling manifesteerden. Maeterlinck werd zijn geestelijke en literaire vader. Hij dompelde zich onder in de moderne tijd, in een introvertie die met zijn natuur in strijd moet zijn geweest. Van zijn geestelijke toestand is zijn in 1910 verschenen Schemeringen van de dood de zwarte neerslag.

    Maar hij stond op van een ziekbed dat zijn doodsbed had kunnen zijn, in het licht van het leven. Het werd weer het grote, wat naïeve kind dat hij in wezen was. Zo pist Pallieter van louter plezier zijn naam in de sneeuw. En Timmermans vond het geloof van zijn kinderjaren terug. De triomftocht begon.

     

         Timmermans' geest uit de troebele jaren wordt in de biografie het scherpst zichtbaar. Het lijkt er bijna op dat Timmermans met zijn wederopstanding een eigen geest kwijt is. Misschien dat hij ook daarom wel zo hard werkte. Zijn literaire schijngestalte maakt zijn werkelijke gedaante onzichtbaar. Ook Durnez heeft deze niet te voorschijn kunnen schrijven, behalve in de bladzijden over zijn laatste jaren, als hij opnieuw in de schemeringen van de dood terechtkomt.

    Tussen de twee donkere perioden in heeft hij zichzelf met uitbundigheid in leven gehouden, met dagelijkse verzadiging aan de roem ook, waaraan hij verslaafd raakte. De niet geringe misgreep van de Rembrandtprijs ziet Durnez als bevestiging van de thesis dat Timmermans 'de gevangene van zijn roem is geweest, die niet de kracht had om zich te bevrijden'. Dat laatste is begrijpelijk: bevrijding eruit betekende het niets. Zijn hang naar roem heeft hem ook al vrij vroeg lichamelijk gesloopt.

     

         De roem werd zeker door de Vlaamse kritiek voortdurend bevestigd. Er zijn tegenstemmen, maar ze lijken in de biografie geen kans te krijgen. Alle uitbundige lof van Van Duinkerken - zelf een Bourgondiër op de rand van het ravijn van de melancholie - had toch wel even het tegengeluid van bijvoorbeeld Ter Braak hoorbaar mogen maken. Zo schrijft die over Timmermans in zijn bespreking van Boerenpsalm: 'Hij is een uitgesproken provinciale natuur en stelt daar trouwens ook een eer in; hij heeft geen moeite gespaard om op zijn landgenoten en de hem eveneens zeer genegen Nederlanders de indruk te kunnen maken van een aan het platteland en de provincie verknocht persoon, met een vervaarlijke pijp in zijn mond, een zeer rond kind op den arm en in hemdsmouwen heeft hij zich laten fotograferen, zodat de lezers aan hem kunnen denken als aan een patriarch van het landelijke leven, maar is hij een boerendoorgronder?'

     

         Ik vind dit nog altijd uitstekend en de passage zou ook in een samenvattend beeld over Timmermans' gestalte uitstekend kunnen functioneren. Maar ja, Ter Braak bewonderde Elsschot, zal men zeggen. Ik meen dat het literaire werk (en de literaire figuur Timmermans) in deze biografie een wijdere context had moeten krijgen. Het is te geïsoleerd behandeld; er is maar één Fé, over wie dan ook alle kleinigheden - onbenulligheden vaak - verteld moeten worden. Ook dat maakt de biografie zo omvangrijk. Maar juist die aandacht voor ontelbare details en guitigheden is karakteristiek voor de soort aandacht die de sociale auteur krijgt. Zijn vereerders willen alles weten. Omdat alles typisch is. En dus niets.

     

     

    ********

    10-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Processies in Vlaanderen - Felix Timmermans

    De Processies in Vlaanderen.

     

    Uit "Ons Eigen Tijdschrift" - Door Felix Timmermans

     

         Kom zien! Kom zien! Kom uit Holland naar Vlaanderen! Kom naar de processies zien! Lijk vroeger het volk naar de stroomde als de gouden galjoenen feestelijk bewimpeld, het koren binnenbrachten, zoo kunt ge nu komen zien naar de stoeten die het brood des harten langs de straten dragen!

         Sedert de deugdelijke Mei de boomen als maagdekens heeft bebloemd en verzilverd, van de beemden tapijten, en van de hoven en tuinen glasramen heeft gemaakt; sedert de dreven zich als Rubensiaansche guirlanden over het landschap slingeren, en in elke boom en struik muziek bibbert, tot in October als de druiven rijp zijn, en het fruit de koperwordende boomen met de duistere edelsteenen der vruchten versiert, en de popels zich als gulden zwaarden naar den hemel heffen, gaat er geen Zondag over Vlaanderen voorbij, of hij tooit zich met de mystieke weelde en de kleurenluister der processies.

         De witte, zonnige Zondagwolken zien op hunnen hoogen tocht, van de Noordzee naar de Maas, telkens in verschillende dorpen, steden en gehuchten processies glanzen tusschen de huizen of op het groene veld, en den hemel wordt doorgonsd en doorslingerd van juichend klokkengelui! De zomerheiligen, die als schutspatronen naar hunne parochie lachen, van op de oude vanen, van uit hunne schemerige kerknissen, of uit de vlam der kerkramen, brengen een voor een de kermissen in het land, het land van Vlaanderen, waar vroomheid en zinnelijkheid ineengeweven zijn als de bloemen in een kloskant.

         Ter eere van den geestelijken stoet, die als een geur over de ziele schuift, volgt daarna de vette kermis, met veel vleesch, goed bier, lekkere rijstpap, en warmmakend gedans.

    En de processies die gaan langs de zee, langs de naar pekel en pekriekende haven; de proccessies die gaan over de heuvelen; rond de kloosters; in de Begijnhoven; langs de witte dorpen; in den geur der mastebosschen; de processies der steden, die der heerenstraten en die der armemenschbuurten, waar men uitteert, ze zijn allen even schoon en belangrijk en goed.      De eenen om hun kinderlijkheid, hun eenvoud en kleur, hun typiek, de anderen om hunnen strengen luister, hunnen barokken rijkdom of hunne ascetische plechtigheid; en allen strooien het licht en het goud eener hoogere poëzie in de grijze eentonigheid der dagen en des harten. Ze verlichten het jaar!

    En nu is 't weer de gulden tijd dat zij 's Zondags, dan hier, dan ginder, hunnen ontroerenden ronde doen. Weken op voorhand zijn de menschen er op bereid hunne processie te vergezellen, als lantarendrager, flambouwdrager, vaandrig, bedevaarder, of verkleed in heilige of zinnebeeld, en de anderen om ze plechtig te ontvangen.

         Vanen, klederen, sluiers, kronen, passieteekens, bloemenmanden worden voor den dag gehaald en nagezien. De heiligenbeelden opgefrischt met kleur of stoffen, 't koper en zilver gekuischt en geblonken; en de menschen die ze zullen zien voorbij gaan, zien uit naar de schoonste bloemen in hunnen hof om ze in vazen, nevens brandende kaarsen, op den vensterrichel, of op wit-overdekte tafels aan de deur, te zetten.

         Er zijn er die dien dag al de heiligenbeelden uit hun huis op de tafel zetten; en 'k zag eens een oudje, dat ook haar koperen schouwpenduul tusschen kaarsen, bloemen en heiligen had gezet. Door de kinderen wordt het strooisel gesneden, een volle korf. Zij kiezen er voor, blinkend, allerhand kleurig papier, dat ze met smipperkens chocoladezilver doen optintelen. En den dag als de stoel nadert, strooien zij het uit op de straat, over reeds gestrooid wit zand, en voegen er dan nog geurig kruid en bloemenblaadjes bij. De huizen, vooral op de dorpen en in de arme buurten, werden opnieuw gewit, met een roze, groen of blauw tintje er in, om af te steken. De fanfaren en harmoniemaatschappijen leeren nieuwe stukken. Waar de processie zal voorbij komen, wapperen dien morgen al de vaandels aan de gevels; de kaarsen worden aangestoken; de heiligen buiten gezet en de vazen met bloemen, en de heel vromen hebben krammen in den muur nevens vensters en deur, waar ze houten met rozen versierde kaarsenkandelaars aanhangen. Ten einde van de straat is er vlug een houten altaar, in nagemaakt marmer geschilderd, opgetimmerd.

         En dan met al dit strooisel op den grond, dit wit zand, die bloemen en heiligen, en al dit licht, die zuchtende vlaggen en het juichende klokkengegalm; en in de verte het plechtig, naderend muziek, de eerste schittering der processie van achter den hoek, en het op zijn paaschbest gekleed volk dat zich op de kant schaart, is het alsof er een wit wonder over de huizen gezegen is. En dat is het ook; vooral voor wie gelooft dat God zelf in hostievorm seffens de huizen met zijn voorbijgang zal begenadigen.

         Maar nu is het ook voor elk menschenoog, dat door de processie in een feest gedraaid wordt van kleur en schoonen luister, blanke ontroering, naïeve vroomheid en geestelijke verheuging.


    8b4u.jpg
     

         Dit laatste vooral, hoe er van uit de omgang een verheuging opvlindert, een kermis, een opheffing, en zoo u niet het geloof geeft, dan toch doet bewonderen een geloof dat verheugt, verfrischt en wijn over 't hart giet. O! Die processies! Regenbogen van bewegende kleuren, dageraden van fonkeling over witten sneeuw, wandelende tuinen, kerkraam-vizioenen achter witte wolken en blauwen wierrookgeur.

         De gewone indeeling eener processie is als volgt:

         Vooraan de man met het hooge kruis en twee misdieners met brandende kaarzen in groote kandelaars. Dan eenige flambeeuwdragers, daarna een vroom genootschap met het lint hunner orde over de borst; eenigen dezer, als 't vrouwen zijn in witte maagdekleeren, zoo mannen in wit roket en rooden of groenen rok, die een heiligenbeeld op den schouder dragen. Dan de harmonie, vlaggen, maagdekens met teekens en verbeeldingen voor het beeld van O. L.-Vrouw, dan weer een genootschap, de lantaren- en flambouwdragers, de wierrookkers, de bellers, de zangers, de eerewacht, en om te sluiten de baldakijn, waaronder de priester de remontrance draagt, waarvoor elkeen knielt, en dan de veldwachter met blanken sabel, in de stad gendarmen of soldaten, en voor 't laatst volk van stad en omliggend dat biddend de begankenis volgt.

     

         Maar nu verschilt het van stad tot stad, en van dorp tot dorp, in luister en aantal. Er zijn processies, zooals die uit groote steden, waar verschillende harmonies hunne muziek laten ruischen, waar een zonondergang van vaandels zijne kleuren laat wapperen, waar rijkversierde gildestandaarden schitteren, honderd maagdekens een witten muziekdroom opwekken, en tientallen van Heiligenbeelden boven de hoofden schijnen te wandelen, verschillende genootschappen en een dreef van koperen en zilveren lantarens de stoet vergezellen.

         Boerenprocessies zijn er waar er zelfs nog geen harmonie is, en slechts een clarinet en een trommel ’t eenigste muziek uitmaken, en heel de stoet nog geen dertig meters lang is.

    Maar allen doen even schoon aan, en vertellen raak de zucht, de noodwendigheid om te feesten in kleur en in glans.

         Ons volk is een volk dat naar buiten leeft, en zijn mystiek en zijn zinnelijkheid zoo geweldig mogelijk met versierselen paleert. Maar ge moet de processies zien in de verschillende oorden van Vlaanderen, in de dorpen en de steden, om eerst te beseffen wat een sugestive macht er van uitgaat.

         Ge moet ze zien in hun kader en hun decorum die mentalen en die dingen! Die koppen soms! Van de echtvromen met licht achter hun voorhoofd, van de femelaars die hun oogen omhoogtrekken, van de burgers rond en gezond, de frissche blondheid der maagdekens, en de trage gelatenheid der bedevaarders. Ge moet ze zien elke processie in haar midden; die van de visschers langs de zee; die van de boeren op den buiten, die van de Begijnen op het Begijnhof, die van de armen in de stegen. In hun midden met het decorum der oude huizen, de witre dorpstraten, of ingezakte hutten. Zoo krijgen en houden ze hunne eigen volle waarde, hun eigen kleur en licht. Och! die verscheidenheid en die eigenaardigheid.

         Men staat telkens verbaasd over den grooten rijkdom. De vlaggen der gilden zwaar van dikke zijde, kleur als mengeling van hyacinten, verbleekt en verzilverd door den tijd en door. opgerold te liggen. Nu wapperen ze in de lucht als vierkanten dageraden.

         De vanen van vingerdik fluweel, barok met gouddraad, en valsche edelsteenen heiligen omlijstend. Elke vaan wordt door twee mannen getorscht, struische kerels in rooden rok en wit gepliseerd hemdeken; die vanen zijn zoo breed, dat men ze dwars in de smalle straten moet voortdragen, en wanneer er wat wind over het land rolt is men verplicht de vanen op den schouder te leggen, als een beloftelandtrophee.

         Ook de lantarendragers zijn in rood en wit, en de standaarddragers in middeleeuwsch costuum, er zijn er te paard en te voet. 't Zijn wonderen van edelsmeedkunst die zilveren lantarens, die de witte struispluimen versierde Baldakijn vooraf gaan, als rivieren van klaarte en licht. En boven de koppen der menschen toonen de gepolycromeerde, oude heiligenbeelden de teekens van hun martelaarschap en de palm der overwinning.

         Maar 't zijn vooral de Lievevrouwenbeelden met hun zwerm van witte maagdekens die banderollen, wimpels, korven, en zinnebeelden dragen, die in elke processie den grooten luister verspreiden.


                       Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Haast al die Lievevrouwenbeelden geuren naar 't mirakel. De eenen zijn in een boom gevonden, de anderen zijn in stukgeschoten ruinen, of kloosterbranden blijven recht staan en blijven blinken; anderen zijn op de rivieren meegedreven, toen de beeldstormers en Noormannen ze in 't water wierpen. Die van ’t Begijnhof van hier laat gezelleiaansch van haar vertellen:


    O Honingzoete beeld uit Holland langs de baren der zee

    hier aangespoeld en in ons stad gevaren.

     

         Overal gaat ze mee in den stoet haren goddelijken zoon vooraf, als een echte moeder, plechtig, spaansch gekleed, met wit brokaat zijden kegelkleed, waar de gouddraad-bloemen en krullen een vuist dik op liggen, en dan daarover een behermelijnde slijpmantel van zijden fluweel, of van de uitgezochste stoffen, waar bloemen en vruchten en vogelen in ranken en buigen. Zwaar gekroond is zij met een krone van zilver, waar ditmaal echte robijnen, safieren en amythisten in gloeien en fonkelen. Voor haar is 't fijnste zilver, de duurste staf, de schoonste steenen, de tederste Brusselsche kanten, en waar zij den overvloed van goede tijden gezien heeft, staat zij onder een arkade van zilver en goud. Zij draagt haar kind op den arm dat eveneens gekroond is, en met de andere hand draagt zij den gesterden scepter, de gouden sleutel, en de kostelijke juweelen die geslachten van vroomheid haar hebben aangeboden.

     

         Als zonnen blinken de relikwiekasten. Er zijn er lijk gouden doozekens, en een kind kan ze dragen, er zijn er waarop primitiven een heiligenleven hebben geconterfeit, en op de schouder van twee meisjes drijven ze als scheepjes door de straten; maar er zijn relikwiekasten, lijk die van Sint-Gommarus te Lier, een geweld, een triomf van louter zilver, gedreven zilver, gedragen door 24 boerenkerels die waggelen onder het gewicht. En dan zijn daar nog de priesterkasuivels, Lentedroomen van kleur, waarover de bleeke gezichten van middeleeuwsche kasteeljuffrouwen hebben gebogen gezeten. En dan de kinderlijke verbeeldingen waar personen en groepen tafereelen uit het oude testament of uit het lijden van Jezus verbeelden.

         Daar is bizonder de Boetprocessie van Veurne voor bekend. Zij is luguber, vol donkere mystiek, afgewisseld met de naïeve kleurige uitbeeldingen van gewijde tooneelen. Onder de blakende Julyzon ziet men tientallen van boetelingen in zwarte zakken, met slechts twee gaatjes voor de oogen, zware kruizen dragen. Vroeger jaren waren het echte boetelingen, die van heinde en verre met zondenberouw zich kwamen afjakkeren. De tooneelen door 't volk gespeeld en verbeeld, laten in verschillende groepen het leven van Jezus zien, en de menschen die de bewuste personen verbeelden, doen dit alle jaren en zijn trots op hun beroep.            Camille Lemonier heeft daar een schoonen roman op gebouwd : "Le Petit Homme de Dieu", en Antoon Thiry heeft het verhaal op eene sappige, ongeëvenaarde manier vertaald : "Het ventje van Onzen Lieven Heer". Dan hebt ge de processie van 't Heilig Bloed te Brugge. Het ideaalste decorum voor een processie! Patriarchen en Bischoppen luisteren haar op. Koningen komen haar bewonderen, en kunstenaars lijk Korngold en Rodenbach hebben er hooge inspiratie in gevonden. De Processie van Antwerpen: een weelderig vizioen van Rubens, de vollen luister der Renaissance, een glansrijk vertoon van den rijkdom der borgers wier rijkgevulde schepen over alle zeeën varen. Men voelt er in de pronkzucht, het feestelijk gevoel van den geldwinnenden sinjoor in, het breed gebaar van milde handen.

         En dan hebt ge... maar neen; ik wil geen bladzijde vullen om ze een voor een op te sommen. Maar kom ze zien de processies der rijke steden, der provincie-nesten, der dorpen en der gehuchten. Kom ze zien op de Begijnhoven; eenvoudig zijn ze, zuiver, naïef, en soms tragisch, zooals die van Lier waar nog zeven in groote lakens gemantelde Begijnen aan de 380 van vroeger herinneren. Kom ze zien de kloosterprocessies, die langs het stille veld rond het klooster, alleen voor dennenbosch en wiegelend koren de prachtigste Gregoriaansche zangen laten opgaan. Kom ze zien op de dorpen, waar de fanfare hard blaast en waar den akker groen en rijp wordt, waar ver in 't bosch de koekoek roept, en de leeuwerik boven de molen omhoog klimt.

         En ge zult den geest van Breugel nog gewaar worden. Kom ze zien in de achterbuurten waar de heiligen grauw zien en het dun koper niet blinkt. Kom ze zien langs de zee, waar de Lievevrouwen bruin zijn van de zoutige zee, en van de gebeden der moeders wiens zonen in den storm zwalpen.

    Alle Zondagen nu, slingeren de klokken hunne vreugde naar de drijvende volken! Ze roepen het volk uit hunne huizen met bloemen en kaarsen! Kom zien, ook gij die in Holland woont, en ge zult gezeten hebben aan een feest der oogen des harten!

     

    *********

    09-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toespraak in 1957 - Jose De Ceulaer

    Toespraak bij het openen van de Timmermanstentoonstelling te Lier.

     

    Door José De Ceulaer - zaterdag 15 juni 1957.

     

         Als bewonderaar van een schrijver die in de allereerste plaats een dichter was, ook, en vooral in zijn prozawerk, en als jonge vriend van een mens die door zijn ruime geest en zijn edel gemoed de eerbied en de genegenheid afdwong van degenen die het voorrecht hadden nader met hem in contact te komen is het mij een dubbele vreugde vast te stellen, dat, tien jaar na zijn veel te vroegtijdige dood, Felix Timmermans als letterkundige de plaats begint te krijgen die hem toekomt en als mens het eerherstel waarop hij het volste recht heeft.


                           Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Bij een herdenking als deze van een persoonlijkheid als die van Felix Timmermans zouden bittere overwegingen naar aanleiding van verloochende vriendschap of officiële miskenning ongepast zijn. Daarom kan men er zich in volle oprechtheid over verheugen, dat de tijd de hartstochten gelouterd heeft en dat deze hulde aan de nagedachtenis van een groot schrijver, een trouwe Vlaming en een edel mens een sereen en piëteitvol karakter heeft.

     

    De adel van zijn persoonlijkheid geeft aan zijn letterkundig werk een hoger reliëf.

    Voor Felix Timmermans was ieder boek de inhoud van zijn hart.

     

         In zijn eerste gedichten heeft het gehunkerd naar bevrijding; toen het bevangen was door levensangst, uit geestesverwarring en geloofstwijfel geboren. Toen de bevrijding kwam heeft het gejubel in een overdadige roes van bewondering voor al wat ongerept is in de natuur.

    Het heeft ons de kostbare gave van de bewondering medegedeeld, de vreugde om de vreugde. Tussen twee meesterwerken in, Pallieter en Boerenpsalm heeft het ons deelachtig gemaakt aan de blijdschap van een heilige als Franciskus en aan de simpele vreugde om de kleine dingen. In Boerenpsalm heeft het ons de dankbaarheid om het bestaan geleerd spijt de dagelijkse zorgen, de vreugde ondanks het verdriet. In Adagio heeft het ons geleerd, zonder bitterheid en zonder angst, rustig en sereen afscheid te nemen van alle aardse dingen, in het klare besef van de betrekkelijkheid van alle tijdelijke waarden en het verlangen naar het bezit van de eeuwige waarden. Het werk van Felix Timmermans verschaft ons geen uitsluitend esthetisch genot, het heeft de betekenis van een edele, een diepmenselijke, een blijde boodschap, die we in een tijd als deze, eensdeels tot onze spijt en anderdeels tot onze vreugde, een gelukkig anachronisme kunnen noemen.

     

         Dat die blijde boodschap gehoor heeft gevonden tot ver buiten de grenzen van ons taalgebied, bewijst deze tentoonstelling, waarin we een rijke keuze vinden uit de vele vertalingen die over de ganse wereld weerklank hebben gevonden.

     

         Men heeft wel eens beweerd dat zijn succes in Duitsland te danken was aan nazistische propaganda, maar men vergat daarbij dat Pallieter reeds in 1921 in het Duits vertaald werd en dat er in 1933 honderdduizend exemplaren van verspreid waren. Men vermoedde toen evenmin, dat de Duitse vertaling van Het Kindeke Jezus in Vlaanderen de 91.000 exemplaren zou bereiken in 1955 en dat Juffrouw Symforosa thans op 160.000 exemplaren zou verspreid zijn. Men wist toen nog niet, dat de Catholic Press te Ranchi "The Harp of Saint Francis" in I949 in Indië zou verspreiden en dat dezelfde vertaling onder de titel "The Perfect Joy of St. Franciscus" in 1954 te Londen zou, gepubliceerd worden, dat een andere vertaling onder dezelfde titel in mei 1952 op de Amerikaanse boekenmarkt zou worden gebracht, dat er in oktober van hetzelfde jaar een tweede editie zou komen, het volgende jaar een derde en in 1955 een op ruime schaal verspreide pocket-edition.

         Pallieter alleen reeds werd in negen talen omgezet: achtereenvolgens in het Duits, Frans, Engels, Zweeds,Tsjeeks, Italiaans, Esperanto, Deens en Fins.

    Andere romans of verhalen werden in het Spaans, Hongaars, Pools, Lets, Sloveens, Slovaaks, Servisch, Roemeens, Hebreeuws, Japans en Chinees gepubliceerd.

     

         Men heeft geschreven dat sommige van zijn werken deden denken aan het onverbeterd opstel van een schoolknaap of geen pijp toebak waard waren, men heeft hem een babbelkous en een harlekijn genoemd, men heeft zijn taalfouten en anachronismen vet onderstreept, men heeft de oorspronkelijkheid van sommige werken in twijfel getrokken, men heeft voorspeld dat zijn werk hem niet zou overleven, men heeft hem beklad en miskend, men heeft hem diep onrecht aangedaan - maar hij schreef ongestoord verder.

     

         De tijdsstromingen lieten hem zo goed als onberoerd. Hij beschreef een wereld zonder de drukte van het moderne verkeer, zonder het geloei van fabriekssirenen, zonder sociale noden of intellectuele problemen, maar ook zonder vijandschap en haat.

     

         Hij verplaatste ons in een wereld met minder problemen, maar meer vrijheid, meer schoonheid en meer geluk. Met een scherpe blik en een rijke verbeelding, met zin voor kleur en gevoel voor atmosfeer, met milde humor en vooral met warme liefde keek hij om zich heen naar het kleine gedoe van eenvoudige mensen, naar het voortdurende wonder van de wisseling der seizoenen en naar het eeuwige raadsel van de mens als dusdanig, buiten alle plaats- en tijdsverband om.

     

         Meer en meer is men tot het besef gekomen, dat men hem dikwijls niet volledig of verkeerd heeft begrepen. Men blijft hem lezen, men blijft hem liefhebben.

    Welk is dan het geheim dat zijn werk zo geliefd gemaakt heeft. Is het zijn soms nuchter realisme of zijn romantiek, zijn humor of zijn sappigheid, zijn boeiende verteltrant of zijn plastische kracht, zijn rijke beeldspraak of zijn gemoedelijkheid? Wellicht een mengeling van al die elementen en vooral zijn oorspronkelijk dichterschap, waarmee hij de dingen om zich heen, buiten ieder tijdsverband om, heeft bekeken en beschreven alsof er nog geen namen voor bestonden, en de warme menselijkheid die hem de boodschap deed verkondigen, dat het leven ondanks alles waard is om geleefd te worden. Hij heeft zijn lezers een spiegel voorgehouden waarin ze gelijktijdig het beeld herkennen van zichzelf en van de mens die ze zouden of hadden willen zijn.

     

    Deze tentoonstelling brengt het bewijs dat Felix Timmermans blijft voortleven in zijn werk. Een grotere hulde kan hem niet worden gebracht.

     

    Lier – 15 juni 1957

    *****

    02-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Godfried Bomans - Daniël De Vos

    Felix Timmermans en Godfried Bomans.

    Door Daniël De Vos.

    De kleine Erik lag, juist op het ogenblik dat dit boekje begint, in het oude bed van grootmoeder Pinksterblom met de troonhemel en de zijden kwasten, en keek over de rand van het blanke laken de schemerige kamer in.

    Zo begint één van de meest geliefde romans uit het Nederlands taalgebied, nl Erik of het klein insectenboek.  Velen hier aanwezig hebben het ongetwijfeld in hun jeugd gelezen.

    De auteur van dit boekje GODFRIED BOMANS was vele jaren de meest gelezen schrijver van Nederland.  En ook in ons land was hij erg geliefd en vele Vlamingen kenden hem van de televisie.  De Nederlandse TV-zenders waren in de jaren 60 & 70 bij ons razend populair. Wij keken massaal naar Swiebertje, de shows met Mies Bouwman of Berend Boudewijn of naar die schitterende TV-spelen met topakteurs als Ellen Vogel of Paul Steenbergen. En ook Godfried Bomans was geregeld te zien in diverse programma’s. Hij was immers naast schrijver ook een mediapersoonlijkheid. Hij werd geboren in 1913 en stierf plots in 1971, slechts 58 jaar oud. Het drukke leven had zijn gezondheid totaal ondermijnd.

                            7qj4.jpg

    In 1936 verscheen De memoires of gedenkschriften van Mr. Pieter Bas, in 1939 gevolgd door Erik, of het klein insectenboek. Erik werd onmiddellijk razend populair en werd later talloze keren bewerkt voor jeugdtoneel. In 2004 werd het boek ook verfilmd. Vanaf november 1945 verscheen in de Volkskrant dagelijks de strip Pa Pinkelman en Tante Pollewop. Bomans schreef de tekst en de schitterende tekeningen waren van Carol Voges. Zijn grote liefde voor het oeuvre van Charles Dickens was bekend en hij vertaalde onder meer diens Pickwick Papers.  Bomans was een ernstig man, maar hij had zeker ook een groot gevoel voor humor en een onverslijtbare ironie.  En een passie voor Sinterklaas. Vanaf 1941 trad hij voor het eerst op als “goedheiligman” en later zou hij nog vaak bij intochten op TV in die rol optreden.  De geliefde auteur was vaak te horen op de radio en verscheen geregeld op TV, ondermeer in de programma’s Kopstukken en Bomans in triplo. Hij hield van Vlaanderen en werkte enthousiast mee aan de reeks Bomans in Vlaanderen waarin hij een hele lijst bekende Vlamingen bezocht. Hij was ook te gast bij Marieke Timmermans en haar dochter Lia. Later maakte hij nog o.m.  Bomans in Israel en Alleen op een eiland:  in deze laatste reeks verbleef hij een week alleen op het onbewoonde Waddeneiland Rottumerplaat en maakte vandaar uit dagelijks radioverslagen.  Het primitieve leven en de kou hebben zeker zijn vroegtijdig overlijden bespoedigd.

                              jkhd.jpg

    Nog enkele titels van boeken:  Sprookjes (de rijke bramenplukker), Van de hak op de tak, Denkend aan Vlaanderen, Capriolen, Een Hollander ontdekt Vlaanderen, Op de keper beschouwd en we vermelden ook nog even het toneelstuk Bloed en liefde.

    Ik wil u graag één anekdote niet onthouden:  Bomans werd in oktober 1963 benaderd voor de Edison-uitreiking van het Grand Gala du Disque. Eén van de optredende artiesten was Marlene Dietrich. Bomans stond naast de diva die hij erg bewonderde en vertelde live op TV een anekdote die eindigde met het beroemd geworden citaat, dat hij had gehoord van een “heel oud mannetje” dat naast hem in de bioscoop zat, nl.  “Had mijn vrouw maar één zo’n been!”

    En wat had die grote Bomans nu te maken met Felix Timmermans?

    In de Volkskrant van 20 februari 1947 schreef hij:

    De eerste maal dat ik iets van Timmermans onder ogen kreeg, was in de zomer van 1922. Ik was toen juist 9 jaar: een goede leeftijd om “Leontientje” te gaan zien!  Het stuk werd in de Haarlemse St.Jansschouwburg opgevoerd.  ./.   De dag tevoren had ik, achter in de tuin, onder een meidoornboompje, “De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt” gelezen. Ik vond het ’t mooiste boek dat ik ooit gelezen had.  Dit was ook zo, want ik had er maar drie gelezen: “Winnetou, het opperhoofd der Apachen”, “Goudhartje” en “De geschiedenis der Franse Revolutie”.  ./.  Ik wist dus precies wat er komen ging, toen de volgende avond het gordijn open ruiste… Ik zag Isidoor met Leontientje over het toneel wandelen, arm in arm, bloemrijk fluisterend over hun verborgen liefde. Haar vader, de horlogemaker, was er tegen. Ja, hij wijst Isidoor de deur. Is er dan niemand in de zaal die deze ellendeling het gebouw uitwerpt? En zie… de gevolgen blijven niet uit: Leontientje sterft. Als mijn vader mijn met tranen overgoten gelaat ziet, klopt hij mij vluchtig op de schouder:  het is Annie van Ees maar, zegt hij geruststellend. Dat kan wel zijn, maar bij de garderobe barst ik in luid geween uit.  Sinds dat ogenblik beschouwde ik Timmermans als de meester der meesters. Groter dan Winnetou. En hij was Goudhartje zelf. Voor het eerst in mijn leven had ik gedronken aan de verraderlijke bron der schoonheid, die niet lest, doch alleen maar dorstiger maakt.

    Godfried Bomans en Felix Timmermans hebben elkaar slechts éénmaal ontmoet. Op 5 juli 1946, toevallig de zestigste verjaardag van Timmermans. De toen 33-jarige Bomans bezocht de zieke auteur in gezelschap van journalist en toneelschrijver Marc Tralbaut.

    In het kostbare boek Herinneringen aan Felix Timmermans, met bijdragen van verschillende auteurs en verzameld door Timmermans’ boezemvriend Renaat Veremans (Antwerpen 1950), vinden we ook 2 bijdragen van Godfried Bomans.  Eén daarvan brengt het relaas van dat bezoek aan de meester:

    In de heerlijke zomer van 1946 bevond ik mij voor het eerst  in Antwerpen. Ik logeerde in een klein burgerlogement, schier tegenover de Onze-Lieve-Vrouwekerk, op een pleintje dat, naar ik meen, de Handschoenmarkt genoemd werd. Op de ochtend van de tweede dag had ik het geluk de heer Marc Tralbaut te ontmoeten, die mij voorstelde Felix Timmermans een visite te brengen. In de tram naar Lier vertelde Tralbaut mij over Timmermans de dingen, die deze sinds de bevrijding overkomen waren.  Zo kwam het dat ik een uur later Lier binnenwandelde met een geheel andere opvatting over Timmermans, dan toendertijd boven de Moerdijk gebruikelijk was. Zelden heb ik zo’n doodvermoeide man gezien.

    Bomans treft Timmermans ontredderd aan, lichamelijk en geestelijk gebroken. En Bomans deed wat weinigen opbrachten:  met zijn pen verdedigt hij Timmermans!

    In 1967 verscheen bij uitgeverij Lannoo het boekje Denkend aan Vlaanderen . Hierin vinden we de befaamde tekst In defence of Timmermans.  Verwijzend naar de tekst van George Orwell “In defence of Wodehouse”, neemt Bomans het op voor de Lierse auteur. Timmermans was in de oorlog “fout” geweest, waar anderen “goed” waren: nuances kende men niet. Dat fout zijn bestond uit het accepteren van een cultuurprijs van de stad Hamburg. En ook heeft hij wel eens een Duitse uitgave van zijn Pallieter gesigneerd, wanneer een Duitse soldaat hem daarom vroeg.

    Bomans schrijft:  Na de bevrijding heeft Timmermans de tol betaald voor zijn vrijwillige begrenzing. De oorlog vraagt om een volwassen houding en hij was daarvoor niet toegerust. Met diep verdriet en in oprechte verbazing, heeft hij die verguizing ondergaan, die plotseling boven zijn krullenkop losbarstte. Hij stond verbijsterd: “Ik ben toch het Vlaamse volk altijd welgezind geweest.” Volkomen waar. Hij heeft met gulle hand gegeven,  zijn leven lang. Hij zat gevangen in de atmosfeer van Lier, waar men een uitgestoken hand met warmte drukt. Dat daar toevallig een soldaat aan vast zat, dat was “politiek”. Ik had daar geen gedacht van, zei hij mij. En hij meende dat. Dat hij die hand één keer had moeten dichthouden en er een vuist van maken, dat heeft hij niet begrepen. Eren wij hem nochtans om wat hij wel begreep. Het is veel geweest.

    In diezelfde tekst lezen we ook:

    Wie in Lier rondloopt en daar nog iets hoopt terug te vinden van wat Felix Timmermans er destijds heeft ingestopt, die komt van een kouwe kermis thuis. Je springt er nerveus over de zebrapaden van het ene geveltje naar het andere en dankt God dat je het weer gehaald hebt. En intussen komt de gedachte op: hoe heeft Timmermans dat klaargespeeld? Het antwoord is dat Timmermans zijn ogen heeft dichtgedaan. Hij zag in het binnenste van zijn hoofd een visioen van Lier en heeft zich toen vast voorgenomen om het zo te houden. Lier is gewoon een bladzijde uit zijn werk:  hij heeft het hele stadje zelf geschreven.

    Maar des te meer bewondert Bomans de literaire prestatie die Timmermans heeft geleverd en hij schetst dan een beeld dat Marieke Timmermans zo prachtig vond:

    Hij heeft over Lier een glazen stolp gezet en al die geluiden buitengesloten. Het is er stil. Aandachtig en in zichzelf verzonken, schuifelen zijn mensen door de kromme straatjes en heffen af en toe het hoofd op om naar een leeuwerik te luisteren. Want de stolp is hoog: hij reikt tot de hemel en God zit er ook nog in.

    Rond deze woorden lezen we in het tijdschrift Berkenkruis van januari 1968 een bijdrage van de Vlaams-nationalistische politicus en publicist Ward Hermans:

    Het was de voorlaatste dag van de 31e Boekenbeurs te Antwerpen. Godfried Bomans sprak over zijn jongste boek Denkend aan Vlaanderen en meer bepaald over de bijdrage rond Timmermans. Eerlijk bezonnen en eerlijk bedoeld, bleef het een scheefgetrokken beeld van één van de grootste onder onze schrijvers van deze eeuw. De visie van Bomans over Timmermans “die in zijn zelf-beslotenheid over een Lier schreef dat nooit heeft bestaan”, kreeg kritiek van verschillende interpellanten uit de zaal. Ik herinnerde de heer Bomans  aan het feit dat vele Vlaamse schrijvers tijdens de repressie letterlijk werden gekraakt.

    Maar, aldus Ward Hermans, men kan de auteur niet begrijpen, wanneer men de schrijver van de “Schemeringen van de Dood” niet leert kennen in diens jeugd en vooral dan in de jaren van het Aktivisme met de eerste repressie die daarop is gevolgd en die de Fe met zijn overgevoelig,  dichterlijk gemoed tot aan de rand van het graf bracht. Had hij immers in 1918 niet mee het Jong-Vlaams Manifest ondertekend?  Hij zat helemaal niet onder een “Lierse stolp” hermetisch afgesloten van de wereld. Hij wist maar al te goed waarom het ging in de strijd om het bestaan van zijn volk./.  Men heeft na de oorlog de besten in dit land vermoord, in dit land waar meer dan honderd schrijvers tot paria’s werden gemaakt. Dat is iets wat men in Noord-Nederland niet schijnt te weten ofwel vergeet.

    En Ward Hermans besluit: Hier volgde dan een applaus door honderden in de zaal. En Godfried Bomans is toen rechtgestaan en verklaarde:  Geachte toehoorders, dit is wel geen vraag doch een korrektief op wat ik heb gezegd. Dit ruiterlijke antwoord van de Noord-Nederlandse schrijver kreeg meteen applaus uit de zaal.

    Tot slot wil ik graag nog citeren uit Gedachten rond Timmermans, de tweede bijdrage van Bomans aan het boek Herinneringen aan Felix Timmermans:

    Het is merkwaardig te zien, met welk een laatdunkendheid deze meest vertaalde der Nederlandse auteurs, in de officiële handboeken wordt afgedaan. Men verwijt hem dat hij slechts één zijde van het Vlaamse volkskarakter zou tot uiting gebracht hebben: zijn bonhomie en gulheid van levensaanvaarding, zodat achter Fé’s brede rug het uitzicht op het werkelijke Vlaanderen dreigde teloor te gaan.  Bovendien zou hij ook “heidens” zijn. Men ziet daarbij de talrijke bladzijden over het hoofd, die van een diepe religiositeit getuigen. Een derde verwijt betreft zijn onverbeterlijk optimisme. Maar Timmermans kende wel degelijk de “schemeringen van de dood”, zo heette immers zijn eerste boekje ./.  De populariteit van Timmermans werd zo groot, dat zij zich tegen de drager keerde. Hij kon zich helaas van Lier niet losmaken. Hij bleef er zitten. En hij werd een bezienswaardigheid, evenals de Sint-Gummarustoren en het begijnhof aldaar.

    *****

    01-07-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Isadrolda - redactie Ons Land ( I - IV - MCMXXXIII )

    Isadrolda.

     

    Een verrassing, die geen verrassing mocht blijven

     

    Uit " Ons Land "  -  1 april 1933.

     

         Luisterrijke vertooning van het oude Vlaamsche Volksstuk "Isadrolda", of wat een maagdelijn lijden kan. Speciaal gearrangeerd door Felix Timmermans. Liederteksten van Urbain van de Voorde en Marnix Gijsen. Speciale tooneelmuziek en zang door Jef van Hoof, Renaat Veremans, Karel Candael en andere maatslagers van naam ende faam.

    Voor de liefdadigheidsmaatschappij "Onze Kanarievogels".

     

                       b6pl.jpg

        
    Dezer dagen beleefden we de grootste verrassing van onze menschelijke loopbaan. Een vriend stormde onze redactie binnen en brieschte :

    "Weet ge 't al? In de Vlaamsche Opera wordt druk gerepeteerd aan Isadrolda !"

    "Isadrolda ? Isa-drol-da ?"

    "Ja ! Isa-drol-da! Nieuw werk van Felix Timmermans."

    "Allez ! Na St. Franciskus.... Maar wacht eens! Snoodaard ! Isadrolda is zoo oud als de straat "Precies ! Maar Timmermans heeft het aangepast aan onze tijden al naar hij het gesnuffeld heeft."

    "Het komt me voor dat gij gesnuffeld hebt."

    "Juist. En het resultaat is : Er wordt in de Kon. Vlaamsche Opera (directie Flor Bosmans) weldra Isadrolda opgevoerd, speciaal gearrangeerd door Felix, onzen, uwen...."

    "Neen, de mijne niet...."

    "Door den nationalen Fé. Maar hij heeft niet alleen alle lauweren willen plukken ! Er wordt, evenals in de klassieke tragedies van meneerke Herman Teirlinck, óók in gedanst, gesprongen, gezongen, gejubeld en..."

     

    "En...."

     

    "Enfin. Er komen liederen in voor. En de teksten ervan worden nu eens niet geschreven door de bekende liedertekstwevers als daar zijn Willem Gijsels en Jef Mennekens, maar door niet onverdienstelijke beginnelingen als Urbain Van de Voorde en Marnix Gijsen ...."

    "Maar dat zijn serieuze jongens! "

    "Zeker is het serieus. En de muziek is van Renaat Veremans, die, gij weet het...."

    "....een vriend is van Fé."

    "En er is ook muziek van Jef Van Hoof. Van Candael ! En het muzikale gedeelte staat onder de magistrale leiding van...."

    "Julius J. B. Schrey ?"

    "Neen, van Flor Bosmans, die, naar ge weet, een uitstekend Wagner-dirigent is."

    "Zeker."

    "En het eigenaardigste is dat verschillende kunstenaars aan de opvoering van het gewrocht medewerken."

    "Dekors van Lode Seghers ?"

    "Neeje zulle, ziet ge van hier ! Maar het is een feit : Felix Timmermans zal optreden en Isidoor Opsomer en Em. de Bom. En Ernest Claes.


                 a9vt.jpg

    Alice Nahon vertolkt de vrouwelijke hoofdrol, Emiel Hullebroek is de mannelijke vedette.

    Jozef Muls, gezien zijn baard, zal een duivelsche figuur uit te beelden krijgen. Verder treden nog op Lode Baekelmans, Lode Monteyne en Lode Zielens in een koor van Lode's.

    Gerard Walschap zal een leuke travestie hebben. Hij moet voor de vertolking van Adelaïde borg staan. Marnix Gijsen is opgever......

    "Hoe ?"

    "Souffleur ! Gezien het om een blijspel gaat kan de te ernstige Urbain Van de Voorde niet medewerken. Maar andere rollen worden — en meesterlijk — vertolkt door Gerstmans, Bastin, Ronsse, die in het tooneel der hel in hun waarlijk element zijn.

    Hier neemt trouwens Rik Senten de regie waar.

    Gevreesd wordt echter dat hij Machtens te zeer zal willen in het licht stellen.

    Als tegenwicht..."

     

    "Tegengewicht, bedoelt ge."

     

         "Als tegengewicht heeft men Piet Hobin 's medewerking verkregen, alsmede deze van Moons die in dat tafereel de queue zal zwaaien.... Men had gehoopt dat Huysmans en Van Cauwelaert een duo zouden hebben komen voordragen, maar gezien de gebeurtenissen der laatste dagen is dat niet mogelijk. Wel zullen zij zijde aan zijde de voorstelling bijwonen.

    Het duo wordt nu vertolkt door de heeren Junes en Herbiet.... Et voila."

     

    "Hoe? En voila...."

     

         "De inhoud van het stuk is deze : in een Spaansch kasteel zucht Isadrolda (Alice Nahon). Haar hardvochtige vader (Felix Timmermans) wil haar doen trouwen met den valschen minnaar (Isidoor Opsomer). Zij weigert. Zij bemint Emiel Hullebroeck, met wien zij een liefdeduo heeft. Haar vader vraagt raad aan zijnen doktoor (G. Schamelhout), aan zijn biechtvader en roept eindelijk den duivel aan (Jozef Muls – voor des duivels reuk zorgt Sus van El, specialist). Alvorens Jozef Muls verschijnt, als duivel wel te verstaan, heeft Isadrolda een hartroerend gesprek met Adelaïde (Gerard Walschap) en Het Meisje Lea (Maurice Roelants, die de rol var Ubain Van de Voorde overneemt).

         Het eerste bedrijf eindigt met een machtig duo, gezongen door Felix Timmermans (bas) en Jozef Muls (weeke tenor). Het tweede bedrijf is, evenals Swane, een kermis.

    Hier komt van alles in. Op de kermis staan de sportlui, aangevoerd door Rik Senten. Gerstmans en Machtens geven demonstraties. Verschillede schilders (Servaes, Permeke, Baseleer, Vaes) trachten vruchteloos hun schilderijen te verkoopen.

     

         Onder de menigte bevindt zich Isadrolda met hare vriendinnen. Zij hebben een verboden gesprek over het duistere bloed. Daar nadert de venijnige Jozef Muls — als —duivel....

    "Maar Muls is de goedheid zelf !"

    "Hij nadert.... hij roept zijne duivelen op en vooraleer Gerstman, Machtens, Hobin en andere spiermenschen iets kunnen verhinderen, wordt Isadrolda geschaakt..... Ik vertel den draad van de historie bondig, maar in dat tweede bedrijf gebeurt heel wat.

    Het derde bedrijf ontvouwt zich in de hel. Groot ballet. Genre Faust.

    De duivels, (alle optredende uit het tweede bedrijf), tempteeren Isadrolda, – die vruchteloos om haar vriendinnen roept, en tenslotte voor Jozef Muls als duivel bezwijkt.

    Ze zegt den vriend van haar vader tot man te nemen en het laatste tooneel zien we hoe Isidoor Opsomer zegeviert, en, en met instemming van Felix Timmermans Isadroldake wegvoert, met een yacht naar een blijde wereld...."


                  46xx.jpg
     

    "Maar droom ik nu of..."

    "Neen! De voorstelling gaat door op 3 April in de Vlaamsche Opera.

    Alleen menschen van speciale kaarten voorzien mogen er binnen. De opbrengst gaat naar de liefdadigheidsmaatschapij : Onze Kanarievogels" !

     

    "Halt"

     

         Hier brieschen wij weg. En het resultaat van ons brieschen is, dat onzen lezers een primeur wacht. Zij van onze lezers, die Antwerpen bewonen mogen naar de algemeene herhaling komen van dit groot spektakelstuk. Zij heeft plaats op a.s. Zaterdagnamiddag te 3 uur in de Vlaamsche Opera, opening der deuren : 2 uur – doek : 3 uur (stipt).

     

         Geen uitnoodigingskaarten worden verstrekt! Alleen met dit blad in de hand mag men binnen. Maar binnen wordt de grootste stilte in acht genomen! Wij hopen dat onze lezers onze pogingen zullen beloonen en in massa oprukken.

    De hierbij geplaatste foto's werden door ons genomen tijdens een der allerlaatste repetities.

     

    *************

    21-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans op het spoor - Bernard Kemp

    Timmermans op het spoor.

     

    Uit De Standaard 28 april 1972  -  door Bernard Kemp

     

         Het is slechts wanneer wij stil in het graf liggen, dat men ons eindelijk beoordeelt naar wat wij naar best vermogen hebben geleverd. En wat Timmermans heeft nagelaten zal meer dan één geslacht in Noord en Zuid een vreugde zijn. Bij den dood komt vertedering en wordt de waarde herzien, dan pas komt er evenwicht in de waardering. De populariteit ontstemt niet meer; de buitenlandse waardering, vertaling in 17 talen wekken morgen wellicht nationalen trots. Maar dan is de schrijver dood en begraven...» Zo sprak Lode Baekelmans in zijn In Memoriam voor de Vlaamse radio, bij het overlijden van de gevierde en ook grimmig aangevallen schrijver, nu 25 jaar geleden. Het was een zeer juist en sereen inzicht van een man, die nog als voorbeeld wordt aangehaald als er van eerlijkheid en onbaatzuchtigheid en openheid in de letteren wordt gesproken. (Een voorwaar zeldzame deugd in een wereldje waar nu nog meer partijdigheid en kliekjesgeest heerst dan een kwarteeuw geleden.

    Als er nu wel eens strubbelingen en enerverende vergissingen zijn in de verhouding tussen schrijvers en gerecht — die altijd wel in zekere mate problematisch zal zijn, — nu wordt ons ten minste het spektakel gespaard van schrijvers die het gerecht aanporren om tegen andere schrijvers op te treden.)


         Deze beschouwing tussen haakjes wordt ingegeven door een aantal feiten die in herinnering worden gebracht door de voortreffelijk gedokumenteerde studie van L. Vercammen cssr. Felix Timmermans, De Mens - Het Werk uitgegeven door Heideland-Orbis ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van Timmermans' overlijden.

    Men verneemt in dezelfde bladzijden, waaruit dit citaat is gelicht, dat Baekelmans aangedrongen had bij het ministerie van Onderwijs op vertegenwoordiging bij de begrafenis, maar het antwoord was een weigering...


    3rhf.jpg
    samen met Marieke en Lia
     

         Op de laatste bladzijde maakt de auteur een bondige inventaris van wat we de aktualiteit van Timmermans zouden kunnen noemen. Hij verwijst naar het belang dat hij in het universitair onderwijs krijgt toegemeten, naar herdrukken en vertalingen, maar vooral naar folkloristische en toeristische cultus rond zijn werk en zijn personages. Hij kondigt ook de luxueuze uitgave van het Mercatorfonds aan... Ik mis daarin wel precieze gegevens over heruitgaven en vertalingen, want daaraan zouden we kunnen meten wat de waardering is voor Timmermans, na 25 jaar.

         Zo op het eerste gezicht, zonder cijfers bij de hand, heb ik de indruk dat hij in een bepaalde bevolkingsgroep, ik bedoel leeftijdsklasse, nog hoog wordt gewaardeerd, maar dat hij in een literatuur die op dit ogenblik vooral gekenmerkt wordt door cerebraliteit, abstraktie, formalisme en achterdocht tegenover de werkelijkheid, nauwelijks nog meespeelt.

         De tegenstroom van het vitalisme heeft daarentegen aan buitenlandse voorbeelden een agressieve heftigheid ontleend, die het hymnisch lyrisme en psalmische ingetogenheid van Timmermans links (zo men wil rechts) laat liggen als bijna vrome Biedermeier. In die zin geloof ik niet dat dit deel van Baekelmans' verwachtingen werd ingelost: er is naar mijn gevoel nog geen evenwicht gekomen in de waardering, de tegenstellingen zijn nog niet opgenomen in een betrekkelijk ruime consensus, zoals die bv. wel duidelijk baanbreekt voor een Streuvels en (reeds) voor een Walschap.

     

    Dokumentatie

         Louis Vercammen die op tijd en stond toch wel een warme pleitbezorger voor Felix Timmermans wordt, heeft zich van deze situatie terdege rekenschap gegeven. Zijn verantwoording zet hij in met volgende beschouwing: «Het wereldbeeld is sindsdien enorm veranderd. Het vraagt al een hele inspanning om zich in te leven in zijn denkpatroon en leefwereld, die dan nog teruggaat tot de negentiende eeuw. Zijn opvattingen over leven, liefde, kwaad, geloof, plichtsbesef e.d. zijn heden anders gekleurd of door andere waarden vervangen.»

         Deze laatste zin loopt wel een beetje mank, maar is in zijn bedoeling juist En hij gaat verder : «Sexidolatrie en geweld, revolutie en Derde Wereld, beat en drugs zijn hem onbekend. Toch blijkt hij in binnen- en buitenland nog lezers te vinden, die even willen verpozen van deze jachtige tijd.»

     

         Daartegenover verdedigt hij ook de aktualiteit van Timmermans: « Ook in zijn tijd heeft hij lange haren en baard gedragen, kwam hij in opstand tegen de bourgeoismentaliteit, heeft hij de prioriteit van de mens op de techniek verdedigd, stelde hij liefde centraal in het leven, streefde hij naar federalisme, veroordeelde hij de oorlog en predikte verdraagzaamheid, eiste hij als mens en kunstenaar zijn vrijheid op, heeft hij geprotesteerd tegen het omhakken van bomen, het schenden van het landschap of het slopen van de oude stadskern.

    Zo is hij weer verrassend aktueel ».

         Dit is een boeiend portret van de mens Timmermans, het spreekt je wel erg aan, in feite is het naast de eigenlijk belangrijkere vraag: wat betekent zijn werk nog voor ons vandaag? Dit is nog geen terechtwijzing voor de auteur, want deze beschrijving van de mens Timmermans ligt in het verlengde en dient tot aanloop van een uitgebreide dokumentatie over de mens Timmermans. Deze dokumentatie is toegespitst op de levensomstandigheden, de biografie, waarin dan het werk ter sprake komt, zowel in zijn externe genesis als in de weerklank die het vond bij pers en publiek.

     

    Interpretatie

         Hierbij moet ik dan de opmerking herhalen die ik maakte bij het voorgaande werk van Louis Vercammen Vijftig Jaar Pallieter, nu zowat vijf jaar geleden. Dit nieuwe werk is ontstaan volgens hetzelfde patroon: alles wat maar enigszins belangrijk is rondom de werken komt uitgebreid aan bod, en dit is de boeiende zijde van zulke dokumentatie en het maakt ze ook belangrijk. Doch een diepgaande analyse van de werken zelf wordt hier evenmin geboden als in het boek over Pallieter.

         Dit hoeft voor mijn part ook niet, en beide studies hebben andere belangrijke verdiensten. Het behoort tot de zo noodzakelijke voorstudie, om eenmaal tot een meer grondige interpretatie te kunnen komen van het werk zelf. Ik stel het hier maar tamelijk scherp, omdat de titel van het boek enigszins misleidend zou kunnen zijn: de mens - het werk. Het tweede aangekondigde paneel bestaat inderdaad slechts (slechts?) in de ordening van massa's externe biografische gegevens, zodat ik al even graag de titel zou opgevat zien als «De mens aan het werk».

         Ik zeg dit dan ook maar om mijn verhouding tot dit boek zo precies mogelijk weer te geven; dankbaarheid om het gepresteerde werk, dat eindelijk een biobibliografisch raam heeft opgebouwd waarbinnen dokumentalisten verder nog boeiende en noodzakelijke aanvullingen kunnen aanbrengen, maar ook beklemtoning van het feit dat het belangrijkste nog moet gebeuren, en op basis van zulke voorbereiding ook zodra mogelijk moet kunnen gebeuren: interpretatie en situuering van een oeuvre en van een kreatieve persoonlijkheid, die toch een mijlpaal zijn geweest in de ontwikkeling van het Nederlandse proza.

     

         Zo kan ik ook wel begrip en waardering opbrengen voor het motto waaronder deze studie vaart: «On s'attendait à trouver un auteur, on est ravi de trouver un homme» (A. Croisset).

    Ik vind deze uitspraak nogal aprioristisch denigrerend voor de "Schrijver": het is toch maar als de schrijver die hij is geweest dat de mens zich aan mij opdringt. Er wordt in het motto daarom naar mijn gevoel al te zeer gespekuleerd op verschil in de waardering voor «de schrijver» en «de mens». Zulk motto vind ik gevaarlijk, en ik vrees dat de auteur, met zijn zuivere overgave aan de mens die Timmermans is geweest, dat gevaar niet helemaal doorzien heeft, en binnen de spanningen tussen de persona practica en de persona poëtica van de kunstenaar de klemtonen verkeerd legt.

     

         Een aanzet tot zulk incident lag nochtans wel besloten in een beschouwing als de volgende: « Er zijn ontelbare manieren om over Timmermans te schrijven. Ons is de grote eenheid tussen mens en werk opgevallen. Het ontstaan van een boek heeft soms alleen anekdotische waarde. In andere gevallen is de kennis van levens- en tijdsomstandigheden een onmisbare faktor om tot een dieper inzicht in het werk zelf te geraken. Dit boek wil alleen maar een wegwijzer zijn.»

         Hij maakt dus zelf ook het onderscheid tussen belangrijke en niet belangrijke omstandigheden en feiten. Maar in het werk zélf blijkt dit niet.

    Het hoeft niet, maar dan had ik gaarne een ondertitel gehad als die in het werk van Borgers over Van Ostaijen: «een dokumentatie»; en binnen dit beperkend raam krijgt zijn werk dan ook zijn juiste, en helemaal niet te onderschatten draagwijdte.

     

    Schema

         De ordening van zijn dokumentatie volgt, m.i. terecht, het stramien van Timmermans' levensloop. Hij deelt die in vijf stadia in: Vormingsjaren (1886-1910), Eerste bloeiperiode (1911-1923), Middenperiode (1924-1934), Tweede bloeiperiode (1935-1944), Naar de toppen (1944-1947). Het schema is dat van de ontwikkeling van Timmermans' schrijverschap, maar daarbinnen worden ook een aantal biografische realia versast, die soms nogal van verre met het werk te maken hebben. Ik ben wat blij dat hij de "Middenperiode" tussen de twee "bloeiperioden" geen periode van inzinking heeft genoemd, want geleidelijk aan is men die periode met Pieter Bruegel en met De harp van Sint-Franciscus gelukkig toch wat positiever gaan evolueren. Dat neemt natuurlijk niet weg dat na Pallieter  Boerenpsalm terecht als zijn tweede hoogtepunt beschouwd blijft

         Alleen het laatste hoofdstukje "naar de toppen" past m.i. niet in dit raam; daar wordt het menselijk gehalte ineens in de plaats van het literaire geschoven: Timmermans maakt daarin als mens en gelovige een loutering door die aangrijpend is, maar Adagio betekent niet de piek van zijn oeuvre. Westerlinck heeft al zeer vroeg de poëtische kwaliteit van Timmermans' poëzie op zijn juiste waarde getoetst, nl grote waardering maar met inzicht in specifiek poëtische beperkingen. — Adriaan Brouwer haalt ongetwijfeld nog het niveau van de werken uit de middenmoot maar overtreft Boerenpsalm zeker niet De term "Uitbloei" lijkt me daarom gelukkig — In het laatste hoofdstuk heeft, het leven van de mens de kurve van de artistieke ontwikkeling in Vercammens optiek doorkruist Het is een illustratie van zijn metode en zijn visie waartegen ik enig bezwaar geopperd heb.

     

         Dit nu gezegd zijnde, kunnen we ons veilig voelen aan de hand van de auteur die ons meeneemt door het leven en het landschap van Timmermans. Zijn gelukkige jeugd in de kleinsteedse Biedermeierstad bij uitstek, Lier, zijn eerste literaire kontakten, zijn ontdekking van de literatuur door de bril van het symbolisme en van het pseudo-mystieke fin-de-siècle. De eerste grote ontmoeting met de schilder Raymond de la Haye, die hem bracht tot teosofische mystiek en okkultisme en met Flor Van Reeth die hem meetroonde op een retraite bij de trappisten in Achel Zijn tweede retraite daar, alleen, eindigde op zijn diepe krisis die een hele tijd zou aanslepen. Over deze Sturm-und-Drang-periode schrijft pater Vercammen heel gevat: «Oververzadiging van gevoelens en ondervoeding van het intellekt, daar ligt in de aanvang de sleutel van Timmermans' zieledrama.»

     

         Dat alles resulteert in een «eerste oogst» Begijnhofsproken waarin hij samenwerkte met Antoon Thiry, helemaal in de sfeer van de begijnhofverheerlijking (in het raam van de «Villes mortes»), verschenen gebundeld in 1911; Schemeringen van de dood werden, met illustraties van Flor Van Reeth, door De Lille gedrukt in 1911. Ook aan Timmermans' verzen en toneel uit die jaren wordt uitgebreid aandacht besteed. De auteur resumeert deze aanloop als volgt: «Vanaf de romantiek van Conscience en het schilderachtige van De Laey, via het realisme van Streuvels, gaat het naar het subtiele van de symbolisten en het geheimzinnige van Maeterlinck.»

         De konfrontatie met werkelijke doodsangst nav. een operatie zal hem van zijn literatuur genezen. Een soort van lyrisch dagboek van iemand die het leven als voor het eerst ontdekt, zal hieruit ontstaan: Pallieter, meer een idee dan werkelijkheid, de wensdroom van een teruggevonden vitaliteit. Dan komt de oorlog. Je krijgt in het boek enkele bladzijden interessante lokale anekdotiek die niets met Timmermans te maken hebben, maar voor je wrevel word je dan enkele pagina's verder vergoed door een flitsend raccourci: « In maart 1916, op het ogenblik dat de slag om Verdun woedde, dat Pallieter verscheen, dat Gent zijn Vlaamse universiteit kreeg en er een nieuwe lente over de wereld kwam, begon Timmermans aan Het kindeken Jezus in Vlaanderen

     

         Ik moet hier de samenvatting van het boek opgeven, maar de lezer heeft nu toch een staalkaart van de manier van werken van Vercammen. Op die wijze komen alle werken van Timmermans in het boek ter sprake, in een krans van vaak lokale anekdotiek die meer dan eens ook belangrijk is voor een beter begrip van de boeken. Ik zou zelfs zeggen, de boeken zelf worden te zeer in die anekdotiek opgenomen, hoewel ik véél liever het omgekeerde had zien gebeuren. Er is overigens voor mij een diskrepantie tussen Timmermans' schrijven en zijn aktieve leven.

         De auteur spreekt over de grote eenheid tussen mens en werk, toch konstateert hij terecht dat Timmermans zich op een bepaald ogenblik al te zeer wierp op literaire nevenaktiviteiten, vertelkunst, stads- en reisbeschrijvingen, enz. (bl. 103). «Kleinkunst» noemt hij dat. Ik schrok mij een aap bij het lezen van een zin als de volgende: «Neem Lier weg uit het werk van Timmermans en er blijft slechts een zielloos geval over.» In volgende zinnen blijkt dan gelukkig wel wat de auteur hiermee bedoelt: niet het werk van Timmermans maar Lier.

     

    Diskrepantie

         Maar de diskrepantie waar ik het over wou hebben, is die tussen de grote kunstenaar en zijn onpraktische houding in het leven. Vercammen situeert naar mijn gevoel zeer zuiver het vraagstuk van Timmermans' positie en houding tijdens de Tweede Wereldoorlog (tijdens de Eerste overigens ook). Als beroemd schrijver, ook en in de eerste plaats in Duitsland, had hij het al even moeilijk als bv. een Streuvels.

         Dat een kunstenaar niet altijd de praktische konsekwenties van ogenschijnlijk onschuldige uitingen zoorziet, kan gerust worden aangenomen, vooral als die kunstenaar, zoals in Timmermans' geval, meer betrokken is op een eigen opgebouwde wereld dan op de maatschappelijke werkelijkheid. Het kan sommigen nu, in een wereld waarin de kunstenaar zich nogal geredelijk engageert, moeilijk vallen dit in te zien, maar daarmee raken we de diepgaande ambiguïteit van de positie van de kunstenaar in de maatschappij aan.

         Op dit niveau wordt de diskussie door Vercammen echter niet gevoerd, hoewel dit m.i. wenselijk zou zijn. Dan vervalt echter zijn stelling van verregaande eenheid tussen mens en werk. Tenzij er ene Timmermans is, de innerlijke, die je in het werk terugvindt, en een andere, de onrealistische idealist. De eenheid tussen leven en werk wordt dan inderdaad een probleem. En dat probleem heeft Vercammen niet opgelost al heeft hij er belangrijk feitenmateriaal voor verzameld.

     

    Parallel

         De diskussie met zijn boek is daarom met deze bladzijden niet voltooid. Ik zou mijn ervaring met dit werk als volgt willen samenvatten: veel sekuur verzamelde gegevens, waarvan sommige op de rand van de overbodigheid staan, geen syntese van de hele figuur, ik bedoel van leven én werk. maar een parallelle behandeling daarvan, geen evenwicht tussen anekdotiek omtrent een boek en analyse hiervan. Waarom hij Boerenpsalm bv. een "epos" noemt, kan ik met de beste wil niet begrijpen. Het is geen lapsus als hij schrijft: «Een belangrijk deel van de epische schoonheid verkreeg Timmermans door het aanwenden van de psalmenvorm.»

    Dat lijkt me een kontradiktie te zijn.

    Al deze bezwaren nemen niet weg, dat het werk om zijn dokumentaire waarde voortaan onmisbaar is voor de Timmermansstudie.

    Het boek bevat een goede Literatuuropgave, de lijst van Timmermans' werken met verwijzing naar de bladzijden in het boek, de lijst van de vertalingen (nagezien en aangevuld door H. Tomme en Hilda van Assche)

     

    ****************

    20-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De goede Fee van vader Van Kampen - Gaston Durnez

    De goede Fee van vader Van Kampen.

     

    Uit De Standaard - Door Gaston Durnez

     

         Vader Van Kampen weegt de nieuwe "Pallieter" op zijn hand en glimlacht tevreden. Kivar-geiteleer met goudopdruk. Oudhollands papier met schepranden. Alle oorspronkelijke tekeningen van Timmermans. Negenentwintigste druk. En ongezuiverd, zo fris als de eerste editie. „Ik herinner mij, zegt de 83-jarige Amsterdamse uitgever, dat ik de eerste hoofdstukken van "Pallieter" heb gelezen in "De Nieuwe Gids", je weet wel, de beroemde Nieuwe Gids. Een hele tijd geleden, vlak voor de eerste wereldoorlog. Het vliegt voorbij!

         Ik ging met dat blad naar mijn vader. Dit is mooi, zei ik, dit moeten wij uitgeven. Mijn vader toonde zich allesbehalve geestdriftig. Zal zo iets wel verkocht worden? vroeg hij. Ik pleitte, ik praatte als Brugman, maar hij bleef denken dat het boek voor Hollandse lezers ongeschikt was. "Kijk", zo luidde een van zijn opmerkingen, "kan dat nou, in zo'n boek, een man die zijn naam in de sneeuw staat te wateren?"

    Jongens, wat heeft er sindsdien al niet in romans gestaan!


         De grijze uitgever wrijft met een voorzichtige vinger over het omslag. Een goed boek moet je ook aan de buitenkant voelen leven. Of begrijp je dat niet als je geen uitgever bent?

    "Er zijn bij ons nu al vier generaties aan bod gekomen Een oude Firma. Mijn zoon is de vierde Van Kampen die de zaak bestuurt. En elke generatie heeft tegen de zin van de vorige een boek uitgegeven dat een grote bijval kreeg, voor mijn vader was dat "Eline Vere".

         Mijn opa wou er helemaal niets van weten. Een ongezonde, decadente, languisante juffrouw! zei hij. Mijn vader luisterde niet en liet maar drukken. Dat was in 1889. Het werd een succes".

    De vierde generatie zit er bij en grinnikt :

    — Ik heb de kans niet gekregen, iets tegen de zin van mijn vader uit te geven! Bij ons gaat het net omgekeerd. Nu is het de vader die wel eens wat op de markt wil brengen dat de zoon niet wil.

    De derde generatie kijkt op en steekt de vinger uit naar de vierde :

    — Dat is juist. Jij was direct al een oud mannetje!


                            6os2.jpg
     

    MELK EN HONING

         Felix Timmermans begon zijn meesterwerk te schrijven in 1911, toen hij vijfentwintig jaar was. Het handschrift wordt nu nog bewaard in zijn laatste woning, het grote witte huis in de Lierse De Heyderstraat, waar hij in 1947 overleed en waar zijn vrouw nu te midden van duizend kleurrijke herinneringen woont. Met een rollend, vloeiend pennetje schreef hij de lofzang op het leven in een hoog cahier met een kartonnen omslag, waarvan hij de pagina's zelf in twee smalle kolommen verdeelde. Vooraan en achteraan staat een lijstje van literaire werken die hij had gelezen en misschien bezat. Op het eerste gezicht zou je denken dat het een dagboek van een boekhouder is, maar op het omslag plakt een wit rechthoekje met schoolse letters: "Pallieter".

         Timmermans was nog bezig aan het boek toen hij kennis maakte met Marieke Janssens, met wie hij in 1912 zou trouwen Hij las haar het proza voor, in stukjes en brokjes, gaf haar naam aan de teerbeminde van zijn held "en 't was alsof ineens de wereld groter werd en met een nieuw, kinderlijk geluk omhangen". Hij liet het verhaal lezen aan Hugo Verriest, die zong van geestdrift. Willem Kloos, waar Felix met diep ontzag naar opkeek, kreeg het in handen en publiceerde het onmiddellijk in zijn tijdschrift.

    Het laatste fragment moest verschijnen in september 1914. Een maand voordien brak de eerste wereldoorlog uit. Toen Timmermans met Marieke, zijn hond en de gehele familie uit het belegerde Lier wegvluchtte, naar West-Vlaanderen, droeg hij het handschrift van Pallieter mee, als zijn enige en grote schat, onder zijn jas.

     

         "De oorlog was er de oorzaak van dat het boek pas in 1916 van de pers gekomen is, vertelt vader Van Kampen. Het was niet zo'n geschikte tijd om uit te geven. De verbindingen met Lier waren ook niet alles, al hebben wij vrij geregeld contact kunnen onderhouden. Toen Pallieter dan eindelijk toch verscheen, kreeg hij onmiddellijk enorme weerklank. Niet moeilijk te begrijpen! Het was een droeve, sombere tijd — en opeens kwam daar een vrolijke, levenslustige man opdagen. In een idylisch landschap van melk en honing!

    Hij stak de mensen een hart onder de riem en daar waren zij hem dankbaar voor".

         "Felix zelf heb ik pas na de oorlog persoonlijk leren kennen. Hij week toen voor een tijdje naar Nederland uit en stuurde mij een telegram dat hij op een bepaalde dag in Amsterdam zou aankomen. Ik weet nog dat de afspraak even mis liep en dat het hem wel wat ontredderd moet hebben. Felix was geen reiziger, niet iemand die graag van huis ging. Het liefst van al bleef hij in zijn eigen stadje, bij zijn eigen mensen. Wij leerden hem waarderen als een goede man, die niemand kwaad wilde of kon doen. Velen dachten en denken nog dat hij een uitbundige, feestelijke Vlaming was, maar eigenlijk was hij zeer gesloten van aard.

         Hij toonde zich stil en teruggetrokken, begon maar te vertellen als hij je kende. Maar dan was het ook een vreugde naar hem te luisteren. Dan haalde hij grappige anekdoten boven, sprak een kleurrijke taal, wist duizend vrolijke uitdrukkingen. Een Pallieter-figuur was hij niet, zeker niet. Pallieter was zijn wensdroom. Zijn reactie tegen de dingen die hem belaagden. Het verlangen dat in hem leefde".

     

    SMAKELIJK

         Vader Van Kampen woont in Loenen aan de Vecht : een bakstenen huis met witte ramen, met een bloementuin, met een gracht voor de deur en een weg van klinkers die in smalle bochten tussen hagen en weiden kronkelt in de richting van eindeloze plassen vol zilver.

    De zon schijnt op het terras en op de boeken en de bruine foto's die voor mij uit de kast worden gehaald. Timmermans glimlacht mij toe, zijn vrienden zijn weer jong.

    Vader Van Kampen vertelt over een editie van het Bruegelboek die hij ergens heeft liggen maar die niet voor de dag wil komen. "Ik had ze meegenomen naar Lier, ze was pas uit.

    We zaten te praten in de mooie kamer. Fee had een van zijn kinderen op schoot, misschien Gommaar. Hij nam een penseel en waterverf om de platen van het boek speciaal voor mij te kleuren. Maar omdat hij geen water bij de hand had en er niet om wou gaan, doopte hij het borsteltje in zijn glas koude Bourgogne en schilderde daarmee".

         Op de middag rijden we naar een wit restaurant dat met zijn terras-tenen in het water staat. Op de heldere vlakte vóór ons glijden zeilboten over hun eigen spiegelbeeld. Wij drinken een genevertje en bestellen eerst haring, daarna paling.

    De hemel ligt in het water, aan onze voeten.

         Timmermans was geen Pallieter, maar hij hield wel van eten en drinken, zegt de zoon Van Kampen. Ik kwam eens in  Antwerpen, in het staurant van een warenhuis — in die tijd reisde ik veel in Vlaanderen, ik bezocht er elke boekhandel en kende iedereen, wij waren de enige Nederlandse uitgeverij die dat ginder deed. Ik kwam in het restaurant en ik zag Timmermans aan een tafeltje zitten. Hij veegde net zijn kin schoon met zijn servet. Ik groette hem. — Moet je eten? vroeg hij. — Ja, zei ik. — Dan blijf ik ook nog wat zitten, zei hij. En hij bestelde een tweede maaltijd en at smakelijk mee.

     

    SOORT NAAM

         De witte zeilen brengen mijn gastheren en de echtgenote van Vader Van Kampen op het thema van hun geliefkoosde watersport. Het gaat over boegen en masten en een pasgeschilderde kajuit. Maar ook die hebben iets met Pallieter te maken. Jarenlang heeft de uitgever een jacht gekoesterd met de naam van de Lierse dagenmelker op zijn flank. Nu nog varen er in de buirt boten rond die zo heten. Voor mij is dat het ogenblik om te verhalen over Vlaamse toerauto's, limonadefabrieken, chocoladesoorten, herbergen, fotoclubs, weekbladen en winkels die de naam hebben gedragen of nog dragen. Pallieter is van het boekomslag gestapt en in het volksleven binnengedrongen. Hij is een soortnaam en een werkwoord geworden, een zinnebeeld en een uithangbord.


        
    "Het boek was onmiddellijk een van de best-sellers in onze uitgeverij en is dat lang gebleven, zegt de zoon Van Kampen. Ook het andere werk van Timmermans ging heel goed. Felix was een topper. In 't begin van de jaren dertig daalde de belangstelling een beetje, maar "Boerenpsalm" trok ze toen weer omhoog. Dat vind men over het algemeen een van zijn beste boeken, sommigen zeggen : zijn beste. Na de tweede wereldoorlog kende zijn populariteit een inzinking. Dat duurde geruime tijd. Tot onze Omnibussen kwamen.

         Dat was een idee van ons, die Omnibussen. Wij zijn daar in Nederland de eersten mee geweest. Verscheidene romans in één band, een stevig boek voor een zachte prijs. Dat bracht succes, veel succes. Wij gaven twee Omnibussen met verhalen van Timmermans en zij hebben de interesse voor zijn werk doen herleven.

    Sindsdien is er weer een stijging merk baar".

         "Een van de bekendste Pallieteredities is die grote, luxueuze, met de prenten van Anton Pieck. Zij verscheen nog voor de gezuiverde uitgave en zij is een tijdlang tegelijkertijd met de nieuwe in de handel geweest. Pieck had van ons geen opdracht gekregen. Hij las het boek en was er zo gelukkig mee, dat hij de platen spontaan ging tekenen. Hij liet ze ons zien en wij maakten er de grote editie mee.

    Felix juichte toen hij het boek zag. Hij hield veel van Piecks werk".


                    eaj6.jpg
     

    EENVOUDIGE MAN

    — U hebt alle boeken van Timmermans uitgegeven?

    — Ja, bijna alle. In de loop van zijn carrière heeft Fee natuurlijk veel andere aanbiedingen gekregen, maar hij ging daar niet op in. Hij bleef bij ons. Hij vertrouwde ons.

    — Hoe werkte hij?

    — Wel.... Meer dan één boek van hem hebben wij twee keer moeten zetten. Felix kon van zijn tekst niet afblijven. Hij veranderde, herschreef, deed er nog wat bij en nog wat af, tot het laatste ogenblik. Zijn drukproeven waren een festival van correcties. Hij haalde door, vond nieuwe woorden en uitdrukkingen bij. En wij maar zetten en proeven trekken en opnieuw zetten! Ik herinner mij "De harp van Sint-Franciscus". Het handschrift werd eerst overgetikt en gecorrigeerd. Dan ging het naar de drukkerij. Felix las de proef en begon daarop zo ongeveer het gehele boek te herschrijven. Toen kon dat nog. Nu zou het onbetaalbaar zijn. Welke uitgever kan zich nog de weelde van zoveel verloren drukkersloon veroorloven?

    Verbeterde u zijn taal?

    — Timmermans schreef wel eens fouten en hij wist dat. Telkens als zij niet tot zijn specifieke en kleurrijke eigen taalgebruik behoorden, lieten wij dit veranderen. Hij protesteerde daar nooit tegen. Hij nam de correcties geredelijk aan. Felix liet zich, ondanks zijn fantastische bijval, nergens op voorstaan. Hij bleef een eenvoudige goedmenende man; hij was goed van vertrouwen. Als wij vonden dat de correctie nodig was, dan zou dat wel zo zijn. Eigenlijk had hij een minderwaardigheidsgevoel. Daar geraakte hij nooit doorheen. Hij was kinderlijk en bang. Je kon hem soms doen schrikken door te zeggen: Fee, hier zitten spoken

         De verheerlijking van de goede dingen des levens en de vrijmoedige toon van "Pallieter" bevielen vijftig jaar geleden niet iedereen. Vooral uit Noord-Nederland, maar ook uit Vlaanderen, kwamen enige felle reacties. Men dreef het zelfs zover, "de zaak" aan Rome voor te leggen. Het gevolg was dat er in 1920 namens het Heilig Officie aan het Nederlandse en Belgische episcopaat een brief werd geschreven om de lectuur van dit "de wellust der zinnen strelende" werk af te raden. Er is toen een grote rel ontstaan en het resultaat was dat Felix Timmermans sommige passages milderde of wegliet, zonder evenwel aan de geest van het werk te raken. Die "zuivering" lokte dan weer andere herrie uit. In 1930 verscheen de "definitieve" uitgave. Sindsdien werd de originele niet meer herdrukt en is zij onvindbaar geworden. Nu, ter gelegenheid van 't halve-eeuwfeest van de roman, heeft Van Kampen, in samenwerking met Van In, te Lier, de oorspronkelijke editie weer beschikbaar gesteld.

    — Buiten die zuivering is er aan "Pallieter" nooit iets veranderd, zegt de oude heer Van Kampen die mij een briefje van Timmermans toont dat hij op 2 oktober 1920 naar zijn uitgever heeft geschreven.

         "Pallieter staat niet op den Index", zegt dat briefje, "hij is slechts voor Holland en voor België verboden. Na mij goed bedacht te hebben denk ik dan toch, nu de gecontracteerde uitgaven bij u ten einde zijn, eenige wijzigingen eraan te brengen. Die veranderingen zullen niet erg zijn: 't is hier en daar een zin, en misschien een kort tooneeltje. Menschen, die het weten kunnen, hebben mij verzekerd dat het heel weinig zal zijn ...."Op het einde van zijn schrijven vraagt Timmermans, de aanstaande wijzigingen nog wat te verzwijgen, "want ik vrees dat anders zekere Hollansche geestelijken te veel hunnen invloed (....) zouden doen wegen".

         Een episode uit het Rijke Roomse Leven, die men nu met een glimlachje kan bezien maar die toen veel kwaad bloed en zeker ook veel verdriet heeft veroorzaakt. Uit andere documenten blijkt hoe Timmermans zich van geen kwaad bewust was en van de aanvallen schrok. Vader Van Kampen bewaart het stevig in perkament gebonden boek waarin de auteur met een pen en een rood potlood enkele passages heeft geschrapt en een aantal gewraakte "stoute" of "oneerbiedige" woorden veranderd.

     

    VERDORIE

         Vader Van Kampen is, net als zijn zoon, vaak in Vlaanderen geweest. Hij vertelt er over en bladert in zijn mappen met papieren souvenirs. Hij roept de atmosfeer op van de vooroorlogse Kempen en van de kleine stad aan de Nete waar nog vissersboten voeren en de gouden bruiloften nog aanleiding gaven tot gulden feesten, met stoeten en reuzen en maaltijden met ontelbare gangen.

         Plots ligt er voor ons op tafel een bleke programmabrochure uit 1939, toen de toneel afdeling van de sportclub Lyra een "Pallieter-revue" opvoerde. Wij doorlopen het boekje en vinden een tekst — een brief aan die "Beste Mejuffrouw Lyra" — waarin Timmermans antwoordt op de veel gestelde vraag : Waar is Pallieter naar toe? Waar verblijft hij nu, sinds hij met zijn wolken van kinderen en zijn zoete vrouw in de huifkar de wijde wereld introk, "lijk de vogels en de wind"?

         Ik weet het niet zegt de auteur. "Een ding weet ik en dat is mij genoeg : Pallieter heeft een handsvol aarde van onze Nethestreek meegenomen, van die streek die hij zoo lief heeft, en die ons allemaal ook zoo aan 't harte ligt. Met de handsvol aarde, een deeltje van onzen grond bij zich "blijft hij in den geest bij ons".

    's Avonds als hij ergens in "Bapland" of in China "of waar ge wilt", zijn pijpje zit te roken, zal hij wel heimwee hebben naar het land der Schapekoppen, naar zijn streek. Dan zal hij zeggen : "Verdorie het was er toch goed en schoon! "

         "Maar 't leven is nu eenmaal zoo, alles verandert. En moest hij weerkomen (maar ik geloof het niet) hij zou nog al eens verschieten, want er is hier zooveel veranderd! Ik moet 't niet zeggen, ge weet het allemaal. Of het beter of slechter is?.... Elke tijd heeft zijn eigen zin — maar menschen blijven toch altijd menschen. Laten we er onzen kop niet mee breken.

    Alles heeft toch zijnen goeden kant."

     

    ***************

    15-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Rembrandtprijs - Jef Van de Wiele

    Felix Timmermans en de Rembrandtprijs.

     

    Door Jef Van de Wiele

     

         Cyriel Verschaeve, Stijn Streuvels, René de Clercq, Hendrik Luyten, Raf Verhulst zagen hun werk en hun naam bekroond met den Rembrandtprijs. Om de beteekenis van dien prijs te doorgronden, zouden we ons dienen te verdiepen in de kunst van Rembrandt, in het wezen van die kunstgolf die wij de Noordsche noemen, en waarvan Rembrandt de hoogste belijdenis blijft. Hoe werd die weer bepaald door Verschaeve?

     

    « Die nordische Harmonie setzt ja die ganze Kraft ihrer Kämpfer ein und aller ihrer Glieder, hebt dieselben vereinzelt und im Zusammenstoss hervor, und lässt in dem vielgliedrigen Ganzen die Einheit leuchten jenes Ganzes, das erstrebt wird : die Vollheit des Lebens. »

     

    .... Entfesseln und ordnen — das ist, das tut der Norden. Da ist uns der Lenz Zauber und der Winter Grauen, und im Menschen ist die Lebenslust Rausch und die Höhenzucht Entrücktheit. Die Pole zeichnen sich in aller Schärfe ab, um danach in stürmischer Verbindung ein Paar zu werden und Höchstes zu zeugen. Hat Deutschland dieses angeblich Unmögliche zur Tatsache gemacht in der Musik, auch in Vlandern und Holland ward's Ereignis in der Malerei.

     

    .... Es ist bei uns üblich geworden, von zwei Strömungen im vlamischen Volk zu sprechen mit der Redensart: das Volk von Memling und das Volk von Rubens, als ob der erste Künstler die Mystik, der zweite die Erdenliebe verkörperte. Ich kann bei bestem Willen keine Mystik erblicken, wo ich Lebensblässe spüre, noch solche verneinen, wo Lebensfülle strahlt. Auch Mystik soll Ganzheid sein, weil sie Flamme des Lebens ist.

     

    .... Die Hand kann man fesseln in jedem Sinn, nicht das Auge. In's Auge rettet sich die Natur, und daraus tritt das Blut hervor. Das vlämische Auge sieht und träumt, es sieht so Herrliches, dass es noch viel Herrlicheres träumen muss. Der Traum beherrscht das Werden. » 


                      cb4j.jpg
     

         De beteekenis en de bedoeling van den Rembrandtprijs is een tweevoudige : aan de eene zijde worden in de prijs-gekroonde kunstenaars die mannen geëerd, wier streven en werken van dezen Noordschen strijd doordeesemd is; aan de andere zijde huldigt men de stem van het bloed. Deze stem, die hier in Noord en Zuid luid wordt in het woord, straalt uit de kleuren, jubelt in de muziek, gestalte krijgt in kultuurpolitieke bedrijvigheid; deze stem van het bloed, tolk van het mystieke Rijk, door alle bloedverwante stammen als de eigene stem erkend en in haar rijke schakeering dankbaar aanvaard als verrijking van het eeuwige, gemeenschappelijke erfgoed. Zoo wordt deze Rembrandtprijs-hulde, door Duitsch begrijpen aan Vlaamsche voormannen gebracht, een telkens hernieuwde, bevruchtende daad in de groote Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap.

         En nu werd Felix Timmermans, als zesde Vlaming, op zijn beurt houder van den Rembrandtprijs. Zijn Verschaeve's granieten bepalingen van het Noordsche in de Vlaamsche kunst op zijn werk toepasselijk? Heeft ook hij, Timmermans, glansrijk bijgedragen met zijn Arbeid tot deze Gemeenschap? Tijdens den oorlog 1914-18 had zich een wonder voltrokken.          Soldaten in Feldgrau hadden oerouden, wezenseigen kultuurbodem ontdekt. Te Brussel waren zij als Verwaltungsofficieren regelmatig gastheeren van Vlaanderens prinsen van het woord. Als onbekende soldaten op wacht te Zeebrugge hadden zij zich gewaagd aan vertalingen uit het werk van Guido Gezelle « Lenzlieblichkeit » Als Kriegsberichter op doortocht te Roeselare, zitten zij in een huis van de Zuidstraat met een ouden, 90-jarigen, brommigen heer bij het haardvuur, en weten geen antwoord als hun verwijtend gevraagd wordt waarom men zijn zoon niet kent; waarom Gudrun in Duitschland niet gespeeld wordt; waarom de Kriegsberichter niets afweet van Albrecht Rodenbach, in wiens bed hij slaapt; waarom hij en velen van zijn volk vergaten dat ieder woord dat Berten geschreven heeft heilig is voor ieder Duitscher, voor ieder Skandinaaf.

         Het wonder zette de poorten van de wereldliteratuur wijd open voor Vlaanderens garven. Bundels poëzie en proza, studies over den Vlaamschen strijd, over Vlaamsche voormannen zagen het licht. Waar tientallen jaren lang bijna uitsluitend de naam van Conscience als eigen goed had geklonken, leerde men nu opnieuw Buysse kennen en Streuvels, sedert jaren in de vergetelheid geraakt; en daarbuiten nieuwe namen: Van Oye, de Clercq, Gezelle, Teirlinck, Vermeylen, van de Woestijne; — werden oude bronnen aangeboord: Sagen en Volksliederen, Ruusbroeck, Hadewijch, Veldeke, « Lanceloot », « Marieken van Nijmegen ».

         Al wat verder de pen roert krijgt zijn aandeel in verzen- en novellenbundeis. Dan rijt de harde werkelijkheid het wonder stuk. De soldaten in feldgrau werpen eens te meer hun leven in de weegschaal, om in het eigene vaderland in maandenlange straatgevechten de horden van wanorde en verderf neer te slaan; de Verwaltungsofficieren hebben de uniform voor de professorale toga verwisseld, en trachten de scherven te redden van wat een barbaarsche overwinnaarshand in het volksdom heeft stukgeslagen.

         In strijd en ellende, midden honger en innerlijke gespletenheid, moeten de beste krachten in Duitschland worden samengetrokken op het innerlijke front, ebt de belangstelling voor het kleine broedervolk plotseling af. Tien lange jaren duurt deze inzinking, al blijft ondertusschen ononderbroken Conscience de jeugd in Duitschland binden en boeien.

    Ware daar niet Felix Timmermans gekomen.

     

         In den vloed der oorlogsjaren eerst weinig opgemerkt, verovert hij vanaf 1921, in de voor Duitschland zwartste jaren stormenderhand de harten dierzelfde jeugd en meteen van den Duitschen lezer. Begin 1917 brengt Rudolf Alexander Schröder een eerste proeve van vertaling met een hoofdstuk uit «Pallieter», waarop, in 1918, Friedrich Markus Huebner in zijn « Flämisches Novellenbuch » «Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginthen » opneemt. Tien jaar later afzonderlijk uitgegeven door het Insel-Verlag, zal deze novelle binnen de spanne van vijf jaren het 100.000-tal bereiken, en samen met de andere werken van den schrijver, Timmermans in 1933 maken tot den meestgelezen buitenlandschen auteur. Door een Berlijnsch professor ontdekt Anton Kippenberg den dichter, en zoo verschijnt in 1919 het eerste werk in boekvorm : «Das Jesuskind in Flandern» (oplage in 1934 : 40.000). Door de zorgen vooral van het Insel-Verlag zal de stroom van stijgenden bijval tot op heden ononderbroken blijven vloeien. Naast Kippenberg zetten zich andere vertalers aan het werk : Anna Valeton-Hoos, Peter Mertens, Adolf von Hatzfeld, Karl Jacobs, Max Lehrs, ja, zelfs worden de « Drie Koningen » uit het Hoogduitsch in het Nederduitsch omgezet door Ivo Braak en vertoond, zoodat de kritiek lovend kan vaststellen : «Ivo Braak hat die hochdeutsche Uebertragung des Spiels in das dem Vlämischen verwandte Plattdeutsch zurück-übersetzt und hat damit dem niederdeutschen Theater das erste Mysteriumspiel geschenkt, das den Vergleich mit Spitzleistungen des hochdeutschen Laienspiels aushält. »  

         Wie in Duitschland heeft gereisd, heeft in trein of tram, bij het zich bekend maken als Vlame, moeten hooren dat men «Pallieter» gelezen had. Van 1921 tot 1937 steeg de oplage tot 140.000, maar vele Vlamingen zullen verbaasd opkijken bij de cijfers van «Das Triptychon von den heiligen drei Königen», welke in 1936 reeds de 125.030 bereikten.

         Maar even gegeerd bleken de vele bundels kortere verhalen; of zij nu «Das Licht in der Laterne» heetten of «St. Nikolaus in Not», «Die bunte Schüssel», «Das Schweinchen und andere Tiergeschichten», «Flämische Legenden», «Kleine Leute in Flandern», «Timmermans erzahlt», «Beim Krabbenkocher», altijd blijft de vraag het aanbod overtreffen, alhoewel tijdschriften en dagbladen niet moe worden kleine Timmermansverhaaltjes voor de breedere massa te brengen, terwijl men den dichter verplicht zijn vele lezingen in opstelvorm uit te geven. «Der Pfarrer vom blühenden Weinberg» haalt reeds na drie jaar de 20.000; «Pieter Bruegel», veel gunstiger onthaald dan in Vlaanderen, boekt in 1938 de 34.000, maar alle voorbij streeft «Aus dem schönen Lier» met een oplage van 60.000 (Z.j.).

         Het moet dan ook geen verwondering baren, wanneer een recensent, die voor het eerst met andere Vlaamsche schrijvers kennis maakt, bij een herdruk van een sinds lang in Duitschland vertaald werk van Streuvels meent te moeten ontdekken dat dit Streuvelsche werk sterke invloeden van Timmermans verraadt.


    mbji.jpg
     

         De normen die vooropgezeten hebben bij de waardebepaling van Timmermans' werk in Duitschland zijn natuurlijk zeer verscheidene. Men dient daarbij rekening te houden met verschillende en dikwijls zeer ver uiteenloopende tijdsomstandigheden.

    De eerste na-oorlogsjaren met hun totale stuurloosheid, hun inflatie-ellende, hun uitzichtlooze horizonnen, hun brutale afwezigheid van alles wat het leven levenswaard maakt, — het schiep ook daar voor den geest van « Pallieter » dienzelfden drang, die de frontsoldaten naar het werk deed grijpen.

     

         Men vond er een stuk lillende, bloed- en gloedvolle levensbekentenis in. Evenals op den «Leeuw van Vlaanderen » wierp zich de Duitsche jeugd op dit boek. Het werd gelezen bij het kampvuur, er werd uit voorgedragen tijdens een oponthoud in de jeugdherberg. Aldra doken echter de traditioneele polen op : mystiek en zinnenvreugde, en doorheen de jaren zou het her-en-der in de kritiek niet verflauwen. De Roomschen eischten Timmermans' levensvisie voor zich op, maar evenzeer deden dit de Protestanten. Anderen jubelden om den gezonden heidenschen zin voor het leven van ieder seizoen. En dan die toover van de kleuren en geuren, van beeld en woord.

         Toen dan later, mede door het voortrekkerswerk van Timmermans, Streuvels voor een derde maal door Duitschland werd ontdekt, en met hem zoovele andere jongere Vlaamsche dichters, kwamen de stemmen luide die vergeleken en concludeerden, kwamen ook Vlaamsche stemmen zich in het koor mengen, — « dit» was toch niet het Vlaamsche aangezicht, noch veel minder de Vlaamsche ziel.

         In 1936 vlamt het voor en tegen het felst op : Timmermans heeft de vijftig bereikt; drie Vlaamsche dichters worden met den Rembrandtprijs bekroond; Verschaeve's rede te Keulen maakt ophef. Victor Leemans grijpt deze gelegenheid aan om in algemeene stellingen den waardemeter tot zijn juist peil terug te brengen : Claes en August van Cauwelaert, maar vooral Zielens' « Nu begint het Leven » komen onder het brandglas. De beste roman van Vlaanderen is « Blauwbaard », ook « Hans van Malmedy ». Vooroordeelen overwoekeren het kritisch inzicht, terwijl de kleine literaire trusts de plak zwaaien. Hoe kan trouwens een gezonde kunst bloeien, als een Jan van Gorp door politieke kranten voor de vierschaar wordt gedaagd, om het te hebben aangedurfd over Duitsche literatuur te schrijven?

         Wat Timmermans betreft : zijn « Pijp en Toebak » is eenvoudig waardeloos, terwijl de «Boerenpsalm» zijn onmacht bewijst en hij in dit werk niet boven het overdreven anekdotisme uitkomt. Tijdschriften nemen Wies Moens' stellingen over uit «Dietbrand». Hoe Van den Oever de Franschschrijvenden en tevens Felix Timmermans pseudo-Vlamingen noemde; hoe Europa Vlaanderen als een soort reservaat aanziet. Adolf von Hatzfeld (Moens schreef zijn bijdrage naar aanleiding van het verschijnen van Hatzfeld's werk over Timmermans) wil de waarheid in overeenstemming brengen met de visie van zijn vriend uit Lier, maar hij ziet veel dieper. Wij wijzen van de hand dat Timmermans de ziel van Vlaanderen weer heeft geopenbaard, tevens de vergelijking met Bruegel, ook al zien wij de relatieve schoonheid in het werk van Timmermans. Wij danken hem om het frissche, vroolijke, maar hij heeft schuld er aan dat de Vlaming doorgaat voor iets komisch, een hansworst. Timmermans is niet de vertegenwoordiger van Vlaanderen.

     

         Als Ernest Claes enkele maanden later, op uitnoodiging van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, in het Harnackhaus zal lezen over « Mein Freund Timmermans », krijgen wij een gansch anderen toon te hooren. Claes vertelt op zijn sappige, gemoedelijke manier over hun vriendschap, hun overeenkomst, over Lier en Sichem, over hun eerste kennismaking.

         Hij geeft de eerste indrukken weer over «Pallieter» : zoo heeft in Vlaanderen nog niemand geschreven. En het succes van Timmermans en zijn triomf in Duitschland verklaart Claes door hem te betitelen als de kunstenaar van het hart. Duitsche critici wijzen er op hoe eenzijdig het is, zoowel voor Timmermans als voor de Vlaamsche letterkunde, « Pallieter» aan te zien als de vertegenwoordiger van het Vlaming-zijn. Anderen spijkeren het als Germanenhetze aan den schandpaal dat vele Europeeërs glimlachen als zij over Vlaamsche kunst spreken : zij denken aan «Pallieter», aan De Coster, Teniers, Brouwer, Bruegel.

         Men mag niet zeggen : hoe Vlaamsch, die Timmermans, — want ondanks Boudewijn, in Duitschland minder bekend, laat hij slechts één zijde zien van het Vlaamsche leven. Moge de volksche golf hem ooit in haar ban brengen, dat ware de kroon op zijn werk.

    Al is het voor de jonge Vlaamsche schrijver nu een vanzelfsprekend iets in het Duitsch te worden vertaald en aldus te worden binnengeleid in de wereldliteratuur, toch blijft voor Timmermans niet de kleinste lof de groote gangmaker te zijn geweest. En zijn groote beteekenis, tevens zijn invloed op de Duitsche literaire visie, moge blijken uit enkele besprekingen en analyses.

     

         In een artikel « Erde und Ewigkeit» stelt Julius Jensen een onderzoek in naar de «Verkündung im Werke Felix Timmermans' ». In deze werken dreunen geen machines, jacht geen grootstad, ontmoet men slechts toevallig menschen van dezen tijd. De personen zijn geen individuen, maar tot gestalte gegroeide deelen van onszelf. Hij schept wenschbeelden voor zich en voor zijn volk. Zijn werk is tijdloos : zoovele personen konden dragers worden van de geschiedenis van Jezus' geboorte. « Das Jesuskind » reeds bracht de vruchtbare spanning tusschen Erdenlust und Ewigkeitsverlangen. Het sterkst, meest volbloedig en bewogen komt echter deze spanning tot uiting in « Pallieter ». Voor Timmermans is de natuur schepping, plaats van de openbaring. Het is, — trouwens nog inniger in «Der Pfarrer» — natuurmystiek, die toch geen pantheïsme wordt. Hoe komt Timmermans tot dit geloof? Heeft hij nooit vragen gesteld? Toch wel, men leze slechts het « Triptychon » en « Der Pfarrer » (de figuur van Michaël); men ziet de vragen opduiken naar het leed der wereld (reeds in «Pallieter» aanwezig : de boom, de paarden). Vooral in het «Triptychon» wordt iets van de genade zichtbaar.

    Timmermans toont ons een nieuwe levenshouding tegenover het aardsche.

     

    l7p.jpg

        
    Tijdens de donkere jaren van Duitschlands moeizamen weg naar eigenheid en eendrachtige sterkte, gaan sommigen zich afvragen in hoeverre vreemde literatuur moet en mag worden binnengelaten. Na den oorlog kwam er over het land een stroom van Amerikaansche (Dreiser) en Engelsche producten (Shaw, Galsworthy). Maar stilaan breken de Germanen door : Lagerlöf, Hamsun, Undset; ook de Hollanders en de Vlamingen, — vooraan Charles de Coster; daarbij Fabricius, Timmermans en Claes.

         De historische achtergrond van Felix Timmermans wortelt in de 17de eeuw. Hij hangt vast aan de aarde. Men denkt aan Hobbema en Vermeer, ook aan Rubens' epicurische beelden.

    Hij doet de grens tusschen schilderkunst en dichtkunst vergeten. Niet als Goethe, Keiler nevenseen, niet als de romantiekers Stifter, Mörike, Stehr laat hij de natuur tooverachtig lichten; hij kan niets dan schilderen. Men moet het lezen, men kan het niet beschrijven; kleur naast kleur en nooit teveel. Hij houdt van het degelijke, dus van de anekdote. Hij is een brave katholiek, maar zijn vroomheid is niet in erfpacht bij de kerk. « Es ist die gleiche Frömmigkeit, wie sie durch Regelindis' Lacheln im Naumburger Dom waltet : Schwester der Tapferkeit und der bejahenden Güte. »

     

         Deze innige verbondenheid van schilder en schrijver wordt eenstemmig geroemd.

    Naar aanleiding van een tentoonstelling zijner teekenkunst in het Wallraf-Richartz-Museum wordt er op gewezen hoe het in hem één persoon is, de dichter en de schilder. In zijn etsen is hij verwant met Pieter Bruegel. Maar hier wordt het kleurtapijt soms plots verscheurd.

    Bij Timmermans leven de twee zielen van Vlaanderen; maar het lachen van de zon en de opgewektheid van het licht overwinnen in hem. « Das versöhnt und überwindet alle Aengste und Gerichte Breughelscher Herkunft. » 
         Geen echter heeft een kunstenaar met zooveel liefdevollen schroom genaderd als Adolf von Hatzfeld Timmermans in zijn «Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes» (1935). De Westfaalsche dichter komt naar Vlaanderen samen met een vriend, die tijdens de reis volksliedjes zingt. Brussel en de Hoogstraat met den reuk van visch en den klank van de harmonica; het huis van Bruegel (daar voelt men Timmermans); het bralle volksleven; de dansende jeugd rondom muziekstoeten; bij het beeld van Manneke Pis denkt men aan Pallieter.

         Dan leidt de tocht naar Gent, langsheen bloeiende velden en weiden, met het vredige beeld van roerlooze hengelaars en de diepe rust van kleine stedekens («Anna-Marie»).

    En ondertusschen zingt de begeleider: «Im Winter, wenn es regnet, da sind die Pfade tief». Daar trekt het geloovige volk te Gent langsheen de gotische kerken. Zóó zijn de menschen van Vlaanderen nog, hemel en aarde verbonden, mijmert von Hatzfeld, en als een verre echo ruischt het : « Zerdruckt bin ich von innen ». Maar ook de grootsche vizioenen uit den glorietijd van Vlaanderen doemen op, de handelskracht van Gent, Brugge, Antwerpen; en het verval : de Beeldenstorm, het vele vergoten Vlaamsche bloed, de huidige Vlaamsche strijd.          Waar staat Timmermans nu? Behoort hij tot de geschiedenis of tot de natuur van zijn volk? Maar steeds weer barsten de vreugden van het volk los : in het Rijnland de carnavalstoeten, in Vlaanderen kermis en reuzenoptochten : « Wer sagt, der Riese kommt, der lügt. » Midden dit volle leven : Lier, Timmermans, de eenvoudige werkkamer. Timmermans heeft zijn volk weer in het licht der Europeesche belangstelling gesteld. Wie zal de onbekende wetten van geboorte, milieu opsporen, die een dichter voorbestemmen woorddrager van zijn volk te zijn? Men moet hier dit alles beleven : dit landschap, deze kerketorens, deze beelden; altijd weer dwingen de Vlamingen God tot beeld te worden.

    's Avonds leest dan Felix Timmermans voor over zijn leven, in deze taal « die weicher ist als die unsere, die naher der Natur geblieben ist als die, die wir sprechen, und die leichten als die unsere die Bewegungen des Gemüts und die Bilder der Seele und des Herzens auszudrücken vermag. » En zoo hoort hij hoe het « Kindeke Jezus » ontstond en « Pallieter », geëindigd twee dagen voor den oorlog uitbrak.

         Vlaanderen was steeds het slagveld. Maar ook in schijnbaar vredige periodes gaat de Vlaamsche strijd voort, en zoo werd hij uitgebeeld in een dierfabel « Der Esel Baudewein ». Boudewijn is Vlaanderen. Is het waar, vraagt Hatzfeld? En bij de rust van Felix Timmermans denkt hij aan de Coster's Ulenspiegel. En in een ander uitvoerig opstel over den « Maler und Dichter », waar eveneens de jeugd, de invloeden, zijn reizen doorheen Duitschland, zijn sterke, Germaansche natuur worden naar voor gebracht, komt steller tot de vaststelling :

         «Der noch nicht funfzigjahrige Felix Timmermans steht heute gebieterisch in der europäischen Literatur mit an ersler Stelle.»  Zijn kunst is eenvoud en deemoed. « Humor und die feine Künstlerhand — die höchsten schöpferischen Tugenden, die Liliencron einmal an Storm rühmt —, sie sind auch das köstliche Besitztum dieses stammverwandten Flamen, und darum liebt Deutschland diesen Dichter von Herzen. »

         Reeds voordat het werk in het Duitsch vertaald is, verzet zich een man als Huebner, die toch door en door zich thuisgevoelt in de Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde, naar aanleiding van een bespreking van « Het Kindeken Jesus in Vlaanderen » tegen de halsstarrig terugkomende bewering als zou « Ulenspiegel » de Vlaamsch-nationale bijbel zijn. Dat kan men integendeel wel beweren van Conscience's Leeuw van Vlaanderen» en « Jacob van Artevelde ».

    14-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Rembrandtprijs (deell 2)

    j0xl.jpg 

       
    Zonder uitzondering behandelen in het Vlaamsch geschreven gedichten dit eene : Vlaanderen en de liefde van den dichter tot de duurbare Vlaamsche aarde. Overal breekt de mythus van het volk door. Daarom maken ze figuren uit Bijbel of geschiedenis tot hun eigene, (Vermeylen: «De wandelende Jood » — de Clercq: « Tamar ») maar hemel en aarde blijven Vlaamsch. Zelfs het Evangelie laten ze op Vlaamschen bodem zich afwikkelen, zooals zoo pas de zich roemvol aanmeldende schrijver Felix Timmermans. Hij schrijft daarover zoo eenvoudig van hart als ware het nog nooit beschreven. Het werd een «wundervoll ruhiges und ausgereiftes Werk». De taal heeft de klankrijkheid van Gezelle en de bonte pracht van Streuvels. Dat Vlaanderen is doorheen alle internationaal gemaakte staten « die überstaatliche Heimat besonderen Menschentums ». Al de personen schijnen zoo uit de Middeleeuwen tot ons gekomen. De kindsheid van Kristus werd tot een symbool voor het zoeken naar een vaderland.

     

         Bij de bespreking van een heele serie « Volks- en Märchen-bücher » wordt Timmermans, vergeleken bij het overige, een reus genoemd: « Diese Dichtung ist ein rührend schönes Lied, ein Bild voller Farbe und Pracht; alles durchflutet von herrlichem Rhythmus und süssester Melodie, — aber keine Profanierung. »  Het boek heeft iets van de innigheid en de naïeveteit der oude Vlaamsche meesters. Vooral de karakterteekening van Maria, den Pastoor, Jozef worden geroemd, en de bladzijden behelzend het verhaal van het huwelijk, de armoede, de reis, de geboorte noemt men aangrijpend. « Ein Buch voller Duft und Frische, von einer so urwüchsigen und starken Frömmigkeit erfüllt, dass man sich an dieser aus der Unmittelbarkeit einer weder von Dogmatik noch von Sentimentalität angekränkelten Religiosität innerlich erbauen kann. »

         Wilhelm Conrad Gomoll eindelijk zegent de uren waarop hij Timmermans leerde kennen als een vreugdebrenger. Waar hij voor het eerst dezen dichter las, zal hij nu voor hem optreden als voor een man, een mannelijken geest, ver van alle sentimentaliteit. Hij is van de aarde maar niet aan de aarde gebonden. « Das Jesuskind » is het rijpe werk van een uitverkoren dichter, «ein beglückendes Geschenk ». En "Pallieter" is een hoorn van overvloed, met beelden van de geniaalste teekenaars : Ostade, Steen, Bruegel. « Diese Dichtung wäre etwas für die Hände des jungen und des alten Goethe; beide würde den Dichter grüssen und sein Werk mit Stürmen des Jubels loben! »

         « Pallieter » daarentegen kende niet een zoo eenstemmigen, onverdeelden lof. Reeds in 1917 aangekondigd in de brieven uit Holland, die J. G. Talen regelmatig in « Das literarische Echo » verschijnen liet, naar het voorbeeld van Heinrich Bischoff, wees hij op de uitzonderlijke qualiteiten van dit literaire meesterwerk. In harmonische versmelting van aardsch en hemelsch, van zinnen en ziel is het gegroeid tot een symfonische prozahymne aan Gods schepping. Schrijver haalt het oordeel aan van Robbers, de Meester, Netscher.

         «Die schone Literatur» vindt het echter niet zoo schoon. Zinnen- en hartelusten te over; dik opeenliggende verfvlekken; alles blinkend in de stralende zon. Maar reeds na enkele bladzijden heeft men genoeg. En als men dan toch plichtsgetrouw voortleest, wordt men er zoo «übersatt» van, dat men het zijn leven lang wel niet meer wil openslaan.

    « Es ist eine in sich selbst verliebte Genre-Kunst oder Kunstfertigkeit, die sich bald erschöpft hat, aber sich nicht genug tun kann. » Zoowel het grove als het innige werken lastig.

    Alles bijeen een interessante kennismaking, waaraan men echter ongaarne wordt herinnerd. Weer andere tijdschriften halen gulzig heele hoofdstukken aan, wijzen op de sterke verwantschap met Rubens, op het grundniederdeutsch (niederrheinisch) karakter van de stemming, ook van de landschappen, maar voor en boven-al op de levensvolheid, die in al de zorgen en nood zooveel te meer welgekomen is.

         Met dit boek staat men voor een nieuwe wereld, een nieuwe taal, een nieuwe letterkunde: alles is goed, het woord, de mensch. In Duitschland is de literatuur na den oorlog op een dood punt gekomen, de fantasie schijnt alle bevruchtende kracht te hebben verloren; de wensch naar gezonde zinnenbevrediging blijft onvervuld. Niet zoo in Vlaanderen. Nergens is de kunst zoo in volk en land geworteld als hier.

         De Vlaamsche letterkunde is eeuwige heimatkunst : men leze slechts «Advokat Ernst Staas», het meest gelezen werk na Conscience, en « Der Arbeiter » of « Die Ernte ».

    Maar nu is Timmermans gekomen! Dat boek «Pallieter» is een literair veulen; men wordt meegesleurd met de onconventioneele uitgelatenheid en nergens kan men zich ergeren aan de bokkesprongen van den schrijver. Een boek van overweldigende Lebensbejahung.

    Wat «Symforosa » betreft, « Hier liegt eine Dichtung vor von so reifer Ehrfurcht vor dem Kleinen und solch herzlicher Liebe zu Landschaft und Volk, dass man das Büchlein am liebsten allen lieben Menschen, die man kennt, in die Hand drücken möchte. » Er zal wel zelden op zoo eenvoudige wijze een zoo groote hulde gebracht zijn aan het menschelijke in de kunst van een dichter.

         Waar Richard von Schaukal (Die schöne Literatur) zich geërgerd heeft over de derbheit in dit werk, vindt hij geen echo bij de vrouwelijke critici. Integendeel, de echo van Pallieter's ziel is steeds rein en onmiddellijk, en met een ware geestdrift wordt de inhoud van het boek naverteld : « Es gibt kein Buch der Weltliteratur, in dem irdische Schönheit so im Wort eingefangen ware.» Men stelt onwillekeurig de vraag : is het leven zoo? Is dit niet te vol licht? En daarbij denkt men aan de andere dagenmelkers, aan Knulp van Heyse, en Maïtre Breugnon van Rolland. Maar deze daggenieters kennen ook inzinkingen; hun kracht echter zit in den strijd om leven en dood, — de geest van den mensch overwint alles.

         Die toon ontbreekt bij Timmermans, maar men voelt het niet aan als een gebrek. Ook hier sterft de natuur, maar dat wordt een deel van de groote symfonie. Pallieter leeft met geest en ziel alles mee; altijd weer heeft de natuur het gezicht van Pan, overal vindt hij God terug, — en toch is het boek vol verscheidenheid, ondanks deze eenzijdigheid. Zijn humor is zoo aardsch, zoo oorspronkelijk en kinderlijk, als men hem slechts vindt in de Duitsche en Nederlandsche beelden uit de Renaissance. « Ich habe, glaube ich, noch nie und nirgends solche Fähigkeit des in Wortekleidens feinster Nuances gefunden wie hier, ... alles Leben, Leben für alles, was in uns lebt. »


                      orta.jpg
     

         De menschen hebben allen zin voor de legende verloren (men denke aan het Duitschland van 1926), en dat moet de verwondering verklaren over een werk als «Das SpieI von den heiligen drei Königen». Wie echter den zonnigen schrijver kent van « Pallieter », « Das Licht in der Laterne » of « Das Jesuskind » is niet meer verwonderd. Men staat hierbij toch voor een zeldzaam begenadigd kunstenaar, zoo oerecht dat hij zijns gelijke niet zoo spoedig zal vinden. Geen enkele poging om het wonder van Bethlehem te vermenschelijken, is zoo geslaagd, is zoo gegroeid tot legende, zoodat men gelooven moet.

         De taal is betooverend-schoon, met al den eenvoud van het volkslied. Het belangrijke tijdschrift, dat met deze bijdrage zijn nieuwen jaargang opent, verwijst verder naar de heidensche elementen, welke nog immer in de volksziel wonen (« De Kerstmissater»).

    Wij moeten Felix Timmermans dankbaar zijn voor dien blik in de machtige diepten en de warme schoonheid der Vlaamsche ziel. Zoo wordt ook de Vlaamsche strijd een lichtend voorbeeld in onzen strijd voor ons volksdom. Wij moeten het Vlaamsch-Germaansche strandgoed redden. Wanneer een jaar later hetzelfde tijdschrift, van de hand van een anderen criticus een bespreking brengt van «Der Pfarrer vom blühenden Weinberg» blijft de bewonderende toon even sterk. Men kan, wat de intrige betreft, zich afvragen of het offer voor de bekeering noodig was, maar in ieder geval is het scheppen der gestalten van het meisje en den pastoor groote kunst. Trouwens, er is in de figuur van dezen pastoor niet de minste parodie, het blijft een meesterstuk. Men kan Vlaanderen om dezen landschap-dichter benijden; moge hij een nog ruimeren lezerskring vinden.

     

         De versmelting der beide door Verschaeve aangeduide polen worden als volgt onderstreept : Timmermans is « begnadet mit einer seltenen, reinen Dichtergabe, ein Mann von heute nur noch vereinzelt anzutreffender Naturverbundenheit, die zur unverbrüchlichen Gottesverbundenheit wird.». En de uitgesproken katholieke tijdschriften treden eensgezind deze zienswijze bij. Er is niet een dat den «Pastoor» ook maar in het minst als komisch gaat aanzien: « Es ist unmöglich, die Schönheit eines Werkes in Worten darzulegen, das von einem jener Seltenen, jener wahrhaft Begnadeten verfasst wurde, der ein ursprünglicher Dichter ist, einer, der mit einzigartigen, unerhört neuen, kühnen und frischen Anschauungen Natur und Leben gestaltet.

    »...In dem Werk lebt die ganze Fülle und Grosse des Christentums und der katholische Kirche. Mit besonderer Genugtuung und leisem Neid, dass wir keinen Timmermans haben, setzen wir diese Wunderblume auf das Stoppelfeld unseres Literaturstreites. Erst an der Blume merkt man recht, was ein Stoppelfeld ist. » , terwijl het tijdschrift « Volk und Reich » zijn zeer korte maar beteekenisvolle bespreking aldus besluit: « Wem die Hast des Lebens noch stille Stunden schenkt, der moge sie doch mit Büchern wie diese feiern!»      Hemel en aarde. Realisme en kunstenaarsfantasie. Om zijn «Pieter Bruegel» heeft men Timmermans in Vlaanderen hoog geroemd, maar men weigerde haast eenstemmig er den schilder Bruegel en nog veel minder er zijn werken in terug te vinden. Het tragische ontbrak in deze « vie romancée », en dat was ten opzichte van de figuur van Bruegel op zijn zachtst uitgedrukt een kleineering. Duitschland deelt deze meening niet, al gaat ook hier de critiek uit van de twee niet te verzoenen standpunten, dat van den scheppenden kunstenaar (Timmermans) en dat van het behandelde onderwerp (Bruegel en zijn doeken).

         In dit boek treft men eindelijk menschen aan, door wie de volle adem van hemel en aarde gaat. Zelfs wie nooit schilderijen van Bruegel zag, ziet den schilder leven.

    Ook bij dit « derbe, frohe, sauf- en fresslustige » volk kan men spreken van « der Norden ». Norden en levensvreugde, Norden en katholicisme zijn geen tegenstellingen, dat wordt hier aan Duitschland getoond door het « herzhafte, brausendc Vlandern » 

         En dan die stijl! De «Inselverlag» heeft in alle opzichten met dit hoek zich overtroffen — ook de schrijver in uitdrukkingen als « birnengelbe » of « biergelbe » avondschemering zit Bruegel, zit ook zijn tijd, een tijd van fantastisch-groteske tegenstellingen, — ook godsdienstige. In dit werk wordt een geheel volk geschilderd. Alles wat in de vroegere werken aanwezig was, in « Pallieter », « Jesuskind », « Pfarrer », « Symforosa » vinden wij hier bijeen, — « Pallieter » werd nog overtroffen. Waar de aquarellistische achtergrond bij Charles de Coster tendencieus wordt, dient hij bij Timmermans uitsluitend als levensecht kader. Toch vinden wij in onderwerp en opbouw veel gelijkenis met Ulenspiegel, — waarschijnlijk is dit karakteristiek voor de Vlamingen.

         Naast al het literaire maakwerk kan men zich sterken aan dit oorspronkelijke boek. Weer anderen roemen het als een der sterkste werken in den jongsten tijd geschreven en verdedigen het als een door en door christelijk verhaal. Oppervlakkige lezers zien slechts worsten en spek (b.v. de episode der wijndrinkers), en toch is dit realisme een christelijk realisme.

         Timmermans' stijl is een soort neo-impressionisme van het woord, waarin beeld naast beeld wordt gezet. Waar de vertelling begint is het boek spannend, meesterlijk. Daarentegen hebben vele bladzijden, alleen gevuld met beschrijvingen en tijdsbeelden iets vermoeiends, «gewollt Altmeisterliches. Hier wirkt der Stoff als Volkskunde durch sich selbst, aber nicht durch seine Darstellung. Das ursprüngliche und so überaus kühne, offenbarende Wesen der Malerei Pieter Bruegels ist ganz im Stofflichen belassen und historisch erklärt, aber nicht eigentlich wirkend als heutig erfasst oder in seiner ganzen Grosse vermittelt. » 

         Een andere stem roemt juist het tijdlooze en daardoor actueele als de groote gave van het boek, ondanks alle historische kleur.


    xkkd.jpg
     

         Laten wij den weerklank ter zijde, verwekt door de publicatie van enkele novellenbundels. Echte kenners van Timmermans worden wel eens wrevelig door het ontbreken van zin voor verhouding bij de samenstelling er van, door het opnemen zoowel van kaf als van koren; — de « stijl » echter blijft onveranderd allen betooveren. Meer problemen stelt een onderwerp als « Franzisus » . Sommigen vinden er den « Pieter Bruegel » in terug, bij alle afwezigheid van zuiderschen pathos; het is bewonderenswaardig met welke aardsch-vreugdigen eenvoud en zinnelijke frischheid de moeilijke kerkpolitieke en filosofisch-koene houding van Franciscus wordt uitgebeeld. Anderen voelen het duidelijk aan hoe, ondanks alle liefdevolle verdieping in de wereld der fioretti, de dichter onder een totaal anderen hemel tehuis is. De verwantschap in het kinderlijk geloof is echter zoo sterk, dat het ons niet loslaat vóór het slotakkoord. Dit wordt evenwel niet algemeen aanvaard. Het Vlaamsche landschap laat zich niet achter Franciscus spannen; daarvoor is het leven van den Heiligen Frans te uitsluitend Roomsch geloofsgoed geworden. Trouwens, vette kleuren zijn niet geëigend voor de Italiaansche middeleeuwen, en ook de mystiek is niet Timmermans' sterkste zijde.

    « Man muss unwillkürlich und mit Bedauern an die entzückende Treuherzigkeit des "Jesuskind in Flandern" denken. »

         Op een paar uitzonderingen na, welke aan «Bauernpsalm» maar vooral aan de figuur van boer Knoll den langen, intellectueelen weg verwijten, die werd afgelegd om tot dit boerenleven door te dringen, welke ook op een inzinking wijzen ten overstaan der vroegere werken, kent ook dit boek eenstemmigen bijval. En meteen roemt men de kunst der Vlamingen om al het natuurgebeuren zoo diep in zich op te nemen, en vraagt men zich af wat zij, die Vlamingen (Streuvels b.v.) zouden ondergaan indien zij over land konden schrijven dat hun toebehoort. Het boek is meer dan het is tot een menschentype geworden.

         Een onvergetelijk schoon, van literair standpunt gezien volmaakt, wat levensinhoud betreft overrijk boek. Het is niet te verwonderen dat Timmermans door zijn Duitsche toehoorders bij iedere lezing stormachtig wordt toegejuicht.

    *

         Wij willen bovenstaande objectieve doorsnede van de stemmen in Duitschland rond en over Timmermans niet aanvullen met eigen beschouwingen. Deze stemmen werden, uit de massa literatuur over het werk van den jongsten Rembrandtprijs zóó gekozen, dat zij de weergave zijn van — in al zijn verscheidenheden — den totaalindruk en den totaal-invloed der Timmermansche kunst in Duitschland. Alleen een paar vaststellingen.

         Het is niet waar dat het succes van Timmermans uitsluitend zou te wijten zijn aan de tijdelijke inzinking van het Rijk rond de jaren 1921-26. Wij zien immers nà 1933 dit succes almaar stijgend gaan, en het verschijnen op de boekenmarkt van de Pillecijn, Roelants, Walschap, van Cauwelaert, Matthijs, om van de volledige Streuvels-uitgave te zwijgen, heeft dezen bijval in niets laten verflauwen, integendeel. Het valt niet te loochenen dat de «oppervlakkige» Duitsche lezer in Felix Timmermans dèn vertegenwoordiger der Vlaamsche letterkunde ziet, en misschien soms wel van den Vlaming, maar kleeft ook dit euvel niet aan ónze oppervlakkige lezers wat buitenlandsche schrijvers betreft? Dat het den anderen het zuiver inzicht echter in geenen deele heeft vertroebeld, bewijst de immer stijgende vraag naar Vlaamsche werken, ook van de allerjongste auteurs. Het is Timmermans die hier de deuren heeft opengestooten, en daarmede ook de poorten naar de wereldliteratuur.

         De Duitsche kritiek is heelemaal niet gevangen geworden door het «drollige» in Timmermans' kunst. Zij heeft vooral gewezen op deze opene aanvaarding van het leven, op de innige verbondenheid met bodem en natuurleven, op de « Bejahung » van het leven, welke uitsluitend het voorrecht is der sterken en levensgezonden. Timmermans heeft er mede toe geholpen dat de Duitsche letterkunde bevrijd werd uit het « salonfähige », uit het ellenlange geredeneer, uit de « schöngeisterei », en uit al die ismen, welke het internationalisme ook aan de Duitsche kunst lieten knagen.

         Twintig jaar vóór Timmermans vond Streuvels een ook voor den Vlaamschen mensch vereerende waardeering in Duitschland. Doet het iets af aan de beteekenis van Streuvels dat hij dertig jaar later in Timmermans een gelukkigen gangmaker aantrof? Terwijl Noorsche uitgevers het middel vonden om de geheele wereld te doen grijpen naar de werken van Noorsche schrijvers, — ook van veel minderwaardige! — zou zonder Timmermans Vlaanderen nog lange jaren in diezelfde wereld zonder literair echo gebleven zijn. En was niet juist de Vlaamsche kunst honderden jaren lang Vlaanderens eenige gezant?

         Dat de schrijver Felix Timmermans ook in Duitschland nog steeds een omstreden figuur blijft kan ons slechts verheugen, want uit dit heen-en-weer groeit het dieper inzicht. Groeit de volle waardeering voor ons kunnen, groeit de waardeering voor de grootsche taak, welke den Vlaming, in het Germaansche volkerencomplex dient voorbehouden te worden. Deze ruimte heeft Timmermans mede voor ons veroverd, in deze ruimte, waar zijn werk als werk van eigen bloed en eigen bodem werd toegejuicht, is hij ons voorgegaan.

    Wien kon men beter den Rembrandtprijs toevertrouwen?

         Moeten wij ongeduldig worden als wij zien dat ons beeld, het beeld van den Vlaming nog niet in zijn totaliteit tot den Duitschen bloedsbroeder is doorgedrongen? Beleefden wij niet dien wijdingsvollen eerbied, waarmede Verschaeve's rede over « Bedeutung und Weltort der vlämischen Kunst» te Berlijn werd opgenomen? En is daar niet een wijdvertakte, zoowel in Duitschland als in Vlaanderen wijdvertakte Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap, om bij dit bevruchtende en vruchtenrijke geven-en-nemen de besten uit de volksgemeenschap op het gemeenschappelijke arbeidsveld hun krachten te laten meten?

     

    ***********

    13-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans van pessimist tot levensgenieter - Carlos Alleene

    Felix Timmermans, van pessimist tot levensgenieter

     

    Door Carlos Alleene  -  1947.

     

         Er bestaat niet de minste twijfel over dat de honderdste geboortedag van Felix Timmermans (1886-1947), wellicht Vlaanderens meest populaire auteur, in Lier en omgeving uitgebreid zal worden gevierd. Werk en leven van Timmermans zijn altijd onafscheidelijk met de kronkelende Nete en Lier verbonden geweest.

    Ontegensprekelijk omwille van toeristische redenen heeft de stad de herinnering aan de beroemde Vlaamse schrijver levendig gehouden met een Timmermanspad, terwijl in de zomermaanden in de binnenstad houten richtingsaanwijzers, geïllustreerd met scènes uit het werk van Timmermans, worden geplaatst.


                      timmermansfelix14.jpg
     

         Nog altijd wordt zijn naam onmiddellijk geassocieerd met "Pallieter", ofschoon hij heel wat andere nog altijd lezenswaardige parels op zijn naam heeft staan : "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje" (1918), "Boerenpsalm" (1935), "Adagio" (1947), "Adriaan Brouwer" (1948), "Pijp en toebak" (1933), ",De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt" (1923) en het overbekende toneelstuk "En waar de ster bleef stille staan" (1925).

         Het werk van Timmermans werd in ruim vijfentwintig talen vertaald. Zijn succes werd grotendeels in de hand gewerkt door zijn sappig taalgebruik en de creatie van Pallieter, het symbool van iemand die trek heeft in het leven.

    Leopold Maximiliaan Felix Timmermans werd in Lier geboren op 5 juli 1886. Aanvankelijk was hij werkzaam in de kanthandel van zijn vader. Hij was een autodidact die grote belangstelling had voor de schilderkunst.

         Om de techniek van het schilderen en tekenen onder de knie te krijgen volgde hij lessen aan de tekenacademie van zijn geboortestad.

    Hij debuteerde als schrijver met een bundeltje gedichten, waarna hij een zware morele en religieuze crisis doormaakte ten gevolge van occultistische en symbolisch decadente literatuur. De crisis bleef voor zijn onmiddellijke omgeving niet onopgemerkt : Timmermans werd door de pastoor van het Begijnhof uit zijn kamer aan de Lierse Grachtkant gezet.

    Hij werd er van verdacht spiritistische séances te hebben georganiseerd. Duidelijke sporen van deze periode in zijn leven zijn terug te vinden in zijn officiële debuut, de verhalenbundel "Schemeringen van de dood." (1910).

     

         De bundel ademt een somber!, pessimistische sfeer die in zijn later werk niet meer terug tevinden is. Opmerkelijk dat "Schemeringen van de dood" altijd in de schaduw van zijn andere boeken is blijven staan. Ongetwijfeld is dat toe te schrijven aan het feit dat deze verhalenbundel lange tijd niet meer te koop werd aangeboden. Pas in 1960 werd het boek in de overbekende "Vlaamse Pockets" opgenomen en kwam dat andere facet van zijn literaire betekenis weer aan het licht.

    Romancier Hubert Lampo heeft in zijn monografie "Felix Timmermans 1886-1947" (een uitgave van het ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur; de aandacht gevestigd op de novelle "De Kelder".

     

         Schrijft Lampo : "Het is een van de topnovellen uit de Vlaamse literatuur, waarbij de vergelijking met een E.A. Poe niet alleen het thema, doch ook de beklemmende atmosfeer omspant en dicht bij ons, aan de grote Jean Ray herinnert."

    Los van die veeleer opvallende benadering van Timmermans' debuut kan algemeen worden gesteld dat "Schemeringen van de dood" verhalen bevat waarin de vrijwel overal aanwezige dood tevergeefs wordt ontvlucht, terwijl de visie van de schrijver op de wereld op zijn minst als zwaar pessimistisch mag worden bestempeld.

     

    Pallieter: reactie op oorlogsellende.

         Het verschijnen van "Pallieter" in 1916 was zonder meer een belangrijk keerpunt in het leven van Timmermans. Het boek was een grote lofzang op het teruggevonden leven en het maakte de schrijver in één klap beroemd. Pallieter was een adamisch personage, iemand die met volle teugen van het leven en de natuur geniet en niet door innerlijke verscheurdheid of wat dan ook uit zijn evenwicht kan worden gehaald. Het gigantische succes van dit boek werd veroorzaakt door de levensblijheid die erin vervat ligt.

    "Pallieter" werd kort na het verschijnen begroet als een gepaste reactie op de dreigende oorlogsellende. Voor Timmermans was "Pallieter" het begin van een volwaardige artistieke carrière. Voortaan zou hij enkel nog van zijn grafisch en literair werk leven. Pallieter is geenszins een heidens genieter, zijn genot is dat van een simpel iemand die precies in het beamen van het leven grote vreugde vindt. Bovendien verschijnt de pastoor geregeld in het verhaal. Meer nog : Pallieter sluit zich met zijn kermisgasten bij de processie aan en draagt zelfs een kaars. Nadien wordt een grote door Pallieter geregisseerde danspartij gehouden in een weiland.

         De pastoor is er wellicht onbewust dirigent van een alternatieve viering van de vreugde van het leven. De pastoor is eveneens te gast bij Pallieter thuis als er een breugeliaanse kermismaaltijd opgediend wordt. Als zijn jonge vrouw Marieke zwanger is wordt behalve Fransoo de kunstschilder ook de pastoor van het heuglijke nieuws op de hoogte gebracht.

    Het is beslist geen toeval dat Timmermans de pastoor in, "Pallieter" nergens aan geloofsverkondiging laat doen. Hij heeft als het ware een paradijselijke pastoor naast levensgenieter Pallieter geplaatst. Zijn omgang met de mensen en de manier waarop hij de liturgie viert illustreren voldoende hoe hij de verkondiging van de blijde boodschap ziet.


    kristagroenendallodejan.jpg
    Opvoering Boerenpsalm 1967 : Krista Groenendal, Lode Jansen en Gust Ven


    De innerlijke wereld van Boer Wortel.

         Na de eerste wereldoorlog werd Timmermans van activisme beschuldigd en week hij onder druk van de omstandigheden naar Nederland uit waar hij tot 1920 verbleef. Hij hield er geregeld lezingen en verdiende er zijn dagelijkse boterham als schilder, tekenaar en schrijver. Timmermans was in Nederland geen onbekende. Net als alle andere auteurs van "Van Nu en Straks" (Karel van de Woestijne, August Vermeylen, Cyriel Buysse, Stijn Streuvels) had hij bij een Nederlandse uitgeverij onderdak gevonden.

         Zijn werk werd door uitgeversmaatschappij Van Kampen op de literaire markt gebracht.

    Kon na zijn verblijf in Nederland begon een opvallende produktieve periode en publiceerde Timmermans o.a. de romans : "Anna-Marie" (1921), "De pastoor uit den Bloevenden Wijngaerdt" (1923), "Pieter Brueghel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken" (1928) en de verhalen : Karel en de Elegast" (1921), "De Vier Heemskinderen" (1922), "Driekoningen-triptiek" (1923), "Het keerseken in de lanteern" (1924), "Pijp en toebak" (1933), plus enkele autobiografische of gelegenheidsgeschriften : "Uit mijn rommelkas" (1922), "Schoon Lier" (1925) en "Lierke-Plezierke" (1928).

         Deze romans, verhalen en geschriften zijn zeer wisselend van kwaliteit en worden vooral gekenmerkt door een uitgesproken aandacht van de schrijver voor het folkloristische en het leven in Lier, een blijkbaar onuitputtelijke inspiratiebron. Pas op rijpere leeftijd breekt hij op  een veeleer onopvallende manier min of meer met de buitenwereld, de folklore en de natuur op zichzelf in zijn tweede meesterwerk "Boerenpsalm" (1935).

         Dit sterk geschreven werk onderscheidt zich van zijn andere romans door de manier waarop Timmermans hier de innerlijke mens beschrijft. Op subtiele manier brengt hij door middel van Boer Wortel de conflicten van een mens die met zijn geloof en geweten overhoop ligt onder woorden. Wortel komt nergens openlijk in opstand tegen de godsdienst. Integendeel, zijn kijk op de wereld, het leven en de dingen wordt voor de volle honderd procent door de pastoor bepaald.

     

    ******

    08-06-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!