Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    28-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en de Nobelprijs - Viktor Claes

    TIMMERMANS EN DE NOBELPRIJS.

     

    Door Viktor Claes - overgenomen uit het jaarboek 21 van het F.T. Genootschap (1993)

     

         De Nobelprijs voor literatuur is ongetwijfeld de meest begeerde prijs die er in heel de wereld op letterkundig gebied wordt toegekend en tevens degene die nog steeds het grootste aanzien geniet. Felix Timmermans is voor deze internationale onderscheiding driemaal als kandidaat voorgedragen : in 1928 door professor dr. Arthur Boon (1883-1938), in 1940 door professor dr. Paul Sobry (1895-1934) en in 1941 door Hjalmar Hammarskjöld (1862-1953).

    De eerste twee konden dit voorstel doen als hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Universiteit te Leuven, de derde deed het als lid van de Zweedse Academie, waar hij van 1918 tot bij zijn dood in 1933 stoel XVII bekleed heeft en opgevolgd werd door zijn zoon Dag Hammarskjöld (1905-1961), de bekende secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

     


    Alfred Nobel
     

    De Nobelprijs.

         Het is wellicht nuttig vooraf even samen te vatten hoe zulke voordracht voor de Nobelprijs in zijn werk gaat. In het testament van Alfred Nobel (1833-96) was voorgeschreven dat een vijfde van het grote vermogen dat hij voor de naar hem genoemde Nobelprijzen had voorbestemd, zou gaan naar 'de persoon die op het gebied van de letterkunde het voortreffelijkste werk van idealistische strekking geproduceerd heeft'.

    De prijs zou toegekend worden door de Zweedse Academie in Stockholm.

         Nu stond dit eerbiedwaardige genootschap in het begin vrij sceptisch tegenover deze nieuwe opdracht. Twee leden, de historici Hans Forsell en Carl Gustaf Malmström, waren er uitgesproken tegen die opdracht te aanvaarden. Eén daarentegen bewoog hemel en aarde om de andere leden ervan te overtuigen het wel te doen. Dat was de invloedrijke secretaris van de Academie Carl David af Wirsén, een aartsconservatief criticus en dichter, die met bijna alle jonge auteurs, om te beginnen met Strindberg, in de clinch lag. Hij beschouwde het als een grote eer dat de Zweedse Academie deze opdracht toegewezen kreeg en trachtte te weerleggen dat het vervullen ervan niet in de lijn zou liggen van wat de eigenlijke taak van de Academie was.

         Toen de Zweedse koning Gustav III, zelf schrijver en beschermer van de kunst, in 1786 naar het voorbeeld van de Académie francaise de Svenska akademien oprichtte, werd haar taak omschreven als 'het bevorderen van de zuiverheid, de kracht en de verhevenheid van de Zweedse taal', in het bijzonder op het gebied van 'de dichtkunst en de welsprekendheid'.

    De eerste concrete opdracht was het schrijven van een spraakkunst en een woordenboek.

    In het begin werden regelmatig prijsvragen uitgeschreven voor de poëzie en de welsprekendheid. Tegenwoordig bestaan er verscheidene prijzen voor verdienstelijke prestaties op het gebied van de Zweedse taal, letterkunde en cultuur.

         Het argument dat Wirsén gebruikte om de laatste wil van Nobel in te willigen was 'dat de Academie die de literatuur van haar eigen land moet kunnen beoordelen, niet zonder werkelijke kennis van het voortreffelijkste in de buitenlandse literatuur kan en mag zijn'.

         In de statuten die in 1900 opgesteld worden, is men o.a. overeengekomen dat niet alleen zuiver literair werk in aanmerking komt voor bekroning met de Nobelprijs, maar 'ook andere geschriften die door hun vorm en manier van voorstelling literaire waarde bezitten'.

    Verder worden onder de achttien leden van de Zweedse Academie drie à vijf personen aangeduid, die een 'Nobelcomité' vormen, dat het voorbereidende werk doet en o.a. een gemotiveerd advies uitbrengt over de voorgedragen kandidaten voor de Nobelprijs.

         Wie mag er nu kandidaten voorstellen? Leden van de Zweedse Academie, leden van de Franse en Spaanse academies, leden van andere humanistische academies en leden van zulke humanistische instellingen en genootschappen die met academies gelijk te stellen zijn en verder nog 'leraren in de esthetica, literatuur en geschiedenis aan hogescholen'. Zo werden dus de bevoegde personen omschreven, die in de jaren dat Felix Timmermans voor de Nobelprijs werd voorgedragen, een kandidaat mochten voorstellen. Volledigheidshalve wil ik hieraan toevoegen dat later, nl. in 1949, deze formulering enigszins gewijzigd werd. Bevoegde personen waren vanaf 1949 'leden van de Zweedse Academie en van andere academies, instellingen en genootschappen, die wat betreft samenstelling en taken van dezelfde aard zijn', verder 'hoogleraren in de literatuurgeschiedenis en in talen aan universiteiten en hogescholen' en bovendien vroegere prijswinnaars en voorzitters van 'schrijversverenigingen die representatief zijn voor de letterkundige produktie van hun land'.

         De kandidaten moeten voorgedragen worden vóór 1 februari van het jaar waarin de Nobelprijs wordt toegekend. Een kandidaat die in een bepaald jaar aanbevolen werd, is niet automatisch opnieuw kandidaat voor het volgende jaar. Het Nobelcomité vraagt aan critici in of buiten Zweden beoordelingen van de verschillende kandidaten. Na een grondige bespreking stelt dit comité een advies op, dat aan de achttien leden van de Academie wordt voorgelegd. De voltallige vergadering is aan dit advies natuurlijk niet gebonden.

    In de geschiedenis is het herhaaldelijk voorgekomen dat ze ervan afweek. De maanden september en oktober worden gewijd aan het bespreken van de voorgestelde kandidaten.

    In de tweede helft van oktober, soms pas begin november, wordt er dan gestemd.

    De aanstaande Nobelprijswinnaar moet minstens de helft van de stemmen op zijn naam krijgen en minstens twaalf van de achttien leden moeten aan de stemming deelnemen.

    De naam van de bekroonde schrijver wordt daarna officieel meegedeeld, maar de eigenlijke prijsuitreiking vindt plaats op de zgn. Nobeldag, 10 december (de verjaardag van het overlijden van Alfred Nobel), in het Concertgebouw te Stockholm.

     

         Een moeilijkheid ligt besloten in de formulering van de reeds geciteerde zinsnede uit het testament dat Alfred Nobel in 1895 opstelde. Hij spreekt daarin van 'het voortreffelijkste werk van idealistische strekking'. Daarover hebben verschillende opvattingen bestaan. Wirsén heeft dit zeker in romantisch-idealistische zin begrepen. Maar in een brief van 1911, gericht aan de Deense auteur Pontoppidan, beweerde Georg Brandes dat een goede vriend van Nobel, de wiskundige Gösta Mittag-Leffler, hem verteld had dat Nobel 'met idealistisch bedoelde een polemische of kritische houding tegenover godsdienst, koningschap, huwelijk, de maatschappelijke orde in het algemeen'. Die opvatting werd in 1964 in Bonniers litterär magasin door Elias Bredsdorff verdedigd en moet in de jaren daarna zeker de houding van althans een aantal leden van de Zweedse Academie beïnvloed hebben. In 1981 heeft Knut Ahnlund daarop echter scherp gereageerd en aangetoond dat 'veel te veel documenten een andere taal spreken dan wat Brandes suggereert', al kan er wel iets waars in liggen.

    Vandaag wordt aan het woord 'idealistisch' niet te veel belang gehecht. In ieder geval streefde Nobel naar de vooruitgang van de beschaving en het welzijn van de mensheid. Hij staat dan wel bekend als de uitvinder van het dynamiet en van andere explosieve stoffen, in feite was hij een vredelievend mens en een pacifist.

    Anhur Boon draagt Felix Timmermans voor als kandidaat voor de Nobelprijs.

         Op 23 november 1926 verscheen in het dagblad De Standaard een artikel onder de titel Een schoone hoop. Felix Timmermans Kandidaat voor den Nobelprijs? Naar de niet bij name genoemde auteur van het artikel vernomen heeft, 'worden er stappen aangewend om den bekenden Vlaamschen letterkundige Felix Timmermans' voor te dragen voor de Nobelprijs. In een Engelstalige versie die van ditzelfde artikel verspreid wordt — blijkbaar bedoeld voor de internationale pers — staat verduidelijkt : 'voor de Nobelprijs voor literatuur van 1927' wat op dat ogenblik de eerste mogelijkheid was.

    Toch wordt Felix Timmermans pas voorgedragen voor de Nobelprijs van 1928, wat betekent dat de voordracht in Stockholm aangekomen is in de periode van 1 februari 1927 tot en met 31 januari 1928.

         Het artikel in De Standaard beklemtoont dat Felix Timmermans de expressie is van zijn volk. 'Dit gebeurt volkomen onbewust, gansch spontaan en daarom juist grenst het aan het geniale. Hij geeft met beide handen wat hij opdiept uit de volksziel, wat hij plukt uit den volksmond, wat hij voelt natrillen in zijn eigen gemoed. Hij stelt alles in het breede kader der Vlaamsche natuur, die hij innig lief heeft. Deze natuur verheerlijkt hij niet om haarzelf, ze wordt het eindeloos wisselend sieraad rond ons volkswezen geweven, met als diepste kern daarin : zijn kinderlijk soms wat ruw maar vertrouwend geloof. (...) De personen uit zijn verhalen zijn zinnelijk en mystiek'. Het werk van Timmermans wordt dan geplaatst in de traditie van Reinaert en Ruusbroec en van de Vlaamse schilders Rubens en Van Eyck.

    Die zuidelijke traditie van de Nederlandse letteren is echter door een lang dieptepunt onderbroken geweest en pas laat tot nieuw leven opgewekt. Ook Felix Timmermans heeft 'de verbroken draden der oude traditie ontdekt. Geestdriftig heeft hij ze opgeraapt en de spontane oprechtheid, de kleurige blijheid, de gulle levenslust van zijn lach en zijn volk, dat zichzelf weer bewust werd, getroffen. In het noorden is zijn stem als een verfrisschende bries gevoeld. Zoo werd zijn succes algemeen'.

         Naast het aantal drukken van de originele verhalen van Timmermans wordt in het artikel ook een lijst gegeven van alle werken waarvan in andere talen vertalingen uitgegeven zijn, ter perse of in bewerking.

         Zoals gezegd is dit artikel in De Standaard niet ondertekend, maar het is heel waarschijnlijk door de hoofdredacteur zelf of in zijn onmiddellijke omgeving opgesteld. Hoofdredacteur was op dat ogenblik de Lierenaar, Dr. Marcel Cordemans (1891-1991), die in 1926 juist een campagne in gang gezet had om aan Felix Timmermans 'een Nobelprijs te doen verleenen'. Deze formulering ontleen ik aan de correspondentie tussen M. Cordemans en Anton Kippenberg (1874-1950), de uitgever van Felix Timmermans, die sinds 1905 leider was van de Insel-Verlag. Deze correspondentie berust op het Literaturarchiv in Marburg.

    De brieven van Cordemans bevatten de aanspraak 'Geachte Heer Professor' of 'WelEd. Zeergel. Heer' en de Duitse brieven zijn doorslagen van getypte brieven, zonder handtekening dus, maar dat de geadresseerde Kippenberg is, weten we uit een artikel van M. Cordemans (Herinneringen aan 'Pieter Bruegel' van Felix Timmermans, in Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XVI, 1962, p. 75).

     

         In zijn eerste brief van 15 december 1926 brengt Cordemans zijn Duitse correspondent op de hoogte van de beweging die hij op touw gezet heeft en schrijft o.a. het volgende : 'Ik meen vast, dat Felix Timmermans groot kunstenaar genoeg is om deze onderscheiding te verkrijgen, ik meen zelfs : dat hij ze rijkelijk verdient. Hij is de levende expressie van het Vlaamsche volk! ' Op 28 december antwoordt A. Kippenberg : 'Am besten wird es sein, wenn Sie einen flämischen oder holländischen Hochschullehrer für Literatur gewinnen, der Felix Timmermans für den Nobelpreis vorschlagt'.

         Op 6 januari 1927 deelt Cordemans mee: 'Vermoedelijk zal prof. Boon te Leuven het initiatief nemen en zal prof. senator Vermeylen volgen'. Op 11 juli 1927 stuurt hij aan Kippenberg 'de aanvraag van prof. Boon, aan het Nobel-Comité gericht en strekkende tot het verleenen van een Nobelprijs aan Felix Timmermans'. Maar op 20 juli voelt Anton Kippenberg zich verplicht die aanvraag terug te sturen met het verzoek professor A. Boon die rechtstreeks aan de Zweedse Academie te laten zenden. Terecht schrijft hij : 'Ich halte es nicht für richtig, wenn ich als Verleger Timmermans' die Eingabe an die Schwedische Akademie weitersende, da die Gefahr besteht, dass darin geschäftliche Interessen vermutet würden'.

         Zelfs in het Akense blad, de (V)olksfreund, Aachener General-Anzeiger für Stadt und (Land) van 27 oktober 1927 wordt van de actie die Marcel Cordemans op het getouw gezet heeft, gewag gemaakt (ik beschik over de fotokopie van een knipsel waarop de naam van de krant — die langer kan zijn — verminkt is: de letters tussen haakjes zijn er weggevallen). R(obert) D(amiaan) de Man (1900-1978) schrijft dit artikel nl. om Felix Timmermans aan het Duitse volk voor te stellen nu er pogingen ondernomen worden om zijn landgenoot voor de Nobelprijs voor te dragen.

         Nu terug naar de voordracht door professor Arthur Boon. Zijn brief aan de Zweedse Academie is gedateerd 13 juni 1927. Hij schrijft hierin o.a. het volgende : 'Zooals blijkt uit de hierbijgevoegde nota en bewijsstukken geldt Felix Timmermans thans als de voornaamste en meest bekende vertegenwoordiger van de Nederlandsche letterkunde zoowel in Holland als in België. Al zijn er onder het oudere geslacht een paar schrijvers, als Stijn Streuvels e.a., die merkwaardig werk hebben geleverd, toch is er niemand die thans voor het heele Nederlandsche taalgebied en voor den vreemde, zoo 'n adaequate en representatieve uiting is van ons volk en van onze literatuur. Tevens meenen we dat Timmermans door de macht van zijn visie, door de plastiek van zijn woord, door het zeer persoonlijke en tevens algemeen menschelijke van zijn kunst, een der allereerste plaatsen inneemt in het uitgestrekte gebied van de internationale letterkunde.'

         A. Boon vermeldt ook de twee Zweedse vertalingen die toen al verschenen waren en zinspeelt op de 'idealistische strekking' die in het testament van Nobel verbonden wordt met het toekennen van de prijs: 'Het werk van Timmermans mag aanspraak maken op die hooge vereering, omdat het heelemaal ligt in de idealistische lijn, die de stichter van den prijs aan de kandidaten voorstelt.'

         Hij wijst er verder op dat nog geen enkel Nederlands schrijver, 'noch in België, noch in Holland' die hoge onderscheiding gekregen heeft en is van oordeel dat de vriendschapsbanden die onlangs 'door een vorstelijk huwelijk tusschen Zweden en onze gewesten werden geklonken' (Astrid en Leopold waren in november 1926 gehuwd) verstevigd zouden worden door het verlenen van deze Nobelprijs.

         Belangrijker dan deze brief is wat professor Boon genoemd heeft Nota over Felix Timmermans. Verder voegde hij bij zijn brief een lijst van publikaties (Titels in het Nederlands met een Engelse vertaling) en een lijst van de vertalingen in verschillende talen. Op 14 januari 1928 heeft hij dan nog eens een Engelse vertaling van zijn brief en van de nota over het werk van Felix Timmermans aan de Zweedse Academie verzonden.

     

         Het deskundige advies dat Arnold Norlind in 1928 op verzoek van het Nobelprijscomité opstelde, is het uitvoerigste dat er over Felix Timmermans geschreven is. In de officiële versie is het nl. 14 bladzijden lang.

    De schrijver, Arnold Norlind (1883-1929), was enkele jaren docent in de aardrijkskunde aan de Universiteit te Lund, maar is vooral bekend als essayist (essays over Dante, Hölderlin, Novalis, Walt Whitman, naast lyrisch-mystieke overwegingen) en als vertaler van Dante. Zijn broer Ernst Norlind (1877-1952) is de bekende kasteelheer van Borgeby, waar o.a. R.M. Rilke en Frederik van Eeden zijn gasten waren.

         Uit zijn opstel over Felix Timmermans blijkt dat hij Nederlands kende en zelfs op de hoogte was van wat critici zoals Henri Borel, de Vondelkenner Molkenboer of Kloos over Felix Timmermans geschreven hadden. Ook dat hij de populariteit van Pallieter kan vergelijken met die van De kleine Johannes dertig jaar eerder, bewijst dat hij thuis is in de Nederlandse letteren.

    Hoofdzaak is echter zijn eigen ontleding van de werken van Felix Timmermans.

    Wat hij in het bijzonder als kritiek naar voren brengt, is het tekort aan psychologische diepgang en dan — speciaal naar aanleiding van de bespreking van De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt — de enggeestige katholieke moraal zoals die in deze laatste roman tot uiting komt. Het eerste kan men gemakkelijk in de beoordeling van Arnold Norlind nalezen, maar op het tweede punt wil ik nog even de aandacht vestigen. In het boek over Leontientje stoorden vooral twee dingen de Zweedse criticus. Ten eerste het gebrek aan eerbied voor de intieme sfeer van het gemoedsleven, voor het persoonlijke geheim dat iemand in zijn ziel draagt. De manier waarop Heeroom denkt dat zijn verantwoordelijkheid voor het zieleheil van Leontientje zo ver moet gaan dat hij zich die brief mag toeëigenen, is in Zweden onaanvaardbaar. Dat begrijpen wij nu ook beter dan 70 jaar geleden. Het tweede feit dat onze Zweedse criticus haast bespottelijk voorkomt, is dat de pastoor het offer en de dood van Leontientje alleen maar ziet als een middel om zieltjes te winnen.

         In het advies van het Nobelcomité komt dit laatste punt wel niet terug. Men mag er echter wel van uitgaan dat het de leden van de Zweedse Academie zal hebben beïnvloed.

    Het verwijt van gebrek aan psychologische diepgang vindt men er wel terug in de opmerking dat het werk van Timmermans menselijke diepte mist. Ook vindt men de zinnelijke lust en panische extase in Pallieter overdreven.

          

    Arthur Boon en Paul Sobry
     

    Paul Sobry draagt Felix Timmermans voor als kandidaat voor de Nobelprijs.

         De beweging die Marcel Cordemans op touw gezet had om te ijveren voor een Nobelprijs had de eerste keer dus geen resultaat opgeleverd. Het terrein wordt blijkbaar echter wel voorbereid om het nog een tweede keer te wagen. Er worden bijv. boeken gestuurd aan Nobelprijswinnaars zoals Sigrid Undset en Selma Lagerlöf om het werk van Felix Timmermans beter bekend te maken. Selma Lagerlöf is bovendien lid van de Zweedse Academie. De brief die Sigrid Undset schrijft op 24 januari 1933 en het kaartje dat Selma Lagerlöf verzendt op 25 januari 1933, getuigen daarvan.

         De brief waarin professor Paul Sobry van de Leuvense Universiteit Felix Timmermans voordraagt als kandidaat voor de Nobelprijs, draagt als datum 25 januari 1940. De brief is nu in het Duits gesteld, maar bevat niet veel argumenten om de kandidatuur te staven. Er staat eigenlijk alleen: 'Herr Felix Timmermans ist zweifelsohne der weitaus bekannteste flämische, wenn nicht belgische Schriftsteller der Gegenwart, und geniesst europäischen Ruhm.'

    En verder nog: 'Es ist mir als dem Vertreter der flämischen Literatur an der Universitat Löwen eine besondere Herzens- und Ehrenangelegenheit diesen Vorschlag bei dem Nobelpreiskommittee (sic) für Literatur einzubringen'. Bij deze brief werd alleen een lijst van publikaties en vertalingen gevoegd. In het archief van de Zweedse Akademie wordt bovendien een blad bewaard met veertien titels van boeken in Duitse vertaling, die door P. Sobry werden opgestuurd en waarvan de ontvangst op 2 april 1940 werd bevestigd.

         In 1940 krijgt Hans Reutercrona de opdracht zijn oordeel over het werk van Felix Timmermans neer te schrijven. Docent H. Reutercrona is mij alleen bekend als medewerker aan verscheidene Duits-Zweedse woordenboeken (het grootste daarvan Tysk-svensk ordbok, 1932, omvat meer dan 2878 blz.). Aan zijn rapport is ook duidelijk te zien dat hij Timmermans in het Duits gelezen heeft. De namen van figuren uit de romans heb ik in de Nederlandse vertaling uiteraard hun oorspronkelijke naam teruggegeven.

    Een onnauwkeurigheid over de verhouding tussen Het hovenierken Gods en De harp van Sint Franciscus heb ik daarentegen laten staan.

         De lof van Reutercrona voor Boerenpsalm klinkt oprecht en overtuigend. Aan de andere kant herhaalt hij de kritiek van A. Norlind wat betreft het tekort aan psychologisch inzicht, maar alles samen genomen is zijn oordeel positiever. Hij ondersteunt volmondig de voordracht voor de Nobelprijs.

         In het advies van het Nobelcomité wordt eigenlijk duidelijker dan in het verslag van Reutercrona beklemtoond dat het tekort aan psychologische motivatie samenhangt met iets essentieels in de kunst van de auteur : het sprookjesachtige. Wij mogen hier gerust verduidelijkend aan toevoegen dat het eigen is aan de kunst van Felix Timmermans dat hij wars is van het uitrafelen van individuele gevoelens en de voorkeur geeft aan het ongecompliceerd volkse en algemene menselijke dat a.h.w. vanzelf naar een ethisch-religieus, eeuwig perspectief leidt.

    Toch neemt ook nu het Nobelcomité een afwachtende houding aan.

    Hjalmar Hammarskjöld draagt Felix Timmermans voor als kandidaat voor de Nobelprijs.


        
    Jammer genoeg is bij het voorstel van Hjalmar Hammarskjöld zoals gezegd zelf lid van de Zweedse Academie geen motivering gevoegd, waaruit zou blijken waarom hij Felix Timmermans als kandidaat voorstelt. Maar het klinkt wel aannemelijk dat hij ontevreden moet zijn geweest omdat de auteur het jaar te voren de Nobelprijs niet toebedeeld werd. Overigens draagt hij niet alleen Felix Timmermans voor. Op zijn met de hand geschreven briefje, gedateerd 31 januari 1941, staat eenvoudig: 'Voor de Nobelprijs in de literatuur voor 1941 stel ik voor J. Huizinga, Felix Timmermans, Gabriella (sic) Mistral'.

         Het is mogelijk dat de toen op enkele dagen na 79-jarige Hjalmar Hammerskjöld door zijn jarenlange contacten met Den Haag bijzondere belangstelling voor de twee genoemde Nederlandstalige auteurs gekregen heeft. Hij was hoogleraar en staatsman, en als internationaal erkend rechtsgeleerde verbonden aan het Permanente Hof van Arbitrage in 's-Gravenhage.

         Hans Reutercrona krijgt nu de ondankbare opdracht twee minder belangrijke werken te bespreken, die tot dusver nog niet aan bod gekomen zijn. Het is werkelijk jammer dat hij zijn argumenten van het vorige jaar niet meer kracht kan bijzetten.

    Het Nobelcomité blijft bijgevolg bij een herhaling van zijn afwachtende houding.

     

    ******

    28-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Door de ogen van zijn kinderen - Erik Verstraete

    Door de ogen van zijn kinderen...

     

    Uit de Gazet van Antwerpen   -   28/04/1986  -  door Erik Verstraete

     

    Schoonheidsproever was ook een weemoedige dromer.

     

         « Daar ben ik toch eens curieus voor om later te weten waarom wij nu eigenlijk hebben moeten leven : waarom wij hier op aarde allemaal een zekere bepaalde tijd moeten doorbrengen.» Een ongewone, filosofische uitspraak voor veel mensen die «de Fé» onveranderd zien als levensgenieter, dagenmelker, zoals zijn eigen « Pallieter ».

     

         Felix Timmermans was absoluut méér dan die folkloristische, naïeve figuur, die geschapen werd door het overbeklemtonen van de « plezante » aspekten van werk, zijn tekeningetjes en hoekvignetjes, vooral.


                         Afbeelding op volledig scherm bekijken

        
    Lia Timmermans, de oudste dochter van Felix, citeert bovenstaande uitspraak in haar boek «Mijn Vader» en wijst daarmee op een minder bekende trek van hem, die nochtans een diepgelovig katoliek was: een innerlijke onrust, een vragen naar de zin der dingen.

         En zij gaat verder: « Maar over zijn eigen moeilijkheden in de ziel en het hart sprak hij omzeggens nooit, zoals ook niet over zijn ziekte, pijn of onrust. De moeilijkheden van anderen kon hij met het meeste geduld aanhoren. »

         En hier raken we dan weer de goedhartigte, milde mens, die Timmermans was. Een man die zichzelf vergat om naar anderen te luisteren. Over die zachtmoedige en oprechte mens, die heerlijke vader die de schrijver en schilder-tekenaar eigenlijk eerst is geweest, willen wij, bij het eeuwfeest van zijn geboorte, op 5 juli e.k. zijn vier kinderen aan het woord laten in een reeks artikelen: De 65-jarige Cecilia (Lia), de 63-jarige Clara. De 60-jarige Antonia (Tonet) en de 55-jarige Gommaar.

    Zonder die méns, die vader en echtgenoot van het zuiverste water, was die wonderbare, veelzijdige kunstenaar niet denkbaar, al was zijn onuitputtelijke verbeelding iets aparts.

         We willen daarom, de meest treffende, menselijke aksenten van de Fé beroeren in verhand met zijn volstrekt uniek kunstenaarschap. Schrijven had bij hem nooit iets kunstmatigs, evenmin als tekenen en schilderen. Het vloeide zuiver uit zijn hart en fantazie.

    Het artistieke talent van Felix Timmermans heeft opnieuw, zij het telkens op eigenaardige, aparte wijze, gestalte gekregen in elk van zijn kinderen. Merkwaardig daarbij is dat de twee oudsten, Lia en Clara, gewaardeerde schrijfsters zijn, terwijl Tonet en Gommaar zich met veel fantazie en scheppingskracht aan de schilderskunst wijden.

    Hoe kan de erfenis zo mooi verdeeld zijn...

     

         De voorgeschiedenis van Timmermans' eerste grote roman, «Pallieter» (1916), die ongekende explosie van levensliefde, was een geestelijke puberteitskrisis, die de jonge schrijver doorworstelde tussen zijn 19de en zijn 24ste . Onder invloed van de schilder Raymond de la Haye was hij in kontakt gekomen met ukkultismc, teosofie en spiritisme.

    Met zijn emotioneel gemoed dompelde Felix zich er helemaal in onder : hij las Madame Blavatsky, Annie Besant, J.K Huysmans, Maurice Maeterlinck en werd gekweld door de «peur de vivre» van deze laatste, door geloofstwijfels en innerlijke onrust. Dat weerspiegelde zich in gedichten en in de verhalenbundel “Schemeringen van de Dood” (1911). Het mysterie van de dood beknelde hem. Vanuit een hevige levensdrang rukte hij in het ziekenhuis lag met gevaarlijke verwikkelingen na een operatie en hij de dood werkelijk voor ogen zag. Dat was de geboorte van « Pallieter ». De herwonnen levenslust bloeide open in dit boek en bleef de grote krachtbron van omzeggens al zijn volgende boeken.

         Maar een sluimerende weemoed, een meestal verborgen onrust en een neiging om te dromen over de zin van het leven bleven hem eigen. Met zijn kinderlijke geestdrift voor al het schone, ook de kleinste dingen, begreep hij bv. het kwade niet. Het uitbreken van de oorlog in mei 1941, ontredderde hem hevig. Toen moest hij al opletten voor hartkrisissen...

    « Hij werd nadien nooit meer helemaal de oude » vertelt Lia.

         Zijn groot, warm hart werd in die oorlogsjaren ziek, maar de Fé verborg zijn pijn en angst omwille van zijn vrouw en kinderen. «Het is toch spijtig voor u met zo'n zieke vader te zitten», zegde hij soms tot zijn kinderen. Toch deden die niets liever dan bij hun vader zitten en naar zijn vertellingen luisteren, zodat ze dikwijls te laat kwamen op school. Een zachte romanticus was hij, schommelend tussen geestdrift en stille, verborgen weemoed die bij de gewone lezer hijna niet bekend is.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Verlangen.

     

         Wat het meest aantrok in hem was zijn scherpe aandacht voor alle dingen rond zich, vooral de schoonheid van de natuur en de mens. Het uitzonderlijke vermogen en de wil om intens te bewonderen, de verwondering, dat was zijn grote kracht. Zo noemde hij ook «Pallieter», zijn onnavolgbaar wereldsukses «een verlangen om te bewonderen». Honderden keren opnieuw ging hij bewonderen wat hij schoon vond : paneeltjes van Breughel, die hij als knaap van twaalf met een kameraadje was gaan ontdekken in het museum te Antwerpen, werk van Brouwer, beelden, huizekes en stille plekjes in het Lierse begijnhof of in de omgeving en vooral de lieflijkheden van de natuur. Daar kon hij de kinderen als geen andere vader warm voor maken, een van dauwdruppels glinsterend spinneweb, verse paddestoeltjes, konijntjes.

         Tijdens zijn talrijke voordrachtreizen, waarvan hij steeds massa's geschenken en snoep meebracht zat hij zo graag aan het venster in de trein om het landschap te bekijken.

    Hij genoot van een mooie streek en bewonderde de gewone dingen: Een haverveld dat in de bellen stond, een heuvel, die bedekt was met een aaneengenaaide lap van plakken hop, koolzaad, tarwe en aardappels, een dreef van populieren, een ekster die naar haar nest vloog, een knotwilg langs de beek.

    Alles merkte hij op en de schoonheid ervan intensifieerde hij nadien in zijn boeken vol geuren en kleuren, in een totaal oorspronkelijke beeldspraak.

     

         Naast de bekoorlijkheid van gewone, kleine dingen, ging zijn hart uit naar de hoge schoonheid van de Geest, de ovennatuur, de ziel, God en de heiligen. In die rij kwamen vooraan : de Heilige Geest, Onze Lieve Vrouw en Sint-Franciscus.

    Typerend was het verlangen dat de Fé uitsprak op Lichtmis 1924, in het Ruusbroechuisje van Ernest van der Hallen op het Lierse begijnhof, tot zijn vrienden Flor van Reetht en «de Nest» (Van der Hallen) : «Laten wij gedrieën eraan beginnen en pelgrimeren naar de absolute Schoonheid.» Daarmee legde hij de grondslag van de Pelgrim-beweging, voor de vernieuwing van de religieuze kunst.

     

    Adagio.

     

         Die zuivere, Geestelijke Schoonheid, de mysterieuze aanwezigheid van God, heeft Felix Timmermans het meest intens gevoeld in de laatste twee en een half jaar van zijn leven (zomer 1944 - 24 januari 1947), toen hij bijna steeds te bed moest blijven om zijn hartziekte. Bij de pijn en de beklemming, die elke verkeerde beweeging veroorzaakte kwamen de eenzaamheid, de emoties om de repressie en de lasterlijke haatcampagne van kollega-letterkundige Toussaint van Boelaere Toch kwam er geen kwaad of ongeduldig woord over zijn lippen. «Hij had zich van alles losgemaakt en zich naar God gericht», schrijft Lia.

    Hij begon meer en meer naar binnen te leven. De vrome Kempische natuur van zijn moeder nam nu helemaal de bovenhand.

         Uit lijden, inkeer en Godsverlangen werden, in 1946 vooral, die zuivere, zingende en biddende gedichten op, die kort voor zijn dood verschenen als «Adagio». Angst, onrust, elke gehechtheid aan het aardse, zijn hier overwonnen.

    De dichter heeft zijn eigen ik afgebroken en God binnengelaten.

    Van al zijn boeken was dit wel het mooiste geschenk voor velen, in elke tijd

     

    ***************

    22-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vader wilde mensen gelukkig maken - Erik Verstraete

    Vader wilde de mensen gelukkig maken...

     

    Felix Timmermans door de ogen van zijn kinderen

     

    Uit de Gazet van Antwerpen 29 april 1986 door Erik Vertsraete.

     

         «Een schrijver die vooral het goede en schone, het plezante ziet van mensen en wereld, die zijn lezers telkens wil blij maken, dat is zeldzaam. Zo was mijn vader.» Dat zegt ons Lia Timmermans, oudste dochter van "de Fé" en schrijfster van het mooie boek «Mijn Vader», dat dit jaar zijn zesde druk zal beleven bij de nieuwe Antwerpse uitgeverij «Den Gulden Engel».

     

         Op een kille en buiige aprildag zijn we haar gaan opzoeken te Oostende, waar zij met haar man Lode Aspeslagh een deel van een ruim herenhuis betrekt aan de Jozef II-straat. Ook haar jongste zuster Antonia, gemeenzaam «Tonet» genoemd, woont daar. Zo ontmoeten wij beide zusters samen, te midden van schilderijen en tekeningen van hun vader, o.m. die prachtige «Drie Koningen», naast vele andere herinneringen. Er hangen ook bekoorlijke, sprookjesachtige werkjes van Tonet, die met veel liefde het penseel hanteert.

         Bij haar geboorte, op 9 oogst 1920, kreeg Lia eigenlijk de welluidende naam Cecilia mee, naar haar meter, de moemoe, moeder van haar mama, Marieke Janssens. Vader Felix hield veel van die oude heiligennaam en gebruikte hem ook voor zijn teder-poëtisch verhaal uit 1938, «Ik zag Cecilia komen».

    Met warme genegenheid en onverminderde bewondering vertelt de schrijfster Lia Timmermans, een charmante, dynamische vrouw, over haar vader. Literair (en ook menselijk) gezien kent zij, de oudste dochter, hem grondig. Haar boek over vader uit 1951 was de aanzet voor velen om Timmermans zelf te bestuderen.

         Die bewondering voor haar vader als schrijver heeft haar geenszins belet een eigen weg te gaan in de literatuur. Haar verteltalent — "een klein beetje talent" zegt zij — heeft zij uiteraard van hem meegekregen, maar zij houdt niet van die vergelijkingen, die altijd artificieel zijn. Op onze vraag waagt zij er zich toch even aan : «Zijn blik was veel ruimer dan de mijne. Ik plaats slechts een twee-, drietal personages in een bepaalde situatie.

    Mensen, landschappen, dingen zijn bij hem ook veel konkreter, wat typisch Brabants is, terwijl ik veel vager blijf.»


        Afbeelding op volledig scherm bekijken  Afbeelding op volledig scherm bekijken

        
    Haar eerste roman, «De ridder en zijn gade»
    (1955) noemt zij een stout boek. Zij hekelt hier de kleine burgers, snobs en franskiljons van een niet nader genoemd provinciestadje. Ironischer, scherper dan de goedmoedige typering van "Schoon Lier" en zijn mensen door Felix Timmermans. Maar haar geboortestadje is zij altijd genegen gebleven. «Ik ben trouwens bezig nu met een boekje over het verdroomde Lier, de schoonheid ervan.

    Meer dan veertig jaar weg uit Lier, is Lia Timmermans toch van haar vaders Netestadje blijven houden. Zij ging nog meer een eigen richting uit met de weemoedige stemmingsromans « Verloren zomerdag » (1959) en «Sabine Mardagas» (1963). In het eerste boek, dat zij haar beste vindt, volgt de schrijfster de overgang van een jong meisje naar een vrouw, met weemoed om het verlies van de onschuld, de breuk.

    «Sabine Mardagas» evoceert de melancholische sfeer van Brugge.

    Als jeugdschrijfster heeft Lia echt mooie dingen gemaakt, o.m. «Sterretje», Kerstverhalen en «Het kleine album van Martha». We kunnen haar werk situeren tussen de Brabantse vrolijkheid van grootvader Jan Gommaar Timmermans en de Kempische weemoed van grootmoeder.

         Het mooiste van de schrijver Felix Timmermans vindt Lia zijn hardnekkig volgehouden ideaal om zijn lezers vreugde en schoonheid te brengen. — « Hij wilde dat en hield vol.

    En het toppunt : hij slaagde erin! Hij weet altijd te ontroeren met een glimlach van vreugde, zoals hij ook deed als hij gewoon sprak of vertelde. Doe het hem maar eens na.

    Tien bladzijden over geluk zijn veel moeilijker dan honderd over ellende. Ons vader gaf de indruk altijd blijmoedig te zijn, maar hij verborg zijn eigen zorgen om de anderen geen leed te doen.»


                                      Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Timmermans zag de schone kanten van de werkelijkheid door een dichterlijke bril, maar in al haar warme geuren en schitterende kleuren. Het lelijke en kwade ging aan hem voorbij. Hij merkte het nauwelijks op. Vandaar dat hij een schoon, maar toch niet altijd even paradijselijk beeld ophing van Lier, het Neteland en Vlaanderen, in het spoor van de Primitieven en Breugbel.  Zo schoon was Vlaanderen toen zeker niet. Denken we maar aan de sociale ellende van « arm Vlaanderen », maar de Fé schiep een wonderbaar imago, waaraan duizenden hebben geloofd, vooral veel buitenlanders, tot in onze tijd.

         Tot welke grappige verhalen dat imago van Timmermans aanleiding kon geven!

    Zo herinnert Lia zich een journalist in Boedapest die echt geloofde dat haar vader schaapherder was in Lier en daar een heel artikel over schreef. De Fé had daar nl. verteld dat hij een «schapekop» (Lierenaar) was wat de Hongaar letterlijk verstond als "hoofd van schapen"....

         De soms opduikende, laatdunkende voorstelling van haar vaders werk als "Naïeve heimatkunst" noemt Lia ongegrond : «Heel wat grote auteurs waren goede heimatschrijvers, zoals Mistral in de Provence en Mark Twain aan de Mississipi. Taal en levenshouding der personages in de boeken van mijn vader zijn universeel. En de vertaling van zijn boeken in omzeggens alle grote talen van de wereld spreekt toch duidelijk genoeg.»

         Zij beaamt Godfried Bomans' benadering van Felix Timmermans als «irenisch schrijver» (naar het Grieks irènè = vrede), die de moeilijkheden, de scherpe hoeken uit de weg ging :

    «Hij kon noch wilde over het boze, het hatelijke schrijven. Desondanks staat hij op wereldniveau. Papini noemde hem de grootste katolieke schrijver van onze tijd en in Amerika stond onlangs nog «The Perfect Joy of St.Francis» («De Harp van St.Franciskus ») maanden als eerste op de bestsellerlijst, terwijl dit boek ook in het Zweeds werd vertaald en «Pieter Breughel» in het Portugees. »

         Voornaamste drijfveer van Timmermans was verwondering, bewondering, verlangen naar schoonheid. Hij had een zwak voor Franciskus, Breughel en Brouwer, maar toonde ook veel mildheid en begrip voor gewone, zwakke mensen, allen met "een zotte vogel én een steen op het hart"... (Adriaan Brouwer).

     

    Klein Vlaanderen.

         In een sterk veranderd literair landschap met Boon, Claus, Lampo, Ruyslinck e.a. als blikvangers is Timmermans wel wat op de achtergrond gedrongen, o.m. in het onderwijs, menen wij. «Toch worden zijn boeken nog veel gelezen » repliceert Lia. Dat gaat zo met golven, met boeken die geregeld terugkeren. En elk jaar komen drie, vier jongeren bij mij om een proefschrift over hem te maken. Onlangs was er een student met een dissertatie over de rol van de onmogelijke liefde («Anna-Marie», Cecilia) in Timmermans' werk.... Maar door de officiëlen», meent Lia, o.m. in het onderwijs, wordt hij geminimalizeerd. Ze hebben het enorme sukses van « Pallieter » nog altijd niet verteerd. Als men in Frankrijk een katoliek schrijver zou hebben als mijn vader, zou die geweldig opgehemeld worden. Hier niet! Hier moet dat naar beneden! Fransen en Franstalige Belgen waarderen hem veel meer dan de Vlamingen.

         Lia Timmermans wil ook niet vergeten wat haar vader in de repressiejaren ten onrechte en met kwaad opzet werd aangedaan, o.m. ook door de hetze van een Toussaint van Boelaere :

    « Mijn moeder en wij hebben erg geleden daaronder. Ons vader zei echter nooit iets kwaads, van niemand. Hij was boven die laster verheven, vooral door het werk aan zijn Adagio-gedichten. Hij was een echt goede mens, met een enorme présence, die de mensen blij kon maken. Als ge bij hem waart hadt ge heel de wereld bij u!»


    zichtgrotemarktlier.jpg
     

    ***********

    21-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Clara Timmermans schrijft een detective - Mat Kraewinkels

    Clara Timmermans schrijft een detective

     

    Felix Timmermans door de ogen van zijn kinderen

     

    Uit de Gazet van Antwerpen zaterdag 3 mei 1986  -  door Mat Kraewinkels.

     

    Vaders erfenis,

    Een veer op stromend water,

    Een geluksgevoel.

     

    Stokrozen rechtop

    Zich kronkelende klimmend

    Zoekend naar de zon.

     

         «Clara lijkt het meest op Fé. Ze is ook zo zacht van karakter.» Dat zei Marieke, haar moeder en vrouw van schrijver-tekenaar Felix Timmermans ooit.

     

         Als mevrouw Wagner-Timmermans ons ontvangt in haar landhuis aan de Antwerpsesteenweg te Lier. hebben we het gevoel alsof een "levende haikoe" ons opvangt. Wat moet haar vader een zacht, blij, open karakter gehad hebben!

    «Had uw vader dan geen gebreken, » vragen we wat gedurfd aan Clara in haar leefkamer (woord door haar vader en niet door wijlen eersteminister Theo Lefèvre voor het eerst gebruikt), met schilderijen en tekeningen van Felix Timmermans aan de wand, maar ook enige kunstwerkjes van haarzelf. «Voor zijn kinderen in elk geval niet. Hij was zelfs te goed» antwoordt Clara heel spontaan. Hij was een gezellige, plezante vader.

         «Zo gingen we met Pinksteren enkele dagen met de Veremansen (van toondichter Renaat) naar Averbode. Maar dan kon ik niet naar school. Vader gaf dan nadien wel een briefje mee voor de onderwijzeres. Uit de natuur is meer te leren, lachte hij. »

    « Vaders liefde voor de natuur heeft mij echt beïnvloed.» vervolgt Clara. « Als kind dachten we zelfs dat het Pallieterland van hem was. Zo maak ik bijvoorbeeld nu nog haikoes (poëtische impressie naar Japans model van 3 regels van 5, 7 en 5 lettergrepen) in de beemden van Emblem. Vader leerde ons ook dieper denken over de dingen. Praten over God was thuis iets heel gewoons. Altijd heeft vader gezocht naar God. En hij had een milde humor.»

    « Ik ben bezig aan Herinneringen.» verklapt de tekenende en schilderende schrijfster ons, «maar geschreven eerst zoals een kind het zou doen, dan zoals een jong meisje en zo voort.»

     

    Portret

         Ze toont ons het gekleurd portret (eens beschadigd opgerold teruggevonden) dat haar vader van haar als kind (met popje in de hand) maakte. Het ontroert door frele tederheid (bijna iets oosters) Bij het bekijken van verschillende plastische werken van Felix Timmermans hier, valt ons op waar Gommaar ook op wees : de stijlveelzijdigheid van Fe als beeldende kunstenaar. Een gekleurd werk waarop Sint-Franciscus van een gevleugelde Kristus de stigmata ontvangt, straalt zelfs iets surrealistisch uit. Een korfje bloemen roept een zuiderse frisheid à la Dufy op. Onder de vignetten die Fe maakte voor in boeken (en waarvan er verloren gingen) zijn verlokkelijke volkse juweeltjes. Clara en Gommaar vinden dat sommige vignetten tot Fé’s beste werken behoren.

         « Heeft uw vader zelf wat herinneringen geschreven, dan hebt u er zelf al samengebracht in een artikel "Hof van mijn vader »merken we op. « Vader, dat was voor ons thuis altijd zomer. In de winter was hij vaak weg, spreekbeurten geven. Vader liet in onze tuin voor elk wat wils groeien. Zo stond er voor mij een pereboom En ik mocht zelt de peren plukken. Thuis waren ooit zes kleine poezen en een grote kat en ooit twee honden. Wat een pret als we met de ouders per autobus naar Berlaar reden om er langs de Nete te wandelen. En vader schetste en tekende overal. Als hij op zijn werkkamer bezig was mochten we er vaak blijven. Maar we waren rustige kinderen.»

         « U hebt toch aan het conservatorium zang gevolgd.» vragen we.

    «Ja, ik heb zelfs Pallieterliederen op tekst van mijn vader en muziek van Renaat Veremans, zijn vriend, uitgevoerd. Ze hadden die vóór de Tweede Wereldoorlog gemaakt voor een Pallieter-verfilming waaraan toen begonnen werd maar die nooit is voltooid. Er werden zelf opnamen gemaakt in velden in Frankrijk. Een nicht van moeder werd toen gekozen voor de hoofdrol. Die nicht leeft nog... Moeder zelf had ook een goede stem. Ze zong nog op haar negentigste. »

     

         Er blijkt heel wat van Felix Timmermans op muziek te zijn gezet. Zo bewerkte o.a. Renaat Veremans Adagio-gedichten. Andere door Fé geboeide Vlaamse komponisten waren o.m. Lodewijk de Vocht, Arthur Meulemans en Frederik Devreese.

    Veremans verwerkte « Anne-Marie » tot muziekteater te Antwerpen opgevoerd in 1942.

    De Fe ontwierp ook de decors en kostumering ervoor.

    Onder de nagelaten gedichten van Fé is er een getiteld « Aan de muziek.» Naast klassieke muziek en gregoriaans hield Fé ook van volksmuziek en smartlappen van de kantwerksters... en het fluiten der vogels.


        flory1z.jpg  flory2.jpg
     

         Clara (moeder van twee zonen en een dochter en meermaals grootmoeder) schreef zelf kinder- en jeugdverhalen (zo vier Flory-boeken, die zich elk in een ander land afspelen) en ook «Een mus in een pauwenhok» over zichzelf. « Dat was een voordracht over hoe ik me voelde naast mijn zusters Lia en Tonet die op school hoge prijzen behaalden en bij prijsuitdelingen voorname rollen kregen, terwijl ik met 39 andere meisjes alleen maar met een palm mocht zwaaien. Doch hoe goed ving vader zo'n dingen op!

    Gij wuifdet het best van allemaal, troostte hij me dan. »

         Als we Clara vragen welk boek van Fé ze het liefst heeft antwoordt ze: « De zeer schone uren van juffrouw Symforosa begijntje, vind ik het volmaakste.» Maar ze voegt er onmiddellijk aan toe dat haar vader wel het meest van zichzelf neerschreef in zijn laatste boek «Adriaan Brouwer» (postuum verschenen in 1948). Voor zijn dood was Fé wel nog begonnen aan een boek over Jan van Eyck dat zou geheten hebben « Meer is in u ».

         Als we Clara vragen of ze zelf nog aan iets bezig is, zegt ze schalks: «Aan een detective, maar voor volwassenen. Want ik beschouw mijn Flory-boeken (van rond '67) ook als detectives voor de jeugd. » (Clara leest zelf ook graag detectives).

    Als we aandachtig naar haar ingelijste haikoes (elk versierd met een eigen waterverf-impressie) aan de wand kijken, vervolgt ze: «In november zou weer een bundeltje haikoes (haar eerste uit '82 heette "Papieren parasol") moeten verschijnen. De titel wordt "In de schemertuin"... Ik zal met haikoes bezig blijven tot aan mijn dood... tot de maan opkomt... haikoes geven mij geluk... Weet u dat Bart Mesotten van onze haikoekring te Overijse bezig is met haikoes op het werk van mijn vader?»

         Iets later toont ze ons een klein verlucht boekje met haikoes "Herinnering aan Marieke Janssens mijn moeder 1892-1982".

                   
                        haikoe.jpg 


    « Marieke betekende zeer veel in het leven van mijn vader,» zegt Clara ten slotte met vertederende weemoed.

    Wat een Fé-erieke weg, langs de zielsbevrijdende Adagio-gedichten van een vader schrijver-tekenaar naar de geluk purende haikoes van zijn dochter Clara!

     

     

    *********

     

    20-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tonet herschept de werkelijkheid - Erik Verstraete

    Tonet herschept werkelijkheid tot sprookje.

     

    Uit de Gazet van Antwerpen van 2/5/1986  -  door Erik Verstraete.

     

                Wie Felix Timmermans' zeer aparte, ongekunstelde tekeningen en schilderijen kent, met hun neiging naar het naïeve, en de bekoorlijke, sprookjesachtige sfeer die ze uitstralen, kan niet verwonderd zijn dat twee van zijn kinderen in de ban geraakten van die kunst en zelf begonnen te schilderen.

    Wij praatten met Antonia (Tonet), in Oostende.

     

                Deze jongste dochter van de Fé, zopas zestig geworden, woont in hetzelfde huis als haar oudste zuster Lia aan de Jozef II-straat te Oostende Zij is gehuwd met de Zuidafrikaan Engelbert Meyer. Tegenover haar blonde zus vertoont zij meer de fysionomie van haar vader zwart haar, donkere ogen en rond gelaat Haar expressie ademt een weemoedige introvertie, zo komt ons voor, een ingekeerdheid die we bij haar papa terugvinden, uit.

    In de nacht van 23 op 24 januari 1947, om 1h15, is Felix Timmermans zachtjes die andere wereld binnengestapt, waarnaar, hij zo benieuwd was. ’s Avonds rond 20 uur kreeg hij nog een zware hartaanval en zijn dochter Clara en Tonet bleven bij hem waken. Over die laatste ogenblikken vertelt Tonet ons « Ik was toen nog alleen bij hem. Hij wat heel rustig, maar snakte ineens enkele keren eigenaardig naar adem. Ik ging naar hem en schudde zijn hoofdkussen nog wat op. Toen ik zijn hoofd in mijn arm nam, viel het opzij.

    Mijn vader was overleden Hij is heel kalm gestorven, zonder enige doodsstrijd. Hij heeft ook niets meer gezegd».

    In brieven aan Ernest Claes, Richard De Wachter en Staf Weyts schreef hij in die koude januari 1947: «Ik wacht naar de lente en de zon » « Toch had hij het niet zo moeilijk om te sterven. Hij had zich met de dood verzoend en met de overgang naar de eeuwigheid, wat blijkt uit de Adagio-gedichten. Maar hij was ook graag blijven leven », zegt Tonet.


      Afbeelding op volledig scherm bekijken  Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Schilderen

     

                Schilderen, tekenen, boeken verluchten met zijn kleine, unieke vignetjes was voor de Fé een van de grootste genoegens vanzijn leven. Het was eerder een ontspanmng, terwijl schrijven meer een opdracht was, een levenstaak, waaraan hij toch ook altijd vreugde beleefde. Timmermans' grote voorbeelden waren vooral Pieter Brueghel. De Prerafaëlieten als Fra Angelico, Giotto en de Vlaamse Primitieven : Van Eyck, Memling, Melchior Broederlam. Hij bewonderde ademloos en steeds opnieuw hun eenvoud, grootsheid en hun kleuren.

                Kunstbroeders steunde en stimuleerde hij altijd met alle kracht en veel goede raad: o.m. de Lierse tekenaar Fred Bogaerts en zijn goede vriend Oscar Van Rompay. Toen zijn dochter Tonet begon te schilderen, was dat voor Felix Timmermans een groot plezier. Hij was er fier om en liet al haar gekleurde tekeningen, gouaches en pastellen rondom hem in de kamer tegen de muren spelden. Hij lag toen meestal in bed wegens zijn hartziekte.

                Over het ontstaan, de groei van haar kunst zegt Tonet: « Als kinderen hebben wij allemaal veel getekend. Vader prees mijn mooie kleuren en zei wel eens : Kom ik zal tekenen, gij moogt kleuren. Maar hij duwde me niet naar dat schilderen. "Als er iets inzit, zal het er wel uitkomen", zei hij. Nu zou mijn vader zeker heel blij zijn met mijn schilderijtjes.

    Hijzelf schilderde héél, héél graag en hij had er ook niet de minste moeite mee, terwijl hij aan zijn boeken soms moest zwoegen en herwerken.

    «Het was allemaal zeer spontaan, niet direkt bedoeld om naar buiten te treden, hoewel hij geregeld boeken van vrienden-schrijvers illustreerde, zoals die van Ernest Claes. Ik weet enkel dat mijn vader eens tentoongesteld heeft bij het uitbreken van de oorlog en een keer tijdens de oorlog. Toen werden zijn twee geëxposeerde werkjes nog gestolen ook! »

     

    Realiteit

     

                Tonet bewondert het schilderwerk en de tekenkunst van haar vader « ïk hou veel van enkele grotere schilderijen van hem, zoals die "Drie Koningen", maar zijn boekvignetten vind ik geniaal ».

    Spontaan, voor haar plezier, schildert Tonet Timmermans, zoals vader. Zij  heeft echter geen akademie gevolgd zoals hij, wel een jaar lessen in het Terkamerenbos bij Brussel en in de schilderschool van Oscar Van Rompay in «'t Soete Naemken » op het Lierse begijnhof.

    « Ik heb dan rustig, op mijn eigen voortgedaan »

    Haar schilderijen, samen reeds een aanzienlijk oeuvre, zijn fantazierijke, sprookjesachtige vertellingen van gebeurtenissen uit haar leven en dat van haar gezin en familie.

                Verrassend mooi, verfijnd getekend, fris van kleuren : naïeve kunst in de edele betekenis van het woord. Er zijn pareltjes van landschappen bij, in Vlaanderen en Zuid-Afrika en uiteraard Lierse hoekjes. Zoals haar vader heeft Tonet de realiteit herschapen tot een schone, zuivere droom, eenvoudig, helder, warm. Het doet goed die paneeltjes te bekijken, als tegengif tegen de ellende en de waanzin van de «hedendaagse kunst»...

                Toch heeft zij een eigen stijl en beeldende taal geschapen : nog meer verdroomd, feeëriek en ook voor deze lijd bestemd. Een terugkeer naar de eenvoud en de mildheid. Zachter en vrouwelijker is deze kunst ook. Naast sprookjesachtige tafereeltjes heeft Tonet prachtige, aristokratische portretten geschilderd, van haar moeder, Marieke Timmermans, haar zusters, haar kinderen. Toen zij haar papa vroeg of zij ook hém eens mocht portretteren: «Misschien later eens», was het antwoord. Die droom is niet in vervulling gegaan. Toch wil Tonet vader nog eens schilderen in zijn atelier, met al dat frisse groen, wit en paars.

                Bij die lieve wereld van haar schilderijen past de kinderlijk-blije sfeer van « Minneke Poes », Felix Timmermans' dagboekje van hun heerlijke zomervakantie in het gelijknamige villaatje in de Kempen, in 1939, wellicht het gelukkigste jaar van zijn leven, juist voor de oorlog...

    « Als ik dat boek opensla, ben ik weer dertien jaar en gaan we paddestoelen plukken in het bos. »

     

                Toen Tonet enige tijd geleden een viertal jaar in Londen verbleef, merkte zij hoe de (Engelse) Prerafaëlieten uit de 19de eeuw, Dante, Gabriél Rossetti, W.H. Hunt, Burne Jones e.a. weer sterk bewonderd worden. « Ikzelf hou niet zo sterk van die overweldigende symboliek, mijn vader wel. "Het Bedelmeisje" van Burne Jones hing hij met een duimspijker aan zijn deur. «Vader schilderde en tekende het liefst in de sfeer van Brueghel, maar hij kon dat op alle manieren, realistisch, romantisch en symbolisch. Ik schilder alleen op mijn manier».


                                 Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

                Die naïeve, sprookjesachtige stijl van Tonet Timmermans zal weldra weer ruim in de aandacht komen, als de nieuwe Antwerpse uitgeverij «Den Gulden Engel" o.m. de kadervertellingen van haar vader bij dit eeuwfeest op de markt brengt. Bij elk verhaal wordt een schilderijtje van Tonet afgedrukt, dat de geest ervan weergeeft.

    Ook verschijnt in hetzelfde fonds een boekje «Wandelingen door Lier» van Lia, met schilderijen van haar zuster. «Tekeningskes (schilderijkes) of vertelselkes », waarin niet alleen Felix, maar ook Tonet Timmermans, «heel haar hart heeft omgeschud».

     

    ******

    19-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Vlaamse naam - Antoon Jacobs

    Felix Timmermans en de Vlaamsche Naam.

     

    Rede namens de Nederlandschen Cultuurraad gehouden bij de overhandiging van de

    Rembrandtprijs voor 1942.

     

         Op tweeërlei bezwaar is in verloop van tijd het werk van Timmermans gestuit : het eene bezwaar was er een van ethischen, het andere een van aesthetischen aard. De eerste tegenwerping berustte op den zedelijken grond van het nationaal gevoel. De kunst van Timmermans maakte men er een verwijt van, door haar bijzondere geaardheid Vlaanderen in de wereld tot een voorwerp te maken van verstrooiing, van verlustiging, ja van spot en dat was krenkend voor Vlaanderens eer.

     

         De ernst van een bedenking als deze zal wel niemand ontgaan. Het gaat hier om niets anders, dan om de vermeende schennis van het innigste wezen van een volk, om een aantasten van zijn binnenste en innerlijkste front, dat voor de sterkte van zijn front naarbuiten, naar het woord van Wilhelm Pleyer, den dichter-strijder uit Sudetenland, beslissend is.

         Het is evenwel moeilijk, de gegrondheid van deze opwerping toe te geven. Ook voor wie ze nooit lieten gelden, staat één ding vast : een groot dichter kan zich niet onttrekken aan de magie van den politieken droom; waar de dichter onder haar betoovering staat, daar staat hij op den vasten grond van zijn zending; waar hij er onvatbaar voor is, waar is er daar sprake nog van zending? Ach, daar is hij ver van zijn grootheid verwijderd!


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Degenen die zich kantten tegen Timmermans verloren wel zeer uit het oog, dat ook deze dichter, bewust of onbewust, op zijn minst gezegd zich op grensgebieden der magische politieke kracht beweegt, die onmiskenbaar ook in hem werkte en werkt. Het volstaat hier te wijzen op zijn Ezel Boudewijn, waar het dierenepos in dienst wordt gesteld van de Vlaamsche gedachte, te letten ook op een uitlating als die in de Familie Hernat over den «wakken zevenslager», die de Belgische Omwenteling geweest is. Zoowel in den aanvang van zijn werk als op het punt, waar het thans aan toe is gekomen, is de zin waarneembaar voor de politieke tragedie van dit land : hij omspant dit werk, ja hij spant het als geheel.

         Veelal echter is men over de caricaturen gevallen in zijn verhalen, in zijn romans. Hierdoor vooral heeft hij het tegenkamp het felst tegen zich ingenomen. Hierdoor zou hij Vlaanderen een ondienst hebben bewezen, wat hem zoo hartstochtelijk verweten werd.

    De galerij van zonderlingen die zijn werk bevolken, deze steen des aanstoots, is evenwel maar klein bier vergeleken met de drommen spitsboeven en schurken, die naar leven en bedrijf staan uitgebeeld bij Grimmelshausen. Zoo zag het er dus uit in het Duitschland van na den Dertigjarigen Oorlog, volgens den Simplicissimus. Zou Leibniz, de vader van het uit den ondergang opstaande en opzijzende Duitschland, ooit op de gedachte zijn gekomen er den dichter een verwijt van te maken, dit vaak mensch-onteerend tafereel te hebben opgehangen van zijn vaderland? De dichter, hij heete dan Crimmelshausen of Timmermans, staat onder de wet van den wil tot echtheid, of men zich over de uitwerkselen belgt of niet! In de vlijmende critiek van de kleine stad in de Familie Hernat, dit boek der kleine en groote hartstochten, zal men den sleutel van Timmermans' houding vinden.

     

         Leerzaam is ook wat hij schreef over de verknochtheid van humor en tragiek. Als jonge man kreeg hij op zijn weg, nog voor hij er een schrede van beteekenis op had gezet, van Hugo Verriest het woord mede : « Pas daar begint de humor, waar er iets mankeert ». En wat er aan mankeerde aan de menschen, zegt Timmermans, de eerste, die dat heeft gezien en zich dat ook eigen heeft gemaakt, was Breughel: «vandaar dat zijn werk, van zoo machtige tragiek vervuld, zulk een vreugde uitstraalt! » De humor wil het pessimisme overwinnen; maar kijken wij den dichter op de vingeren, dan merken wij, dat de humor het pessimisme slechts overbrugt. Of de dichter zelf er zich van bewust is al dan niet : eronder, in de diepte, blijft het zitten, mede als het wezenlijke. Hoe zou anders een werk te verklaren zijn als de Hernat, waar de dichter alle gestalten, de een voor, de ander na, zoovele als hij er oproept, knakt naar lijf en ziel, ze stortend in de pijn van schade? Tusschen de Vijf Zinnen en de Zeven Doodzonden voltrekt zich het werk van Timmermans, van den Pallieter tot den Hernat.

    Het ooft smaken wij, wij smaken ook de asch. Hier wriemelt een wereld, naar de wereld, die door het oog gaat, leven ingeblazen met den demonischen geest van een Breughel en een Hieronymus Bosch.

     

         Maar de verwerpers van deze kunst bleven hardnekkig. Zij konden zich niet met het gevoel verzoenen van Vlaanderens geschonden faam. Zij klaagden den meester aan van den Humor! Zoo het waar mocht zijn, dat de wereld zich uit Timmermans wel degelijk van Vlaanderen de voorstelling heeft gevormd, die hen ergert, waar dan de fout? De fout ligt bij Vlaanderen zelf : had Vlaanderen in dezen tijd mannen gehad, die daden hadden verricht, waarvan de roem de wereld vervuld had, het had een postvatten van zulk een scheef beeld door zijn ontstentenis zelf onmogelijk gemaakt. Het andere, uit deze ergernis gerezen bezwaar, was een aesthetisch bezwaar. Men onderschatte de onweerstaanbare kracht van het leven, die den dichter zijn typen opdrong; men begon te spreken bij de overstelpende rij van figuren en het stramien der toestanden, waar de dichter zijn humor op botvierde, van een eenzijdigen kijk op menschen en dingen, van cliché's. Afgezien van de miskenning van den onstuitbaren wasdom van Timmermans' humor, waardoor het bezwaar op zichzelf reeds twijfelachtig wordt, ziet men hierbij een verschijnsel over het hoofd, dat, wanneer de dichterlijke ader niet is uitgeput met één boek, bijna optreedt als een wet. De groote verhalers, Cervantes, Grimmelshausen, raken het niet moe, vervolgstukken te schrijven, waarvan het eerste werk, het succesboek, de aanloop, de prikkel is. Onder die vervolgstukken zijn er verlengstukken en dat is ook zoo bij Timmermans. Maar zoo zijn die groote getimmerten ontstaan uit het samenstel hunner gezamenlijke werken, uit wier gebinten de eenheid van hun persoonlijkheid naar voren treedt, uit wier onverbroken verband de eerste grondslag van het inzicht zich vormt.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Een andere bron van dwaling was de overschatting van de beteekenis der aesthetische waardeering voor de ontsluiting van het wezen van den dichter, dat toch eerst pas wordt onthuld in zijn verworteling in de gemeenschap, in de strooming van haar geest en bloed. Hier is een ander onverbreekbaar verband, met het eerste samenvloeiend.

         Richt men hierop het oog, vraagt men bij Timmermans naar den samenhang van gemeenschap en dichter, zoo moet wel de graad van zijn omvademing treffen. Zijn werk, ontsproten aan de volksgemeenschap, wordt erdoor gedragen, het ademt en leeft erin, het brengt er een visie van, maar de volle omvatting is het er niet van. Daar is de kleine stad, de kleine burgerij met in het geestelijke haar kleine en hoogere orden, haar begijnen, de nieuwbakken adel, de boer ook, gezien met het oog van den kleinen burger, die in Vlaanderen een oorspronkelijke verschijning is met een nog weinig verzwakten landelijken inslag. Daar is ook een geïdealiseerd, gestileerd, arcadisch landschap, het Nethedal, waar slechts klare beken vloeien, waar zich idyllische oevers in spiegelen, nergens verleelijkt, nergens vervuild door de goten der industrie. In een land, waar de beetwortel, deze revolutionnaire plant bij uitnemendheid, zooals hij werd genoemd, den landarbeider geleidt tot de industrie, schrijft een dichter in den loop van vele jaren, in een tijdperk, dat het tijdperk is der machine en der techniek, een omvangrijk werk, waarin de industrie-arbeider geheel ontbreekt, dat dezen gewichtigen sector links laat liggen van 's volks arbeid.

         Des te indrukwekkender is het land van den boer, dat hij oproept in den Boerenpsalm, waarin hij ook hier de bronnen laat wellen, die hij ginds zag opspringen in het Derde Rijk. Want de wereld van dezen dichter is geen beloken wereld. Hij is zoon van een grensland, dat open ligt naar alle vier windstreken met een niet begevende assimileerende kracht. Ook dit aspect van Vlaanderen is vastgehouden. Zijn Hernat komt uit Hongarije, zooals Conscience van vaders zijde uit Bourgondië komt, zooals de Bergmann's uit Nassau, de Rodenbach's uit Hessen komen, Hansen uit Denemarken, Joe English uit Ierland. De wijde wereld buiten Vlaanderens palen heeft evenwel min vat op hem dan de ingewortelde trek, overal woekerend in zijn werk, sleutel waarin het is geschreven, de hang tot de geteekenden uit Vlaanderens nedergang. Zijn verkreukte stumpers zijn in het licht van zijn visie afgelijnde figuren van een maar al te bittere werkelijkheid.

     

         Tot deze Vlaamsche smalheid hebben ontwikkelingen der Geschiedenis den grondslag gelegd. Haar voorwaarden liggen in het Vlaanderen besloten, dat met den Westfaalschen Vrede het oude Vlaanderen heeft afgelost: niet meer een cultuurland, het oude cultuurland, maar braakland, maar gebroken land. Uit de groote stroomingen, die de tijden beheerschten, gestooten, vastgeklonken in een engheid, waar het zich moeizaam uit opricht, waaruit het te ontkomen poogt langs de dwaalpaden der verfransching, langs de wegen, die leiden naar het Noorden, naar het Oosten, is het weliswaar in de deugd verbleven van zijn levensdrift, maar als een parabel geeft het gesprek, dat Timmermans den schoenlapper Karleman met Leopold den Tweeden laat voeren over het Olifantenkerkhof, de maat aan van Vlaanderens radeloosheid in het verkeer met de dragers der politiek, groteske van zijn politieke ontoereikendheid.

     

         Het is een der opmerkelijkste zijden van het werk van Timmermans, dat het telkens weer uitwijst, hoe diep de tijd van den Barok, de zeventiende eeuw, waarin Vlaanderens lot voor drie eeuwen werd bezegeld, zijn stempel op dit land heeft gedrukt. De monniken vullen dit werk, zooals zij drie eeuwen lang straten en wegen in dit rijkbekloosterde land gevuld hebben. De Harp van Franciscus hangt in de atmosfeer der wonderverhalen van hostiën en schaapherders, waar de Spaansche aartshertogen de kapellen en miraculeuze heiligdommen in oprichtten, waar Timmermans' drollige stoeten nog ter beevaart gaan. Zijn grootste zondaars grijpen in hun nood naar het gouden boeksken van Thomas à Kernpis.

    Het geestelijke fluidum der Moderne Devotie waart nog gelaten door dit land.

     

         Bij alle verenging van horizon in het werkdadige leven heeft de kleine burgerij dezer eeuw, wat ook haar tekort mag zijn geweest, mede door de gezonde biologische kracht, die in haar huisde, Vlaanderen in stand en zijn wezen en uiting Germaansch gehouden. Aan haar is het te danken, dat er een kamp is geweest voor Vlaanderen, dat er in dezen kamp menschen hebben geleefd met een lotgeval. Wat er geroerd heeft in dezen stand, treffend heeft Timmermans het uitdoor ons niet gewaardeerd als een werk der literatuur, het beteekende meer voor ons. Het beteekende een ruimer ademen, een terugvinden van den weg naar de krachten der natuur, een weerzien met een land, dat tegen ons had moeten vechten, maar wiens bloed met denzelfden polsslag als het onze sloeg! En van een latere generatie getuigt Dr van de Wiele in zijn studie over de verspreiding van het werk van Timmermans in Duitschland, dat de Pallieter door de jeugd, die Hitler's vanen volgde, bij de kampvuren werd gezegd. Men moet het slechts zien in zijn ware gedaante tegen zijn werkelijken achtergrond, in zijn ware spanning.

     

         Timmermans is een man van spanningen. Reeds zijn eerste werk vertoont duidelijk de structuur van zijn wezen, dat er een van reacties is. Een vinnige, uitbundige reactie is de Pallieter op de donkere krachten van zijn occultistische Schemeringen van den Dood.

    Boek na boek is daarna gevolgd. Als één geheel beschouwd, laat zijn werk het eigenste wisselspel zien tusschen de volksche ziel der gemeenschap, zwaar met barokke elementen betrokken, en zijn vermeesterenden humor, die in verheerlijking de levensspanning vertolkt.

     

         Een tweede kracht, die Vlaanderen heeft rechtgehouden, is de Vlaamsche vrouw. Het is geen toeval, dat het werk van Timmermans een hymne is op de Vlaamsche vrouw. Niet altijd vernemen wij elegische tonen, als waar zijn vrouwen Marieken heeten, of Cecilia, of Symphorosa. Daar is ook de Vlaamsche virago: Fien uit de Boerenpsalm, moeder der geslachten als het volk zelf, of die Lucie van den Heikant, met den smidsvloek op de lippen, ruwe bolster, allerteederste kern. De vrouwen van Timmermans zijn Kempische vrouwen.

    Zij zijn het gaafste, het rijkste erfdeel van zijn Kempisch bloed. De Kempische vrouw heeft hij een onvergankelijke gedenkzuil gesticht, zooals Stendhal reeds voor hem er de vluchtige voorafteekening misschien van gaf in zijn Anneken van Zolder uit de campagne van Waterloo.

     

         Al te dikwijls heeft men in Timmermans den man gezien van één boek.

    Menig voorbehoud is uit het op zichzelf alleen plaatsen van den Pallieter te verklaren.

    Welk uitzonderlijk lot viel dit ééne stralende werk ten deel! Hoe weinig werken slagen erin, door te dringen tot de breede menigte. Hoe zeldzaam alleen reeds in het eigen land, laat staan ook daarbuiten in drie wereldtalen. Over Duitschland veroverde het de wereld, maar Duitschland veroverde het uit eigen kracht. Hierin verschilt de Pallieter zeer van De Coster's Tijl Uilenspiegel, die in Duitschland mede op het voorwerk van Schiller en Goethe over de Nederlandsche oorlogen — Abfall der Vereinigten Niederlande, Don Carlos, Egmont — op het voorwerk ook van Beethoven kon teren.

     

         Het Germaansche kernland nam den Pallieter in zich op. Hoe het hiertoe kwam, daar gaf Adolf von Hatzfeld in een terugblik de verklaring van : «Toen het boek Pallieter na den Wereldoorlog in het Duitsch verscheen, werd dit boek gelezen en dat zij, door het «Erdnahe» daarin geboeid, er de spreuken aan ontleende, gesproken bij den aanvang van haar dagtaak, bij het hijschen in den morgen van de Hakenkruisvlag. Zoo was Vlaanderen op Duitschlands lippen, lag Duitschland open voor den Vlaamschen Naam, zoo bereidde Timmermans mede den voedbodem voor, voor de receptie van de Vlaamsche Gedachte in de Rijksgedachte.


                      Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Let men op den invloed van Timmermans' werk in Duitschland en in de wereld, dan blijkt die aanzienlijker dan die van Streuvels. Hierin zit geen waardemeter voor beide meesters. Maar het doet uitkomen, dat na Conscience, en meer dan Conscience, Timmermans de baanbreker van den Vlaamschen Naam in de wereld is geweest.

    Zeker, heftige critiek in het eigen land heeft zijn werk uitgelokt. Alleen werken van ongemeene beteekenis overkomt dit. De bezwaren van deze critiek waren betrekkelijk, haar grondstellingen hachelijk, haar aandrift evenwel gezond. Zij maande tot bezinning, leidde tot opheldering en bij slot van rekening bouwde zij Vlaanderen mede op.

     

    *****

    17-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van een Roman - Felix Timmermans

    Het einde van een Roman.

     

    Door Felix Timmermans

     

         De schemering kwam muisegrijs de witte woonplaats binnen, maar buiten, achter de ruitjes van het vierkante venster, bleef de sneeuw helder; alleen wierd hij blauwer naarmate het donkerde, en stilaan kwam er een gouden en dan een zilveren schijn over. Dat was van de maan. Het was schoon en stil over den hof van het oud-vrouwen Godshuis. De maan verlichtte alles klaar en scherp, wierp eigenaardige schaduwen van boomen en pleisteren heiligenbeelden op de sneeuw, en fonkelde in de ijskegels die de dakpannen afborduurden.

     

         Roos Luijten zag eens naar buiten alvorens de lamp aan te steken. En ze zag die sneeuw en dien maneschijn, de schaduwen van die beelden, de ijskegels en de sneeuwkussens op de laurierboomen.

    Dit zicht hield haar gespannen. Er kwam vrees en heimwee over haar. De vrees en het heimwee van oude vertelsels die zij gehoord had op den schoot van haar moeder, en die zij dan later weer vertelde aan haar eenig kind, dat haar leven zoo zuur en donker had gemaakt. De vertelsels van prinsessen en elfen en sneeuwkoninginnen, van prinsen die in ijskristallen paleizen wonen; van sluwe kaboutertnannekes die zich in planten en boomen kunnen veranderen, en de vertelsels van dieven met lange baarden, en groote messen, die langs de schouwpijpen binnen kruipen, u aan den stijl van 't bed ophangen, en met uw geld langs de venster wegloopen; en dan ook de vertelsels van het Kindeken Jezus dat in dezen nacht, want het was Kerstavond, in een verloren stalleken geboren wierd.


          

        
    Ze zagen over haar neer in de heiligheid van dezen avond, de herinneringen van weemoed, van verlangen naar wonderen en mirakelen; herinneringen van vrees; herinneringen van haar moeder-zijn. Ze bewoelde in dit een oogenblik heel haar leven. Elke mensch wil een sprookje beleven, ook de armste, elkendeen verwacht zijn prince-charmant, in den eenen of den anderen vorm. Zij had hem verwacht in haar zoon. Hij had haar verstooten. Sedert den dood van haar vroeggestorven man, deed zij in "De Pelgrim" de goed gekalandeerde ellengoedzaak voort. Hare zoon wou, eens als hij bejaard was de zaak op zijnen naam hebben, anders kan ik niet trouwen, zei hij. Zij verzette zich langen tijd. maar hij begon er op te drinken, deed schandalen, en beloofde zich maar te beteren als "De Pelgrim" voor hem was. Ten laatste gaf zij toe. Zij teekende huis, zaak en meubelen af. En nog geen half jaar nadien zette hij zijn moeder brutaal buiten en trouwde. Van rijk mensch was ze ineens arm en verstooten.

     

         De Wet kon er  niets aan doen, maar haar zoon was verplicht elk jaar 112 frank ondersteuningsgeld te betalen. Om haar te judassen betaalde hij die som steeds in koperen centen. Hij speelde grooten menheer, was de vriend van den commissaris en de notabelen, een mensch van aanzien. En nu zat zij, als de armsten uit te dooven in een oudvrouwen Godshuis. Maar nergens is 't volledig duister. Alles kon nog goed komen. Hij zou haar terug roepen. Hij zou haar oude handen streelen. In zoo een avond als deze, sereen, sprookjesachtig en heilig, zou hij komen. Deze avond was als daarvoor gemaakt. En ze zou hem alles vergeven, en met heur bevende vingeren zijn mond sluiten, als hij zich wilde verontschuldigen. En dan zou ze gerust kunnen sterven, blij zijn om te kunnen sterven, en de menschen zouden dan kunnen zeggen : Roos Lujten is dood gegaan van geluk.

    Ze ging weer zitten, en weende met het hoofd in haar vingeren. De kat kwam op haar schouders zitten spinnen.

    Daar ging de deur open.

    — Iemand binnen?

    — Ja Bet, ik.

    — Hei, hier is de snuif en de genevel. 't Was juist van geld.

    Bet, een groote vrouw in een kapmantel, zette een flesch genevel op de tafel, en gaf de snuif in Roos haar handen. Toen zette ze zich neer, bij de stoof, die stillekes stond te gonzen.

    — Het zal hard gaan vriezen met die maan. En ze vertelde wat stadsnieuws en over de middernachtmis. Bet zou haar komen halen omdat Roos niet goed op gang was.

    Roos kwam ook aan de stoof zitten en gaf Bet een kom koffie. Ze had spijt dat Bet haar in heuren droom was komen storen. Ze wilde nu nog voortdroomen, maar 't ging met stukken en brokken, 't Was nu een gemaakte droom die pijn deed, daarjuist vloeide hij uit haar hart, en goot haar vol zaligheid.

         Maar ineens was dit droomen uit, toen Bet zei : ze spreken van een bende dieven.

    De Vries heeft het in de gazet gelezen, zei hij, toen ik om snuif ging. Als ze niet door de deur binnen kunnen, kruipen ze door de schouw. In Dendermonde hebben ze op het Begijnhof in vier huizen gestolen... nu wij moeten niet bang zijn, lachte Bet, wij zijn maar arme menschen, bij ons zullen ze niet komen, Roos. En de koperen centen, die ge gisteren van uwen judas hebt getrokken, zullen ze liever laten liggen, ’t Was te hopen dat ze bij hem eens alles leeg steelden, dan had hij loontje om zijn boontje. Wel tot straks. Ik kom u halen voor de mis. Roos zei daar niets op, Bet was hare hulp, heur vriendin en hare troost en ze had gaarne dat zij zoo manmoedig tegen die onrechtvaardigheid vooruit kwam. Maar 't gaf Roos elken keer een pijn, als ze daarbij nijdige schimpen en verwenschingen deed.


          

        
    Als Bet weg was, wierd Roos angstig. Ze deed de deur op slot, en ging terug aan 't venster staan, zag naar buiten in den maneschijn, en probeerde terug te droomen dat hare zoon haar zou komen halen, en alles weer goed en schoon zou maken, 't Ging niet.

    't Was nu of elke laurierboom daarbuiten een ineengedoken bandiet was; het scheen of de heiligen onder het Calvariekruis te midden den hof, verroerden en tot elkander spraken.

    Het was ineens of heel de dievenbende waarvan de gazetten vertelden, daar in den hof stond, roerloos, in vorm van boom of postuur, om straks, als elkendeen in de middernachtmis was, al de huizen komen ledig te stelen.

         En Roos dacht aan haar geld. Het geld dat ze gisteren getrokken had van haar zoon. Honderd en twaalf franken in koperen centen, die zij met Bet ieder in een handdoek naar den advokaat was gaan halen.

    Met dit geld, hoe weinig het ook was, kon zij nog ordentelijk onder de menschen komen.

    Als z' het kwamen stelen, zou ze uit bedelen moeten gaan. — Dat niet, dat nooit! Dat zei ze niet voor zich-zelf. maar terwille van haar zoon, om hem die schand te sparen. Zoo is een moeder. De schrik sloeg haar in de war. Ze wierd zenuwachtig. — Het geld goed weg steken, waar z' het nooit zullen vinden, zei ze. En als alles goed weggestoken is, ga ik bij Bet zitten, meende ze. Ze was te haastig van angst om de lamp aan te steken. Met die maneschijnklaarte zag ze goed genoeg. Ze zou het geld naar 't zolderken dragen. De trap van den zolder gaf uit op de voordeur. En op den zolder, daar was een gat in den balk, dat had ze gezien, toen ze hier kwam. Daar zou niemand het geld vinden. Zij opende de kleerkast nevens het bed, en haalde er een handdoekpak vol koperen centen uit. 't Was nog al zwaar, maar 't zou toch gaan.

         De flesch genevel blonk op de tafel als zilver dat openspat in den donkeren. Dat was de flesch die ze had doen koopen tegen dat de man van haar overleden zuster kwam. Die werkte aan den ijzeren weg, en die kwam gewoonlijk zoo eenige dagen na Nieuwjoar, van uit Turnhout zijn familie bezoeken in den omtrek, en bleef dan bij Roos eenigte uren klappen over vroeger en over de familie. Daar had ze gaarne de kosten van een halven liter genever voor over. En ze zag die flesch. — Als ze geen geld vinden nemen ze de flesch, dacht ze, en ze stak ze mee in den handdoek. Met een kloppend hart strompelde zij het, steksch, smal trappeken op ....

         Het luidde al voor den tweeden keer voor de middernachtmis.

    Bet Stommels schudde met de klink, klopte op de deur van Roos.

    — Kom Roos. Elkendeen is al weg. Anders hebben we geen plaats meer.

    Geen antwoord. En de deur is vast. Zou z' alleen weg zijn?

    Bet Stommels luisterde met haar oor tegen de deur.

    — Ik meen dat ik toch iets hoor, dacht ze, zoo iemand die zwaar hijgt, en zoo een gefrutsel van geld of van glas. Of is dat nu mijn gedacht. Er zal toch zekers niets gebeurd zijn?

    —Roos, riep ze door het sleutelgat, zijt gij dat?

    — Wat is 't? vroeg die van ’t Wipperke, een vrouwke dat moeilijk door de sneeuw voortsukkelde. Roos zal al in de kerk zijn. Gaat ge mee voort ?

    —Z' had gezegd haar te komen roepen, omdat ze zoo moeilijk op haren gang is, en ik hoor iets achter de deur, riep Bet in de mantelkap van die van 't Wipperke, omdat die zoo slecht hoorde.

    —'t Is niet noodig dat ik luister, ik hoor toch niets.

    Toch ging ze op den dorpel staan, met haar oor tegen de deur.

    — Ziet ge wel, dat ik niet goed hoor, zei ze, ik hoor niets. Hoort gij iets?

    — Ja, geloof ik. Maar waarom is de deur vast? t Is misschien de kat.

    — Of dieven, zei die van t Wipperke. Daar is een bende dieven tegenwoordig. Ik ben zoo bang. Houdt mij vast.

    Bet Stommels dacht ineens aan het geld dat Roos getrokken had en aan de dieven, waarover ze daarstraks had verteld.

    — Kom, zei ze, we gaan rap naar de kerk zien of Roos daar is. Daar is in ieder geval iets gebeurd. Dat voel ik, dat voel ik. Bet Stommels, vol angst en zorg, trok ongeduldig die van 't Wipperke mee voort naar de kapel, die ten einde een lindendreefken haar verlichte heiligenramen toonde.

         Toen ze in 't portaal kwamen begon de nachtmis. De kapel zat bomvol. Ze konden nog ieder een stoel bekomen. Wat moest Bet Stommels nu doen? Ze zag eerst eens goed rond. Geen Roos Luijten te zien. Moest ze nu heel de kapel overhoop zetten? Met zoo'n schoon, heilig uur. En als het de kat eens was? Zou Roos dan op haar bed gaan liggen zijn, en in slaap gevallen?

    Ze dierf niets zeggen of doen. En z' had zoon pijnlijk voorgevoel. Maar een oud vrouwtje nevens haar vroeg, waar Roos Luijten bleef.

    — Daar is geloof ik iets gebeurd, zei Bet. Ik weet het niet, ze doet niet open, maar 't is of er dieven in huis zijn. 't Is misschien ook de kat.

    Een zuster tikte Bet op den schouder.

    — Ge moet zwijgen, 't Is de middernachtmis, de schoonste mis van 't jaar. Ge moet eerbiedig blijven ...

    Bet wist niet wat zeggen uit twijfel, maar 't ander vrouwtje, die juist 't nieuws had vernomen, zei :

    — 't Is dat Bet denkt dat er dieven binnen zijn bij Roos ...

    — Er zijn geen dieven, stelde het nonneken gerust, bidt nu maar. Het nonneken knielde achter hen. De dienst ging voort, maar 't eene vrouwtje, en die van 't Wipperke wisten tot hunne geburin het nieuws voort te fezelen dat er dieven bij Roos alles aan 't stelen waren.

         Eer de mis half was, wisten het er wel twintig, d' een zei het voortaan d' ander.

    Anstig bezagen ze elkander, en de schrik groeide in hun oud hart. Ze konden niet meer bidden, ze luisterden niet meer naar 't orgelspel op het oksaaltje, noch naar den zang der nonnekens die zoo goed hun best deden met daarboven den Gloria te zingen.

    Het nonneken stond op en kwam aan Bet vragen wat er gaande was. Bet vertelde de reden van haren angst.

    — Ik zal eens gaan zien, zei de zuster. Nu ging het van mond tot mond :

    — De zuster is gaan zien.

         Bij den schrik koppelde zich nu de vlammende nieuwsgierigheid. De zuster was seffens terug, maar ging weer weg met twee nonnekens van 't oksaal. Er was dus iets gebeurd.

    De vrouwtjes zweepten den schrik bij elkander op, met hunne blikken, hunne ongedurigheid en de kleine gebaren van hun oude handen.

    Toen menheer pastoor het Kruisken gaf, schoot een nonneken van uit de sacristij naar hem toe, en zei hem iets kort en rap. De vrouwkes waren als een vlucht losgelaten duiven.

    Allen om ter haastigste naar buiten, stoelen vielen om, 't was in ’t portaal een wringen en dringen, stooten en gedempt klagen. Ze liepen om ter rapste naar het huisken van Roos.

         Daar stond een nachtwaker en een politie. Nu wisten z' het seffens ineens. De zuster was den nachtwaker op de straat gaan roepen, die had dan een ruit uitgestompt en 't venster opengebroken, en had Roos beneden de trap dood gevonden tusschen een hoop koperen centen en een gebroken flesch genevel. Daar was de pastoor, daar was de doktoor, daar kwam nog een politie bij, en de oude vrouwtjes wierden door de nonnekens ieder in hun huizeken gedreven.


        
     

         Om acht uur 's morgens van die Kerstdag, kwam de commissaris met twee politie-agenten in het Godshuis om proces-verbaal op te maken.

    Hij hoorde de nonnekens uit, en deed dan Bet Stommels roepen.

    Hij zat in 't huis van Roos achter tafel, papieren te beschrijven. Het was een blonde man met een ingeslagen neus, en oogen lijk messen.

    — Gij hebt de overledene goed gekend?

    — Ja menheer. Wij hebben elkaar goed gekend. Ik kwam bij haar al van toen ze nog winkel hield, waar ze door haren judas van een zoon is buiten gezet.

    — Niemand beleedigen, beet de commissaris van zich af.

    — 't Is toch zoo, zei Bet, en de waarheid mag gezegd worden, 't Is een slechte zoon, zoo zijn moeder ...

    — De zoon heeft hier niets te maken.

    — Het is uwe vriend, dat heeft Roos mij dikwijls verteld.

    De commissaris sloeg met zijn vuist op tafel, en begon opeens te vragen :

    — Hoe laat waart gij aan de deur, hier?... Hebt ge daar getuigen van ? Waarom deed de overledene u roepen ?... Geen stappen gehoord? Niet hooren spreken?... Waarom dacht ge dat er dieven binnen waren ?

    — Dat dacht die van 't Wipperke, zei Bet. En ik begon het van schrik ook te denken.

    — Waarom lag ze te midden van haar geld, denkt ge?

    — Z' heeft dat zeker op den zolder willen verbergen.

    — Heeft ze u daar niets over gezegd?

    — Neen. Ik denk dat zoo maar. W' hadden over dieven gesproken.

    — Van waar kwam die flesch genevel?

    — Die heb ik gaan koopen tegen dat haar schoonbroer met Driekoningen komt.

    — Ze was dus bijtijds om voor die genevel te zorgen. Vreemd, vreemd. Ze wou die flesch dus ook verbergen. Voor de dieven? Vreemd, vreemd.

    — Waarschijnlijk, snauwde Bet. Waarom vraagt ge dat aan mij. Dat kan ik aan u ook vragen.

    De commissaris glimlachte vuil :

    — Daar begint het schoentje te nijpen! Zeg me nu eens de volle waarheid, zei hij, anders komt het geval voor den rechter, en sta ik niet in voor de gevolgen. Pas op als ge liegt!

    Hebt ge samen eens niet geproefd van die genevel?

    Bet schoot uit, ze sprong op van haren stoel, sloeg hare lange armen in 't rond.

    — Judas, riep ze, 'k heb het voelen aankomen! 'k Heb het zien blinken in d' oogen van allemaal. Ze willen het ongeluk doen doorgaan voor dronkenschap. Maar dat nooit, dat zweer ik, dat zweer ik. Dat is een moeder, een martelares beleedigen en pijn doen tot in haar graf. Moet zoo een leven eindigen! Moet iemand die zooveel geleden heeft, dan nog onschuldig belasterd worden! Belasterd voor eeuwig, zoodat ze zullen zeggen : Roos Luijten is van nattigheid verongelukt! God! God!

         Bet Stommels viel snikkend op de tafel. De twee politie-agenten deden haar naar huis....

    Het einde van het procesverbaal luidde : Het is niet uitgemaakt kunnen worden of het ongeluk en de dood van voornoemde Rosalia Luijten wel of niet het gevolg is van dronkenschap.

     

    De witbesneeuwde torens kapellen waggelden van feestelijk klokkengelui.

     

    *********

    14-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onuitgegeven Dagboek van Felix Timmermans - Ingrid Van de Wijer

    De zomer van '25.

    Onuitgegeven dagboek van Felix Timmermans.

    Inventaris van het volledig persoonlijk archief van de auteur.

     

    Door Ingrid Van de Wijer.

     

    In een vertederend-klein boekje van 1922 wordt een 'rommelkas' beschreven.

    Als volgt :

     

         "Ik heb daar op mijn kamer nog een schoone, bruine kas staan, (...) in de stille kamer, in het gouden licht dat door de honinggele gordijnen, aarzelend, als op kousen, naar binnen zift. Het is (...) een gewone kas, die niets ongewoons te zien geeft, die alleen maar oud is geworden, mat en blind, met haren buik gemoedelijk vooruit, en met als eenige praal het dunne loofwerk en de koperen handvatsels. (...)Trek ik de schuiven open, dan opent zich daar ook mijn verleden tot op den dag van gisteren, dan liggen daar al mijn dagen, al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk, 'mijne uren' daar tast- en zichtbaar voor mij. Ik wil u niet opsommen wat er allemaal inligt, ik wil u niet vertellen hoe deze voorwerpen aangeraakt zijn met de genegenheid van heel mijn hart, want voor u zijn die dingen waardeloos, vodden, en moest gij deze, mijne kas in uw bezit ontvangen, gij zoudt heel gaarne de kas behouden, maar er geen minuut op verzinnen om heel dien rommel naar den vuilingsbak te dragen. (...) Er (liggen) in mijn rommelkas herinneringen aan de familie, portretten, medaillons, silhouetten, brieven, dagboeken, juweelen, camees, mozaieken [sic], (...)(ook) mijn eigen werk, werk dat hap snap geschreven is, spontaan en onvolledig, invallen, beelden, historietjes, dingen die nooit dag hebben gezien, maar die, als hun zinnen wat verlengd zullen zijn, de beelden wat meer reliëf [sic) krijgen, en hier en daar de woorden afgekapt en bestippeld met komma's, ietsjes zouden zijn, die den eenen of den anderen verren liefhebber zouden kunnen genoegen. Dat is mijn rommelkas, de kas die daar nu blind staat met koperen handvatsels, en die is geworden het heiligdom van alles wat voor mij voorbij is".


                                          Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Het boekje waaruit deze lijnen komen is Uit mijn Rommelkas, van Felix Timmermans, maar dat had de stijl al veraden. Het is een van zijn eerste boeken. Timmermans heeft het dus ooit zelf in eigen werk geschreven, dat het verleden in zijn huis nog tastbaar in de schuiven ligt. De tekst dateert van 1919. Tóen al hield de schrijver ook eigen manuscripten in kleine pakjes bijeen. Het zou een gewoonte blijven alles wat hij schreef te bewaren.

         Rond Driekoningen van het jaar 1926 verhuisde Felix Timmermans met vrouw en (toen twee) dochtertjes Lia en Clara naar de De Heyderstraat 30, alweer te Lier. Hij zou er blijven wonen en werken tot aan zijn vroege dood in 1947. De rommelkas verhuisde mee, en mét haar manuscripten, heel veel manuscripten. In zijn werkkamer boven, met uitzicht op de tuin en op de torens van Lier, groeiden zij doorheen de jaren tot een onwaarschijnlijke hoeveelheid aan. Niet enkel het 'hap snap'-werk waarvan sprake in Uit mijn rommelkas — het kladwerk of eerste schetsen van verhalen of romans, de rudimentaire plannetjes en korte notities i.v.m. romanintrige of decoropstelling — maar ook heel wat definitieve manuscripten, typoscript, naast herwerkingen van handgeschreven tekst of van gedrukte stukken (soms, niet altijd, de voorpublikatie), drukproeven met en zonder auteurscorrecties...     Het is er nog allemaal : de zovele onderscheiden stadia van nagenoeg het hele oeuvre, bijeengeschreven op papier van alle mogelijke soorten en formaten. Van vlugge krabbels op de achterzijde van vergeelde omslagen of oude kaartjes, over handgeschreven stukken, soms met enorme hoeveelheden doorhalingen en tussenvoegingen, tot typoscript of zorgvuldig overgepende teksten in nette schriften.

     

         Van de manier waarop de werken van de auteur tot stand kwamen, spreekt het archief boekdelen. O.m. voor een wetenschappelijke variantenstudie ligt hier een schat aan origineel onderzoeksmateriaal bijeen. Duizenden bladzijden tekst getuigen in stilte van de bij Felix Timmermans zelden vermoede hardnekkigheid waarmee hij telkens weer het beste wilde voor zijn boeken. Het typeert een groot schrijver dat ondanks, of moeten we zeggen uit de vele herschrijvingen een taal is geboren die in haar ongekunsteldheid moeiteloos uit de pen van de auteur lijkt gevloeid. Lijkt gevloeid.

         In 1983 stelden de Erven Timmermans voor het eerst en eenmalig dit volledige archief dat in de werkkamer van de auteur bijeen lag, voor bestudering open. Nooit voorheen was het in zijn totaliteit toegankelijk. Het was de bedoeling dat vanuit de Leuvense Alma Mater een wetenschappelijke inventaris van het geheel zou worden opgesteld en op basis daarvan een begin van wetenschappelijke studie zou worden gemaakt. De manuscripten mochten met het oog op deze studie een enkele keer de kluis verlaten waarin ze sinds kort zijn ondergebracht, en gekopieerd worden. Het onderzoek werd ons door de Erven toevertrouwd, o.m. omdat wij binnen de Afdeling Nederlandse Literatuur van de K.U. Leuven promoveerden op een doktoraal proefschrift i.v.m. tekstedities en archivalische materies. Het Onderzoeksfonds van de K.U. Leuven verleende voor het academiejaar 1983-84 onmiddellijk een werkingstoelage in de vorm van een Aanmoedigingsbeurs, die het mogelijk maakte de duizenden stukken manuscript op foto of fotokopie vast te leggen. De archivalia werden door ons gereproduceerd i.s.m. de terzake gespecialiseerde dienst van de K.U. Leuven, zodat het oorspronkelijke archief in een eerste fase als eenheid gevrijwaard bleef en de nalatenschap intact werd gehouden. Dit wetenschappelijk instrumentarium, waar geen Timmermans-studie in de toekomst meer omheen kan, is van nu af nog enkel in de Afdeling Nederlandse Literatuur van de K.U. Leuven te raadplegen, mits toestemming van de Erven.

         In de wetenschappelijke inventaris die wij in een tweede fase van het onderzoek opstelden tekenen volgende grondlijnen zich duidelijk en ondubbelzinnig af.

    Ten eerste : er zijn heel wat onuitgegeven items, die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren. Een verklaring hiervoor zou allicht kunnen zijn dat de in die tijd nog onbekende schrijver kopij ook inderdaad minder makkelijk bij een uitgever kwijt geraakte. Aan de andere kant is het niveau van de teksten ook duidelijk lager dan in Timmermans' latere werk.

    Ten tweede : naast de onuitgegeven items zijn van ongeveer alle grote werken van Timmermans de verschillende stappen van de creatie aanwezig, van invallen óver werkmanuscripten en 'definitieve' versie, naar verbeterde drukproeven met herschrijvingen en soms nieuwe versie. Vooral manuscripten (ook heel voorlopige, naast werkdocumenten en definitieve handschriften) en typoscript van in boekvorm verschenen werk zijn bewaard : er zijn hopen handschriften van afzonderlijk verschenen werken of stukken uit bloemlezingen en bundels, enkele sporadische bijdragen van de auteur in hulde-albums, een paar voorwoorden, verder schetsen en verhalen die een tweede leven kenden in gelegenheidsuitgaven (verzamelwerken en bloemlezingen, de zgn. "Kerst- en Winterboeken"). Naast onuitgegeven werk en archivalia i.v.m. in boekvorm verschenen werk, zijn er de handschriften en typoscripten van bijdragen voor periodieken.

    Bedoeld zijn : nieuwe bijdragen, gedeelten van een werk dat Timmermans in voorpublikatie afstond, nieuwe drukken van eerder verschenen verhalen of fragmenten. Er zijn er veel, én ze zijn moeilijk te ordenen. Veel zijn er omdat Timmermans altijd verzen en verhalen heeft geschreven, verslagen en besprekingen, polemieken en journalistiek, liederen, schetsen, novellen of sprookjes en toneelwerk. Doorheen de jaren vonden zij in niet minder dan honderd periodieken een onderkomen. Het betere werk werd af en toe tot boek gebundeld. Moeilijk te ordenen dan zijn de archivalia die op dit deel van Timmermans' oeuvre betrekking hebben omdat de schrijver de manuscripten van korte bijdragen zelden van een titel voorzag, zodat men eigenlijk alleen op basis van de inhoud het stuk moet proberen te identificeren. Daarbij komt dan nog eens dat eenzelfde bijdrage niet zelden onder verschillende titels is gepubliceerd, zij het dan meestal met toetsen van herwerking.


                      Afbeelding op volledig scherm bekijken

        
    Een archief dat uit zijn voegen barst van het onuitgegeven werk, van het materiaal m.b.t. in boekvorm verschenen werk of bijdragen voor periodieken, wat betekent dat dan concreet? Dat betekent b.v., om enkele items van uitzonderlijke waarde uit te lezen, dat van Adagio nog een wemeling van werkmanuscripten bestaat, in vier schriften of op een groot aantal losse blaadjes van uiteenlopend formaat. Dat men in die manuscripten varianten vindt voor nagenoeg ieder gedicht dat in de uiteindelijke versie van het werk een plaats kreeg, naast een aantal nooit gepubliceerde gedichten, die blijkbaar ooit voor Adagio werden geschreven maar er nooit in terecht kwamen. Dat betekent b.v. ook dat van Boerenpsalm een map met "Kladden en herschrijvingen" bestaat, dat de auteurscorrecties op de voorpublikatie van het werk in De Nieuwe Gids zijn bewaard, dat het volledige typoscript nog bestaat in een farde waarop "Overklop Boerenpsalm Felix Timmermans" en dat er nog een volledig manuscript van de definitieve tekst is dat qua lay out en handschrift zo mooi is, dat we een facsimile-editie overwegen. Van Timmermans' inmiddels bijna onvindbaar geworden eerste werkje Door de dagen, dat hij met een knipoogje naar zijn vader — onder schuilnaam Polleke van Mher bij Van Hoecke te Lier publiceerde (1907), is een meer-dan-volledig manuscript gebleven : een gekartonneerd schrift met linnen rug bevat niet alleen nagenoeg alle gedichten van de publikatie (zij het in een andere volgorde) maar ook enkele niet gekende. Op de eerste pagina van het schrift krijgt men daarbij een alternatieve titel voor het werk (die nooit werd gebruikt): "BOSKOOLTJES".

    Slechts op de tweede bladzijde leest men "DEUR DE DAGEN".

     

         En dan is er Pallieter. Waarvan een immense hoeveelheid kladden en herschrijvingen, tot op snippers en gescheurde papiertjes. Pallieter ook, overgepend door de auteur, kalligrafisch bijna, in een groot schrift, in twee nette kolommen per bladzijde. Pallieter-stukken zoals verschenen in voorpublikatie in De Nieuwe Gids, met in margine bewerking naar het boek toe. Of een partiële definitieve versie in handschrift van Marieke, Timmermans' vrouw.      Verder een volledig manuscript en typoscript van de "Rolprent" (57 shots). En nog eens een "Overklop" van de Pallieter Rolprent. Een getypt scenario van de film Pallieter, gedateerd en gesigneerd 1935, én een volledig typoscript met aantekeningen op de rechterbladzijden. Een kort stukje tenslotte over de antecedenten van Pallieter (onuitgegeven). Van De Pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt is dan weer een van de allereerste manuscripten (stadia van de roman) bewaard in een handschrift met heel wat verbeteringen, en een aantal andere manuscripten op blaadjes van alle mogelijke formaten, naast het volledige definitieve handschrift.

         Van het onuitgegeven werk zijn verder zeker nog het signaleren waard : het schrift met Proza stukken. Herinneringen [sic]. Schetsen, novellen en gedachten. Uit het verleden, dat zeer vroeg werk bevat (ca. 1902); het handschrift van Miskend. Tooneelspel in één bedrijf (oorspronkelijk) en van De Zending. Treurspel in één bedrijf (1909-1910), dat Timmermans later de titel Helta gaf. Daarnaast een schriftje met het manuscript van een roman, Opgestoken, gedateerd Lier 1903 en opgedragen ,"aan mijnen boezemvriend Willem De Winter (19 december)" ; en een schrift vol Bottende Loverkens, gevoelerige, romantisch-impressionistische gedichten van een jonge Timmermans. En bovenal : de dagboeken.

         In het archief zijn dagboekaantekeningen van Timmermans bewaard die twee periodes uit zijn leven bestrijken. Ze staan opgetekend in een schriftje van vijftien bij tweeëntwintig en op een aantal losse gelijnde bladen. Het gekartonneerd schrift, eveneens gelijnd, bevat aantekeningen van 18 juni tot 18 december 1919, van 22 november 1924 tot 21 maart 1925 en van 22 september 1925 tot en met 23 november van datzelfde jaar.

    José De Ceulaer beschrijft dit dagboek in een van de Jaarboeken van het Felix Timmermans-genootschap, maar spreekt ten onrechte van twee schriften (Getuigenissen, Jb. 1974, p. 85). Er is inderdaad maar één enkel schrift, waarin de periode 18 juni 1919. - 18 december 1919 vooraan is opgetekend, de beide andere achteraan, op de kop. Hij publiceerde fragmenten uit wat is bewaard in de bijdrage Het Scheveningse dagboek, in : Pallieter in Holland (Jb. FTG 1981, p. 121-133) — betreft de periode 18 juni — 18 december 1919. Naar de perioden 22 november 1924 — 21 maart 1925 resp. 22 september 1925 — 23 november 1925 verwijst hij alleen in zijn Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947 (Orion 1972, p. 83-89 resp. 91-92).            Het is de tijd van de spreekbeurten in Nederland, de tijd ook dat aan Brueghel wordt geschreven. Nu is in het archief ook bewaard — en dit is volledig nieuw materiaal — een aantal losse bladen waarop dagboeknotities uit precies die periode die in het vorige schrift ontbreekt : 30 maart 1925 tot 21 september 1925. Het zijn de maanden van Timmermans' reis naar Italië (23 april - 14 mei) met zijn vrouw en zijn zusters Emma en Rachel — de auteur wilde het land leren kennen om Sint Franciscus te kunnen schrijven. Maanden van voordrachten over Brueghel en De Sterre doorheen Vlaanderen en Nederland, en van vakantie met vrouw en kinderen te Wenduine aan zee.

         De zomer van '25. Er wordt aan Brueghel geschreven. Op 4 Oogst vermeldt Timmermans : "Opnieuw, heelemaal opnieuw aan Brueghel begonnen, op het Begijnhof ". En op 18 augustus: " 's Morgens op het begijnhof gewerkt aan Brueghel (Ook in de Ik-vorm geprobeerd)". Er worden tekeningen gemaakt ook. En er zijn contacten met Isidoor Opsomer en Gustaaf Van de Woestijne (6 september).

         20 september vermeldt het bezoek van Cam. Huysmans, met vrouw, en Opsomer.

    Jan Gregoire en Theo Van Delft maken in die dagen op het Begijnhof een portret van de schrijver. Timmermans werkt ook aan Oranjebloemekens, een verhaal dat in het Vierde Winterboek van de Wereldbibliotheek (1925-1926) zou verschijnen (p. 5-10), in 1929 in Jong Dietschland werd opgenomen als De oranjebloesems (III, 1929, nr. 51-52 (25 december), p. 838-840) en herwerkt verscheen in : Pijp en Toebak (1933) onder zijn eerste titel.

         In De Maasbode publiceert hij van 12 juni tot en met 28 juli een beschrijving van zijn Italiëreis. In 1926 zou het verhaal in boekvorm uitgegeven worden als Naar waar de appelsienen groeien. De drukproeven, zo noteert hij in zijn dagboek, worden op 28 oogst verbeterd.

     

         Hoe mooi leven en werk bij Timmermans dooreenvloeien, merkt men wanneer men zijn Appelsienen-boek naast het dagboek legt. Het dagboek breekt af in de trein op weg naar Italië. Naar waar de appelsienen groeien begint bij dit vertrek. Een kleine overlapping is er : de treinreis. Ze is in dagboek én boek beschreven. Nagenoeg gelijk.

    23 april meldt : "Vertrokken. Van af Namen geen bloei op de boomen (...) t'huis rapenzaad boomen in bloei, pruimelaar, peren en kersen, en (...) bloesem. Hier niets. Azijnzon, in Aarlon honinglicht. In Restaurantwagon veel koppels, ge ziet dat de vasten uit is, en het trouwen mag. Ze nijpen, pinken, streelen, flodderen. Ook een in ons Compartiment.

    Ons Emma zegt : De sukkelaars na zes weken is 't andere peper (...)". In het boek wordt dat : "Achter de zwarte hagen der bogaards zitten de perzikebomen in 't roos, en reeds perelaren in 't wit; tussen de groene en bruine plekken van 't veld, die zijn als tapijten, trompet het rapezaad als een geelkoperen muziek (...)". En even verder : "Het is nu wel een azijnzonneken, maar de twee vorige dagen van honing-licht, hebben het groen en de bloemen uit den grond getokkeld (...). In elk compartiment zit een minnend koppel. Hei ja ! 't is waar ook! We zijn na Pasen, 't heeft huwelijken geregend! (...) Ze nijpen in elkaars vingeren, pinken tot elkaar, ze strelen met hun handen, ze strelen met hun ogen, ze verdrinken in elkanders hart. 'De sukkelaars', fezelt een mijner zusters, binnen twee weken is het nieuw er af ". Zo wemelen werk en werkelijkheid fascinerend door mekaar. Na de reis door het land van Dante gaat het weer naar Lier, en naar het dagboek. 24 april tot 14 mei zijn de dagen die in de dagboeknotities ontbreken ; wat dan gebeurt, leest men in Naar waar de appelsienen groeien. Donderdag 14 mei meldt het dagboek : "t' huis van de reis".

         Nog twee opmerkingen moeten volledigheidshalve in verband met de dagboeken gemaakt. Vooreerst dat van de periode 28 februari 1925 tot 26 maart inclusief naast de vollediger dagboeknotities ook korte aantekeningen zijn bewaard op een achttal losse blaadjes. Het gaat hier ongetwijfeld om pro memorie-papiertjes, die wilden vastleggen wat de auteur liever niet wilde vergeten op te tekenen in zijn dagboek. Voor de periode 22 maart 26 maart vormen zij de uitsluitende informatie, want het uitgeschreven dagboek uit die tijd breekt op 21 maart af. Tenslotte nog dit. Er heeft ooit nog een ander dagboek van Timmermans bestaan.

    Het bestreek de dagen van 3 april 1930 tot 17 mei van dat jaar. J. De Ceulaer stelde het in 1974 nog voor in het Jaarboek van het Genootschap (p. 85-94) en publiceerde eruit. Het is niet duidelijk of het origineel nog bestaat en waar het zich thans bevindt. Ook Lia Timmermans citeert in Mijn Vader (p. 162 ; p. 197-198) uit een dagboek dat niet meer is teruggevonden.

     

         Dat het archief als geheel, en de dagboeken en dagboekfragmenten in het bijzonder een interessant beeld geven van Felix Timmermans' schrijverschap en persoon zal allengs duidelijk zijn. Nu dit jaar het eeuwfeest van de geboorte van de auteur wordt gevierd, lag een editie van materiaal uit dit archief eigenlijk wat voor de hand. Deze zomer nog verschijnt de uitgave bij de Standaard Uitgeverij. Zij brengt een studie van het archief, met complete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijke geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur, hier voor het eerst in één band bijeengebracht. De opzet is biografisch, waarbij de periodes waaruit dagboeken zijn bekend uitvoeriger in het licht worden gesteld. Een groot aantal tot nog toe niet gepubliceerde foto's dat uit de familie-albums is bijeengezocht, zal dit deel van de uitgave illustreren.

         In het tweede luik van het boek, dat de studie van het archief bevat, wordt een uitgebreide reeks reproducties van de interessantste archivalia gegeven. Zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die nu al niet meer in haar originele vorm toegankelijk is. Ver van rumoer en wereld zijn de manuscripten inmiddels voorgoed geborgen waar zij eigenlijk van rechte thuishoren — in de stille huiskring van de Erven.

         Al mijn dagen hebben wij het boek genoemd. Naar het citaat vooraan deze bijdrage.

    Al mijn dagen ook, als een verre echo van de titel van Timmermans' allereerste werk in boekvorm, Door de dagen. En omdat het tenslotte om dagboeken gaat, spil waarrond al de dagen van Timmermans verteld worden, van 1886, jaar van zijn geboorte, tot 1947, zijn vroege dood. De dagen van een man die zelf ooit in een brief schreef dat hij "in een (...) tekeningske of in een vertelske heel zijn hart omschudt", maar van wie het werk ook, om een prachtig beeld te gebruiken van die andere grote uit onze letteren, de 'smart' kende van " 'n graankorrel in 't ontkiemen'. " 't Is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat", noemde Timmermans het zelf toen hij in Uit mijn rommelkas over het ontstaan van Pallieter vertelde.

    De bedenking geldt voor meer dan alleen Pallieter. Getuige het archief.

     

    ********

    12-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tony Bergmann-hulde, 1935 - Felix Timmermans

    Tony Bergmann-Hulde te Lier  -  1935.

     

    Rede uitgesproken door Felix Timmermans. Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.

     

         Toen ik nog een klein manneken was, waren mijne ouders bij hunne kantfabricatie nog een winkel van pereltjes, pailletten en tulle begonnen. Onder de klanten was er een oude, slanke Dame met het haar in bekskens, die nu en dan, alleen, of van hare eenige dochter vergezeld, bij ons in den winkel kwam, om het eene of het andere modeartikel te koopen.

    Het gebeurde soms dat zij zich liet aanvoeren in een rijtuig met twee paarden bespannen.

    Die dame bleef dan immer met mijn moeder lang vertellen over den goeden ouden tijd.

    Als kind schonk ik daar natuurlijk weinig aandacht aan. Ik wist dat zij een der voornaamste dames der stad was, en dat de kinderen zich haren naam toeeigenden, als ze ‘rijke madame’ speelden, en een huis met gordijnen op den grond teekenden.


    lier.jpg   staes.jpg

        
    Doch op een keer toen ik zoowat belangstelling in boeken en menschen begon te krijgen, zei mijn vader : Die dame is de weduwe van den grooten schrijver Anton Bergmann, die de Geschiedenis van Lier geschreven heeft, het boek Ernest Staes en nog vele andere prachtige vertellingen. Dat boek Ernest Staes moet ge eens lezen. Daarin komt het verloop van een schoone vrijage voor, tusschen twee kinderen, waarvan mevrouw Bergmann de geliefde Bertha is.

         Ik seffens op zoek naar dit boek. Ten eerste om de schoonheid van 't boek zelf, ten tweede om iets te kunnen lezen over iemand, die nog leefde en bij ons kwam, en dan ten slotte ook om die vrijage. Ik kon het boek niet in handen krijgen. Ik klampte mij dan maar aan mijn vader vast, daar hij zoo goed vertellen kon.

    En heel het boek ontrolde zich dan genoeglijk aan ons geestesoog.

     

         De kinderen luisterden als hij vertelde van de goede tante, die in het Pannenhuis woonde met Mie, de meid en Man, den trouwen poedelhond, en van hare ontroerende droeve liefdesgeschiedenis met den armen Wilhelm; dan liepen bij mij en bij mijn zusters de tranen uit de oogen. Bij de episoden van de oortjesschool van mejuffrouw Monnier, en daar stond geschreven in het krijt dat Ernest met Bertha vrijt, en van het gevecht met den zoon uit den ‘Olifant’ die het ver zou brengen, wierd men jaloersch, dat men zelf zoo geen schoon liefdesgeschiedenis mocht beleven. Wij voelden zoo goed mee de donkere dagen van Ernestjes verblijf in de kostschool, dat men wenschte toch nooit naar een pensionnaat gezonden te worden, zelfs met de gewenschte liefdeshistorie erbij.

         Het geval van Mijnheer van Bottel, die goedige maniak, op zoek naar een stuk verloren grond, deed ons kinderen reeds aanvoelen hoe de menschen, spijts verstand en weelde, hun leven door kleine dingen verbitteren en vergallen. En bij de tafereelen uit het vroolijk studentenleven verlangde men reeds een groote te zijn, om ook zoo'n hevige dingen uit te steken. Als Ernest het tot advocaat brengt en verliefd wordt op de schoone Clara Adams, staat het hart stil om het lot van de kleine, lieve Bertha. Wat wordt er van haar? Maar het gevoel van medelijden wordt ondertusschen verdrongen door woede om het geval met het werkmansboekje en de huisjesmelkster, de kwade Mie Goedbloet, en er wordt gelachen en geweend bij de ruzie van Plus en Stuyck, van den otter tegen het venijnig serpent. En dan die schoone laatste droom, waarin de verzoening met het harde leven beleden wordt, en waarbij een zucht van verlichting het hart ontsnapt, wanneer men hoort, dat de aanwezigheid van de kleine, lieve Bertha, als een zegen over het leven van Ernest gewelfd staat.

     

         Na dat vader ons al die gevallen zoo warm en levendig had verteld, zaten wij hem droomend verbaasd aan te staren. Doch hij schudde ons wakker met te zeggen : Ge moet dat nu zoo allemaal niet gelooven. Dan wierd onze verbazing nog grooter.

    Hij gaf uitleg : Daar is fantazie en werkelijkheid dooreen gemengeld. Daarin zijn de smakelijke vertellingen en herinneringen van zijn vader gebrodeerd, evenals van vrienden en kennissen, met daarbij eigen leven en verzinsel. Alles wordt op en rond het leven van Ernest toegedicht, maar dit is nu juist de kunst, van leven en droom zoo dooreen te mengelen dat alles leven wordt.

     

    - Hebt gij dien mijnheer Bergmann nog gekend, vroegen wij.

    Heel goed, zei mijn vader, hij was slechts tien jaar ouder dan ik. Ik heb dikwijls mijnen hoed voor hem afgedaan, en nu en dan al eens met hem een woordeken gesproken.

    En dan onze vragen: Hoe was hij? wat deed hij? wat zei hij?

    En vader deed dan zoo goed hij kon de sympathieke figuur van Tony voor ons opleven.

         Het was een slanke, jonge man, met pekzwart krulhaar, een hoog, breed voorhoofd en schitterende zwarte oogen. Hij woonde als advokaat met vrouw en kind op de markt, schuins over den Eiken Boom, en nevens het groote huis van zijn vader, die burgemeester was van de stad. Men kon niet over Anton spreken zonder aan den vader te denken.

         Dat was niet alleen vader en zoon, dat waren dikke vrienden, bijna medewerkers in de letterkunde. In de haag die beider tuin scheidde was er een poortje waardoor ze gemakkelijker bij elkaar konden komen. Die vader Bergmann kon vertellen, zoo fijn, zoo boeiend en kleurig van taal, dat men zich de ooren van het hoofd luisterde. Het is van hem dat Tony het talent van schrijven en het geestig vertellen in het bloed heeft meegekregen. Lees later maar eens de Herinneringen van Vader Bergmann zelf en ge zult zien welk een innig verband van geest en uitdrukking er tusschen die twee is.

         't Waren twee advokaten, twee schrijvers, twee dichters en ook twee stevige Vlamingen. Een zeldzaamheid in dien tijd. Maar alles wordt klaar als men er maar even aan denkt, dat de groote strijder en voorvechter van het flamingantisme, Jan Frans Willems, met vader Bergmann saam les kreeg, samen opgroeide en later, toen Tony reeds jongen was, nog een trouw vriend en familiebezoeker was.

    - Ha! Dat was een schoone tijd, meende mijn vader, zooals iedereen de tijd van vroeger schooner vindt dan die van nu.

    Toen reed de diligentie nog tusschen Lier en Brussel, Lier en Antwerpen. En als ze ratelend, met fel getoet van den horen op de markt kwam aangeschommeld of weer met hetzelfde lawaai vertrok, wierden de gordijnen der deftige huizen even opzij geschoven en kwamen de kruideniers-, beenhouwers- en bakkersfamilies aan de deur om te zien wie af- of opstapte.

         's Avonds wierd er over die gebeurtenis, want het gaan en komen der diligentie was een gebeurtenis, bij pot en pint verteld in 't Groenhuis, d'Eiken Boom, De Valk, de Bellevue en 't Lieve Vrouwke. Daar kwamen de notabelen, de gemeenteraadsleden, de goe burgers, fijn kaartspelers, de beste smoorders, kerkzangers en Rhetorykers. Iedereen was lid van veel maatschappijen, maar 't waren altijd dezelfde leden onder een anderen naam.

    Op de markt is 't een schoon wonen. Daar is het stadhuis, de harmonietheater of kiosk.

    Alle straten monden er op uit, en hoe men ook in Lier wandelt, men komt altijd met of tegen goesting op de markt terecht.

         Alzoo had de schrijver Anton Bergmann van uit zijn venster een gemakkelijken en rijken kijk over de burgers. In een kleine stad kent men elkaar, zoodat er veel, maar weinig goeds, over elkaar gesproken wordt. Hij kende de menschen nog van naderbij, van uit zijn advokatenstudie. Een advokaat is zoo wat een halve biechtvader, die hun harten en kleine kanten doorgrondt. In een kleine stad is elke mensch voor een schrijver een open, wandelende roman. Ja Tony had veel stof tot vertellen. Hij zelf had daarbij schoone herinneringen aan een schoone jeugd, een vroolijk, fel studenleven, want hij stichtte met Julius Vuylsteke het beruchte ‘'t Zal wel gaan’. Hij had teedere herinneringen aan buitenlandsche reizen, die hij in Italië en de landen van den Rijn gemaakt had. Hij had vooral den schat der vertellingen van zijn vader. Maar dit alles zou nog niet veel geweest zijn, indien hij zelf geen krachtige verbeelding bezat en de zonnige geestigheid die ze humor noemden. Hij schreef liever dan hij pleitte, maar als het ging om een rechtveerdige zaak, om een verdrukte tegen een verdrukker, te verdedigen, dan was hij een vlam. Hij wierd geren gezien van alleman, vereerd en geprezen.


        
    Hij was wel langs de liberalen kant, maar zelfs de andersdenkenden waren blij hem te kunnen groeten, en hun neus krolde van fierheid als ze hem konden spreken. Hij was zeer geleerd en 't is zeer vreemd, hoe iemand die zoo rijk aan verbeelding is, die weelde op zij kan schuiven als hij de Geschiedenis van Lier schrijft. Toch is het geen bloote opsomming of overschrijven der gebeurtenissen, het is zoo levendig voorgesteld, alsof hij het zelf meebeleefd heeft en men leest het boek als een roman.

    Men zag het aan heel zijn postuur en voorkomen, dat hij een dichter en kunstenaar was.

    Dat blinkend oog, dat steeds scherp toezag, dat nu en dan eens weemoedig wegdroomde, en dan weer die stille glimlach van berusting op den mond.


    nazareth.jpg
                (Het hof van Nazareth. )


        
    Hij had er een genoegen in langs de stille straten te wandelen, nevens de vlieten, over 't Begijnhof en langs de wallen waar toen nog molens draaiden. Hij dacht misschien aan de voorvallen uit de geschiedenis die in dit of dat gebouw voorgevallen waren; hij zag als door-heen de muren en gordijnen de huizen binnen. Hij wist wie er woonde, en schiep met zijn verbeelding de eene of de andere scene, zooals de Lottospelers, in ‘Een schoone partij’.

         Hij groette de menschen heel vriendelijk, maar men zag seffens in zijn oog een curieus lichtje tintelen. Hem trof misschien een trek uit uw karakter of een geval uit uw leven om in zijn werk te brengen. Iets van Frans uit den Olifant. Er kwam een glimlach op zijn mond, maar die lach was nooit spottend, daarvoor was hij te edel en kende hij zich zelf goed genoeg om zijn eigen kleine kanten niet te zien. Maar vooral wandelde hij het liefste, of deed er zich in een open rijtuig naartoe voeren, naar zijn kasteeltje van Nazareth, over de Nethe aan 't begin der Kloosterheide. Daar in die vredige eenzaamheid, omgeven van een groot schoon park, zoo vlak bij de Nethe, te midden vijvers en grachten las en schreef hij meestal.

    Hij wandelde door de dreven, bewonderde de natuur en staarde over de uitgestrekte beemden naar de verre stad.

         In die natuurweelde, van groen en bloemen en vogelenzang, vond hij de noodige inspiratie en daar schreef hij het leven van Ernestje. Het was daar altijd geen eenzaamheid, op het kasteeltje van Nazareth, het was in die dagen een centrum van kultuur in het Vlaamsche land. Soms kwamen vele heeren te voet of per open calèche er naartoe, zooals prof. Paul Fredericq, Frans De Cort, Nicolaas Beets, Domien Sleeckx, Julius Vuylsteke en vele anderen. Het waren letterkundige dagen, dichtersdagen en 's avonds hoorde men over de Nethe, het geklang van menig schoon lied en meesleepende muziek.


        
    De letterkundigen vereerden hem. Want hij was als een lente in dien dorren tijd, toen er nog zooveel pompiersstijl en stadhuistaal uitgekraamd wierd. Het was de tijd der laatste rhetorijkers, die nog van goden en godinnen op den Olympos speelden, de tijd toen het werk van Bellens nog opgang maakte als ‘Giafar en Zaida of de Bouwvallen van Babiloniën’; toen men in den Eiken Boom nog opvoerde ‘Urbina of de Zegenpralende Onnoozelheid’ waarin zoo maar op 't eerste zicht aan de bedelares Urbina de liefdesverklaring van den rijken jongeling Oron voorkomt. ‘Ziedaar een almoes schoone roos.

    Urbina: Verschoon uw dienstmaagd die met ootmoed dan ontvangt dees gift, daardoor verhopende den menschenlist t'ontvluchten.

    Oron: Ach zoete rozenmond, ik bid u, wil niet duchten, gij zult mijn bedgenoot en waarde huisvrouw zijn’.


        
    Zoo trok men toen het leven op flesschen. En te midden van die papieren bliksems en valsche baarden ontstonden de frissche Twee Rhijnlandsche novellen, Schetsen en vooral de levendige Ernest Staes! Het schoonste boek van dezen schrijver, maar helaas ook het laatste. Want terwijl hij nog aan het werk bezig was, wierd hij ziek. Doch energiek als hij was, liet hij zich niet ontmoedigen. En Mijnheer de Dood, bleef om zoo te zeggen, op een hooger bevel wachten tot het boek gansch af gedrukt was. De dood liet zelf toe, dat de zieke dichter van alle kanten den lof vernam die het boek ten deel viel. Tony had op zijn ziekbed nog een wensch, het oordeel van Nicolaas Beets te mogen kennen. De heetverlangde brief kwam, een zeer schoone en juichende brief.

    De brief was in huis, maar de Dood liet niet toe dat Anton er nog kennis kon van nemen.


                               novellen.jpg
     

         De doodsstrijd was begonnen. En de Dood won het.

    Ja, dan wist mijn vader nog veel over de schoone begrafenis, het geweldig veel volk en de vele redevoeringen te vertellen.

         Natuurlijk dat ik de plaatsen wenschte te kennen, waar Tony zijn personen had laten optreden. En zoo op kleine wandelingen met mijn vader, of op aanduidingen van hem, kon ik mij het decor, en de personen uit zijn werk veel levendiger voorstellen. Zoo zag ik het Pannenhuis, waar de goede tante woonde. En was het de goede tante zelf niet, die ik in het huis van Anton's geboorte, in de Lisperstraat, altijd voor het venster zag zitten? die oude dame met nog krullen à la Louise-Marie? Madame Moriaan? De oordjesschool was juist in den binnenkom van het Begijnhof, maar de verbeelding van Tony wenschte of dwong hem er toe, die school op den hoek van Hemdsmouwstraatje te plaatsen. Aan 't zoete Naemken op den Grachtkant waar hij Bertha liet wonen, ging ik met vrienden onder de kalk zoeken of er de zwarte letters niet meer te vinden waren van: hier staat geschreven in het krijt, enz.

         Er was niets meer te vinden, misschien was het met wit krijt geschreven. Ik wandelde dikwijls met de vrienden eerbiedig rond het hof van Nazareth, als rond een heilige plaats.

    En door vereering en navolging gedreven, schreven wij onder de vrienden een prijskamp uit, wie het beste zijn eigen liefdesgeschiedenis kon te woord stellen.

    Ik weet nog goed, ik was een van de eersten.

     

         En eindelijk heb ik dan het boek in handen gekregen. Dat heb ik niet gelezen. Dat heb ik gevreten. Dat heb ik herlezen en nog eens herlezen. Daar heb ik op na verteld, op na gebrodeerd. Dit boek was als een lamp in wier licht ik menige mijner eerste vertellingen schreef.

    Het is voor mij en voor die van Lier, en voor die van buiten Lier, en voor die van heel het Vlaamsche land, een frissche bron geweest waaraan wij gulzig hebben gedronken. Een heel geslacht heeft zich verzadigd aan dit werk.

         Wij zijn er terug van op onze beenen gaan staan, waar we vroeger op een koord liepen. Het moest van dat moeilijk zijn, lijk met de handen overeen piano kunnen spelen. Ha! na heel den bombast krijgen wij ineens en onverwacht daar zoo een een voud, een klaarheid, direct van het hart op het papier. Het was als een morgen met al zijn frischheid en al zijn aromen. Het geurde naar de boomen en het water in wier omgeving het werk was ontstaan.

         Met Gezelle, Conscience vormt Tony het Klaverdrieblad van dien tijd. Hij is als een De Braekeleer die ook door waarheid en oprechtheid en eenvoud ons uit de formidabele gefronste wenkbrauwenkunst hielp. Tony kan, wat onderwerp en uitvoering betreft, de De Braekeleer der Vlaamsche letteren genoemd worden.

         Het werk van Tony staat. Er is haast een eeuw voorbij en nog is het bloeiend en onverslenst. Waar intusschen massa's boeken als oud bier zijn verschaald, perelt in het werk van Tony nog het leven als een genot en schoonheid voor onzen geest.


    ks54.jpg
     

         Elke generatie is nochtans anders. Wij zijn ook anders, en houden er andere manieren van uitvoeren op na. Die na ons zullen, God dank, ook anders zijn.

    Doch de kwestie is niet van anders te zijn, maar of we iets levends en blijvend levends brengen. En dat heeft Tony gedaan! En het is daarom dat ik zijne nagedachtenis dank en vereer, in naam van heel het vlaamsche volk.

     

    ******

    11-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams-nationalist - José De Ceulaer

    Felix Timmermans, Vlaams-nationalist

     

    Uit ’t Pallieterke  -  17 juli 1986 door Wibo (= José De Ceulaer)

     

         Op 22 augustus 1897 werd in Lier het standbeeld van Kanunnik Jan-Baptist David onthuld. Daar ging een stoet aan vooraf, waarin 35 Lierse verenigingen (waarbij zowel de Leopoldisten van twee verschillende stamlokalen als «De Onvermoeibare Lijnvisschers» en «De rechte Lijnvisschers») en 97 «Vreemde Maatschappijen» opstapten. Daarna was er een feestmaal, waarop de ministers Begerem en Schollaert aanwezig waren. Aan de wanden van de feestzaal hingen opschriften als «Vlaanderen den Leeuw», «In Vlaanderen Vlaamsch!» en «A.V.V. - V.V.K.» De volgende dag hield Hugo Verriest een toespraak in aanwezigheid van Kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen.

         Felix Timmermans was toen 11 jaar. Hij was leerling aan de «Ecole moyenne de 1'état.» Zoals in vele andere scholen was daar het «signum» nog in gebruik : wie erop betrapt werd zijn moedertaal te spreken, moest zolang elke dag straf schrijven tot hij een medeleerling op dezelfde euveldaad betrapte en het «signum» kon doorgeven.

                       Afbeelding op volledig scherm bekijken 

    «Die man' van de lion»

         In een artikel voor het dagblad «De Schelde» heeft Timmermans later (op 7 juli 1935) verteld dat hij behoorde tot een groep leerlingen die het vertikten het signum door te geven en nog liever straf schreven — als schoolknaap moet hij dan wel een vruchtbaar schrijver geweest zijn! Nu waren er in zijn school een twintigtal Waalse leerlingen — waar die vandaan kwamen, heeft hij er niet bij verteld — en die noemden de jongens die tot de groep van Felix behoorden: «die man' van de lion». Onder de leraren was er geen enkele met een greintje flamingantisme, maar ze waren er ook niet tegen : ze waren niets. Alleen de direkteur «sprak al eens over Vlaanderen, in 't Frans en in 't Vlaams». Op een dag kwam die brave man op het idee de klas van Felix op de prijsuitdeling een lied te laten zingen met deze aanhef :

         «Wat was den kreet der vaadren ? Vlaanderen den Leeuw !...»

    Het lied moest in twee stemmen gezongen worden, maar geen van de twee bleek voor Felix geschikt, zodat de muziekleraar hem verbood zijn mond te openen. Gefrusteerd, maakte Felix daarover zijn beklag bij de direkteur. Die vond er iets op. Aangezien Felix de grootste van zijn klas was — en misschien ook wel de oudste, want hij moest wel eens zittenblijven, zou hij in het midden van de groep mogen staan en tijdens het zingen van het refrein met de... Belgische vlag zwaaien. Op de dag van de prijsuitdeling bleef Felix thuis.

         Maar de volgende dag kwam hij met «die man' van de lion» bijeen om vakantieplannen te maken. Ze zouden in de bossen van Bouwel de «Slag der Gulden Sporen» gaan overdoen. Daarvoor naaiden hun zussen een zwarte leeuw op een gele vlag. Met die vlag in top reden Felix en zijn kameraden per char-à-bancs naar Bouwel. Er werd «strooike» getrokken en na de eerste «Slag» werden de rollen omgewisseld, zodat ze om beurten bij de overwinnende Klauwaerts konden zijn, want natuurlijk hadden ze afgesproken dat de Leliaerts in het Kempische zand moesten bijten.

     

         Uiteraard was de Vlaamse «strijd» waarin de schoolknaap Timmermans zich toen wierp, slechts een spel. Maar wanneer hij het in 1935 vertelt, voegt hij eraan toe : «De tijd verslindt veel. Veel mannen van de Leeuw zijn niet meer gelijk weleer. Het vuur is uitgedoofd, of ze zijn zelfs naar die van de Lelie overgegaan. Maar de enigen, en ik reken er mij gelukkig bij, die van de Leeuw zijn gebleven, zien thans ook, met een hart dat vurig brandt voor het schoon Vlaanderland, hoe ons volk groeit naar zijn vrijheid en zijn eigen macht! Neen, het is geen droom geweest, geen ijdel spel, men voelt het aan alles, die van de Leeuw gaan het winnen, spijts alles! En dit te voelen doet zo goed als men zulks van kindsbeen af gehoopt en gewenst heeft.»

     

    «Belgen bestaan er niet»

         In 1905 werd het 75-jarig bestaan van België gevierd. In het weekblad «Lier Vooruit», waarin Timmermans onder schuilnaam reeds gedichten had gepubliceerd, verscheen op 28 januari 1906 een met «Meeren» ondertekend artikel onder de titel «Een aanspraak tot de kinderen». Daarin werd n.a.v. de voorbije jubelfeesten, de lof gezongen van de «helden van 1830». Dat schoot de 19-jarige Felix in een verkeerd keelgat. Onder zijn schuilnaam Polleke van Mher bezorgde hij de uitgever van het blad een artikel waarin hij op de «Aanspraak» reageerde.

         Hij gaf vooreerst aan Meeren de raad eens «De omwenteling van 1830» van Maurits Josson te lezen. Dan schreef hij, dat de kinderen, tot welke Meeren zich gericht had, ooit de tijden zouden «benijden» toen «wij nog bij Holland behoorden» en zouden voelen in welke «onnatuurlijke toestand wij tegenwoordig geprangd zitten en versmachten». In het slot van zijn artikel schreef hij : «’t Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch! Wie heeft het gedacht gekregen, Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met «Belgen»; Belgen bestaan er niet.»

         Daar bleek de Waalse volksvertegenwoordiger (later minister) Jules Destrée het zes jaar later in zijn«Lettre au roi» eens mee te zijn.


                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Vlaamse Veem

         Als overtuigd flamingant stond Felix Timmermans in de jaren vóór W.O.I niet alleen.

    Dr. August Laporta leidde er het tijdschrift «De Student»(1881-1930) en werd er in 1905, bij de viering van het 25-jarig bestaan van het tijdschrift, op de studentenlanddag gehuldigd.

    Hij had ook een Lierse Taalgilde opgericht en was er in 1904 voorzitter van de Davindsfondsafdeling geworden. De Leuvenaar Antoon Thiry had er met Timmermans op school gezeten en de Gentse ingenieur Reimond Kimpe werd er in 1909 tot beheerder van Bruggen en Wegen benoemd. Renaat Veremans, die in de buurt van Timmermans woonde, komponeerde er als 16-jarige zijn «Vlaanderen». En dan was er nog de in Schaarbeek geboren Fred Bogaerts. Die richtte er een afdeling van het «Vlaamsche Veem» op, waarbij Timmermans en de voornoemden zich aansloten.

     

    Het Koninkrijk Vlaanderen

         Antoon Thiry behaalde in 1907 het diploma van onderwijzer aan de Lierse rijksnormaalschool en ging voortstuderen aan de rijksmiddelbare normaalschool in Gent.

    Zijn vader werd er in 1908 tot huismeester aangesteld en ging er met zijn gezin wonen. Reimond Kimpe, die in het begin van de oorlog naar zijn geboortestad zou terugkeren, bleef met Antoon Thiry in kontakt en richtte er met hem en Marcel Minnaert het maandblad «De Bestuurlijke Scheiding» op, waarvan slechts 4 nummers zouden verschijnen (van 1 mei tot 1 augustus 1914). Het drietal werd «met zijn onmiddellijke kennissenkring de kiemcel van het radikale aktivisme, dat in oktober 1914 te Gent begon werkzaam te zijn» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging», p. 181).

         Deze drie behoorden inderdaad tot de groep die op 24 oktober 1914 in Gent «Jong-Vlaanderen» oprichtte, dat door de Nederlandse predikant Domela Nieuwenhuis Nyegaard werd geleid. De «Beginselverklaring van Jong-Vlaanderen» werd door Kimpe opgesteld.

    In een licht gewijzigde vorm werd ze op 5 december 1915 door Felix Timmermans ondertekend. Onder de handtekeningen op het dokument kwamen ook die van Fred Bogaerts, Huibrecht van Ael en uiteraard die van Kimpe en Thiry voor. De beginselverklaring begon met de zin : «Verdwijnen moet de staat en de naam België». Het tweede punt luidde: «Een Koninkrijk Vlaanderen moet gesticht worden».

     

         De idee van een «Koninkrijk Vlaanderen» moet van Domela Nieuwenhuis gekomen zijn. Felix Timmermans was er onmiddellijk voor gewonnen. Op 8 december 1915 publiceerde hij. onder de titel «De droom aller Vlamingen» een artikel in «De Vlaamsche Post».

    Dit «algemeen dagblad voor Vlaanderen», waarvan het eerste nummer op 21 februari 1915 was verschenen en dat tot 5 mei 1916 bleef bestaan, had aanvankelijk Leo Picard als hoofdredacteur. Na zijn ontslag ging de leiding van het blad in de handen van Domela Nieuwenhuis, Kimpe, Thiry en J.B. de Boevé over en kon het als het orgaan van «Jong-Vlaanderen» worden beschouwd.

     

         In zijn artikel noemde Timmermans de verwezenlijking van «het vrije zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen» «de droom aller Vlamingen». In feite week hij nochtans af van een aantal punten uit de «Beginselverklaring», waarin o.m. stond, dat het Koninkrijk Vlaanderen «in staathuishoudkundige en militiare zin met Duitsland verbonden zou zijn», «een hecht Germaans bolwerk tegen Frankrijk zou vormen» en dat de eerste taal na het Nederlands, het Duits zou zijn. Timmermans legde de nadruk op de vrijheid en de zelfstandigheid van Vlaanderen «TEGENOVER WIE HET OOK ZIJ!»

         Hij hield verschillende mogelijkheden open: «En kome onze regering nu terug, blijve de Duitser hier, worden we bij Holland gevoegd, en geven ze ons de Hogeschool de bestuurlijke scheiding, Home Rule, of wat weet ik al! De kloof tussen Waals, Duits of Hollands kan niet gedempt worden, eeuwig, altijd en overal, draagt elke Vlaming, ik weet het heel goed, in zich de onuitgesproken droom van vrij en zelfstandig te zijn in het Koninkrijk Vlaanderen!

    Het Koninkrijk der Vlamingen! en dan is iedereen onze vriend!»

     

         Op 30 december 1915 bevestigde Timmermans, onder de titel «De kerstmis van Vlaanderen», in hetzelfde blad, het ideaalbeeld van een zelfstandig Vlaanderen waarvan hij droomde. De mening dat het «de droom aller Vlamingen» was en dat iedereen «onze vriend» zou zijn, als die droom werkelijkheid zou worden, kan als naïef worden beschouwd.

    Hij zag alleen het ideale doel en liet het gebruik van de middelen aan de politici over.

         Inmiddels had hij tijdens een vergadering van de Lierse Tak van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan hij lid was, op 8 november een brief goedgekeurd waarin René De Clercq en Antoon Jacob gelukgewenst werden voor de vastberadenheid waarmee ze het hoofd hadden geboden aan «de despotische eisen van de Belgische Staat» en de wens werd uitgesproken, «dat België nooit meer worde hersteld zoals het vroeger was en gedijen moge naar eigen aard en op eigen krachten, in een Vlaanderen : vrij en zelfstandig».

    Ook die brief was, op 15 november, in «De Vlaamsche Post» gepubliceerd.

     

         Op 4 februari 1917 behoorde Timmermans tot de 128 deelnemers aan de Vlaams-Nationale Landdag in Brussel, die de 46 leden van de eerste Raad van Vlaanderen kozen, waarbij Reimond Kimpe. Na de ontbinding van de eerste Raad werden Antoon Thiry en Fred Bogaerts, begin 1918, in de tweede Raad opgenomen. Daardoor hadden die drie meer redenen dan Felix Timmermans zelf om op 9 november 1918, samen met hem, naar Nederland te vluchten om uit de greep van het Belgisch gerecht te blijven.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Volksopbeuring

         Merkwaardig was, dat Bogaerts en Timmermans onder de W.O. I in Lier een belangrijke sociale rol hebben gespeeld in twee verschillende organisaties. Fred Bogaerts werd plaatselijk sekretaris van het Nationaal Hulp- en Voedingskomitee, waarin hij zich vooral verdienstelijk maakte bij de organisatie van de zuigelingenzorg en de melkbedeling en daarom in de volksmond kortweg «de mem» werd genoemd. In een zekere zin werd Timmermans zijn «konkurrent». Felix werd immers plaatselijk voorzitter van «Volksopbeuring», een hulporganisatie die was opgericht omdat de leiding van het Nationaal Komitee in handen was van «anti-flaminganten in het algemeen en anti-aktivisten in het biezonder» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 1948). «Volksopbeuring» had een dienst voor «Soldatentroost», die brieven en pakketten naar krijgsgevangenen verstuurde, en verleende steun aan oorlogsweduwen en oorlogswezen.

         In de Lierse afdeling ging Timmermans zelf de volkskinderen in het lokaal waar ze dagelijks «pap» mochten komen eten en dat hij met prettige tekeningen opvrolijkte, met grappige verhaaltjes «opbeuren». Aan de oudere kinderen liet hij taal-, muziek- en tekenonderricht geven.

    Ook dat bleek een vorm van aktivisme te zijn.

         Ondertussen had de Amsterdamse uitgever Van Kampen in 1916 de juist vóór het uitbreken van de oorlog voltooide «Pallieter» gepubliceerd en was Felix aan «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen» begonnen, dat in 1917 verscheen. Hij situeerde het bijbelverhaal in een tijd waarin over Vlaanderen een boze koning regeerde, «die zoals altijd een vreemde was». Nog in 1917 begon hij ook aan een satirisch dierenepos in verzen, «Boudewijn», waarvan de titelfiguur geen koning, maar een ezel was.

     

    ***********

    05-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 2

    Uit ’t Pallieterke  -  24 juli 1986 door Wibo(= José De Ceulaer)

     

         In een vorige bijdrage had ik geschreven dat Felix Timmermans in 1917 aan een satirisch dierenepos in verzen, «Boudewijn», begon. Er zijn verschillende redenen waarom ik het er in deze bijdrage uitvoerig over wil hebben. Een eerste reden is, dat het zo weinig bekend is.

    Er verschenen twee drukken van in 1919 en sedertdien werd het slechts éénmaal opnieuw gedrukt, in 1930. De prettige pentekeningen die de auteur ervoor maakte en die hij in de eerste editie (op 50 exemplaren) met de hand heeft gekleurd, zijn meer bekend dan de tekst zelf. Het is niet onbelangrijk te weten dat de tekst reeds voltooid en gepubliceerd was vóór het einde van de oorlog. Zoals tevoren «Pallieter» en «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», werd «Boudewijn» eerst in het Tachtigersorgaan «De Nieuwe Gids» opgenomen : het eerste fragment in november 1917, het slot in oktober 1918. Hoewel het boek pas in 1919 werd uitgegeven (met als datering: «Lier, 1917-1918»), was het dus geen naoorlogs werk.

         Een tweede reden is, dat het werd gepubliceerd onder het motto «'t Geen da' ge peist is 't nie», waarbij de auteur alle mogelijkheden tot interpretatie openhield en tevens voor alle mogelijke vergissingen omtrent zijn bedoelingen waarschuwde.

     

    Een nieuwe Reinaert

         Timmermans heeft altijd een voorliefde voor de middelnederlandse literatuur gehad.

    Hij heeft prozabewerkingen gemaakt van «Karel en Elegast» en «De Vier Heemskinderen», de legende van «'t Nonneken Beatrijs» als uitgangspunt genomen voor een poëtisch prozastukje in «Het Keerseken in de Lanteern» en zijn benadering van het Kerstgebeuren afgestemd op middeleeuwse volksliederen.

    Zijn «Boudewijn» sluit aan bij de «Reinaert». De aldus genoemde ezel komt niet in Reinaert I, maar wel in Reinaert II voor. Bij de hoofdpersonen vinden we o.m. Koning Nobel, Courtois, Tybaert, Grimbaert, Isengrijn, Bruin, Cuwaert, Canteclaer en Reinaert terug.

    Voor een uitvoerige analyse van «Boudewijn» en een grondige studie van de overeenkomst en het verschil tussen de satire van Timmermans en het middelnederlandse dierenepos kan ik verwijzen naar een bijdrage van Louis Vercammen, C.S.S.R. (en niet S.J, zoals onlangs op het tv-scherm te lezen was) in «Een mandeken vol bloemen» Jaarboek 1983 van het Felix Timmermansgenootschap.


                                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
        
    Ik vat het in acht hoofdstukken verdeelde verhaal even samen. Koning Nobel Lioen is uit Parijs overgekomen om bij zijn leenman Courtois de godsvrede te vieren die hij heeft afgekondigd. Twee dieren ontbreken op het feest : de verbannen Reinaert en de gekluisterde ezel Boudewijn, «die spijts het bevel van den Koning, bij Courtois in de slavernij nog was».

         Terwijl de Koning uitgeleide wordt gedaan, slaagt Reinaert erin nog gauw bij Courtois een pladijs te stelen. Daarop dreigt Courtois de vrede te laten opheffen, als Reinaert niet wordt gevat. Alleen Boudewijn blijkt bereid daarvoor zijn vel te wagen, op voorwaarde echter dat hij zijn vrijheid krijgt. Daar zijn de andere dieren het niet mee eens, omdat zij menen dat de ezel nu eenmaal geboren is om slaaf te zijn.

     

         Uiteindelijk besluit Courtois een brief te sturen aan de Koning en zich naar diens oordeel te schikken. De Koning laat weten, dat recht zal geschieden aan degene die Reinaert doodt. Boudewijn verrast Reinaert in zijn slaap en takelt hem zo erg toe, dat hij voor dood blijft liggen. De ezel wordt gevierd, maar krijgt zijn vrijheid niet. Ondertussen is Reinaert weer bij krachten gekomen. Maar Koning Nobel is reeds op komst om de begrafenis van de vos bij te wonen.

     

         Nu laat Boudewijn zich echter niet meer overreden om Reinaert definitief uit te schakelen. Koning Nobel ontslaat Courtois en veroordeelt Boudewijn tot de strop.

    Inmiddels is Reinaert in een klem geraakt. In de hoop aan de galg te ontsnappen, verklapt Reinaert dat Boudewijn goud kan... leggen. De ezel bevestigt dat verhaal en maakt de op goud beluste Koning Nobel wijs, dat hij een verre reis moet maken om het kruid te gaan plukken dat hij nodig heeft om goud te kunnen leggen en de staart van Courtois moet meenemen om daarmee het kwaad in het kruid te bezweren. Koning Nobel geeft hem een vrijheidsbrief mee, en door allerlei listen slaagt Boudewijn er nog in zich op de andere dieren te wreken en een nieuw leven tegemoet te gaan.

     

    Staatsgevaarlijk ?

         Als «Boudewijn» dus niet is «'t Geen da' ge peist», wat is het dan wel?

    Oppervlakkig bekeken, is het een ludiek verhaal (zoals ook de Reinaert) in verzen, met geestige vondsten. Prettige lektuur, waarachter je onvermijdelijk meer vermoedt. De literaire betekenis ervan laat ik hier buiten beschouwing. De vraag is hier alleen : wat zit erachter ? Om daarop een antwoord te kunnen geven, kan ik eerst verwijzen naar een anoniem interview met Timmermans, als «Maandagpraatje» verschenen in «Ons Vaderland» van 10 november 1919, onder de titel: «Bij den Staatsgevaarlijken Pallieter».

         Om misverstanden te vermijden, moet ik dat eerst even verduidelijken. De medewerker van «Ons Vaderland» was uit Vlaanderen gekomen om Timmermans, die nog altijd in Scheveningen verbleef, te interviewen. Ik meen te mogen aannemen, dat het de eerste maal was dat er een interview met hem werd gepubliceerd. Van de 124 interviews met Timmermans die mij bekend zijn, is het in ieder geval het oudste. De titel ervan is ironisch bedoeld en onder «Pallieter» dient Timmermans zelf te worden verstaan.

         De ironie komt overigens duidelijk tot uiting in de inleiding tot het eigenlijke vraaggesprek: Pallieter staatsgevaarlijk ? Jawel, want Pallieter heeft geen «âme belge» daarvoor is hij te gul en te goed Vlaams, te Vlaams door en door.

    En de interviewer is begonnen met deze zin: «Er zijn weinig Vlaamse kunstenaars die genade gevonden hebben in de ogen van onze Belgicisten en met reden, want de Vlaamse kunstenaars zijn de grootste vijanden van de Belgische eenheidsstaat, omdat ze nu eenmaal de bouwers zijn van Vlaanderens kulturele, dus politieke zelfstandigheid».

    Hij noemt daarbij de namen van o.m. Jef van Hoof, Paul Gilson, Arthur Meulemans, Stijn Streuvels, Hugo Verriest, Emiel Hullebroeck, Lambrecht Lambrechts en van de «aarts-staatgevaarlijken», die in Nederland verblijven, als Thiry, Raf Verhulst, René de Clercq en Timmermans zelf.

         «Ons Vaderland» verscheen aanvankelijk (31 december 1914) in Calais, kwam in mei 1915 in handen van een aantal radikale flaminganten, werd van december 1918 in Gent uitgegeven en van 1919 tot februari 1922 in Brussel, als orgaan van de Frontparüj.

    Tot de medewerkers behoorden om Hendrik Borginon, Pater Callewaert (die er in 1918 «Pallieter» in besprak), Frans Daels, Adiel Debeuckelaere, Flip de Pilecyn, Cyriel Verschaeve en Alfons van de Perre. «Ons Vaderland» was een dagblad en mag niet worden verward met het gelijknamige en ook gelijkgezinde weekblad, dat pas in 1926 (tot 1936) verscheen.

         Op een «Vaderland» min of meer werd in Vlaanderen niet gekeken. Einde van de vorige eeuw was er in Gent een liberaal dagblad, dat «Vaderland» heette en dat in september 1914 met het «Volksblad» versmolt.

    Het «Vaderland» was de naam van een tijdschrift voor letterkunde en geschiedenis, dat slechts één jaar heeft bestaan (in 1844); van een Antwerps weekblad, dat nog binnen het jaar (1848) verdween; van een Gents katoliek dagblad (1854-1856); van de anti-aktivistische tegenhanger van «Ons Vaderland», in augustus 1915 opgericht in Le Havre en in 1919 verdwenen. In Nederland was en is er nog altijd de liberale krant «Het Vaderland» waarin Felix Timmermans verscheidene artikelen publiceerde, o.a. tussen 15 november 1918 en 6 mei 1919, de reeks «Pallieter in Holland», in 1961 opgenomen in het gelijknamige negende jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap.

     

         In het interview werden Timmermans i.v.m. zijn «uitwijking» naar Nederland, deze woorden in de mond gelegd: «... ik was voorzitter van Volksopbeuring te Lier, de bazen waren nogal gebeten op mij en daar ik geen vriend ben van goevernements-hotels, ben ik maar liever naar Holland gekomen». Over het ontstaan en de bedoeling van «Boudewijn» liet hij geen twijfel bestaan : «Ik had hier een meeting bijgewoond, waar Jef van Extergem gesproken had over een tema, zowat in de aard van "Debout les damnés de la terre".

    Hij had uitgeweid over onze verdrukking als Vlaming en als mens en het leek me dat we allemaal zo een brave, gewillige ezels waren. Die gedachte liet me niet meer los, ik stak Anne-Marie in het dak en zette me aan 't schrijven. Boudewijn heeft me haast geen inspanning gekost. En de bedoeling? Wel als Vlaming en als mens worden we verdrukt».

         Om te begrijpen wat hij bedoelde met «ik stak Anne-Marie in het dak», moet je weten dat hij na het voltooien van «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», nog in 1917 aan zijn roman «Anne-Marie» wilde beginnen. Hij is daar ook aan begonnen, maar eerst schreef hij nog, in augustus-september, op verzoek van Friedrich Markus Huebner, die onder de oorlog aan de «Politische Abteilung» in Brussel verbonden was en die een «Flamisches Novellenbuch» wilde samenstellen, «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen» (door Huebner zelf in het Duits vertaald en in 1918 opgenomen in de novellenbundel), en daarna «Boudewijn».

    De meeting werd niet «hier» - Timmermans was immers in Nederland - maar in Antwerpen gehouden, op 10 oktober 1917. Timmermans woonde ze bij op aandringen van de vooraanstaande Lierse socialist Lambert Stevens, die zich tot het aktivisme had «bekeerd».


                                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Jef van Extergem, toen pas negentien, was extreem-links, anti-militarist en flamingant: dat verklaart waarom hij in zijn toespraak de verdrukking van de kleine man «als Vlaming en als mens» door de franskiljonse kapitalistische bourgeoisie zo heftig aanklaagde.

    En dan kan je ook vermoeden wie kan bedoeld zijn met Courtois, die Boudewijn in het dierenepos van Timmermans als slaaf had.

     

    De Pillecyn?

         Nog vóór het interview met Timmermans in «Ons Vaderland» verscheen, werd het boek van Timmermans, op 1 augustus 1918, in dat blad besproken onder de titel «Pallieters Boudewijn», met als sarkastische ondertitel «Een oproep tot de Veiligheid». De bespreking werd niet ondertekend, maar Louis Vercammen heeft gemeend ze «met reden» aan Filip de Pillecyn te mogen toeschrijven. Ik vraag mij af, of ook het interview niet aan De Pillecyn mag worden toegeschreven.

         In de bespreking worden immers eveneens termen gebruikt als : de «staatsgevaarlijke Felix Timmermans» (ook «de staatsgevaarlijke kerel») en de «aartsstaatgevaarlijke René de Clercq». Onder de bekenden van Timmermans hoeft men zijn interviewer in ieder geval niet te gaan zoeken: hij schrijft zelf dat Timmermans hem niet kende.

    In 1919 was De Pillecyn 28 jaar, in 1914 was hij in Nederland, in 1915 was hij vrijwillig soldaat geworden, van 1916 af was hij aan het front, hij had in 1919 nog geen literair werk gepubliceerd: wanneer en hoe zou Timmermans hem hebben leren kennen ?

         Ter aanvulling nog dit: Filip de Pillecyn behoorde tot de stichters van het satirische weekblad «Pallieter» (1922-1928), schreef daarin nagenoeg alle hoofdartikels, waarbij dat van 22 oktober 1922, n.a.v. de viering van Timmermans in Lier, nadat «Symforosa» met de driejaarlijkse staatsprijs was bekroond.

     

    Nationalistisch-Vlaams epos

         Karel van den Oever, medestichter van het tijdschrift «Vlaamsche Arbeid» (in 1905) waarvan zijn goede vriend Felix Timmermans medewerker werd, verbleef van 1914 tot 1919 in Nederland. Hij was een van de eersten die er, in het katolieke dagblad «De Tijd» van 2 juli 1919, «Boudewijn» besprak. In zijn bespreking, die in 1922 werd opgenomen in zijn boek «Het Rood Paard» en in 1983 ook in het elfde jaarboek van het F.T.G., verwelkomde hij «Boudewijn» als een «nationalistisch-Vlaams epos». Hij vond het zelfs, naar vorm en inhoud geestelijk-essentieel gelijkwaardig, aan de middeleeuwse Reinaert en zag er de allegorie in van een vertrapt en vernederd Vlaanderen.

         In de figuur van Courtois herkende hij het type van de «hof-franskiljon», in Bruin de Beer de verbasterde «kapitein-bourgeois». Wel vond hij het jammer, dat ook de geestelijkheid, in de figuur van de parochiepaap Porcelyn, wordt gehekeld, maar hij voegde eraan toe: «ten ware Timmermans zuiver-nationalistisch op het oog had de Belgische clerus die op het stuk van de verfransing steeds één lijn trok met de franc-maçonnerie en de Regering».

     

         In Boudewijn zelf zag hij het zinnebeeld van, de Vlaamse IJzersoldaat, die, nadat hij voor Koning, Koningin en volk de bandiet Reineke Fuchs naar 't pierenland gezonden heeft, op zijn bede voor vrijheid, bedreigd wordt, gevangen gezet en gepaaid met schone woorden, waarbij ook het koninklijk gezag wordt gehekeld.

         Was de interpretatie van Karel van den Oever juist? Op 11 juli 1919 schreef Timmermans hem een brief om hem te danken, omdat gij de eerste Vlaming zijt, die mijn voor-Vlaanderen-gemaakt werk zo goed vindt, en om, de grondige beschouwing, in «De Tijd». Nergens in zijn brief maakt hij enig voorbehoud omtrent Van den Oevers interpretatie.

    Enkel over de figuur van Porcelyn zou hij nog eens met hem willen spreken. Hij schrijft ook dat het hem zou spijten als Vlaanderen onverschillig zou blijven voor zijn boek, want het is juist gemaakt om hun onverschilligheid te doden, en liefde en warmte en inzicht te verwekken.

    Wat Van den Oever ervan «gepeinsd» heeft, zal «Boudewijn» dan wel geweest zijn.

    Hoe het Vlaams-nationalisme van Felix Timmermans zich later nog heeft gemanifesteerd en wat het veroorzaakt heeft zien we later nog.

     

    *********

    04-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 3

    Uit ’t Pallierterke  -  31 juli 1986 door Wibo (=José De Ceulaer)

     

    Bij het “Vlaams Nationaal Blok”.

         In het vorig artikel heb ik het uitvoerig over «Boudewijn» gehad. Inmiddels heb ik, dank zij mijn Lierse vriend Ignaas Dom, pastor in Kranenburg-Niel, die vorig jaar op een briljante doctoraalskriptie over Felix Timmermans in de teologische fakulteit aan de Katolieke Universiteit Nijmegen promoveerde, nog de fotokopie van een handschrift in handen gekregen dat Timmermans moet hebben gebruikt voor een spreekbeurt over «Boudewijn».

    In dat handschrift laat Timmermans geen twijfel over zijn bedoelingen bestaan. Hij zegt daarin, dat hij Reinaert niet als verpersoonlijking van Vlaanderen kon nemen, maar wel een ezel, niet zozeer omdat het Vlaamse volk onderdrukt werd door de franskiljons, maar omdat het onderdrukt wilde blijven, willoos en afgestompt van geest was geworden, zijn ziel had verloren. Toch wilde hij in het slot de hoop uitspreken, dat de krachten die in het Vlaamse volk nog sluimerden, zouden ontwaken.

     

    Dankzij Kamiel

         Het zal wel een unicum zijn, dat 60 personen in een boek door de auteur met een opdracht werden vereerd. In de Bruegel-roman van Felix Timmermans was dat het geval. De 16 hoofdstukken van de originele editie waren immers onderverdeeld in «taferelen», 81 in totaal en de meeste daarvan werden aan iemand opgedragen.

         Tot de uitverkorenen behoorden ook Kamiel Huysmans, Isidoor Opsomer en Frans Cursters. Aan die drie was het te danken dat Timmermans in maart 1920. zonder moeilijkheden met het vaderlands gerecht, uit Nederland naar Lier kon terugkeren.

    Frans Cursters, de «joviale Lierenaar en hartelijke vriend», aan wie «Schoon Lier» werd opgedragen, had zich als advokaat in Antwerpen gevestigd. De Lierse kunstschilder Isidoor Opsomer was goed bevriend met Kamiel Huysmans, die zich onder de oorlog weliswaar van het aktivisme had gedistancieerd, maar die na de oorlog amnestie voor de aktivisten bepleitte. Die twee zouden Timmermans ook na W.O.-II niet aan zijn lot overlaten.


                          schoonlier.jpg
     

    «Die van Lier»

         Bij talloze gelegenheden heeft Timmermans de lof van «Schoon Lier» gezongen. Niettemin heeft hij mij drie dagen nadat hij in zijn geboortestad was gevierd n.a.v. zijn bekroning met de Rembrandtprijs, gezegd, dat hij eens iets wilde schrijven over «Die Van Lier», waarbij hij duidelijk liet verstaan dat het geen loflied zou geworden zijn.

    Het is er nooit van gekomen.

    Aan stof voor zo'n geschrift moet het hem nochtans niet ontbroken hebben.

         Toen hij in 1920 uit Nederland in zijn geboortestad terugkeerde, werd hij er niet op gejuich onthaald. Door de vaderlandlievende ogen van vele Schapekoppen werd hij scheef bekeken. In de gemeenteraadszitting van 24 april stelde burgemeester Schellekens voor hem, wegens zijn houding tijdens de bezetting, te schorsen als lid van de bestuurskommissie van de «Volksboekerij», later stadsbiblioteek genoemd. Zijn voorstel werd door 12 van de 14 aanwezige raadsleden goedgekeurd : slechts 2 raadsleden stemden tegen.

    Zijn schorsing duurde niet lang. De gemeenteraad, die op 24 april 1921 uit de verkiezingen was gekomen, telde bijna niets anders dan nieuwe gezichten : 12 katolieke, 4 socialistische en 3 liberale. Joseph Schellekens bleef burgemeester met 4 nieuwe schepenen. In de raadszitting van 10 september sprak het socialistische raadslid Michiels de mening uit, dat er in «de overwinningsroes» te streng was opgetreden tegen medeburgers die zonder winstbejag hadden gehandeld en geen veroordeling hadden opgelopen.

         Hij stelde voor hun geval opnieuw te onderzoeken. De liberale woordvoerder De Meulenaere bleek het daarmee eens te zijn.

    Het voorstel van Michiels werd met 11 stemmen tegen 7 verworpen.

    Een ander voorstel, waarin geen sprake was van een nieuw onderzoek, kwam van schepen Dr. Julius van Hoof: het werd met 11 stemmen tegen 1 en 6 onthoudingen goedgekeurd.

    Het voorstel was plechtig geformuleerd : «Bezield met een geest van verzoening en begenadiging, acht de Raad de tijd gekomen de na de oorlog getroffen stadsbeambten te aanzien als hebbende uitgeboet, waardoor ze voortaan als gelijken der andere medeburgers zullen worden aanschouwd.»

         Kortom, de schorsing van Felix Timmermans en de andere «boetelingen» werd opgeheven: hij was nu weer een «gelijke» van zijn Lierse medeburgers. Aan raadslid Michiels schreef hij een brief om hem te danken voor zijn belangstelling voor de Vlaamse zaak, maar hij vroeg hem ook er nota van te nemen dat hij niet in aanmerking wenste te komen voor eerherstel, «daar ik niets te herstellen heb en ik mij nooit in mijn eer gekrenkt heb gevoeld». Voor zover bekend, liet hij zich in de bestuurskommissie van de biblioteek niet meer zien. Niettemin zou hij in 1934, met algemeenheid van stemmen, tot lid van de raad van beheer van de stadsbiblioteek worden benoemd en op 28 mei 1945 daaruit, samen met Dr. Oscar van der Hallen (broer van de oorlogsburgemeester !), worden geschrapt.

     

    De viering van de staatsprijs

         Als er gevierd of gefeest kan worden, dan blijken alle Schapekoppen — of toch ongeveer allemaal — het roerend met elkaar eens te zijn. Dan troepen ze samen rond het feestvarken, zelfs al is het een zwart schaap.

    Zo was het ook, toen ze vernamen dat de driejaarlijkse staatsprijs voor de periode 1918-1920, met 3 stemmen tegen 2, op 16 februari 1922 aan Felix Timmermans werd toegekend.

    Dat moest worden gevierd.

         Onder voorzitterschap van Karel Bogaerts, voorzitter van het Verbond van de Lierse Toneelkringen, dat het initiatief voor de viering had genomen, werd een feestkomitee met zomaar eventjes 43 leden samengesteld, waarbij de belangrijkste Lierse kunstenaars, afgevaardigden van alle kulturele verenigingen en vertegenwoordigers van alle politieke strekkingen. Die eensgezindheid ten spijt, werd het voorstel om de feesteling «officieel» op het stadhuis te ontvangen, met 9 stemmen tegen 5 en 3 onthoudingen, door de gemeenteraad verworpen.

         Als protest daartegen werd op de feestzitting in de stadsschouwburg de Vlaamse Leeuw gezongen, terwijl het orkest het Belgisch «volkslied» speelde. Als feestredenaars traden Jozef Muls, Herman Teirlinck en Kamiel Huysmans op.

    Kamiel, die in feite August Vermeylen verving, maakte van de gelegenheid gebruik om het katolieke Lierse stadsbestuur een veeg uit de pan te geven. Als Timmermans in Antwerpen had gewoond, zei hij, dan zouden wij hem op het stadhuis ontvangen hebben.

    De smaad die toen aan het «Vaderlands Lied» — is «volkslied» in dit geval wel juister? — werd aangedaan, bleef nog lang in het geschokte geheugen van menige patriottische borst. Dat bleek in 1925, nadat Timmermans op 15 juni tot briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie was benoemd.

         In «De Nieuwe Gazet» van 21 augustus werd herinnerd aan de erge feiten — ik citeer — «die zich in 1922 hadden voorgedaan en die met terugwerkende kracht een "aktivistisch schandaal" werden genoemd.» Reeds vroeger, op 29 juli, had het blad tegen de benoeming van Timmermans geprotesteerd in een artikel waarin kritiek werd uitgebracht op het feit, dat Stijn Streuvels tot officier in de Leopoldsorde benoemd was. Het werd een warme zomer voor de vaderlandse, vooral franstalige pers, te meer daar de «vaderlandse vlag» op 11 juli in Aalst werd neergehaald en daar de «Brabanconne» in Nieuwpoort was uitgefloten, waar, aldus andermaal «De Nieuwe Gazet», de burgemeester die anti-vaderlandse manifestatie mogelijk gemaakt zoniet bevoordeligd had.

    En de «comble» was dan nog, aldus de «Action Nationale», dat de Belgische staat een door Isidoor Opsomer geschilderd portret van Timmermans, voor 5.000 frank, had aangekocht om het in het Koninklijk Museum in Brussel te hangen.

         Terloops gezegd, op 17 juni 1925 was Kamiel Huysmans minister van kunsten en wetenschappen geworden in de eerste rooms-rode Belgische regering. Dat verklaart waarom Fritz Francken in de «Volksgazet» van 24 augustus smalend reageerde op het gedaas in de liberale «Nieuwe Gazet»met de opmerking: «Onze konfrater late zich niet verontrusten : dekoraties en akademische titels kosten niet zoveel aan de staatskas als de perscampagnes van sommige gazetjes tegen de Vlamingen, kosten aan het geheime fonds van de « Quai d'Orsay.»

         Onder de franstalige bladen maakte uiteraard vooral «Action Nationale» zich verdienstelijk voor het vaderland. Dat blad had in 1924 al eens geprotesteerd tegen het feit, dat Timmermans door het organisatiekomitee («dont faisaient cependant partie plusieurs patriotes sincères») was uitgenodigd om een toespraak te houden bij de herdenking van Pieter Bruegel in Brussel. En het zou nóg eens verontwaardigd kunnen zijn, toen Timmermans zomaar opgenomen werd in het Nationaal Komitee van de Wereldtentoonstelling in 1930.


                   fredbogaerts.gif

    De trouwe vriend

         Toen Timmermans in 1920 naar Lier terugkeerde, had hij, jammer genoeg, zijn goede vriend Fred Bogaerts moeten achterlaten. Maar hij liet hem niet in de steek. Hij ging hem geregeld opzoeken, bezorgde hem opdrachten, ging zijn tekeningen aan vrienden en bekenden verkopen en schreef hem tientallen brieven en kaarten, waarin hij hem informeerde over de Vlaamse Beweging.

         In verband met mogelijke amnestie probeerde hij wel zijn «veembroeder» een hart onder de riem te steken, maar herhaaldelijk moest hij vaststellen dat daar geen schot in kwam.

    Hij maakte dan ook geregeld zijn beklag over de lauwheid van de minimalisten onder de Vlaamse politici. Pas in 1929 zou Fred Bogaerts naar Lier kunnen terugkeren.

     

    Fascistische geest

         In 1930 kreeg Felix Timmermars Dr. Konrad Döring op bezoek en op 30 oktober publiceerde die in de «Berliner illustrierte Nachtausgabe» een grote reportage onder de titel: «Faschistischer Geist weht durch Flandern!» Daaronder de foto's van Ward Hermans (volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij), Agust Ruscart (Waals separatist), Joris van Severen (met als ondertitel: «Der flämische Hitler») en Felix Timmermans.

    Een kompromitterend gezelschap dus wel. En een misleidende titel. Want in de woorden die hem in de mond werden gelegd, is er helemaal geen sprake van fascisme, wél van Vlaams bewustzijn.

     

         Dit is zijn volledige verklaring : «Ons volk heeft een grote kulturele toekomst, als het trouw blijft aan zichzelf en aan buitenlandse invloeden weerstaat. Daartoe behoort dat de Vlaming zijn godsdienst bewaart en overal zijn taal gebruikt. Hij moet zich in alle richtingen vrij kunnen voelen, want in een bestendig onderdrukt volk kunnen werkelijk grote talenten zelden tot hun volle ontplooiing komen. De hogere klassen van ons volk waren tot nu toe volledig verfranst («verwelscht» in de Duitse tektst) en hebben hun kontakt met het volk verloren; daarom kunnen ze geen kunstenaars voortbrengen. Nu echter ontwaakt de Vlaamse geest, nieuwe en bredere nationale kultuurdragende bevolkingslagen ontstaan en met hen een nieuw geestesleven.»

     

         Kamiel Huysmans reageerde in de «Volksgazet» van 3 december op de reportage met een ironisch artikel. Eruit citeren zou misleidend zijn : de betekenis van elk citaat wordt slechts duidelijk in de volledige kontekst. Timmermans nam het de spotlustige Kamiel overigens niet kwalijk. Dat blijkt uit het vraaggesprek dat Lode Zielens, voor dezelfde krant, kort daarop, met hem had.

    - Zielens : «Wat denkt ge van Kamiel, Fé ? Hij is soms, geloof ik, van een boze geest bezeten!»

    - Timmermans : «Dat is alleen zijn buitenste vel. Zijn binnenste is goed. Ik ken hem.»

    In het interview met Zielens zei Timmermans ook dat hij minder fascistisch bloed in de aderen had dan gelijk wie en dat hij voor de joviale demokratie was.

    Die uitspraak gebruikte Zielens in de titel van zijn interview.

     

    Bij het Vlaams Nationaal Blok

         Toen Lode Zielens acht jaar later nog eens iets over Timmermans in de «Volksgazet» schreef, was zijn toon wel enigszins anders en minder gemoedelijk dan de titel van zijn artikel liet vermoeden : «Gemoedelijk open Briefje aan Felix Timmermans, Vlaams-Nationalistisch Politieker te Lier».

     

         Had Timmermans zich toen voluit in de partijpolitiek gestort? Zeker niet voluit!

    In het vooruitzicht van de gemeenteraadsverkiezingen op 13 oktober 1938, waren er onderhandelingen geweest tussen de Katolieke Volkspartij en het VNV om tot «koncentratie» te komen. Nadat die mislukt waren, stelde het VNV een lijst samen waarop kandidaten voorkwamen die geen lid waren van de partij. Na lang aandringen liet Timmermans zich ertoe overhalen op die verkiezingslijst te komen van wat het «Vlaams Nationaal Blok» werd genoemd.

         Zijn voorwaarde was echter, dat hij een onverkiesbare plaats zou krijgen. En zo kwam hij dan als 18de op een lijst van 19. Dat was kenmerkend voor hem. Hij heeft immers nooit persoonlijke politieke ambities gehad en hield zich buiten de partijpolitiek, maar hij weigerde nooit zich, zonder enig eigenbelang, ten dienste te stellen van mensen van wie hij meende te mogen aannemen dat ze ertoe zouden kunnen bijdragen de Vlaams-nationale idealen te verwezenlijken die altijd de zijne geweest zijn. Vooral omdat hij meende dat er door samenwerking meer te bereiken viel dan door verdeeldheid, die de Vlaamse Beweging altijd heeft geremd.

    De neiging om iets niet te kunnen weigeren, heeft hem weinig baat gebracht. Integendeel.

    Ook de Rembrandtprijs heeft hij niet geweigerd — niet kunnen, niet durven, niet willen weigeren? — en dat werd hem als een zware «oorlogsmisdaad» (!?) aangerekend.

     

    ****************

    03-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 4

    Uit ’t Pallieterke  -  7 augustus 1986 door Wibo (=José De Ceulaer)

     

         Door in Lier op te komen op de lijst van het Vlaams-Nationaal Blok voor de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober 1938 had Felix Timmermans «officieel» kleur bekend, zoals dat heet. Nog altijd dezelfde kleur.

    Daar zal het wel niet aan te danken geweest zijn, dat hij een maand later officier werd..., in de Kroonorde. Een onderscheiding die hij zomin weigerde als later de Rembrandtprijs.

    In die jaren was er in België het een en ander veranderd. In 1937 kon je de Belgische driekleur zien wapperen op de landdag van het Verdinaso in het Antwerpse sportpaleis.

         In 1934 was Joris van Severen immers een «nieuwe marsrichting» ingeslagen, die tot een breuk met Wies Moens had geleid. Daardoor verwijderde het Verdinaso zich van het V.N.V., dat in 1936 een beginselakkoord met Rex-Vlaanderen sloot en daarna, onder invloed van de «koncentratiebeweging», ook tot een beginselakkoord met de Katolieke Vlaamse Volkspartij kwam. In hetzelfde jaar was ook de buitenlandse politiek gewijzigd: België ging zich «onafhankelijk» opstellen. Dat leidde tot een neutraliteitspolitiek, die bij het uitbreken van W.O. II, op 3 september bevestigd werd.

    In die periode kwam er ook een toenadering tot het eveneens neutrale Nederland.

     

    Vredesbeweging

         Kort na de publikatie van «Boerenpsalm» vroeg de redaktie van «Hooger Leven» aan Timmermans «Wat Wortel over de oorlog denkt». Ze publiceerde zijn antwoord in haar «Vredesnummer» van 29 september 1935 : dat van een overtuigd pacifist. Merkwaardig is wel, dat hij daarin voor een «Verenigd Europa» opkwam, zonder dat hij het zo noemde.

    Hij formuleerde het zo: «Indien er overal met dezelfde moeite en kosten voor Vrede wordt gezorgd lijk men nu voor de oorlog doet, dan is 't gewonnen! En waarom kan 't niet lijk in Amerika : al de staten bijeen ?»

         Toen hem later voor een bijdrage in «Vredes-actie» werd gevraagd, verwees hij naar een toneeltje uit «Het Filmspel van Sint-Franciscus», waarin een boer aan een pastoor vraagt hoe het met de oorlog staat. Slecht, antwoordt de pastoor. Zijn er dan van onze mannen veel gestorven, zijn we verslagen, vraagt de boer. En dan antwoordt de pastoor: «Als er van ons niet veel verslagen zijn, dan zijn er van d'ander veel verslagen, dat is al even slecht.

    Al diegenen die sterven, zijn toch kinderen van O.-L-Heer...»

     

    timmermans23.jpg

        
    Op 5 november 1936 publiceerde de «Kölnische Illustrierte Zeitung» een reportage onder de titel : «Belgien will Frieden» (Lieve zetter, maak er geen «Frieten» van!).

    Het blad had Timmermans gevraagd wat hij over de neutraliteitsverklaring van de koning dacht. Zijn antwoord: «Er gaat een zucht van verlichting over België. Leopold III heeft getoond dat men ook in deze koningloze tijd nog een koning kan zijn, en zelfs een grote.

    Hij heeft daarmee het hart van Vlaanderen gewonnen.

    Wij Vlamingen zijn geen kanonnenvoeder voor een ander land !»

     

    «Wij komen tot elkander»

         Op 20 mei 1939 sprak Timmermans in «Het Hollands Weekblad» zijn «Dank aan Holland» uit met deze slotzin: «En nu de Koningin van de Hollandse landen onze streken bezoeken komt, is dit mij een welgekomen gelegenheid, om mijn grote dank aan het Hollandse volk te kunnen uitdrukken.»

    Dat bezoek begon op 23 mei. Die dag publiceerde «De Standaard» zijn artikel met de titel : «Wij komen tot elkander».

         In die tijd was hij biezonder populair. In het najaar 1938 hield de V.B.V.B. een referendum onder de lezers van «Het Boek in Vlaanderen». Op de vraag naar de tien liefst gelezen Vlaamse schrijvers kwamen er 20.000 antwoorden binnen : Timmermans kwam met 15.564 vermeldingen als eerste uit het referendum. Dat alles bleef in de Franstalige pers niet onopgemerkt. In «La Nation Belge» van 17 juni 1939 publiceerde Charles d'Ydewalle een interview met Timmermans onder de titel: «A Lierre, chez un grand écrivain belge».

         In die jaren was Timmermans ook een veel gevraagd spreker, vooral in Nederland en Duitsland. Er werd hem nauwelijks enige rust gegund. En die had hij nochtans dringend nodig. Begin 1940 schreef hij aan zijn Duitse vertaler Karl Jacobs, dat hij niet meer naar Duitsland zou komen om er spreekbeurten te houden, zolang hij niet volledig genezen was, want zijn hart had rust nodig. Niettemin hield hij nog wel eens een spreekbeurt voor gemobiliseerde soldaten in zijn omgeving : ook dat kon hij niet weigeren.

    Zomin als hij kon weigeren op 9 mei 1940, met o.a. minister Soudan, Isidoor Opsomer, Albert Servaes, Herman Teirlinck en Gerard Walschap, in Amsterdam de opening van een tentoonstelling van «Belgische kunst» bij te wonen. Het was reeds 10 mei geworden, toen hij zich om 2 uur, na het aangehouden banket, ter ruste begaf.

         Toen hij om half negen werd gewekt, was de neutraliteit van Nederland en België geschonden. Die dag geraakte hij nog tot Rotterdam, waar hij de nacht doorbracht.

    Die nacht werd de stad gebombardeerd.

    Op 11 mei geraakte hij terug in Lier, dat twee dagen later werd geëvacueerd. Op 29 mei keerde hij er terug van de vlucht, die hem tot in Menen had gebracht De bezetting was er begonnen. Weldra kwamen er herhaaldelijk Duitse soldaten en officieren bij hem aanbellen om een handtekening te vragen. Kon, mocht, moest hij die weigeren ? Moest hij die lezers en bewonderaars als vijanden beschouwen en behandelen, omdat zij in een uniform waren dat niet onopgemerkt bleef in de kleine stad, die zich beter herinnerde dat hij aktivist was geweest dan een schrijver met internationale bekendheid ?

     

    De Vlaamse Kunstenaarsgilde

         In september 1940 richtte hij in Lier de «Vlaamse Kunstenaarsgilde» op, een afdeling van de Federatie der Vlaamse Kunstenaars, die in februari in Brussel werd gesticht. Hij werd voorzitter van de Lierse afdeling en van de gouw Antwerpen.

    In december 1940 opende hij de eerste tentoonstelling van de gilde in het stedelijk museum. Het belangrijkste gedeelte van zijn toespraak, waarin hij de taak van de kunstenaarsgilden omschreef, werd op 11 januari in «Het Vlaamsche Land» opgenomen onder de veelzeggende titel: «De kunstenaar in de dienst van zijn volk». Een kunstenaar moet een stuk van het leven van zijn volk zijn, betoogde hij. De kunstenaars moeten tot elkander komen, in de eerste plaats om hun volk te dienen. Een klein volk kan alleen groot zijn door zijn kultuur.

         Door hun krachten samen te bundelen kunnen de kunstenaars de atmosfeer en de ruimte scheppen, waarin elk volgens zijn persoonlijkheid en zijn eigen inzicht voor de gemeenschap werkt en daardoor waker worden over dit domein van de kultuur, dat door de eeuwen de roem en de glans van een volk was.

         Telkens hij het woord voerde bij manifestaties van de gilde, sprak hij in dezelfde geest. Hij hield de gilde buiten de politiek en open voor alle kunstenaars (in de ruimste zin van het woord). Tot in maart 1943, toen hij op de ongewenste inmenging van het stadsbestuur — ik citeer Louis Vercammen — reageerde met deze woorden: «Ik geef mijn ontslag als leider van de gilde, omdat we geleid worden door anderen; daarvoor heb ik ze niet gesticht».

    Inmiddels was er het een en ander gebeurd

     

    De Rembrandtprijs

         Op 9 mei 1942 werd de Rembrandtprijs aan Felix Timmermans toegekend De prijs bestond reeds sedert 1935, werd ingesteld door een industrieel uit Hamburg, Alfred Töpfer, en was bedoeld om de kulturele banden tussen de Germaanse volkeren te verstevigen.

    Naast de Rembrandtprijs voor het Nederlandse taalgebied, was er ook een Shakespeareprijs voor het Engelse en een Hendrik Steffensprijs voor het Skandinavische taalgebied. Vóór de oorlog was de prijs reeds aan Cyriel Verschaeve, Stijn Streuvels, René de Clercq en Hendrik Luyten, in 1940 aan Raf Verhulst toegekend Dat Timmermans de prijs onder de oorlog aanvaardde, werd hem door velen kwalijk genomen en volstond voor sommigen zelfs om hem van kollaboratie te beschuldigen.

         Welke interpretatie men aan de toekenning van de prijs, de aanvaarding en de overhandiging ervan ook mag geven, het is een feit dat de hoge onderscheiding door een universiteit werd verleend. Dat politieke beweegredenen daarbij een rol zouden hebben gespeeld, kan alvast niet worden afgeleid uit de motivering van de toekenning.

    Het curatorium van de Hanzische Stichting heeft het eenparig genomen besluit in een oorkonde onder woorden gebracht, waarvan de officiële vertaling (in gotische letters) aldus luidt :

                Afbeelding op volledig scherm bekijken

        

    De Nederlandse vertaling van de oorkonde, die op 30 juni 1942 in «Volk en Staat» verscheen, wijkt daar enkel taalkundig lichtjes van af — zo werd de «oversproedelde teekening» een «doortintelende schildering», waarmee dan wel een «doortintelde» bedoeld zal geweest zijn. Het verslag over de uitreiking van de oorkonde in het Kunstverbond te Antwerpen verscheen op de eerste bladzijden van «Volk en Staat» naast triomfantelijke koppen over de val van Marsa-Matroek, de vernietiging van Sowjet-legers aan het Wolchowfront en een dagorde van de VNV-leider Staf de Clercq aan het Vlaamse Legioen, en net onder een zuurder bericht, dat de suikerrantsoenen met een halve kilogram zouden worden verminderd. Op de akademische zitting van zondag 28 juni werd het woord gevoerd door Dr. Antoon Jacob, uit naam van de Nederlandse kultuurraad, door de provinciegouverneur Dr. Jan Grauls, door schepen Dr. Robert van Roosbroeck, uit naam van de stad Antwerpen, en door prof. Dr. Keeser, rector van de universiteit Hamburg.

    Uiteraard sprak de gevierde een dankwoord uit, dat door bescheidenheid en humor gekenmerkt was.

         De vorige dag werd er in het AMVC, toen nog «Museum van Vlaamse Letterkunde», een tentoonstelling van zijn tekeningen en akwarellen geopend. Daar begroette de gastheer Lode Baekelmans hem als vriend. «Aan de drempel van dit huis», zo begon hij, «houden tegenstelling en betwisting op. Hierbinnen is enkel erkenning, waardering en verering te vinden». Daarbuiten was dat niet overal zo. Dat zou blijken na zijn viering in Lier.

     

    De gedenksteen

    timmermans20.jpg

        
    Op 4 juli werd de viering in Lier in gezet met de opening van een Timmermans-tentoonstelling in het stedelijk museum. Toespraken werden gehouden door Nest van der Hallen, voorzitter van de Kamer van Letterkundigen in de Kunstenaarsgilde, door schepen Van de Zande en door Juliaan Plateau, voorzitter van de Antwerpse Kunstenaarsgilde.

    Op 5 juli, zijn 56ste verjaardag, werd Timmermans officieel op het stadhuis ontvangen en door burgemeester Alfred van der Hallen toegesproken. Ook de provinciegouverneur Jan Grauls en de professoren Jacob en Noach voerden er het woord, evenals Kreiskommandant von Maerker (hoewel niet als spreker vermeld in het officiële programma).

    De gevierde dankte met een geestig loflied op zijn geboortestad.

    Na de middag was er een akademische zitting, georganiseerd door de Kunstenaarsgilde. Toespraken werden gehouden door Nest van der Hallen, door Ernest Claes en door Thomas de Backer, voorzitter van de provinciale kultuur dienst.

    timmermans21.jpg
     

    ******************

    02-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pelgrimbeweging - R. Boudens

    De Pelgrimbeweging.

     

    Uit Kerk en Leven - november 1995 door R Boudens.

     

    Geen school, wel een gemeenschapelijk ideaal van gelijkgezinden.

     

         Met de religieuze kunst was het in het begin van de twintigste eeuw vrij droevig gesteld. In geen enkel domein getuigde ze van levensechte inspiratie.

    Het was een tijd van massaproduktie : in serie vervaardigde traditionele H.-Hartbeelden met opengespreide armen en bloedend hart; Mariabeelden, ingegeven door de verschijningen van Lourdes; Theresia van Lisieux met de onvermijdelijke rozen. Devotieprentjes haalden geen hoger niveau. Er was enorm veel "kitsch" op de markt, zeemzoete reprodukties zonder artistieke waarde. De architectuur moest neo-gotisch zijn. De schilderkunst mocht niet van de aanvaarde normen afwijken. Op literair en op muzikaal vlak brak evenmin vernieuwing door.


                          pelgrimaffiche.jpg
     

         Er waren pogingen om de stagnatie te doorbreken. In 1912 werd te Brussel een tentoonstelling gehouden waarop vooral het werk van de Nederlandse schilder Jan Toorop de aandacht trok wegens zijn eigen stijl en aanpak. Na de oorlog, in 1919, was er op een andere tentoonstelling te Brussel voor het eerst een expressionistische kruisweg van Servaes te zien, zo helemaal afwijkend van de traditionele stijl van de kruiswegtaferelen dat de Kerk hem in 1921 voor de eredienst ongeschikt achtte, Het werd hoe langer hoe duidelijker dat iets aan het roeren was, en dat was niet slechts in Vlaanderen het geval, maar ook in Italië, Duitsland, Nederland. In al die landen was er een langzame doorbraak merkbaar van een renouveau in de kunst.

     

    DE PELGRIMBEWEGING

         In Vlaanderen ontstond de Pelgrimbeweging. Over de stichtingsdatum bestaan uiteenlopende gegevens, maar over haar bedoeling zijn alle historici het eens. Dit wordt overigens duidelijk als men het manifest leest dat door de grondleggers van de beweging was opgesteld.

    Men wilde de kalholieke Vlaamse kunst tot een hoger niveau brengen en ze in het cultureel leven de plaats geven die ze verdiende. De leden van de Pelgrimbeweging vallen hun kunstenaarschap aldus op : "Wijl hun artistiek leven mede de uiting is van hun geloofsleven of geestelijk leven, beschouwen zij alle werk dat zij voortbrengt als een etappe van hun pelgrimagie naar God, in artistieke en in geestelijke zin" Die beleving moest het resultaat zijn van een zoeken naar esthetische vernieuwing, waarbij rekening werd gehouden met het zich wijzigende kerkbeeld.

     

         De beweging is op een merkwaardige wijze tot stand gekomen. Als stichters kunnen worden beschouwd : Felix Timmermans, Ernest Van der Hallen en Flor Van Reeth. Het was Timmermans die, voorstelde een initiatief te nemen waarbij men als het ware zou pelgrimeren naar de ideale schoonheid, ieder op zijn manier. Er werd afgesproken dat er twaalf Pelgrims zouden zijn, zoals er indertijd twaalf apostelen waren die uittrokken om een blijde boodschap te verkondigen. Men zou ze uit alle richtingen van de kunst kiezen.

         Naast Flor Van Reeth (architect). Felix Timmermans en Ernest Van der Hallen, maakten volgende kunstenaars deel uit van de oorspronkelijke groep: Herman Beckers (kunstschilder), die als secretaris fungeerde, Frans Delbeke (letterkundige), benedictijn Gregorius de Wit (kunstschilder), norbertijn Emiel Valvekens (letterkundige), Anton Van de Velde (letterkundige-dramaturg), Dirk Vansina( letterkundige), Gerard Walschap (letterkundige), en Eugeen Yoors (kunstschilder-glazenier).

         Tijdens de samenkomsten werd het Pelgrimsideaal nauwkeuriger gcspecificcrd.

    Men moest 1) authentiek kunstenaar zijn; 2) overtuigd katholiek; 3) rekening houden met de moderne tendensen op artistiek gebied. De twaalf kern-Pelgrims stuurden aan alle kunstenaars die voor lidmaatschap in aanmerking kwamen een exemplaar van het manifest en de princiepsverklaringen ter ondertekening. Er was een goede, hoopgevende respons.

    Namen als Cyriel Verschaeve, Marnix Gysen, Jan Hammenecker, André Demedts spreken ook nu nog aan. Het zelfde kan gezegd worden van een aantal componisten : Jules Van Nuffel, Arlhur Meulemans, Flor Peeters. Bovendien werden mensen uit binnen- en buitenland als erepelgrims aanvaard omdat hun idealen parallel liepen met de beweging die in Vlaanderen tot stand gekomen was : Juliaan DeVriendt, Johannes Jörgensen, Dr. Moller, Frederik Van Eeden. Sigrid Undset. Met dezelfde motivatie werden posthume leden benoemd, o.m. Joe English, Karel Van den Oever, Léon Bloy.

     

    'DE PELGRIM'

         De beweging was reeds enkele jaren aan de gang toen in december 1929 het eerste nummer van het tijdschrift "De Pelgrim" verscheen. Als men het tijdschrift doorneemt, wordt het ideaal dat de Pelgrims zich stelden nog duidelijker. Dirk Vansina was de bezieler van het blad. Het verscheen viermaal per jaar, telde telkens ongeveer 100 bladzijden plus enkele bladzijden glanzend papier met reprodukties van grafisch werk van o.m. Samuël De Vriendt. Prosper De Troyer, Albert Servaes, Tony Van Os en Felix Timmermans. De meeste nummers beginnen met — bij wijze van editoriaal — een oud-Nedcrlandse tekst van Ruusbroec of van een of andere anonieme auteur. Men dankt dit ongetwijfeld aan Léonce Reypcns S.J., lid van het Ruusbroecgenootschap. Toen Dom Gregorius de Wit weggevallen was, nam hij diens plaats in de kerngroep van de Pelgrim in. Er verschenen gedichten van o.m. Zr. Maria-Jozefa, Gery Helderenberg, Jan Vercammen, André Demedts, Jeanne Van de Putte.

    Cyriel Verschaeve verleende herhaaldelijk zijn medewerking. Ter gelegenheid van de Gezelleviering te Brugge in 1930 (waar Jules Persyn de feestrede uitsprak) handelde hij over de figuur van Gezelle. Verder schreef hij nog over Eugeen Van Steenkiste en de romantiek, over Rubens te Antwerpen, over de Italiaanse schilders en hun meesterwerken, evenals een uitgebreide bijdrage over Augustinus.

     

         Kan. Van Nufïel schreef een artikel over liturgische zang en L. Reypens over het kerkgebouw als kunstwerk. Van Anton Van de Velde verscheen toneelwerk.

     

         Van een "school" kan men niet spreken, noch op het gebied van de spiritualiteit, noch op het gebied van de kunst, maar des te meer van een gemeenschappelijke oriëntatie van gelijkgezinden. De persoon van Franciscus sprak hen aan; maar evenzeer voelden ze zich verbonden door het vernieuwende element dat ze in kunsten literatuur aanbrachten, ook door hun strijd legen al wat "Kitsch" was. Ze wilden echte moderne religieuze kunst.


                                kruis.jpg
     

    TENTOONSTELLINGEN

         De Pelgrimbeweging organiseerde twee tentoonstellingen — in 1927 en 1930 — die telkens gepaard gingen met congresdagen over katholieke kunst. Ongetwijfeld bereikte de beweging in 1927 haar hoogste bloei. Hen record aantal belangstellenden — waaronder kardinaal Van Roey — bezochten de tentoonstelling en een hoog aantal kunstenaars stelde tentoon. Vooral de werken van Servaes en van Yoors oogstten bijval. Veel volk was er ook op de congresdagen waar alle beoefende disciplines aan bod kwamen : literatuur, plastische kunsten, toneel, muziek. Er waren spreekbeurten van L. Reypcns, André Demedts, E. Van der Hallen en Jan Boon. Maar vooral de toespraak van Cyriel Verschaeve lokte een bomvolle zaal, meer dan 3.000 toehoorders.

         De tentoonstelling van 1930 wilde men nog grootser zien. Aangezien de geest van de Pelgrim-beweging ook in andere landen leefde, wilde men de tentoonstelling internationaal opentrekken. Er waren deelnemers uit Wallonië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Joegoslavië, Polen, Nederland en Denemarken. Toch liep er organisatorisch iets mis. De materiële inrichting van de tentoonstelling verliep allesbehalve vlot. Dat leidde dan, helaas, tot spanningen en wrijvingen binnenin de Pelgrimsgroep, waar men ook niet door financiële nuchterheid uitblonk. Wat er ook van zij.

    De stichters trokken zich terug en het blad hield op te bestaan.

     

         Die zes-zeven jaar zijn nochtans uit de geschiedenis van de religieuze kunst in Vlaanderen niet weg te denken. De Pelgrims hebben een vernieuwing op gang gebracht. Ze hebben zich gedistantieerd van wat men met een onvertaalbaar woord bondieuserie noemt — of zou "prullekunst" een goede vertaling zijn? In dit woord steekt nog niet de gedachte dat het religieuze kunst betreft Men mag hier ook niet vergeten dat er nog zoveel onvermeld gebleven is. Men denke aan de kapel van de Boodschap te Heverlee, waar Flor Van Reeth als architect en Eugeen Yoors als glazenier blijk gegeven hebben van een zeer originele creativiteit.

     

    ******

    29-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Frans Verstreken

    Pallieterjanus.

     

    Uit Lierke Plezieke – 1975  door Frans Vertreken

     

         Het lag voor de hand dat men, ondanks de enorme verschilpunten, in 'Pallieter' van Felix Timmermans destijds reminiscenties heeft menen te herkennen met de ongebreidelde Pantagruel-figuur van Rabelais en met Charles de Costers Uilenspiegel, die de ontembare geest van het Vlaamse volk weerspiegelt. Een vergelijking met andere boeken uit de wereldliteratuur liet niet op zich wachten.

         In 1930 ontstond in literaire kringen enige deining bij de publikatie van 'Pallieterjanus', een eigenaardig werk van Floran Lambrechts. Daarin trok hij een parallel tussen de best-seller van Timmermans en de boeken van de Elzassers Emile Erckmann en Charles Alexandre Chatrian die onder de gekoppelde auteursnaam Erckmann-Chatrian samenwerkten.

     

         Parafraserend op de ondertitel van 'Pieter Bruegel' voegde Lambrechts er aan toe: 'zoo komt gij uit de werken van Erckmann - Chatrian gewandeld'. Zou Pallieter dan een Janus met twee aangezichten zijn? Floran Lambrechts weefde in zijn boek fragmenten uit diverse werken van deze franstalige schrijvers tot 'n geheel aan elkaar en stipte aldus opvallende gelijkenissen aan, waardoor hij de oorspronkelijkheid van 'Pallieter' in twijfel trok.

    'L ami Fritz' (1864), het verhaal van de vrolijke vrijgezel, staat echter centraal als mogelijke inspiratiebron.

         Om de punten van overeenkomst te vermenigvuldigen, werd dit kunstmatig vervlochten proza over meer dan honderd pagina’s uitgesmeerd. De stof was tot een Pallieteriaanse legpuzzel samengevoegd. Het is niet steeds duidelijk waar Lambrechts de citaten bewerkt heeft of er bindteksten bijschreef, wat de bewijskracht van zijn betoog erg afzwakt.

         Dr. A. Boon betreurde in een recensie dat het materiaal niet wetenschappelijk werd verwerkt.

    Nochtans gaf de auteur zijn 'aanklacht' met enige schroom aan de openbaarheid prijs, want bij herhaling verklaarde hij nadrukkelijk nooit de bedoeling te hebben de beroemde Lierse schrijver van plagiaat te beschuldigen.

     

         Louis Vercammen ontzenuwt deze argumentatie in zijn boek 'Vijftig jaar Pallieter' (1966). Van zuiver literaire dieverij kan er geen sprake zijn, zoals de schrijver van 'Pallieterjanus' trouwens zelf erkende. Er was niet eens een onbewuste navolging.

    Elke analogie bleek een louter toeval te zijn, terwijl de verschilpunten qua motieven en stijl buiten beschouwing bleven.

         Floran Lambrechts heeft zijn boek spontaan uit de handel genomen, als een grootmoedig gebaar tegenover Timmermans. Nadat een gerezen misverstand was opgeklaard, werden beiden zelfs goede vrienden. En Mark Tralbaut onderstreept in 'Zó was de Fee...' (1947) dat Lambrechts zich tijdens de laatste levensjaren van Felix Timmermans jegens den zwaar beproefde verdienstelijk maakte door een van warme genegenheid en gedesinteresseerde dienstvaardigheid doorhuiverde kameraadschap te betonen. Lambrechts had intussen al lang ingezien dat hij wat voortvarend was geweest met zijn interpretatie.

     

         In het jongste jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap heeft Flor Lambrechts een sympathiek en onthutsend oprecht getuigenis afgelegd over het ontstaan van zijn pamfletachtige 'Pallieterjanus'. Hij beschreef ook de reakties van de Fé en hun hechte vriendschap. Uit dit merkwaardige opstel treedt hij naar voren, als een eenvoudig, bescheiden en gedienstig man. Het boek met zijn 'Sleutel- en slotwoord over Pallieterjanus' kwam helaas kort na zijn dood van de pers, zodat hij zijn bijdrage niet meer in druk heeft mogen zien.

     

         Toen ik nog 'n knaap was, leerde ik meneer Lambrechts als gebuur (Begijnhofstraat) kennen. Hij maakte af en toe een babbeltje met mijn vader, die kunstschilder was.

    Wanneer Kunstkring Konvent een letterkundige afdeling (thans verruimd tot Heemkring Konvent) stichtte, was Flor Lambrechts lid van het eerste uur. Toen de kunstgalerij haar deuren openzette om de fotograaf, schilder en volkskundige Bernard Janssens met een tentoonstelling te huldigen naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag, werd zijn vriend Floran direkt bereid gevonden om de openingstoespraak te houden.

     

         In 1970 werd de eeuwelinge Jeanne Verheyen in en buiten het Sint-Annagodshuis gevierd. Met blijdschap aanvaardde de steeds gereedstaande man voor het feest een reeks volkse chronogrammen te schrijven én nauwkeurig te berekenen. Hij kon niemand iets weigeren.

    En hij vervulde zijn opdracht telkens met inzet van al zijn talenten. Zo ook bij de programmabrochure 'Ons Begijnhof beluisterd' (1973), waarvoor hij een karakteristiek van de poëzie van Walter Mets schreef.

     

         Floran Lambrechts stierf vorige zomer op 81-jarige leeftijd. Hij ligt begraven op Kloosterheide, in de nabijheid van de schepper van Pallieter! Door een te sterke klemtoon op Pallieterjanus', werd Lambrechts' eigen scheppend werk onrechtmatig in de schaduw gedrongen. Daarom wil ik mijn eerstvolgend stukje aan zijn proza- en tekenwerk wijden.

     

    *****

    24-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Floran Lambrechts (1)

    Pallieterjanus

     

    Door Flor Lambrechts, overgenomen uit het jaarboek nr 2 - 1974  van het Felix Timmermans Genootschap.

     

     

         Flor Lambrechts, geboren te Booischot in 1893, was tijdens de eerste wereldoorlog te Breda onderwijzer aan een Belgische vluchtelingenschool. Daar las hij Pallieter en stuurde het naar zijn broer, die dadelijk al even geestdriftig was. Emiel was opsteller in het postkantoor te Lier. Aan het loket maakte hij kennis met Felix Timmermans, die zijn beklag maakte over het vele tijdverlies bij het aanschuiven, terwijl hij het toch zo druk had.

    — Waarom neemt ge geen particulier secretaris? vroeg Mil.

    — Dat is 'n gedacht, zie... wilde gij dat doen?

    Mil sloeg toe en zo heeft hij tot 1940 Timmermans' manuscripten geordend, ontcijferd en overgetypt, correspondentie gevoerd enz.

         In 1919 werd Flor opgeroepen voor de militaire dienst. Te Schaarbeek ontdekte hij in een Foyer pour soldats het boek L'ami Fritz van de hem onbekende Erckmann-Chatrian.

    Hij dacht zelfs dat het een oorspronkelijk Duits werk was. De lezing overtuigde hem weldra dat hij hier stond voor een onbekende sosie van Pallieter. Eenmaal dat zijn belangstelling was gewekt, ging hij overal in boekhandels, antikwariaten en biblioteken op zoek naar de andere werken van dit tweetal uit de Elzas. Zo kreeg hij mettertijd een flinke verzameling bijeen, die hem de nodige documentatie leverde voor zijn geplande parallelstudie.

    In 1926 trad hij in het huwelijk en verhuisde hij van Booischot naar Antwerpen.

    Daar voltooide hij in 1929 zijn omstreden "Pallieterjanus".

    Pas in 1935 kwam hij in Lier wonen. Na lang beraad stemde de 81-jarige Flor Lambrechts erin toe de wordingsgeschiedenis uit de doeken te doen.

     

    L. Vercammen

     


                       Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Voor de parallel kwam als eerste en voornaamste in aanmerking Vriend Fritz, een luimige rijke vrijgezel, die er de brui aan geeft nog rijker te worden, met zijn vrienden een leventje van 'vrolijke Frans' leidt en op een mooie dag verliefd wordt op de lieve Suze, dochter van zijn pachter. Tevens wordt hij zich bewust van het goede en schone in Gods schepping en vindt dat een goedgeschapen mens de opdracht heeft daarvan te genieten zolang zijn levensadem duurt. Vervolgens Dokter Mattheus, die een nieuwe leer gaat verkondigen, als eerste discipel Koekoek Peter heeft, een smeerbuik die zich niet bekommert om het wereldsysteem, maar die zijn plan trekt, zelfs zonder een cent op zak. Dan de Volksverhalen, waaronder De Maintzer ham, het zingende vat en zo meer.

         Persoonlijk kende ik Felix Timmermans toen nog niet. Mijn broer die ons nogal eens een bezoek bracht, sprak veel over zijn beroemde stadgenoot. Hij was op de hoogte van mijn studie en voornemen, dat hij goed- noch afkeurde. Ik had hem verzocht daar voorlopig niet over te spreken. Dat scheen voor hem moeilijk vol te houden zijn. Toch beweerde hij enkel terloops tegen Timmermans gezegd te hebben dat ik met de vergelijkende studie druk bezig was. Deze zou eenvoudig geantwoord hebben met het Franse spreekwoord : "Les grands esprits se rencontrent". Mijn broer vertelde mij dat natuurlijk ook.

         Dikwijls reed ik zelf per fiets naar mijn broer in Lier. Tijdens een van die bezoeken, ik meen dat het in 1928 was, werd er gebeld en daar trad in hoogst eigen persoon Felix Timmermans binnen. Ik werd voorgesteld maar ik dacht : nu gaat de kat op de koord komen... Hij verzocht mijn broer zo spoedig mogelijk kopijwerk te komen verrichten, want hij moest 's anderendaags naar Holland. Ik verwachtte zijn vraag : "Wel, hoever staat het ermee" ?

         Maar niets daarvan. Hij praatte gewoon over koetjes en kalfjes, over Lier, zijn reizen en lezingen in binnen- en buitenland, de vele brieven die hij ontving en die een antwoord vergden, over zijn literair werk dat schromelijk achterop raakte door herhaalde uithuizigheid, dat allemaal "giene lach was, zolle" !

     

         Ik luisterde belangstellend en wierp er af en toe een paar woordjes tussen, lachte hartelijk met zijn koddige bevindingen en anekdoten, opgedaan tijdens zijn reizen. Toen het gesprek aansleepte, vroeg ik :

    — Wat doet ge het liefst ?

    — Thuis op mijn sloefen achter mijn werktafel zitten.

    — En het minst gaarne ?

    — Gestoord worden.

    Meteen stond hij op, zeggend :

    — 't Wordt mijn tijd, ik moet nog een en ander gereedleggen voor mijn reis naar Holland.

    — Wel, vroeg mijn broer nadien, wat denkt ge van onze Fé ?

    — Een wonder man, zei ik.

    Enige dagen later ontving ik een schrijven van mijn broer, vergezeld van een gele postkaart waarop een postscriptum voor mij stond. Ik las die en... stond van de hand Gods geslagen.

    Ik moet vooraf bekennen dat ik toen van Timmermans' beruchte geschrift (hanepoten) nog niets of zeer weinig gezien had.

         Ik las : "Uw broer is een kloon (=clown) figuur. Een lymphatieke Ezel" ! Pas nadat mijn boek verschenen was, heeft mijn broer de juiste tekst voor mij gelezen : "Uw broer is een schoon figuur. Een symphatieke (sic !) kerel" ! De anekdote is zo knotsgek, dat ik betwijfel of iemand ze ernstig zal nemen. Ik denk dat buiten mijn broer zaliger u de tweede persoon zijt die haar ziet, want zien is hier conditio sine qua non.

     

         Ik beet een vloek in twee en vroeg mij af wat ik toch miszegd kon hebben en waarmee ik Timmermans mishaagd had. Was hij boos omdat ik mijn Erckmann-Chatrian-studie, waarbij zijn werk betrokken werd, tegenover hem verzwegen had ? Ik begreep er niets van, was trouwens nog zeer onervaren, werd niet verzocht om erover te komen praten en voelde een onberedeneerde verbolgenheid in mij groeien. Ik overwoog een tijd hoe ik de zaak over een andere boeg kon gooien. Toen ik meende een redelijke oplossing te hebben gevonden, schreef ik rechtstreeks aan Timmermans en deelde hem mijn voornemen mee, teneinde mijn broer in zijn ogen niet te compromitteren. Ik vroeg Timmermans een ontmoeting om zijn mening te vernemen en eventueel de mogelijkheid te bespreken om tot een bevredigende oplossing te komen. Dat zullen wel de hoofdpunten geweest zijn. Ik bezat toen nog geen schrijfmachine, dus was de brief met de hand geschreven en zonder dubbel.

         Een week later ongeveer komt mijn broer, speciaal in opdracht van Timmermans, mij die brief teruggeven.

    — Jongen, jongen, zei hij berispend, wat hebt gij nu uitgestoken ? Wat dacht gij ? Dat een kunstenaar met Europese faam zich gaat verwaardigen u over die kwestie met een rendez-vous te beantwoorden ? De Fé zei: "Uw broer schijnt niet te beseffen wat ik hem met dat schrijven kan aandoen. Geef het hem terug en zeg dat hij eerst moet nadenken en dan slechts mag doen".

    — En wat dan ? vroeg ik kalm.

    Zijn uitleg kwam erop neer dat mijn brief als een poging tot chantage kon verstaan worden.

    — Heb ik soms in dat schrijven geld gevraagd om mijn voornemen niet uit te voeren ?

    — Neen dat niet, antwoordde hij, maar het kan er onderverstaan worden.

    — Wel, ik heb het er niet onderverstaan en ik weiger die brief terug te nemen.

    Vermits Timmermans mijn schrijven aldus interpreteert, kan hij het gebruiken zoals het hem goeddunkt. Maar dan is 't toch logisch dat ik het met mijn studie ook doe.

         Een eerste uitgever zag er geen brood in, de studie was te saai en te taai. Daarom zag ik af van mijn eerste voornemen. Koortsachtig schifte ik uit de werken van Erckmann-Chatrian alle stukken die min of meer in parallel stonden met Pallieter. De fragmenten werden nu eens geknipt uit een Hollandse vertaling, dan uit een Vlaamse illustratie, andere brokstukken heb ik zelf uit het Frans of het Duits overgezet. Met de nodige overgangen en naamverandering zette ik ze in Pallieterse volgorde terug aaneen, waardoor kort en goed Pallieterjanus ontstond. Janus was een Romeinse god met een dubbel gezicht, een op het verleden en een op de toekomst gericht. De vondeling doopte ik Pallieterjanus, omdat hij naar twee gezichtsvelden uitkijkt : naar Erckmann-Chatrian en naar Timmermans.

         Dat is dan ook de reden waarom de omwerking te haastig werd ineengeflanst. De drukker Ernest Sele in de Prinsesstraat zat zonder werk. Hij werd dan ook dadelijk bereid gevonden mijn boek te drukken op duizend exemplaren tegen 35 frank per bladzijde of in het totaal bijna 5000 F, de clichés inbegrepen. Ik moest het wel in eigen beheer uitgeven, maar dat klonk zo armzalig, dat ik voor die gelegenheid de uitgeverij De witte Wolk schiep, Cadixstraat 37 Antwerpen, met mijn vrouw als bestuurster. Het werk verscheen in 1930 en kostte twaalf frank. Ik verzond folders en kreeg in korte tijd 600 a 700 exemplaren verkocht, hetgeen in eigen beheer toch wel iets betekende, maar de beoordeling was zeer genuanceerd, zowel voor als tegen. Ik zag dadelijk in, dat de een zowel als de ander aan mijn rechtzinnigheid twijfelden. Herman de Man besprak het op 6 april 1930 voor radio-omroep Huizen en keurde het streng af : disparaat, slordig uitgegeven, een grote naam door het slijk sleurend ; ik zocht spijkers op laag water en wat weet ik meer.

     

         Mijn broer bezorgde mij een uittreksel uit Timmermans' dag boek : "Zondag 6 april. Vandaag sprak Herman de Man over Pallieterjanus. Ik heb het niet gehoord. Ik zou het zeer spijtig vinden moest van letterkundige zijde waarde gehecht worden aan dit boek. Ik weet maar één ding. Ik ken Erkman-Chatrian niet. Heb er nooit iets van gelezen, dan alleen in 1917 of 1918 : L'Ami Fritz, van Tony van Os toen hij mijn portret tekende voor de zesde of zevende uitgave van Pallieter. Toen was Pallieter al een jaar in boek uitgekomen en in 1914 helemaal in De nieuwe Gids verschenen. Meer kan ik er niet van zeggen. Zijn er motieven in die aan mijn werk doen denken, dan is dat mijne schuld niet, toeval, intuïtie of wat weet ik ook. Maar zoals Lambrechts er Pallieter uitkookt uit Erckmann-Chatrian zo kan ik dat ook uit de Balzac, uit A. Daudet. Gotfr. Keiler enz... Ik kende die schrijvers niet nog (=noch !) van lezen nog van horen vertellen, nog van er over gehoord te hebben. Ik sta zuiver.

    Maar ik heb zelf niet gaarne dat men mij voor dief uitscheld, zelfs als ik rats onschuldig ben.

         8 April. Van Verwiel een blijde kaart gekregen meldend dat Herman de Man Pallieterjanus heeft afgekamd. Dat doet mij echt deugd..."

         Alle respect voor Herman de Man zaliger, maar had hij zich de moeite getroost om de uitgebreide verantwoording van Pallieterjanus te lezen, dan zou hij wat minder wansmakelijke epitheta in zijn kritiek gebruikt hebben. Lode Monteyne schreef in Het Toneel (30.7.1932), onder het pseudoniem Interim H.T., dat Pallieterjanus "wel geschreven werd tot het scheppen van een literair schandaaltje". Bert Ranke verdedigde de Fé — indien deze het werkelijk nodig had — met ernstige argumenten. Hij wees op het hemelsbreed verschil tussen de levensbeschouwing van Pallieter en Vriend Fritz (Nieuw Vlaanderen, 18 en 25-9-1937). Mark Edo Tralbaut schrijft in Zo was de Fé (Antwerpen 1947, 113) : "Wierp in dien tijd zekere slome duikelaar niet het bedroevend odium der verdenking van plagiaat over hem? Verbeeld u, dat hij zijn Pallieter als een schaamteloze letterdief gapte van Erckmann-Chatrian, die in l' ami Fritz, naar te verstaan werd gegeven, maar dat Timmermans niet gelezen had, het olijke allegaartje van direkt inslaande metaforen gaar stoofde ten gerieve van den Liersen nabazelaar" !

     

         Maar in de volgende alinea zei hij zoveel goeds over mijn verhouding tot de Fé, dat ik er hem dankbaar om blijf.

    De bespreking door José de Ceulaer (Het Volk, 16-5-1948) is duidelijk en zijn conclusie, die hij later in andere geschriften nog herhaalde en die ik volledig bijtreed, luidt : "... dat men voorzichtig moet zijn met de interpretatie van overeenstemmende details in literaire werken, waarvan de stof een zekere verwantschap vertoont".

         Om de discussie af te sluiten en alle misverstanden uit de weg te ruimen, houd ik eraan mijn standpunt te herhalen, zoals ik het heb geschreven in de verantwoording van Pallieterjanus en in Het Tooneel (30.7.1932) :

         1. Ik heb Timmermans nooit beschuldigd van plagiaat. Als ik schreef dat ik de Pallieterfiguur in het Neteland nooit zou gevonden hebben en haar dan ook bij Erckmann-Chatrian vond, dan verstond De Man : ook Timmermans heeft ze daar gevonden, en dat heb ik nooit beweerd. Als ik schreef : "Alles is puur letterlijke navolging uit Erckmann-Chatrian", dan doelt dit, duidelijk aangestipt, niet op Pallieter maar op Pallieterjanus.

         2. Ik heb alleen maar willen aantonen dat er uit de werken van Erckmann-Chatrian een merkwaardige parallelfiguur kan gedistilleerd worden, buiten beschouwing gelaten of Timmermans al dan niet, bewust of onbewust, daar inderdaad invloeden van heeft ondergaan.

    Mijn broer zei :

    — Ge hebt het verkeerd aangepakt; aan de ene kant zegt ge te veel en aan de andere kant te weinig.

    — Wat kan men verlangen van een 'kloon figuur en een lymphatieke ezel?'

    — Hoe? wat wilt ge daarmee zeggen? vroeg ik verwonderd.

    Ik toonde hem de fameuze postkaart. Hij schoot in een onbedaarlijke lach.

    — Maar jongen toch, daar staat: uw broer is een schoon figuur, een symphatieke kerel!

    Ik voelde me beetgenomen, ik was er lelijk ingelopen. Weldra betreurde ik het nog meer mijn oorspronkelijke parallelstudie te hebben omgezet in Pallieterjanus, en niet alleen omdat mijn goede trouw werd in twijfel getrokken. Kritiek, hoe dan ook, over iets dat aan de openbaarheid wordt prijsgegeven, is gewettigd. Ik ontving echter veel bezoek en nog meer brieven van journalisten en letterkundigen, die zich door Timmermans in de schaduw gedrongen wisten, en bij mij aandrongen om 'het schandaal' — ik dacht nooit dat het aldus kon betiteld worden — tot in de finesses aan de openbaarheid prijs te geven. Ze zouden mij zelfs behulpzaam zijn en meer nonsens waar ik voor terugschrikte.

    Dat was veel erger dan kritiek en niet meer gewettigd.


                      tek1b.jpg

        
    Dat heeft mij dan ook doen besluiten Pallieterjanus uit de handel te trekken, reeds lang vóór ik te Lier kwam wonen. Dat betekende voor mij financieel een strop, maar liever dit dan als stro-pop te fungeren voor afgunstige schrijvers, die aldus het bewijs leverden dat zij ofwel mij niet hadden begrepen, ofwel meenden dat in mijn werk een valse bedoeling verscholen zat. Minstens zullen zij toch wel mijn onervarenheid op dat gebied hebben willen misbruiken. Ik ontving nog veel bestelkaarten, maar die bleven onuitgevoerd.

     

    ****

     

         In 1935 kreeg ik een plaats als boekhouder te Lier. Toen ik in de Begijnhofstraat woonde, maakte ik nader kennis met Felix Timmermans. Hij kwam daar dikwijls doorgewandeld, op weg naar het begijnhof of de wandelvesten, vanwaar hij aan alle kanten Schoon Lier zag.

    Ik groette hem steeds beleefd. Op zekere dag sprak hij mij aan :

    — Hé, meneer Lambrechts, uw broer zei dat ge ook een Schapekop (= Lierenaar) zijt geworden.

    — Ja meneer Timmermans, alhoewel ik Lier een mooi stadje vind, ben ik er min of meer toe gedwongen geweest. Ik kan met mijn handen geen ijzer breken.

    — O, als ge er maar brood mee kunt breken.

    Die evangelische woorden troffen me zo, dat ik ze nooit vergat.

         Hij werd letterlijk verafgood door zijn vrouw en kinderen, voor wie zijn woord een soort orakel van Delfi was. Hij was nooit streng, maar wist met zijn zachte stem hun innerlijke diapason te raken. Zo was ik op Roggebroodkermis eens getuige van een klein gevalletje. Felix Timmermans stond er naar de paardjesmolen en de schommels te kijken. We begroetten elkaar en spraken over onze jeugdkermisherinneringen. Kwam daar plots zijn zoontje Gommaar aangelopen, een hand op zijn linkeroog houdend.

    Gommaar : — Pa, daar is iets in mijn oog gevlogen.

    Pa : — 't Zal toch geen olifant zijn, want die kunnen niet vliegen.

    Gommaar : — Ja, 't doet toch zeer.

    Pa: — Kom, 'k zal 't eens gauw genezen.

         Hij lei eenvoudig zijn linkerhand, een dikke en zeker ook warme pol, op het zeerdoend oog van zijn jongste spruit, terwijl hij zijn rechterhand op diens schouder legde en Gommaartjes gezicht naar de kermisspullen draaide. Toen sprak hij met mij eenvoudig voort.

    Gommaar bleef met zijn rechteroog de kermisbeweging volgen.

    Na een tijdje zei Felix :

    — Gommeerke, 't is er uit, 'k heb het in mijn hand gevoeld ; ga nu maar terug zwieren.

    Hij tastte tevens in zijn ondervestzakje en haalde er voor Gommaar wat kleingeld uit. Verheugd en 'genezen' liep de jongen de kermisvreugde tegemoet.

    Timmermans lachte met zijn ogen, zoals ik dat alleen van hem kende.

    Ik vroeg :

    — Zijt ge nu ook genezer door handoplegging geworden?

    — Och, 't is simpel suggestie.

    Veel omgang had ik toen nochtans met hem niet. Ik ontmoette hem wel eens in gezelschap van mijn broer, maar Pallieterjanus werd dan nooit aangeraakt, noch erop gezinspeeld. Ik had wel lust om erover te beginnen, maar wist niet hoe de stier bij de horens te pakken. De man imponeerde mij en 't is maar van oktober 1940 dat wij elkaar méér zagen.

         Samen met enkele letterkundigen, kunstschilders, beeldhouwers, musici en architecten stichtte Timmermans een lokale afdeling van de Federatie van Vlaamsche Kunstenaars, waarvan de Statuten verschenen waren in het Belgisch Staatsblad (febr. 1940). Hij vroeg mij het secretariaat van die afdeling op mij te willen nemen, hetgeen ik deed.

    Felix Timmermans was gildemeester te Lier en gouwmeester te Antwerpen.

    Weldra groepeerden wij 53 werkende leden en een groot aantal ere-leden, zodat er veel schrijfwerk bij te pas kwam : beschikking over expositiezalen, boekenbeurs, toneel, muziekuitvoeringen, kolenbons om ateliers van schilders en beeldhouwers te verwarmen, aanvraag van subsidies enz. Er waren ook de verslagen en briefwisseling met de gouwgilden en de landsgilde. Er was geestdrift, groei en bloei vol rijke beloften voor de Vlaamse kunst.

         Bij de toekenning van de Rembrandtprijs werd Timmermans op 5 juli 1942 gehuldigd op het stadhuis van Lier. Ik las er de oorkonde in tegenwoordigheid van Duitse personaliteiten en officieren. Dat was de rode lap voor de stier! De deportaties en het keren der oorlogskansen deden ook bij de gilde de ratten over boord springen.

     

         In 1943 gaf Timmermans zijn ontslag als gildemeester, omdat de Lierse Cultuurraad zich te zeer mengde in de initiatieven van de gilde. Ik werd door Timmermans als gildemeester ad interim aangeduid, maar wat later is Ernest vander Hallen gildemeester geworden.

    Nog vóór het einde van de oorlog staakte de gilde alle activiteit.

    23-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Floran Lambrechts (2)

         Gedurende die oorlogsjaren en na mijn vrijlating in 1945 had ik de eer en het genoegen van een omgang met Felix Timmermans die ik nooit zal vergeten. Hij is en blijft een unieke verschijning, juist door zijn personlijkheid als mens en kunstenaar. Mijn vrouw is nog altijd verwonderd over het feit dat een man, zo beroemd, met zulke schitterende positie en hoge relaties in binnen- en buitenland, die van de hoogste berg op ons kon neerzien, daarbij zo eenvoudig en hartelijk met mensen van kleine conditie omging, belangstellend naar hun minste aangelegenheden kon luisteren en steeds het gebaar en het woord vond, waarvan men opfleurde. Hem kennen was hem liefhebben!

         Timmermans kwam ook dikwijls bij mij thuis in de Lantaarnstraat. Hij kwam dan op uren dat hij wist dat ik normaal terug was van mijn werk. Gewoonlijk liep ik dan op holleblokken en droeg een oude baret waar mijn haren onderuit staken. Wanneer ik voor hem de deur opende, zei hij :

    — Dag, Jan Nagel!... neem het niet kwalijk, ge doet mij aan hem denken, als ik u zo zie afgestommeld komen. (U weet dat Jan Nagel een raar figuur is in zijn Pieter Bruegel).

    Timmermans kwam gaarne bij ons. Mijn vrouw heeft de gewoonte alle bezoekers vriendelijk te ontvangen. Zij is een Hagelandse en had daar na dertig jaar nog de spraak, de gebaren en openhartigheid van. Dat viel in de smaak van Timmermans, want hij zei mij meermaals :

    — Ik hoor en "zie" haar gaarne spreken ; ze kan 't goed zeggen ook, en onderwijl gaan haar vlugge pollen voort met werken en ze heeft daarbij voor de bezoekers steeds iets op tafel staan, dat zij niet kunnen afslaan, omdat het met zoveel oprechtheid en goedheid wordt aangeboden.

         't Is maar om te tonen hoe eenvoudig doch hartelijk onze omgang werd. Ook Marieke en de kinderen Timmermans hielden zich niet te fier om in het Lanteirestreutje (zoals de Lierenaars zeggen) een gezellig avondje te komen doorbrengen. Wij zijn ook altijd goed bij hen ontvangen geweest. Als echtgenoot en vader was Felix Timmermans een voorbeeld van warmte-uitstralende genegenheid en bekommernis om hun welzijn. In het najaar van 1940 stonden wij met een paar bestuursleden in de tuin van het oudemannen-huis Kleine Bril te wachten op andere leden voor een vergadering. Ik zag een papaverplant staan, waarop nog een zaaddop prijkte, ledig en de zijkanten uitgebrokkeld, zodat alleen nog de naden van het dakje met de zitstengel verbonden waren : uitgetekend een mooi evenwichtig lantaarntje.

    Ik wees Timmermans ernaar, hij plukte het voorzichtig met een eindje stengel af :

    — Voor ons Tonet, die maakt tegenwoordig veel studiewerk op de curieuze (te Lier bedoelt men daarmee : merkwaardige) vormen, geschapen door de natuur zelf.

    De goede Fé heeft dat al de tijd van de vergadering voorzichtig tussen duim en wijsvinger gehouden en is er dan ook zo mee naar huis gegaan. Zijn kinderen hebben veel aan hem te danken. Wanneer hij mij van hun werk liet zien, vroeg hij nooit mijn oordeel, maar zei :

    — Ik laat ze doen. Zit het erin, dan komt het eruit; zit het er niet in, dan slaat men het met geen stok te voorschijn.

         De gedachte dat ik met Felix Timmermans, die mij als een vriend behandelde, nog niet van man tot man over mijn Pallieterjanus en wat er rond moerde had gesproken, kwelde mij sedert lang. Te meer daar ik meende dat ik, jaren terug, de kans door Timmermans zelf mij geboden, niet direct begrepen of benut had. Zijn bekend schilderij Landelijke processie herinnerde mij steeds aan een paneeltje van Bruegel in het museum van Brussel. Ik had het daar tijdens mijn militaire dienst gezien.

    Ik sprak er Felix over en hij antwoordde stante pede :

    — Ja, dat heb ik daar in mijn jonge jaren gecopieerd... En?... Ik was zo verbouwereerd dat de draagwijdte van het voegwoord "en" mij ontging. Jaren heb ik ermee als op een knobbelknoest gezeten. Ik begon het onbetamelijk te vinden dat ik nog steeds zijn oordeel niet over mijn Pallieterjanus-geval had gevraagd. Het toeval hielp me een beetje. Rond de tijd van de Rembrandtprijs (mei 1942) ging ik op zekere dag aanbellen of er soms werk voor de gilde lag te wachten. Felix zelf kwam opendoen, liet mij binnen maar vooraleer de deur weer dicht was, kwam Dako, zijn pekinees hondje, op zijn snelst aangewaggeld.

    Felix riep :

    — Hou 'em tegen, hij mag niet de straat op!

    Met mijn rechterbeen hield ik Dako tegen, maar Felix schopte jammer genoeg naast de pekinees, maar wel tegen mijn scheen, die zoals bij ieder mens nogal gevoelig is.

    Een onderdeel van een seconde flitste de vraag in mij op : doet hij dat nu moedwillig?

     

    Maar Felix lachte gul verontschuldigend.

    — Meneer Timmermans, leidde ik het gesprek in, ik blijf u dankbaar om uw zo gewaardeerde als vriendelijke belangstelling en om de hartelijkheid waarmee gij mij hier steeds ontvangt. Nu vraag ik u voor één keer mij een kwartier meer dan gewoonlijk van uw kostbare tijd af te staan om u een paar vragen te stellen en uw oordeel te vernemen. Ge hoeft mij niet te sparen... over mijn in jeugdige overmoed geschreven Pallieterjanus. Maar vooreerst wou ik een bijkomend vraagje vooropstellen. Geen spier van zijn gelaat vertrok, zomin als dat bij een door-winterde biechtvader het geval zou zijn.

    Hij zei gewoon:

    — Goed, ik luister...

    Ik vervolgde een beetje zenuwachtig, — waarom zou ik het niet bekennen ? — :

    — Zowat vier of vijf jaar geleden zei ik dat uw boerenprocessie, een prachtig doek overigens, mij deed denken aan een fragmentair schilderstukje van Bruegel, dat als weggedoken in een hoek van het museum te Brussel hing. Onmiddellijk antwoordde gij dat ge het daar gecopieerd had. Veronderstelde u toen dat ik aan een postiche dacht? Bemerkend dat ik verbrouwereerd zweeg, liet ge een scherp "èn?..." volgen.

    Was dat een uitnodiging om het over Pallieterjanus te hebben?

    — Ik veronderstelde niets, maar ik meende dat gij over Pallieterjanus zoudt spreken.

    — Ja, het irriteert mij al jaren dat ik daar niet op inging, maar gij vroegt mij nooit iets daaromtrent. Mag ik nu uw zienswijze over Pallieterjanus vernemen? Hebt ge dat werkje als een aanval op uw originaliteit als schrijver beschouwd? Mijn broer gaf u een exemplaar, dat ge zeker zult gelezen hebben, ook mijn verantwoording bij wijze van inleiding.

         Zaagt ge die als een bedekte insinuatie, om niet te zeggen verdenking van plagiaat...

    Weet ge ook... och kom, ik ben er zeker van dat mijn broer u de ware reden zei van het stopzetten van de verkoop, reeds een paar jaar vóór ik te Lier kwam wonen. Ge kent dus ook de dubieuze voorstellen die letterkundigen, afgunstig op uw roem, mij deden?

    Timmermans stak een hand omhoog om mijn tirade te stoppen.


                      tek2x.jpg

    Hij zei :

    — Ja, beste Floran, dat heeft uw broer mij in 't lang en in 't breed verteld, ge kent hem. Bespaar u verdere moeite. Wel in 't begin was ik gevexeerd, effenaf verstoord op uw pamflet, studie of hoe ge 't dan ook heten wilt. Maar toen ik meermaals uw nogal uitgebreide verantwoording gelezen had, kwam ik tot de conclusie dat gij nog een groentje in 't vak waart, er tuk op om ook eens in 't zonnetje te staan. Gij koesterde uw ontdekking die ge u om geen waarom zoudt laten ontfutselen. Een jonge jager die edel wild op het spoor is en de trofee niet wil missen.

         Ik zat zo verstomd te luisteren en zo klaarblijkelijk mijn eigen oren niet gelovend, dat Felix een glimlach niet kon onderdrukken.

    — Awel? vroeg hij met een stembuiging die zoveel betekende als : zijt ge uw tong kwijt? Toen schoot die gelukkig los :

    — Meneer Timmermans, zei ik, ge hebt een molensteen van mijn hart gewenteld... Eindelijk ken ik iemand die mij begrijpt en wat voor iemand! Vele critici en zelfs uw verdedigers kunnen een lesje nemen aan uw scherp inzicht en juist oordeel. Ik zeg dat niet om mij te verheffen, contrarie! Kon ik herbeginnen met de ervaring van deze jaren, er zou thans van Pallieterjanus geen spraak zijn !

         Ik vernam met vreugde dat Timmermans sedert lang mijn werk niet meer apostrofeerde als een boze, opzettelijke aanval. Ik liet hem ook de briefkaart zien, waardoor de zaak aan het rollen was gebracht. Hij had het al van mijn broer vernomen, lachte er eens naar met zijn ogen en zei eenvoudig :

    — Hoe een dubbeltje rollen kan... Luister, beste jongen, 't is allemaal goed verlopen.

    Ik heb er geen schade van ondervonden en gij hebt er vrijwillig, tegen uw financiële belangen in, al vroeg een punt achter gezet. Ik geloof u, zoals gij mij gelooft. Laat er ons verder over zwijgen. Wij hebben tegenwoordig aan ernstiger zaken te denken.

         Ik maak mijzelf niet wijs dat "men" dat allemaal zal kunnen geloven, maar ik wéét dat het zo is. Wie het onmogelijk kan bijtreden, onderschat beslist de grootheid van Felix Timmermans als mens. Hij was een rots waarop men kon bouwen. Later tijdens de droevige jaren van de repressie — ik had toen zelf enkele maanden staatspension achter de rug — ging ik hem geregeld bezoeken, alhoewel mijn rechtszaak nog aanhangig was. Precies daarom hebben velen mij die bezoeken ontraden, het zou mijn zaak kunnen verergeren. Ik stoorde er mij echter niet aan en bracht hem twee- of driemaal per week botermelk, zolang die nog op de bon stond. Ik vond hem steeds in pyjama, hetzij in bed, hetzij in een leunstoel.

    Op een bewogen moment ontsnapte het mij :

    — Ik heb nog veel aan u goed te maken... maar hij wuifde mijn woorden met een betekenisvol armgebaar weg.

         Ik zou nog veel kunnen aanhalen van de laatste jaren. Van onze gesprekken over geloof, evolutie en vrije wil, van zijn Adagiogedichten die hij mij ter inzage gaf en die hem een grote troost waren in zijn pijnlijke toestand. Een kopij van Adagio was naar Albert Westerlinck gestuurd en een aan mij overhandigd voor een mogelijke rangschikking van de gedichten. Volgens de Fé was er tussen de rangschikking door Westerlinck en door mij slechts één verschil : hij had Emmaüs laatst gezet en ik De kern van alle dingen.

    Ziehier in dit verband de laatste brief die ik van Timmermans ontving :

     

    Lier 24 nov. 1946

    Beste!

    Zoudt gij mij geen afschrift kunnen laten bezorgen of beter zelf bezorgen van den volglijst der gedichten uit Adagio. Ik heb die een drie weken geleden meegegeven met mijn uitgever. Die schijnt die niet meer te vinden. En ik ook heb er geen afschrift van. Het is zeer dringend! Ik zou het morgen of overmorgen willen naar Holland opsturen!

    Met de meeste genegenheid, en 't beste voor Mevrouw!

    Uw Felix Timmermans

     

         Als een kostelijke erfenis bewaar ik Postkaart nr. 6, aan mij opgedragen en geschreven naar aanleiding van een bezoek aan Anderstad, vroeger een ridderburcht aan de Oude Liersebaan - Waversesteenweg, nog altijd door vestwater omgeven. Daar bevindt zich thans de zuivelfabriek St.-Clemens, waar ik vanaf 1940 heb gewerkt. Tijdens de tweede wereldoorlog was de omgeving daar nog een oase van rust, een hoekje waar de natuur haar levendige tafereeltjes kon opbouwen, bijzonder in en om de vest : riet, lis, elzenhout, beuken, trilpopulier, lariks, rododendrons, hagedoorn en noem maar op. Een paradijs voor insekten en klein wild, ijsvogeltjes, vinken en lijsters en dies meer. In het drie a vier meter brede ringwater : stekelbaarsjes, witvis, kikkers, salamanders, ratten, spitsmuizen, wezels, kleine en grote, blauwe en gele waterjuffers. Kortom een minifauna en -flora, zoals het delicate penseel van Japanse artiesten die zo sober en expressief levendig konterfeiten. Nu zal u deze postkaart wel aanvoelen als heerlijke kleinkunst. Uit voorzorg gaf hij mij naast de geschreven tekst ook de getypte !...

     

     

    Postkaarten 6

    voor Floran Lambrechts

     

         Niet overal is er kroes op de hofgracht gesprinkeld. Er zijn koele, donkere watergaten, waar van binnen een schemerige karper naar buiten staat te zien.

    De bronzen vlieren rieken alles bijeen ; er kruipt een hommel in den zwanennek van een lelie en het lis glimt als het lis van een Chinese theedoos.

    Een libel, als een snipper maannacht, hangt blinkend stil te zien en maakt lucht van haar vleugels. Een kikvors steekt zijn buste uit het water. Men ziet hem asemen onder zijn wit gilet, en hij leunt met zijn ellebogen op den rand van een nenupharblad, als een notaris achter zijn tafel.

         En 't is zó stil, dat er een waterrat met haar jongske op haren rug van den enen kant naar den anderen zwemt. De vier oogjes fonkelen als zwart kristal. En dan komt er nog een kleine vogel bij, op een riet lijsjes zitten wiegen. Alles is stil en alles blinkt.

    Als voor de aardigheid pitst de zon nu en dan nog een diamant uit het water.

    Alles is zo volkomen sereen tot op de graat. Zien! Zien! Niets anders dan zien. Vogel, verroer niet! Spin blijf zitten! Zien, zien, niets anders dan zien.

    Niets denken, niets doen! Of er rijst weer asse tussen onze gevouwen handen.

    ft

     

     

         Maar deze uiteenzetting gaat over Pallieterjanus, ik beschouw ze als mijn laatste getuigenis (*) en wens er niet meer op terug te komen. Timmermans treft geen schuld en bij mij was het een misverstand, geen boos opzet. Trouwens de hatelijkheden en verdachtmakingen tegen hem, die ik tijdens de jaren 1923 - 1929 ten tijde van mijn parallelstudie te Lier en elders moest aanhoren, heb ik in mijn verantwoording van Pallieterjanus volkomen genegeerd. Wel beschreef ik ze voor hem in ons voornoemd onderhoud en ik besluit dit geschrift met zijn gezegde : "Ja, in die tijd groetten velen mij met hun hoed, maar waren hun blikken dolken geweest, dan had er reeds lang een dikke treurwilg op een graf voor Felix Timmermans gestaan !"

     

          (*) Dit "Sleutel- en slotwoord over Pallieterjanus" was inderdaad zijn laatste getuigenis.

    Op 9 augustus 1974 overleed Floran Lambrechts. Op 13 augustus werd hij in Lier begraven in de nabijheid van het graf van Felix Timmermans op het kerkhof Kloosterheide.

     

    *******

    22-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn Vader - Lia Timmermans

    Mijn Vader.

     

    Door Lia Timmermans


                                             86278174.jpg
     

         Wat vader het meest tekende was zijn zachtheid, zijn veel te goed hart en zijn oprechtheid. Pose of comedie, daartoe was hij niet in staat; hield hij van de natuur, dan was die liefde echt; kwam "la peur de vivre" over hem, dan ondervond hij die ook echt; schreef hij een psalm over het boerenleven, dan was zijn bewondering gemeend. Hij heeft geloofd in hetgeen hij schreef; nooit zou het in hem zijn opgekomen om eens zus of zo te doen of iets te schrijven dat gekunsteld of gedwongen was, iets dat niet in hem was gegroeid. Eens heb ik hem horen zeggen over een auteur, waarvan hij een boek gelezen had — en hij was anders mild in zijn oordeel: — "Wat die ons wil wijs maken ! Hij gelooft er zelf niet aan. Dat is een grote vereiste van de kunst," zegde hij, "dat zij moet echt zijn ; dan is zij meestal zelf persoonlijk. Men moet er in geloven."

         Zijn goed hart was zijn zwakke kant. Met zijn mild gemoed liet hij zich gemakkelijk bewegen te goed te zijn, zelfs wanneer hij inzag dat het verkeerd was. Dikwijls was hij te toegevend voor ons en als men hem iets kwam vragen, won zijn hart het altijd van zijn verstand. Hij "wilde" goed zijn, want hij schreef in zijn dagboek :

     

         "De goedheid moet zijn als de dag, als water dat alles vult. Zoals water de vorm aanneemt waar men het in doet, zo moet de goedheid u in alle gebieden vullen."

     

    Die goedheid van onze Pa was daarom geen gebrek aan wil en onafhankelijkheid, want als men hem op een bevelende toon zegde ; "Ge moet dit nu eens doen", dan liep het verkeerd. "Ik moet niets" antwoordde hij, en het was ermee gedaan. Hij wilde niet gedwongen worden en hij dwong ook nooit iemand anders.

         Hij was een van de weinige mensen, die nooit iemand willen beïnvloeden, die nooit hun overtuiging, hun gedachte, hun oordeel willen opdringen aan anderen. Men kon ook onmogelijk met hem ruzie maken. Hij liet u maar klappen tot gij uitgesproken waart, al duurde dat twee uur, en dan volgde eenvoudig; "Ge kunt misschien gelijk hebben, daar valt over te denken, maar ik blijf bij mijn gedacht."

     

         Voor zichzelf zou onze pa nooit iets gevraggd hebben, daar was bij te fier voor.

    Voor andere mensen kon bij dat wel, en soms overdreven. Zo zegde Prof. Dr Anton Kippenberg, van het Insel-Verlag mij nog : "Als ik over het succes van zijn boeken sprak, glimlachte hij eens. Maar dan vroeg hij dadelijk daarop en telkens opnieuw ook werken van zijn Vlaamse collega's uit te geven. Zelfs al zegde ik : "Aber, mein lieber Felix, ich soll die Bücher doch auch verkaufen..." hield bij niet op. Ik moest het dan maar doen voor zijn plezier, en ik heb het gedaan ; "...ach! er war ein ehrlicher Mensch."

         Zo was onze Pa, niet alleen zijn naam en prestige zette hij in om er anderen van te laten genieten, ook zijn tijd en zijn aandacht gaf hij graag. Hoeveel namiddagen, reizen en bezoeken heeft hij niet opgeofferd om anderen plezier te doen. En daarbij, het moeilijkste, hetgeen dat van uur tot uur zich vernieuwde : altijd trachten de wereld en het leven aangenamer te maken voor allen die met hem omgingen en die hij ontmoette. Door zijn glimlach en zijn aangename woorden wilde hij steeds de mensen verheugen. Als hij dan ziek was en eenzaam, verlaten en vergeten, meestal door diegenen, voor wie hij zoveel had gedaan — en het waren er velen — sprak bij daar nooit over. Nooit zegde hij : "Toch verschiet ik dat die of die niet eens komt of van zich niets laat horen." Geen woord. Eens, dat ik mij niet meer kon inhouden, vroeg ik : "Pake, gij zijt nu zo goed geweest, zo overdreven goed, en ge ziet nu wel hoe de mensen zijn. Als ge genezen zijt, zult ge zo toch weer niet opnieuw beginnen ?" antwoordde bij hoofdschuddend : "Sst, niet bitter zijn... mild zijn, mild zijn."

         Een andere keer vroeg een tante: "Fé, laat mij nu eens op de man af vragen : als ge nu op voorhand moest weten dat men u met zoveel ondankbaarheid zou bejegenen, zoudt ge dan nog alles doen om de mensen te helpen, die het u vroegen ?" Dadelijk antwoordde hij: "Waarom niet ?" Over mensen, die door jaloersheid — of hoe ook — hem vijandig gezind waren en daarnaar handelden, sprak hij nooit, en dacht er ook niet aan : die waren door de kracht van zijn wil uit zijn leven gebannen en vergeten. Hij deed er dan ook niets tegen. Toch, één keer kwam het bijna zo ver. Het was lang vóór de oorlog en iemand had een artikel tegen vader geschreven dat eigenlijk met letterkunde niets meer te maken had. Het ging alleen maar tegen de persoon, en was met zo'n vooropgezette kwaden wil en in zulke termen geschreven, dat Mama, die het aankreeg, terwijl vader op reis was, er toch door verontwaardigd werd. Dat ging te ver! Als vader terug kwam, kwamen de vrienden en ze maakten hem op om iets terug te schrijven. Hij deed het, vooral voor Mama. Dan heeft hij zijn pen geslepen, de enige keer; en het was dan ook niet van de poes! Als het af was en hij het in intieme kring voorlas, zegden de vrienden : "Fé, dat wist ik niet, dat ge dat kon. Waarom niet meer gepolemiseerd? Van die mens schiet niets meer over. Die is kapot!

    Die kan zijn pen wegleggen en in een holleke kruipen, dat men hem niet meer vindt!"

    En Mama zegde: "Ja, Felix als ge dat laat verschijnen, dan zou het leven van die mens voor altijd gebroken zijn." Papa scheurde het stuk en stak het in de stoof: "Dat wil ik niet" zegde hij, "ik kan dat de jongen niet aandoen  Là! Vergeten!" en hij begon over iets heel anders te vertellen. Er is nooit meer over gesproken geweest. Daarin ook leefde hij volgens hetgeen bij geloofde : "De goede mens is de hoogste mens."


                                    lepeltje.jpg
     

    *********

    14-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en O.L. Vrouw - Hub. Hechtermans

    Felix Timmermans en Onze-Lieve-Vrouw.

     

    Door Hub. Hechtermans s.m.m.  -    1973

     

    Praten met Lia Timmermans - Van Vader meegekregen.

         De Jozef ll-straat te Oostende ligt in het verlengde van de rijzige Sint-Pieter-en-Pauluskerk. Op nummer 25 vind ik het naamplaatje : Aspeslagh-Timmermans en bel. De deur springt automatisch open. Aarzelend kijk ik in een soort kale garage zonder auto. Maar dan is er ergens een stem, boven aan de trap, links omhoog : « Kom maar door, Mijnheer».

         En terwijl ik klim volgt de verdere uitleg : « Mevrouw is nog even bij haar zuster, Tonet. die op de andere verdieping woont ». Het contrast is opvallend als je van uit die "kale garage" in het ruime salon binnenstapt. Ik ben blij even rustig te kunnen rondkijken. Een smaakvol assortiment van mooie stijlmeubelen, kleine kunstvoorwerpen en tegen de muren meerdere schilderijen, vooral van zus Tonet. Vanaf een boekenkast naast een royaal boeket strobloemen, ziet de sympathieke kop van vader Timmermans, met de weelderige haardos, op me neer. Tussen de twee hoge vensters een geschilderd portret van Mevrouw Aspeslagh-Timmermans door M.J. Jacops. Vooral echter word ik geboeid door een grote boekenkast met glazen deuren. Het is allemaal Timmermans : originele uitgaven en vertalingen.

    Toch wel indrukwekkend als je die zo bij elkaar ziet staan, verschillende rijen hoog.

            Afbeelding op volledig scherm bekijken

         Een hoekje echter is niet van Felix maar wel van Lia Timmermans. Ik wil juist enkele titels optekenen als de schrijfster ervan binnenkomt Het gesprek kan zo beginnen : « U heeft ook al heel wat gepubliceerd. » Mevrouw Lia, de oudste dochter van Felix Timmermans, die vroeger door haar Papa «Cecilleke» werd genoemd, glimlacht, maar ze blijft bescheiden : «Zo veel als vader zal het nooit worden. » Ze telt en komt toch tot een twintigtal uitgaven, meestal bestemd voor kinderen. Opvallend dat ook zus Clara en broer Gommaar kinderboeken uitgeven. Het "vertellen" hebben ze alle vier zeker van hun vader meegekregen, want zelfs zus Tonet vertelt, maar dan in haar kleurrijke, "naïeve" schilderijen. « Vader schilderde ook. Ik heb een paar werken van hem, maar ze hangen voor het ogenblik in het Stedelijk Museum te Lier. » Ja, dat wist ik, en zoals vele anderen had ik in bewondering gestaan voor het spontaan, origineel talent van de Fee, ook als schilder!

     

    DANK ZIJ O.L.-VROUW

         Ik was echter op de eerste plaats gekomen om te spreken over Felix Timmermans en O.-L.-Vrouw. In haar boek «Mijn Vader», uitgegeven bij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, schreef Lia Timmermans : « De jonge schilder Raymond De la Haye bracht vader in aanraking met de theosofie, het cabbalisme, het spiritisme. Hij dompelde er zich helemaal in onder. Hij dacht daarin ineens alles te kunnen vinden waarnaar hij zocht en hij verloor er zijn geloof bij. Van Onze-Lieve-Vrouw echter, is hij, niettegenstaande alles, toch blijven houden. Zij was alles wat van zijn katholicisme nog overbleef. Dat hij toch geen occulist geworden is, heeft hij aan die verering voor Onze-Lieve-Vrouw te danken. Die tijd was voor hem een gedurige marteling van twijfelen en zoeken. »

         Nu zegt Mevrouw : « Ik was toen natuurlijk nog niet geboren. Eigenlijk kan ik me niet goed voorstellen dat vader echt zijn geloof zou verloren hebben. Ik zelf heb hem altijd gekend als een door en door gelovig man. Hij heeft in zijn jeugdjaren zeker zijn strijd en twijfel gekend, zoals dat vaak voorkomt bij jongeren die zoeken. En het is ook zeker dat zijn grote devotie tot O.-L.-Vrouw hem geholpen heeft om de oplossing te vinden. »

         « Uit zijn boeken, Mevrouw, en vooral uit zijn novellen blijkt wel, dat uw vader wist welk een grote plaats Maria ook bekleedde bij het gewone volk. Velen van zijn hoofdpersonages nemen in de meest verschillende omstandigheden hun toevlucht tot O.-L.-Vrouw. Was dat bij u thuis ook zo? Ik denk b.v. aan de Mariafeesten, werden die thuis meegevierd ? »

         Mevrouw Lia hoeft helemaal niet na te denken ; de herinneringen aan haar mooie kindertijd zijn blijkbaar nog heel levendig : «Zeer zeker! Het begon met Lichtmis, dan gingen we naar de kerk de kaarsen halen, lichtblauwe kaarsen, waarom die blauw waren weet ik ook niet. Ze werden bewaard en bij noodweer ontstak vader die bij het beeld van O.-L.-Vrouw.» Ze wacht een ogenblik om het volgend feest te zoeken. « Maart, 25 maart, zeg ik, O.-L.-Vrouw Boodschap. » - « Ja, dat was een feest waar vader bijzonder veel van hield. Hij heeft het ook meermaals geschilderd. Voor moeder tekende hij een heel mooie Boodschap : de engel komt bellen aan een deurtje van ons Begijnhof te Lier, waar in de verbeelding van Vader Maria woonde. »

         « Zag hij in de Boodschap enkel een soort folkloristisch gebeuren?» Mevrouw reageert spontaan : « O, neen ! Vader hield inderdaad veel van folklore. Maar zoals ik al zei was hij een diepgelovig man. Voor hem was de Boodschap een van de centrale punten van de christelijke leer. In dat mysterie werd God toch mens in de schoot van Maria, door de overschaduwing van de H. Geest. Wij spreken nu vooral over Maria. Maar de grootste devotie van vader gold de H. Geest. Hij hield trouwens van de Mystiekers, vooral een Ruusbroec. »

     

    DE MEIVIERING

         Mevrouw Aspeslagh-Timmermans schenkt de kopjes koffie vol. « Dan kwam de meimaand geloof ik, ja, inderdaad. Dat was een heerlijke tijd. Vader en moeder wandelden gaarne. We gingen bloemen plukken en die werden thuis bij het Mariabeeld gezet.

    En dan elke avond naar de Mariale Oefening of het Meilof in de Kluizekerk, bij de Paters Dominicanen. Wij woonden daar immers kortbij. Lang voor het aanvangsuur moesten we toen reeds in de kerk zijn om zeker een plaatsje te vinden, vooral wanneer b.v. een Pater Callewaert kwam preken.» We praten een tijdje over de vele dingen die in de laatste jaren veranderd zijn of zelfs totaal verloren gingen. En toch voel je dat heel wat mensen, ook jongeren, nood hebben aan religie, aan godsdienst, ja zelfs aan wat wij «folklore» noemen.            Tegenwoordig wordt trouwens nogal vaak herhaald dat we de godsdienst te abstract hebben gemaakt, enkel een ideologie. De mensen van alle tijden verschillen tenslotte niet zoveel van elkaar en daarom ook niet van de personen uit de boeken van Felix Timmermans. Ze wonen tegenwoordig in mooier huizen met meer comfort, maar dat houdt het verdriet, de ziekte, de dood niet buiten. En in die ogenblikken zoeken ze steun bij iets "hogers", vaak nog bij O.L.-Vrouw.

         Maar we spraken over Mariafeesten : 15 augustus b.v. Dat was toch de feestdag van Mama. Want iedereen weet sinds Pallieter, dat de vrouw die Felix Timmermans boven alles lief had : Marieke heette. «Ja, Mama leeft nog en nog altijd in de Heijderstraat te Lier.

    Ze houdt echter niet van drukke belangstelling en vooral dit jaar hebben journalisten het haar soms erg moeilijk gemaakt. Maar wij hebben haar op 15 augustus natuurlijk altijd gevierd, te zamen met haar hemelse patrones. Het begon steeds met een Hoogmis in de Kluizekerk...» De telefoon rinkelt. «Verontschuldig me even, maar misschien kunt U ondertussen eens lezen wat vader schreef bij gelegenheid van een Mariafeest in die Kluizekerk.»

     

    EEN FEESTREDE

    Wanneer in de XVIde eeuw te Lier het «Mechels kapelleke» verdween, bracht men het aldaar vereerde Mariabeeld, O.L.-Vrouw van Genade of de Bruine Lievevrouw, eerst naar de zwartzusters en later naar de kerk van de Paters dominicanen, beter gekend als de Kluizekerk. Op 18 augustus 1632 genas hier plots Anna Van Rockegem uit Antwerpen, die door de geneesheren was opgegeven. Na een zorgvuldig onderzoek, verklaarde Mgr. Johannes Malderus, bisschop van Antwerpen, dat men de genezing als een mirakel mocht beschouwen.

    Hij beval dat men een dankprocessie zou houden. Toen Mgr Michael Ophovius, Bisschop van 's Hertogenbosch, maar vroeger prior van het dominicanenklooster te Antwerpen dit hoorde, wilde hij zelf de dankmis komen opdragen. Het was dus in 1932, bij de driehonderdste verjaring van het mirakel, dat Felix Timmermans de feestrede hield.

     

         Men kan in het kort de geschiedenis vinden van de vereerde Mariabeelden in de Kluizekerk te Lier. Toen men dan in het jaar 1932 het derde eeuwfeest vierde van het mirakel op voorspraak van de «Bruine Lievevrouw», schilderde Felix Timmermans niet enkel drie grote doeken om er de Heijderstraat mee te sieren, maar hij hield ook de feestrede. Ze herinnert wel aan hetgeen Heeroom Pastoor uit «den bloeyenden wijngaerdt» eens zei tegen Leontientje, maar het is toch ook weer anders :

         «De Bruine Onze-Lieve-Vrouw van genade uit de Kluis, is ene van de vele Onze-Lieve-Vrouwen, die als zegenrijke bloemen de wereld jong en helder maken.

    Er zijn duizenden Onze-Lieve-Vrouwen en er is toch maar ene. Die ene verwijlt sedert haar Hemelvaart in het eeuwig licht, en al de andere, door vrome mensenhanden geschilderd en gebeeldhouwd, zijn alle verbonden aan haar hart, als met een draad van onzichtbaar licht.             Van uit de hemel vloeit hare liefde, haar macht en genade in die andere. Wat schone namen heeft het volk voor haar niet verzonnen en gekozen. Er is de Lieve-Vrouw van Zoete Troost, en er is die der stilte; die der bedelaars, die van de Vijf Fonteynen uit het Alliers kapelleken, die der Zeven Smarten, die van de Nood Gods. Onze-Lieve-Vrouw van gedurige Bijstand, Onze-Lieve-Vrouw der Rozen en Onze-Lieve-Vrouw der Doornen, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, van Lourdes, Lisp, Onze-Lieve-Vrouw van het Goed Brood en duizend andere nog, en als een schoon licht tussen alle, de Bruine Onze-Lieve-Vrouw van Genade uit de Kluis.

         De ene weent, de andere glimlacht, deze is gelukkig, een andere treurt. Er zijn er grote en er zijn er klein, er zijn er in goud, in edelsteen, in zijde en fluweel; er zijn er in hout, en in goedkope plaaster en potaarde. En de kleinste en geringste is van zo'n grote geestelijke waarde, als diegene die fortuinen kost. Hare aanwezigheid in ons goed en duurbaar Vlaanderen is als een zomermorgen voor de mensen. De verering van de mensen voor haar is de kracht en de instandhouding van ons volk.

         En die verering is blij, kinderlijk en helder. Zij is zonder angst en zonder dwang. Zij bloeit lijk de kruiden in de weide, die verering. Wandel op de buiten, slenter langs het veld, de bossen en rivieren; dwaal over de heuvelen, overal ontmoet ge haar : in de stenen kapellekens, in de notebomen, aan de knotwilgen; onder al die torens die ge ziet van kloosters, abdijen en kerken woont ze, en ze woont ook in de huizen, in de grote en in de klein. Zij staat er tussen bebloemde vazen, onder glazen stolpen op de schouw; zij is het sieraad op de kasten, ze schemert in d' alkoven, en in de steden troont zij op de hoeken der straten. Heel het land vertelt van hare goedheid, heel het land zingt van hare luister.

    Drie keren per dag, 's morgens, 's noens en als de schemer komt luiden de klokken heel de wereld door ter harer ere.

         Wij willen als kinderen onder hare mantel staan. En 's nachts neemt ze om zo te zeggen haar goddelijke Zoon bij zijn bloedende hand en wijst Hem de huizen waar er verdriet en kommer is.»

         En dan wordt hij pas helemaal Timmermans, de schrijver met de heerlijke verbeelding, die een vrouw in haar zakdoek ziet wenen voor Maria en O.L.-Vrouw van Zeven Smarten wordt voor hem : «de zakdoek der bedrukte moeders»; die weet dat het jonge meisje aan Maria de vreugde van haar eerste grote liefde toevertrouwt en Maria wordt voor hem : «De post-restant der verliefden». En O.L.-Vrouw van Troost noemt hij : onze pot met zalf, omdat hij denkt aan de grote porceleinen pot, met de geneeskrachtige zalf. die vroeger in elk huisgezin bewaard werd en verlichting moest brengen in alle ziekte of pijn.

         Zo heeft men vroeger toch ook de litanie van Loreto gemaakt : Geestelijke vaas, eerwaardige vaas, heerlijke vaas van godsvrucht, geestelijke roos, gulden huis, deur des hemels, morgenster, bid voor ons. Felix Timmermans besloot zijn feestrede in de Kluizekerk met een eigen litanie ter ere van Maria : «Onze-Lieve-Vrouw, zij is de geestelijke troost der mensen. Zij is de toevlucht, de barmhartigheid van elke straatmiserie. Zij moet zorgen voor de zieke kinderen. Z' is de muziekdoos der gezonde kinderen. Zij is de zakdoek der bedrukte moeders. De post-restant der verliefden. De gastvrije herberg voor de geslagenen, gebrokenen, kreupelen en verroesten. De blijde bloemenhof der nederigen en eenvoudigen. Zij is onze morgen. Onze pot met zalf. Onze korf vol honing. De wijngaard van ons leven.

    De lamp van onze nachten.»

     

    BIDDEN ZOALS RUYSBROECK

         Felix Timmermans en de Mariaheiligdommen.

    In 1603 liet bisschop Miraeus van Antwerpen als veiligheidsmaatregel de boom van Scherpenheuvel omhakken, waaraan tot dan toe het wonderbaar Mariabeeldje gehangen had. Uit die boom werden echter, zoals we vroeger al schreven, meerdere andere Mariabeeldjes gekapt en naar verschillende plaatsen gestuurd, zelfs buiten Europa. Bisschop Miraeus schonk een ervan aan de Kluizekerk van de paters dominicanen te Lier. 6 januari 1605 werd het er door de kanunniken van de Sint-Gommaruskerk in een plechtige processie naar toe gedragen. Op 18 september van datzelfde jaar richtte Pater Boucquet, met verlof weer van bisschop Miraeus, in die Kluizekerk de Broederschap op van de H. Rozenkrans. Zo kreeg ook dit beeldje een dubbele naam : O.L.-Vrouw van Scherpenheuvel en O.L.-Vrouw van de Rozenkrans. Het wordt nu nog in de Kluizekerk vereerd.

     

         Uit vorige artikelen weten we dat Felix Timmermans een tijdlang leefde in de «Schemeringen van de dood». Het was vooral dank zij O.L.- Vrouw, vertelde ons zijn dochter Lia, dat hij zijn geloof bewaarde en zijn levenslust terugvond. Hij maakte daarbij kennis met zijn latere echtgenote Marieke Janssens en in die jaren, vlak voor de eerste wereldoorlog, schreef hij zijn levensdriftige « Pallieter », zo levensdriftig zelfs, dat het boek op de Utrechtse Index kwam. Er is boven de Moerdijk heel wat veranderd sindsdien!

         Maar Pallieter, de dagemelker, bleef een gelovige. Hij zag het volk naar Scherpenheuvel trekken, over de veldwegen, onder een brandende zon : « Wel een duizend menschen bijeen, die nu, na het zwijgen der muziek, dat voorop ging met kruis en priesters in koorhemd en roodgeklede misdienaars, luid aan 't weesgegroeten gingen, 't Was alsof er uit den grond een doffe rommeling kwam. Al die menschen, vrouwen, mannen, boeren, begijnen en kinderen, waren grijs van 't stof, dat opwolkte vóór hunne lamme voeten. » En al die mensen trokken naar het « kleine zeer-mirakuleuze zwert Ons Lievevrouwenbeeldje van Scherpenheuvel. Pallieter rilde van ontroering en kreeg tranen in de ogen, die menschengolving daar te zien, zo vol geloof en zielebrand. »

         Maar dan ineens dacht hij er aan dat de meesten van die pelgrims slechts gingen bidden uit eigenbelang en "zijn ontroering viel lijk een lege zak." Voor hem was bidden zoals Ruysbroeck het leerde : God alleen beminnen om Hemzelf, niet terwille van ons eigen geluk. « Ende dat es volmaecte Karitate » citeerde Pallieter en hij voegde er zelf bij : «Wie anders bidt, is lak e kind in een loepmand. »

                        
                       Afbeelding op volledig scherm bekijken 


    DAN KWAM DE OORLOG

         Toen «Pallieter» werd uitgegeven in 1916 was het reeds twee jaar oorlog en de levensdrift van Felix Timmermans had een nieuwe knak gekregen. Hij had ondervonden dat het niet altijd gemakkelijk was om Ruysbroeck te volgen in zijn hoge mystiek. De meeste mensen, en hij zelf ook, gingen inderdaad eerder naar God « als een kind in een loopmand ». En dat kind had een moeder nodig om het op tijd en stond op te vangen in haar beschermende armen.

    Wij vertelden reeds hoe hij in die dagen zijn schoonmoeder het rozenhoedje hoorde voorbidden op de oude Vlaamse wijze en dat hij-zelf begon mee te bidden.

         In die tijd schreef hij « Het kindeken Jezus in Vlaanderen » waarin Maria natuurlijk, naast Jozef, een grote plaats innam. Maar in bijna al zijn latere werken, kleinere of grote, vindt men Maria terug en zullen de hoofdpersonages hun toevlucht tot haar nemen.

         Het begijntje, juffrouw Symforosa, bidt tot haar om sterk te blijven, bij het afscheid van de schone tuinier Martinus, op wie ze heimelijk verliefd werd, maar die broeder wil worden bij de Bruin Paterkens. Pietje Vogel wordt in de Kerstnacht, « toen de ster bleef stille staan », door O.L.-Vrouw uit de macht van de duivel verlost en Maria vertelt het zelf aan zijn vriend Schrobberbeeck.

         Leontientje, het nichtje van «de Pastoor uit den bloeyenden wijngaert» heeft al haar vertrouwen gesteld in O.L-Vrouw der Vijf Wondekens, die voor hare beminde Isdoor het ware geloof moet verkrijgen. Pieter Bruegel gaat eerst naar Scherpenheuvel bidden wanneer hij behouden uit Italië terugkeert om daarna te Antwerpen zelf, in de O.L-Vrouw-kathedraal, Maria met een dikke kaars te bedanken. En Sint Franciscus uit « De Harp », die als jongeling « een witte struisvogelpluim van zijn hoedje brak » om die als een bloem aan O.L.-Vrouw te offeren, wilde sterven in de kapel van O.L.-Vrouw ter Engelen, waar Maria hem trouwens reeds verschenen was, samen met haar Zoon, om hem te steunen bij de aanvraag van de Portiuncula-aflaat.

     

         Boer Wortel uit de « Boerenpsalm » trekt met zijn blind dochtertje Amelieke op zijn rug tevoet naar Scherpenheuvel, zeven uren ver. Dat zat hem twee dagen in zijn knoken. En het was tenslotte in « Ik zag Cecilia komen » dat Timmermans aantoont hoe een jonge man voor zich zelf en zijn geliefde kan bidden en dat het toch een echt gebed blijft in de geest van Ruysbroeck : « Stralende Koningin der hemelen, ik offer u dagelijks kaarslicht en bloemen. Ik zou nog van alles willen offeren : druiven, honing en alles wat rein en uwer waardig is.

    Ik wil u daarmee niets afdingen ; het is enkel om u mijn liefde te tonen. De ene liefde vergroot de andere. En waar liefde is straalt het van wondere gebaren, van wondere vragen en wondere giften en gaven... Laat Cecilia genezen. »

     

    BEDEVAARDER IN LOURDES

         Tussen «Pallieter» en «Cecilia» liggen er bijna 25 jaren. En in die 25 jaren was hij getrouwd en had hij kinderen gekregen, had hij ondervonden dat er schone en triestige dagen zijn in het leven en had hij begrepen dat de mensen een moeder nodig hadden waar ze af en toe om hulp konden vragen. Hij zelf ging nu regelmatig elk jaar met zijn gezin op bedevaart naar Scherpenheuvel en, ja, hij was ook in Lourdes geweest, op terugweg uit Italië in het "heilig jaar" 1925.

         In zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » (1926) vertelt hij het. Ze waren 's avonds in Lourdes aangekomen en terwijl zijn vrouw en zijn twee zusters doodvermoeid gingen slapen, wilde Felix eerst nog naar de Grot, waar « boven een piramide brandende kaarsen het blanke O.L.-Vrouwebeeld in de rots-nis schemert. Het is er eenzaam, enkele mensen bidden voor de traliën, en achter mij klotst en bruist in de duisternis de woelige bergstroom, de Gave. Dat is nu het beeld, waar heel de gelovige wereld naar toe ziet, als de pijn en miserie hun lichaam benijpt, en als het verdriet hun hart komt raken. En, al is het dit beeld niet dat geneest, maar de H. Moeder in den Hemel, toch zien miljoenen ogen er naar op, omdat de ogen iets willen zien ; en de genade, troost, liefdebalsem en genezing vloeien hier uit de hemel als rozen onder de mensen. »

         In Lourdes ontdekte Felix Timmermans niet meer de pracht en kunst uit Italië en, ofschoon hij-zelf souvenirs ging kopen, vond hij toch dat er wat al te commercieel werd omgesprongen met het heilige. Maar als gelovige ontmoette hij ook hier het echte Lourdes, waar geen menselijk opzicht meer bestaat waar men samen of alleen luidop bidt, de armen wijd uitgestrekt, geknield op de grond. De mensen « kunnen niets anders meer dan zoveel mogelijk hun liefde voor O.L.-Vrouw te laten zien », en « men bestormt en beknotst er de hemel met gebeden.» Felix Timmermans maakte er de kruisweg mee, de ziekenzegen, de kaarskensprocessie.

         Hij stond tussen de biddende mensen vóór de Grot, zag hoe zij er de talrijke kaarsen offerden en hoe zij gingen drinken van het bronwater, dat over vele kraantjes werd verdeeld. Maar het meest van al werd hij getroffen door de ellende van de zieken. Zij zaten naast elkaar op banken of in hun wagentjes : lammen, blinden, kreupelen en andere miserabelen. Heel de miserie van de wereld werd er blootgelegd. « Maar zie daarnevens dan de liefde!

    Hoe elkendeen helpt en elkaar bijstaat. Hoe edel en arm die getroffenen met zorg omringen.         Men is vol betrouwen op de H. Maagd. Het is als bij een groten brand, waar elkendeen emmers aangeeft. » En Felix Timmermans ontdekte wat Pallieter blijkbaar nog niet begrepen had, dat in een Mariaoord, de mensen tenslotte de eigen noden, waarvoor ze inderdaad gekomen waren kunnen vergeten om te bidden voor de redding en de genezing van de anderen. « Eigenliefde verdwijnt hier, en dat is het schone mirakel, dat ge hier zienderogen kunt genieten !

         En daarom kunt ge het vergeven, dat de gebouwen enig in hun smakeloosheid zijn : het hart der mensen klopt er, lijk het nergens klopt. Ze leggen hunne ziel lijk tapijten open voor O.L.-Vrouw en beminnen elkaar echt broederlijk voor enige dagen. » En hij besloot : «Wij zijn twee dagen te Lourdes geweest in die branding en kolking van gebeden, en, als we den dag nadien het oord der mirakelen verlaten, groeten wij nog eens vanuit den trein het witte beeld der goddelijke ziekenverpleegster op wier moederlijke schoot de mensheid genezing zoekt en vindt. »

     

                                             Afbeelding op volledig scherm bekijken

    IN LIER EN OMGEVING

         Op het einde van mijn gesprek met Mevrouw Lia Aspeslagh-Timmermans, kwam ik tot de conclusie dat men een zeer interessant boek zou kunnen schrijven over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw. Alleen reeds in Lier zelf en omgeving had hij menig Mariabeeld geschilderd, beschreven of er voor gebeden. Op een stuk papier tekende Mevrouw Lia een plannetje van Lier en gaf met een kruisje de voornaamste plaatsen aan : « Ik zal er nog wel een aantal vergeten» zei ze, «maar kijk, eerst de Lievevrouwen van het Begijnhof die hij zo gaarne tekende : aan de ingangspoort O.L-Vrouw van Remedie, ge weet wel : die O.L.-Vrouw van de Vissen werd ; dan O.L.-Vrouw van Zeven Weeën, op een binnenkoer van dat begijnhof en verder O.L.-Vrouw uit den Groten Briel en uit de kapel in den Drink.

         En hier hebt ge de Kluizekerk, waar wij vlakbij woonden, met de Bruine Lievevrouw.

    En daar de Sint Gommaruskerk. Het gebeurde, dat wij als kind door de Sint Gommarus gingen om onze weg wat te verkorten. We zagen er dan vaak vader, die gans alleen en roerloos te bidden zat voor O.L-Vrouw van Altijddurende Bijstand. Dat heeft ons steeds getroffen. Wanneer hij ons opmerkte moesten we altijd ook een paar weesgegroetjes komen meebidden. En dan in de richting van Emblem, komt ge eerst, links, aan de kerk van Lisp. Daar vereren ze O.L-Vrouw van het H. Hart, zoals te Averbode of te Sittard in Nederlands Limburg. Hier ging vader Maria danken, toen we in het begin van de oorlog 1940 na een vlucht van enkele weken behouden terug thuis kwamen.

         En dan een paar kilometer verder, te Emblem zelf, rechts van de weg, ligt, op een heuvel, de mooie Allierse kapel, waar men O.L-Vrouw van de vijf wondekens vereert.

    Goede Vrijdag 1921 bezocht vader deze kapel, samen met architect Van Reeth en componist Veremans. Het was voor deze Lievevrouw dat vader Leontientje liet bidden komen in zijn boek « De Pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt », ofschoon hij de kapel zelf in de buurt van Scherpenheuvel situeerde. Elk jaar trok er een processie uit, nu nog trouwens, en wij mochten er met vader telkens naar toe...»

     

    DE LAATSTE TOCHT

         Zo kan men blijven vertellen over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw, hoe hij haar zelf lief had en hoe we haar voortdurend terugvinden in zijn boeken of zijn tekeningen. Maar ook voor hem kwam, nu 26 jaar geleden, de laatste tocht. Wij schreven reeds dat de tweede wereldoorlog hem erg ongelukkig maakte en vooral de repressie die er op volgde. Hij kreeg verschillende hartaanvallen en men legde hem kamerarrest op.

         In de stilte van die kamer bereidde hij zich voor op de laatste grote reis. In «Adagio» vindt men er de weerklank van :

     

    Met U zijn er geen verten meer

    en alles is nabij...

    geen gisteren en geen morgen meer,

    geen tijd meer en geen uren,

    geen grenzen en geen muren ;

    en alle angst voorbij...

     

    Aan zijn kinderen had hij gezegd : ge moet zo leven, dat ge steeds sterven kunt zonder spijt, omdat ge weet dat de liefde eeuwig is. En weer in «Adagio» dichtte hij :

     

    O mocht mijn ziele

    hoog en zuiver branden

    zoals de maan

    thans neerblinkt op het dal,

    wanneer ik uit de nauwe wanden

    des levens, naar de landen

    van Uw Belofte stijgen zal.

     

         Hij had zo vaak de maan getekend als symbool van O.L.-Vrouw. En toen Mevrouw Lia mij vertelde dat hij die vroege vrijdagmorgen van 24 januari 1947, rustig stierf met het hoofd op de schouders van Tonet, dacht ik terug aan wat hij-zelf schreef, in zijn Bruegel-boek over de dood van het meisje Veronica, die stervend zei : « O.L.-Vrouw heft mij onder mijn armen op, heel hoog, en ik zie de zee, en op 'nen berg een stad met regenbogen... » Is het daarom misschien dat men op zijn doodsprentje dit gedichtje van hem schreef :

     

    « Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet...»?

     

    ********

    13-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OL Vrouw der Vissen en Timmermans - Hub. Hechtermans

    Onze Lieve Vrouw der Vissen en Timmermans.

     

    Praten met Frans Verstreken  -  1973   door Hub Hechtermans

     

    EEN VAN DE MEEST GELEZEN SCHRIJVERS.

         Felix Timmermans is zeker een van de meest gelezen Vlaamse schrijvers, zowel in Vlaanderen als in Nederland. De werken van deze Lierenaar werden trouwens uitgegeven te Amsterdam bij van Kampen en Zoon en de voornaamste, zoals Pallieter, Met kindeke Jezus in Vlaanderen, De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt, Pieter Breughel, De harp van Sint Franciscus, Boerenpsalm e.a., kregen tientallen herdrukken. Er kwamen daarbij nog vertalingen in het Duits, Frans, Engels, Spaans, Portugees, Italiaans, Zuid-Afrikaans, Esperanto, Zweeds, Fins, Deens, Noors, Tsjechisch, Sloveens, Servokroatisch, Hongaars, Pools, Lettisch, Litouws, Bulgaars, Roemeens, Hindi, Japans, Chinees, Hebreeuws, enz...

         Een tiental van zijn boeken of novellen werden omgewerkt tot toneelstukken. Zo kende «En waar de ster bleef stille staan» een nooit geëvenaard succes, vooral dank zij de honderden opvoeringen door «Het Vlaamsche Volkstoneel» Maar, als er bij Timmermans ooit iets behekst geweest is, zegt Pater L. Vercammen in zijn onlangs verschenen boek over de schrijver, dan zijn het de pogingen om zijn werk te verfilmen. En toch werd een van de novellen uit «Het Keerseken in de Lanteern» (1924) op een ontroerend mooie wijze op het scherm gebracht van de Vlaamse T.V. door Kineast Frans Verstreken.

    Het verhaal n.l «Onze-Lieve-Vrouw der Visschen », dat we op de volgende bladzijden, een beetje ingekort, weergeven.


             Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    O.L. VROUW DER VISSEN

         We dachten dat het wel leuk zou zijn voor onze lezers, wanneer we eens even over het ontstaan van die film konden praten met de kineast. «Heel gaarne, zei hij aan de telefoon, maar we staan klaar om op vacantie te gaan.» Er was een korte aarzeling aan beide kanten. En dan : «Och kom toch maar, het zal wel lukken.» En het lukte inderdaad! Trouwens, ik hoefde niet veel vragen te stellen, vermits Frans Verstreken de ganse geschiedenis over het ontstaan, de inhoud en het doel van de film heeft verwerkt in een even mooi albumboek Onze-Lieve-Vrouw der Vissen. uitgegeven in 1968 bij Sanderus, Oudenaarde, maar nu verkrijgbaar bij Desclée De Brouwer te Brugge.

     

         Naast een inleiding door Maria Rosseels en de novelle van Felix Timmermans, schrijft Frans Verstreken over: "Timmermans verfilmen", "Tussen projekt en projektie", "Inspiratiebronnen", en hij bestuit met een historische studie over "De moedige bootvissers" van de Nete. Het filmverhaal en de geschiedenis er omheen wordt visueel weergegeven door een vijftigtal prachtige foto's, waarvan er een aantal in dit nummer zijn opgenomen. Daarnaast krijgen we nog als illustratie de originele tekeningen van Felix Timmermans-zelf en van «Steven» Wilsens. Een uniek geschenkboek dus in dit Timmermansjaar.

    Formaat: 21,5 x 26,5 cm, 190 pag, gebonden, 450 F.

     

    WIE IS FRANS VERSTREKEN ?

         Frans Verstreken werd geboren in 1923 te Lier: "We kennen de familie Timmermans heel goed." Hij woont in een gezellig huis, met echtgenote, twee dochters en een jonge, speelse jachthond, vlak achter de Begijnhofkerk : «Nog nooit had ik zo dicht bij huis gefilmd als voor O.L.-Vrouw der Visschen.» Zeventien toen de oorlog uitbrak, moest hij noodgedwongen zijn universitaire studies onderbreken, was trouwens voorbestemd om zijn vader op te volgen in een textielhandel, maar ontmoette na de oorlog Bert Leysen, die hem vroeg of hij niet wilde filmen voor de B.R.T.

         Hij voelde er wel voor en het werd vlug een succes. Zijn ornithologische films «Steltlopers in de Polders», 1958, en «De grote vlucht», 1962, werden bekroond op Nationale Festivals te Antwerpen. Sabam kende hem in 1964 de Gerard-de-Boeprijs toe voor zijn gezamenlijk filmwerk. In 1966 kreeg hij voor de tweede maal te Antwerpen de Grote Prijs voor de documentaire film met «Hoedje van Papier». En in 1968 werd zijn nieuwste fictiefilm «Onze-Lieve-Vrouw der Visschen», tijdens de XVIII de Internationale Filmweek te Brussel, begiftigd met de prijs van het Commisariaat-Generaal van Frankrijk voor de beste film met een literaire bijdrage.

         Het werd tevens ook zijn laatste filmbijdrage : «Als ik iets maak, wil ik het zo goed mogelijk doen. Ik heb een hekel aan improvisatie. Ik bereid mijn werk uiterst secuur voor. Het woordje "ongeveer" staat niet in mijn vocabularium. De jongere generatie vindt dat wat overdreven. Vooral voor een T.V.-film is men nogal vlug tevreden. Men kan of durft ook geen grote budgetten besteden aan kunstprestaties. Nu werk ik mee aan « Postillon » van Jan Lambin en ik doe het gaarne. Ik heb trouwens in mijn leven altijd getracht te doen wat ik gaarne doe. En daarom ook heb ik Felix Timmermans willen verfilmen.»

         Toen de B.R.T. Frans Verstreken vroeg een korte fictiefilm te realiseren naar een werk van een Vlaamse schrijver, was zijn keuze vlug gedaan : Felix Timmermans natuurlijk !

    « Ik nam nog eens heel zijn œuvre door. Zijn grote werken werden al aanstonds uitgeschakeld : het moest immers een korte film zijn. Ik zocht dan bij voorkeur een niet al te bekende novelle. Tenslotte hield ik O.-L.-Vrouw der Visschen over.

    De filmdienst van de Vlaamse T.V. aanvaardde.»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
    Frans Verstreken in gesprek met Jos Henderyckx 


    DECOR EN VOLKSVROOMHEID

         Met Gaston Durnez stak hij het scenario in elkaar. De film zou gedraaid worden in het milieu-zelf waar de schrijver zijn vertelling had gedacht : het Begijnhof, de Nete en de oude stadskern. Ze lagen vlakbij en er was gelukkig nog niet zo heel veel veranderd sinds de tijd dat Felix Timmermans Vettigen Teen liet vissen gaan.

         « Ik zou haast zeggen : het decor werd mijn hoofdvedette. Ik geloof nog in de plastische schoonheid en de dwingende uitdrukkingskracht van het beeld, in een sfeerscheppende fotografie. Om de Timmermans-evocatie bewust een archaïserende tint mee te geven, liet ik met opzet de titel : « Onze-Lieve-Vrouw der Visschen » in oude spelling op de generiek verschijnen. Ook de processiegangers bidden het weesgegroet in de oude versie... »

         Van mevrouw hadden we ondertussen een kop koffie gekregen. Je zou met Frans Verstreken uren kunnen praten over het werk van de Fé. Tegen de muur hing een van zijn gekleurde pentekeningen : echt op zijn Timmermans: een gezonde, dikke doedelzakspeler ligt onder een boom, waarin een O.L. Vrouwbeeld staat. Ik merk op dat Felix Timmermans zo vaak O.L. Vrouw « geschilderd » heeft, zowel in zijn pentekeningen als in zijn literair werk.

         Frans Verstreken reageert: « Inderdaad, Felix Timmermans was zelf een zeer vrome man. Zoals ge wel weet hield hij veel en oprecht van Maria, maar hij wist ook dat deze Mariadevotie bij het gewone volk zeer diep geworteld was. Ze vereerden haar op zo een wijze, dat men, vooral met onze ogen gezien, op sommige ogenblikken nauwelijks de grens kon leggen tussen geloof en bijgeloof. In het gekozen verhaal is de hoofdfiguur Vettigen Teen niet overdreven vroom.

         Als gewoontebidder gelooft hij met de eenvoud des harten. Zijn kinderlijk Godsvertrouwen en zijn diep geworteld bijgeloof zijn met onzichtbare draden verstrengeld. De ondertoon van het luchtig verteld religieus thema is eigenlijk tragisch. Vettigen Teen gaat immers ten onder aan zijn eerste grote misstap. Mij betaalt zijn ondoordachte diefstal zelfs met de dood, ondanks de teruggave en zijn openbare schuldbelijdenis, gedicteerd door zijn honger naar God. »

     

    VETTIGEN TEEN EN HET MARIABEELD

         Wij kijken naar de prachtige kop van de hoofdfiguur : Jos Henderyckx uit Lier, een metaalbewerker, die nooit voor een camera had gestaan. Maar eens in zwarte trui en fluwelen broek, met pet en klompen en een stoppelbaard van drie dagen werd hij een levensechte Netevisser. Productieleider Jef Bruyninckx was dan ook in de wolken met deze Vettigen Teen, die als het ware spontaan aanvoelde en deed wat men van hem verwachtte. En toch liep niet alles van een leien dakje.

         In zijn boek vertelt Frans Verstreken met de nodige humor alle mogelijke tegenslagen vanaf de ziekte van de hoofdakteur tot en met de haast hopeloze strijd tegen het Belgisch zomerweer, dat slechts twee dagen zon bood op zeven weken! Je staat er gewoon paf van, wanneer je bedenkt hoeveel maanden werk, hoeveel kilometers filmband, hoeveel inspanningen en sommen geld er nodig zijn om tenslotte te geraken tot een eindmontage van 1393 meter, die men in 38 minuten afdraait Het meest van al interesseerde mij echter, in verband met ons Mariatijdschrift : het O.L. Vrouwebeeldje en zijn geschiedenis.

         Op nog geen honderd meter van het huis van Frans Verstreken rijst de monumentale ingangspoort op van het Begijnhof met ernaast een kapel, in de muur gemetseld. Achter de glazen deur ziet men een gotische Madonna in gepolychromeerd hout, 84 cm hoog. Op de linkerarm draagt ze het Jezuskind en in de rechterhand houdt ze een scepter. Ze dateert waarschijnlijk uit de XlVe eeuw.

         Onder de kapel staat de tekst: « O Honing zoete beeld, uit Holland langs de baren der zee hier aangespoeld en in ons stad gevaren, ons tegen oorlog en tegen pest bevrijd, in allen nood ons Moeder van remedie zijt.» En verder: «Al die hier zullen bidden ter eere van Maria 7 paternosters en 7 Ave Maria, alle Zaterdagen, alle Zondagen, alle Heiligendagen, alle Dinsdagen en Vrijdagen, zullen iederen keer, veertig dagen aflaat verdienen ».

         Frans Verstreken ging zelf te rade bij Pastoor Biermans, die zegt : « Sommigen beweren dat het beeld van Antwerpen afkomstig is en aldaar tijdens de beeldenstorm in de stroom zou zijn geworpen en via de Schelde, Rupel en Nete hier aangespoeld. Anderen veronderstellen dat het ten tijde van de Godsdienstberoerten uit Nederland hier werd aangevoerd. Vermoed wordt, dat de Lievevrouw rond 1690 op de huidige plaats van verering is opgesteld.»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         In «Mijn Vader» vertelt Lia Timmermans, hoe zij vaak samen als kind met hem door Lier wandelde. « Zo kwamen wij aan de schone Begijnhofpoort. Ernaast stond in een glazen kast in de muur de « Zingende Onze Lieve Vrouw ». Wij kregen elk een kwartje om in het offerblok te steken en luisterden aandachtig, het oor tegen de spleet van de offerblok geduwd, of wij niets hoorden. « Pa, ik hoor niets » - « Dat komt omdat ge op iets anders denkt; luister nog eens goed ». En ja, dan hoorden wij toch precies een gezang komen van heel uit de verte...

    Het was dat beeld, dat vader inspireerde voor zijn novelle « Onze Lieve Vrouw der Vissen ».

     

    IN DE FANTASIE VAN TIMMERMANS

         «Timmermans had een geweldige fantasie, glimlacht Frans Verstreken, je merkt wat hij aan zijn dochtertje vertelt over de « Zingende Lieve Vrouw ». Het beeldje van het Begijnhof verandert bij hem ook voortdurend van gedaante». In zijn Pallieter vertelt hij b.v. dat « vier struise kwezels, met maagdenkleren aan, waarvan de mouwen te lang waren », dit beeld «gezamen op een berd droegen, dat met lederbeslagen krukken op hun schouders rustte.

    Het was hier ten tijde der Spanjolen aangespoeld en werd nu vereerd, wel veertig uren in de ronde, voor het keren van de jaren.

         Het was de Honingzoete maagd uit Holland langs de baren der zee aangespoeld en in ons land gevaren ». In de olijke fantasie van Felix Timmermans kromp het beeld echter ineen tot «een blauw geschilderd Lievevrouwken van een duim groot», dat dan gedragen wordt door die "vier struise kwezels" ! In Onze-Lieve-Vrouw der Vissen maakt hij er een "zilveren" beeld van. Het moest immers door Vettigen Teen voor veel geld kunnen verkocht worden.

    En het werd een stuk kleiner dan het echte beeld, omdat de visser het onder zijn jas moest wegsteken ! «Voor de film, vertelt Frans Verstreken, gebruikte ik een gelijkaardig beeldje in gebakken klei, dat met bladzilver werd beplakt en van een ouderdomspatine voorzien.

    Een vissersbootje op schaal verving de scepter. Maar dit holle beeldje was te licht, zodat we het met loodkorrels moesten vullen om het onder water te laten zinken. »

         Dit alles kan men trouwens lezen in het mooie boek : «Onze-Lieve-Vrouw der Vissen». Frans Verstreken heeft gefilmd en geschreven met dezelfde warme liefde voor zijn volk en zijn stad als Felix Timmermans. Daarom ook was zijn film zo poëtisch en ontroerend schoon, vol verstilde, milde humor.

     

         Hij-zelf besluit: «Timmermans boeit buiten de grenzen van tijd of plaats.

    Zijn meeslepende, blijgeestige vertelkunst voldoet aan de menselijke drang naar goedheid en schoonheid. Zijn ongeschonden levensvreugde draagt zich bij de lezer over in een broos geluksgevoel. De Lierse schrijver is een belijder van het leven dat waard is geleefd te worden. Met mijn film "Onze-Lieve-Vrouw der Visschen" hoop ik de toeschouwer met een glimp van deze Timmermansiaanse blijdschap te verrijken. » Wij mogen gerust zeggen dat Frans Verstreken daarin geslaagd is. En, wie weet, krijgt hij, vroeg of laat, toch nog eens de gelegenheid, om de levensvreugde van Felix Timmermans door een nieuwe film aan de mensen van deze tijd te brengen.

    *******

    Het kort verhaal :

         Vettigen Teen, de visser, met zijn vermiljoen gezicht en zijn witten stoppelbaard, had het zilveren O.L. Vrouwenbeeld gestolen uit het glazen kapelleken der Begijnhofstraat. Och, 't was zo rap gegaan, 't lag in zijn armen zonder hij 't zelf wist, alsof het er in gesprongen was.

         Alle dagen als hij met zijn netten naar de Nethe ging, bad hij voor het beeld drie weesgegroetjes om een goede visvangst te hebben. En terwijl hij nu weer te bidden stond, in de avondschemer, zag hij de glazen deur wat open staan. Alvast had het nonneken, dat het beeld moest verzorgen met verse bloemen, de deur vergeten terug op slot te doen.

         Vettigen Teen zag onder het bidden met zijn wimperloze oogskens eens sluw rechts en links. Er was geen levende ziel in de straat, niets dan een wit, mager hondeken, dat zoekend in de goot liep. En Vettigen Teen zijn gedachten wierden doorbliksemd met al dat zilver, dat zo maar om te nemen was. Dan zou hij nooit meer moeten werken, en kost hij alle dagen vlees eten.

         « Gebenedijt zijt gij boven alle vrouwen », en wip! Vettigen Teen wipte naar omhoog, en ach ’t was rapper gedaan dan hij dacht, 't beeld zat onder zijnen naar vis riekenden frak.

    Hij had medeen al groot spijt over hetgene hij gedaan had, en stotterde onderwegen : «Dief, dief! Moest ik daarvoor zo oud geworden zijn!» Hij kreeg nog goesting het beeld weerom te dragen. Maar men moest hem eens betrappen, als hij het terug in 't kapelleke zette! Al zou hij ook zeggen dat hij het op de vest gevonden had, ze zouden hem niet geloven, ze zouden hem uitpersen met vragen, en voor twee jaar kost hij dan in 't gevang gaan zitten. Hij moest van ’t beeld afgeraken, daar was lezen noch bidden voor.

     

         Hij ging naar de Nethe en stapte in zijn rottend schuitje, vaarde wat verder op, achter het Begijnhof en liet daar het beeld aan de twaalf fezelende populieren, juist bij den derden populier, in het water zinken.

    « Later zal ik het wel eens boven halen, en dan zijn we rijk », zei hij, als verlicht en gezuiverd van vrees, nu hij het beeld niet meer zag of voelde. Dat er uithalen was voor hem iets van niets. Vettigen Teen kon geen streek zwemmen, maar wat hij kon, dat was onder het water doorwandelen, van den enen oever naar den anderen. Dat had hij dikwijls genoeg gedaan, vroeger, als hij nog geen schuitje had, en naar het fort ging vissen. Om dan bij de weerkomst genen omweg langs de brug te maken, stapte hij eenvoudig het water in, wandelde er onder door, en kwam er op den anderen oever weer uit, nog gemakkelijker dan dat hij door een mistlucht ging.

         En met nieuwen moed begon Vettigen Teen daar ter plaatse te vissen. Hij liet het net omlaag rollen, en wachtte terwijl hij naar de maan zag. En hij trok op. Maar God van de zee! Wat was me dat! Vettigen Teen trok, en sleurde aan het net, en kreeg het maar niet boven, alsof er een heel kanon in lag. Het schuitje kapte er van naar voren. « Mijn netten! mijn netten!» riep hij, en uit vrees zijn netten te verliezen, krampte hij al zijn krachten samen, alle spieren spanden rond de trillende beenderen, de aderen borstten haast, zijn dunne buik trok ervan in bollen, en hij trok, trok maar; 't ging, en daar glinsterde in den maneschijn een net toptig vol spartelende, kletsende vis ! Vettigen Teen riep van blijdschap, rilde op zijn benen, en hij schepte al die vis in zijn schuitje, zo vol, dat er wel twintig kilo's van den hoop terug in 't water slibberden...

     

         Den anderen dag, na den voordeligen verkoop van den vis, was heel het huishouden van Vettigen Teen zo zat als sneppen, en gingen ze dansend achter een harmonicaspeler de stamineekens af. En met de schemering blaasde de gazetverkoper op zijn horen en riep : «Leest de Lantaren van Antwerpen! De wonderbare visvangst in de Nethe, en den groten diefstal van de zilveren Lievevrouw!» In de gazet stond te lezen dat de Heer Verschaeren, bijgenaamd Vettigen Teen, wonende Ooievaarshalsstraatje nr. 3, 300 kgr. modelvis had gevangen inde wateren der Nethe. En over de verdwijning der zilveren O.L. Vrouw wist het blad te melden dat men op het spoor der daders was. Andere vissers die gewoonlijk verder op de Nethe lagen, en gisteren geen dikkoppeken gevangen hadden, probeerden vandaag ook eens bij de twaalf populieren, en bij elken trek een vol net!


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Het nieuws van het vissenwonder liep lijk een rap water in alle huizen. Heel het stadje ging naar de Nethe zien. 't Volk stroomde uit rijke en arme mensenstraten, de dijken zagen zwart van het volk. Velen liepen naar huis om emmers, manden, kuipen en kruiwagens te halen, 't Was overal een mild geschep van vis, uit het water der Nethe langsheen de twaalf populieren, en diegenen die geen emmer of een ander schepmiddel bij hadden, vongen de vis zo maar in hunnen hoed of in hun klak. Het eigenaardigste van 't geval was, dat eens voorbij de populieren er nog geen gram vis te vangen was.

         Vettigen Teen, die het vernomen had dat anderen op zijn plaats nu aan 't vissen waren, kwam met zijn zatte familie afgesakkerd, en wou elken visser weg-jagen, maar hij wierd vierkantig uitgelachen. Het water was van elkendeen. En iedereen, zelfs de allerrijksten deden een schep, en er wierd dien avond en dien nacht en den morgen daarop zoveel vis gevangen, dat heel de stad geurde naar gebraden, gekookte en gestoofde vis. En als Vettigen Teen met zijn vollen stootwagen aan de deuren kwam leuren, zei men afwerend :

    « Ach ventje, w' hebben maar naar de twaalf populieren te gaan, en dan hebben w' een volle kuip. » Hij verkocht voor geen vijf centen meer, en kost de schone vangst op de vuilnishopen der Kesselsche poort gaan schudden.

         Vettigen Teen zat nu heelder dagen t' huis in een hoeksken te duizeneren. Och had hij maar van die visvangst aan niemand iets gezegd, had hij maar zo hard tot zijn vrouw dien avond niet geroepen, dan waren ze nu zo rijk als de zee diep is. Nu was alles naar de vaantjes. En plots richtte hij zich op : «En als ik wil is 't met dit vissen uit (dan vangen ze nog geen spiering meer! » « Hoe ? » vroeg het wijf, dat bars was om de armoede. Maar hij zei niets en zonk terug in zijn hoeksken en snikte achter zijn vingers. « Gij zijt zot », zei het wijf.

         Ja, Vettigen Teen was stillekens aan gaan begrijpen waarom er daar zoveel vis gevangen wierd. Er knabbelde een muis aan zijn geweten, die hij er niet kost afslagen. Vettigen Teen vermagerde en uit berouw om den diefstal, bad hij heelder uren, opdat men het zilveren Lievevrouwken toch maar zou vinden! Maar zelfs geen mens dacht er op dat het daar zou kunnen liggen...

         Toen nam de vrome Pastoor van 't Begijnhof een laatste hulp om het beeld te vinden.

    Men zou negen dagen achter elkaar, drie keer een processie rond het Begijnhof doen.

    Het was een schone processie, waar al de processies der andere wijken met hunne oude vlaggen, heiligenbeelden en standaarden aan mee deden. Al de kloosterlingen der stad gingen er mee in, al de Lievevrouwen uit de kerken en kapellen wierden in den stoet gedragen, en elk vroom mens, die mee in de processie ging, droeg op raad van den Pastoor, de Lievevrouw van zijn huis in zijn armen, en een kaarseken in zijn hand.

         Het was ontroerend te zien, die stoet van honderden Lievevrouwen, die naar hun verloren zuster zochten. De processie was zo lang dat het begin het einde raakte. Ze deed telkens drie ronden rond het Begijnhof, en telkens kwamen ze aan de twaalf populieren, waar maar aanhoudend gevist wierd door honderden schuitjes uit andere steden. Vettigen Teen ging mee in de processie en droeg een klein pleisteren beeldje van O.L. Vrouw, en bad dat zij, maar niet hij, het zilveren beeld zouden vinden. En telkens hij voorbij de twaalf populieren kwam kreeg hij een brandende pijn in zijn hart. Maar hij dierf niets zeggen, er zelfs niet op zinspelen, uit vrees voor het gevang.

         Acht dagen ging de processie zo al zonder baat, en op die enkele dagen was Vettigen Teen voorover gegroeid, en haast drie keer zo oud geworden. Den negenden dag, na de noen, ging weer de juwelige ring der processie drie keer rond het Begijnhof, en bij den derden keer stond het geweten van Vettigen Teen in een zotte vlam. Hij kon niet voort als hij aan de twaalf populieren gekomen was. Zijn bloed was lood. Hij klemde zijn mond toe uit vrees voor zijn woorden, maar zijn lippen wierden opengeperst. Met zijn bruine hand wees hij naar den derden populier en riep : «Ginder! ginder, ginder! In het water zie ik ze!» Hij liet het plaasteren O.L. Vrouwenbeeldeken vallen, stapte den dijk af, en wandelde het water in.

         't Was plots een gespannen stilte, duizend gerokken halzen, open monden en verbaasde ogen. En daar dook langzaam de zilveren Lievevrouw boven 't water, dan de handen van Vettigen Teen, dan zijn vermiljoen gezicht en dan hij helemaat. Een luid gejuich kraakte los, heel de velden schalden. Men trok hem den dijk op. Maar Vettigen Teen bleef liggen, voor drie kwart dood. De Pastoor kwam bij, ontving het zilveren beeld en kuste het, en gaf het voort aan den koster om Vettigen Teen zijn biecht te horen.

         En terwijl het volk golfde naar den koster om het beeld te zien, die het met zijn zakdoek op het kruis gebonden had, en het zo in de hoogte stak, als een zilveren vlam ; terwijl de massa knielde, sprak Vettigen Teen, in den arm van den Pastoor gelegen, zijn biecht, en vertelde zijnen diefstal en zijn berouw.

         De Pastoor vergaf hem zijne zonden, en brak een stukste van de glorierijke hostie uit de remonstratie, en gaf het hem te nutten.

     

         Toen stierf Vettigen Teen. En zie! terwijl men daar rond de weergevonden O. L. Vrouw in massa bad, terwijl hier Vettigen Teen wierd weggedragen met een zakdoek over zijn dood hoofd, trokken de vissers hunne netten omhoog, en daar was niets meer in! niets! nog geen visken van deze schrijfpen groot... !

     

    **********

    12-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!