Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    11-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tony Bergmann-hulde, 1935 - Felix Timmermans

    Tony Bergmann-Hulde te Lier  -  1935.

     

    Rede uitgesproken door Felix Timmermans. Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.

     

         Toen ik nog een klein manneken was, waren mijne ouders bij hunne kantfabricatie nog een winkel van pereltjes, pailletten en tulle begonnen. Onder de klanten was er een oude, slanke Dame met het haar in bekskens, die nu en dan, alleen, of van hare eenige dochter vergezeld, bij ons in den winkel kwam, om het eene of het andere modeartikel te koopen.

    Het gebeurde soms dat zij zich liet aanvoeren in een rijtuig met twee paarden bespannen.

    Die dame bleef dan immer met mijn moeder lang vertellen over den goeden ouden tijd.

    Als kind schonk ik daar natuurlijk weinig aandacht aan. Ik wist dat zij een der voornaamste dames der stad was, en dat de kinderen zich haren naam toeeigenden, als ze ‘rijke madame’ speelden, en een huis met gordijnen op den grond teekenden.


    lier.jpg   staes.jpg

        
    Doch op een keer toen ik zoowat belangstelling in boeken en menschen begon te krijgen, zei mijn vader : Die dame is de weduwe van den grooten schrijver Anton Bergmann, die de Geschiedenis van Lier geschreven heeft, het boek Ernest Staes en nog vele andere prachtige vertellingen. Dat boek Ernest Staes moet ge eens lezen. Daarin komt het verloop van een schoone vrijage voor, tusschen twee kinderen, waarvan mevrouw Bergmann de geliefde Bertha is.

         Ik seffens op zoek naar dit boek. Ten eerste om de schoonheid van 't boek zelf, ten tweede om iets te kunnen lezen over iemand, die nog leefde en bij ons kwam, en dan ten slotte ook om die vrijage. Ik kon het boek niet in handen krijgen. Ik klampte mij dan maar aan mijn vader vast, daar hij zoo goed vertellen kon.

    En heel het boek ontrolde zich dan genoeglijk aan ons geestesoog.

     

         De kinderen luisterden als hij vertelde van de goede tante, die in het Pannenhuis woonde met Mie, de meid en Man, den trouwen poedelhond, en van hare ontroerende droeve liefdesgeschiedenis met den armen Wilhelm; dan liepen bij mij en bij mijn zusters de tranen uit de oogen. Bij de episoden van de oortjesschool van mejuffrouw Monnier, en daar stond geschreven in het krijt dat Ernest met Bertha vrijt, en van het gevecht met den zoon uit den ‘Olifant’ die het ver zou brengen, wierd men jaloersch, dat men zelf zoo geen schoon liefdesgeschiedenis mocht beleven. Wij voelden zoo goed mee de donkere dagen van Ernestjes verblijf in de kostschool, dat men wenschte toch nooit naar een pensionnaat gezonden te worden, zelfs met de gewenschte liefdeshistorie erbij.

         Het geval van Mijnheer van Bottel, die goedige maniak, op zoek naar een stuk verloren grond, deed ons kinderen reeds aanvoelen hoe de menschen, spijts verstand en weelde, hun leven door kleine dingen verbitteren en vergallen. En bij de tafereelen uit het vroolijk studentenleven verlangde men reeds een groote te zijn, om ook zoo'n hevige dingen uit te steken. Als Ernest het tot advocaat brengt en verliefd wordt op de schoone Clara Adams, staat het hart stil om het lot van de kleine, lieve Bertha. Wat wordt er van haar? Maar het gevoel van medelijden wordt ondertusschen verdrongen door woede om het geval met het werkmansboekje en de huisjesmelkster, de kwade Mie Goedbloet, en er wordt gelachen en geweend bij de ruzie van Plus en Stuyck, van den otter tegen het venijnig serpent. En dan die schoone laatste droom, waarin de verzoening met het harde leven beleden wordt, en waarbij een zucht van verlichting het hart ontsnapt, wanneer men hoort, dat de aanwezigheid van de kleine, lieve Bertha, als een zegen over het leven van Ernest gewelfd staat.

     

         Na dat vader ons al die gevallen zoo warm en levendig had verteld, zaten wij hem droomend verbaasd aan te staren. Doch hij schudde ons wakker met te zeggen : Ge moet dat nu zoo allemaal niet gelooven. Dan wierd onze verbazing nog grooter.

    Hij gaf uitleg : Daar is fantazie en werkelijkheid dooreen gemengeld. Daarin zijn de smakelijke vertellingen en herinneringen van zijn vader gebrodeerd, evenals van vrienden en kennissen, met daarbij eigen leven en verzinsel. Alles wordt op en rond het leven van Ernest toegedicht, maar dit is nu juist de kunst, van leven en droom zoo dooreen te mengelen dat alles leven wordt.

     

    - Hebt gij dien mijnheer Bergmann nog gekend, vroegen wij.

    Heel goed, zei mijn vader, hij was slechts tien jaar ouder dan ik. Ik heb dikwijls mijnen hoed voor hem afgedaan, en nu en dan al eens met hem een woordeken gesproken.

    En dan onze vragen: Hoe was hij? wat deed hij? wat zei hij?

    En vader deed dan zoo goed hij kon de sympathieke figuur van Tony voor ons opleven.

         Het was een slanke, jonge man, met pekzwart krulhaar, een hoog, breed voorhoofd en schitterende zwarte oogen. Hij woonde als advokaat met vrouw en kind op de markt, schuins over den Eiken Boom, en nevens het groote huis van zijn vader, die burgemeester was van de stad. Men kon niet over Anton spreken zonder aan den vader te denken.

         Dat was niet alleen vader en zoon, dat waren dikke vrienden, bijna medewerkers in de letterkunde. In de haag die beider tuin scheidde was er een poortje waardoor ze gemakkelijker bij elkaar konden komen. Die vader Bergmann kon vertellen, zoo fijn, zoo boeiend en kleurig van taal, dat men zich de ooren van het hoofd luisterde. Het is van hem dat Tony het talent van schrijven en het geestig vertellen in het bloed heeft meegekregen. Lees later maar eens de Herinneringen van Vader Bergmann zelf en ge zult zien welk een innig verband van geest en uitdrukking er tusschen die twee is.

         't Waren twee advokaten, twee schrijvers, twee dichters en ook twee stevige Vlamingen. Een zeldzaamheid in dien tijd. Maar alles wordt klaar als men er maar even aan denkt, dat de groote strijder en voorvechter van het flamingantisme, Jan Frans Willems, met vader Bergmann saam les kreeg, samen opgroeide en later, toen Tony reeds jongen was, nog een trouw vriend en familiebezoeker was.

    - Ha! Dat was een schoone tijd, meende mijn vader, zooals iedereen de tijd van vroeger schooner vindt dan die van nu.

    Toen reed de diligentie nog tusschen Lier en Brussel, Lier en Antwerpen. En als ze ratelend, met fel getoet van den horen op de markt kwam aangeschommeld of weer met hetzelfde lawaai vertrok, wierden de gordijnen der deftige huizen even opzij geschoven en kwamen de kruideniers-, beenhouwers- en bakkersfamilies aan de deur om te zien wie af- of opstapte.

         's Avonds wierd er over die gebeurtenis, want het gaan en komen der diligentie was een gebeurtenis, bij pot en pint verteld in 't Groenhuis, d'Eiken Boom, De Valk, de Bellevue en 't Lieve Vrouwke. Daar kwamen de notabelen, de gemeenteraadsleden, de goe burgers, fijn kaartspelers, de beste smoorders, kerkzangers en Rhetorykers. Iedereen was lid van veel maatschappijen, maar 't waren altijd dezelfde leden onder een anderen naam.

    Op de markt is 't een schoon wonen. Daar is het stadhuis, de harmonietheater of kiosk.

    Alle straten monden er op uit, en hoe men ook in Lier wandelt, men komt altijd met of tegen goesting op de markt terecht.

         Alzoo had de schrijver Anton Bergmann van uit zijn venster een gemakkelijken en rijken kijk over de burgers. In een kleine stad kent men elkaar, zoodat er veel, maar weinig goeds, over elkaar gesproken wordt. Hij kende de menschen nog van naderbij, van uit zijn advokatenstudie. Een advokaat is zoo wat een halve biechtvader, die hun harten en kleine kanten doorgrondt. In een kleine stad is elke mensch voor een schrijver een open, wandelende roman. Ja Tony had veel stof tot vertellen. Hij zelf had daarbij schoone herinneringen aan een schoone jeugd, een vroolijk, fel studenleven, want hij stichtte met Julius Vuylsteke het beruchte ‘'t Zal wel gaan’. Hij had teedere herinneringen aan buitenlandsche reizen, die hij in Italië en de landen van den Rijn gemaakt had. Hij had vooral den schat der vertellingen van zijn vader. Maar dit alles zou nog niet veel geweest zijn, indien hij zelf geen krachtige verbeelding bezat en de zonnige geestigheid die ze humor noemden. Hij schreef liever dan hij pleitte, maar als het ging om een rechtveerdige zaak, om een verdrukte tegen een verdrukker, te verdedigen, dan was hij een vlam. Hij wierd geren gezien van alleman, vereerd en geprezen.


        
    Hij was wel langs de liberalen kant, maar zelfs de andersdenkenden waren blij hem te kunnen groeten, en hun neus krolde van fierheid als ze hem konden spreken. Hij was zeer geleerd en 't is zeer vreemd, hoe iemand die zoo rijk aan verbeelding is, die weelde op zij kan schuiven als hij de Geschiedenis van Lier schrijft. Toch is het geen bloote opsomming of overschrijven der gebeurtenissen, het is zoo levendig voorgesteld, alsof hij het zelf meebeleefd heeft en men leest het boek als een roman.

    Men zag het aan heel zijn postuur en voorkomen, dat hij een dichter en kunstenaar was.

    Dat blinkend oog, dat steeds scherp toezag, dat nu en dan eens weemoedig wegdroomde, en dan weer die stille glimlach van berusting op den mond.


    nazareth.jpg
                (Het hof van Nazareth. )


        
    Hij had er een genoegen in langs de stille straten te wandelen, nevens de vlieten, over 't Begijnhof en langs de wallen waar toen nog molens draaiden. Hij dacht misschien aan de voorvallen uit de geschiedenis die in dit of dat gebouw voorgevallen waren; hij zag als door-heen de muren en gordijnen de huizen binnen. Hij wist wie er woonde, en schiep met zijn verbeelding de eene of de andere scene, zooals de Lottospelers, in ‘Een schoone partij’.

         Hij groette de menschen heel vriendelijk, maar men zag seffens in zijn oog een curieus lichtje tintelen. Hem trof misschien een trek uit uw karakter of een geval uit uw leven om in zijn werk te brengen. Iets van Frans uit den Olifant. Er kwam een glimlach op zijn mond, maar die lach was nooit spottend, daarvoor was hij te edel en kende hij zich zelf goed genoeg om zijn eigen kleine kanten niet te zien. Maar vooral wandelde hij het liefste, of deed er zich in een open rijtuig naartoe voeren, naar zijn kasteeltje van Nazareth, over de Nethe aan 't begin der Kloosterheide. Daar in die vredige eenzaamheid, omgeven van een groot schoon park, zoo vlak bij de Nethe, te midden vijvers en grachten las en schreef hij meestal.

    Hij wandelde door de dreven, bewonderde de natuur en staarde over de uitgestrekte beemden naar de verre stad.

         In die natuurweelde, van groen en bloemen en vogelenzang, vond hij de noodige inspiratie en daar schreef hij het leven van Ernestje. Het was daar altijd geen eenzaamheid, op het kasteeltje van Nazareth, het was in die dagen een centrum van kultuur in het Vlaamsche land. Soms kwamen vele heeren te voet of per open calèche er naartoe, zooals prof. Paul Fredericq, Frans De Cort, Nicolaas Beets, Domien Sleeckx, Julius Vuylsteke en vele anderen. Het waren letterkundige dagen, dichtersdagen en 's avonds hoorde men over de Nethe, het geklang van menig schoon lied en meesleepende muziek.


        
    De letterkundigen vereerden hem. Want hij was als een lente in dien dorren tijd, toen er nog zooveel pompiersstijl en stadhuistaal uitgekraamd wierd. Het was de tijd der laatste rhetorijkers, die nog van goden en godinnen op den Olympos speelden, de tijd toen het werk van Bellens nog opgang maakte als ‘Giafar en Zaida of de Bouwvallen van Babiloniën’; toen men in den Eiken Boom nog opvoerde ‘Urbina of de Zegenpralende Onnoozelheid’ waarin zoo maar op 't eerste zicht aan de bedelares Urbina de liefdesverklaring van den rijken jongeling Oron voorkomt. ‘Ziedaar een almoes schoone roos.

    Urbina: Verschoon uw dienstmaagd die met ootmoed dan ontvangt dees gift, daardoor verhopende den menschenlist t'ontvluchten.

    Oron: Ach zoete rozenmond, ik bid u, wil niet duchten, gij zult mijn bedgenoot en waarde huisvrouw zijn’.


        
    Zoo trok men toen het leven op flesschen. En te midden van die papieren bliksems en valsche baarden ontstonden de frissche Twee Rhijnlandsche novellen, Schetsen en vooral de levendige Ernest Staes! Het schoonste boek van dezen schrijver, maar helaas ook het laatste. Want terwijl hij nog aan het werk bezig was, wierd hij ziek. Doch energiek als hij was, liet hij zich niet ontmoedigen. En Mijnheer de Dood, bleef om zoo te zeggen, op een hooger bevel wachten tot het boek gansch af gedrukt was. De dood liet zelf toe, dat de zieke dichter van alle kanten den lof vernam die het boek ten deel viel. Tony had op zijn ziekbed nog een wensch, het oordeel van Nicolaas Beets te mogen kennen. De heetverlangde brief kwam, een zeer schoone en juichende brief.

    De brief was in huis, maar de Dood liet niet toe dat Anton er nog kennis kon van nemen.


                               novellen.jpg
     

         De doodsstrijd was begonnen. En de Dood won het.

    Ja, dan wist mijn vader nog veel over de schoone begrafenis, het geweldig veel volk en de vele redevoeringen te vertellen.

         Natuurlijk dat ik de plaatsen wenschte te kennen, waar Tony zijn personen had laten optreden. En zoo op kleine wandelingen met mijn vader, of op aanduidingen van hem, kon ik mij het decor, en de personen uit zijn werk veel levendiger voorstellen. Zoo zag ik het Pannenhuis, waar de goede tante woonde. En was het de goede tante zelf niet, die ik in het huis van Anton's geboorte, in de Lisperstraat, altijd voor het venster zag zitten? die oude dame met nog krullen à la Louise-Marie? Madame Moriaan? De oordjesschool was juist in den binnenkom van het Begijnhof, maar de verbeelding van Tony wenschte of dwong hem er toe, die school op den hoek van Hemdsmouwstraatje te plaatsen. Aan 't zoete Naemken op den Grachtkant waar hij Bertha liet wonen, ging ik met vrienden onder de kalk zoeken of er de zwarte letters niet meer te vinden waren van: hier staat geschreven in het krijt, enz.

         Er was niets meer te vinden, misschien was het met wit krijt geschreven. Ik wandelde dikwijls met de vrienden eerbiedig rond het hof van Nazareth, als rond een heilige plaats.

    En door vereering en navolging gedreven, schreven wij onder de vrienden een prijskamp uit, wie het beste zijn eigen liefdesgeschiedenis kon te woord stellen.

    Ik weet nog goed, ik was een van de eersten.

     

         En eindelijk heb ik dan het boek in handen gekregen. Dat heb ik niet gelezen. Dat heb ik gevreten. Dat heb ik herlezen en nog eens herlezen. Daar heb ik op na verteld, op na gebrodeerd. Dit boek was als een lamp in wier licht ik menige mijner eerste vertellingen schreef.

    Het is voor mij en voor die van Lier, en voor die van buiten Lier, en voor die van heel het Vlaamsche land, een frissche bron geweest waaraan wij gulzig hebben gedronken. Een heel geslacht heeft zich verzadigd aan dit werk.

         Wij zijn er terug van op onze beenen gaan staan, waar we vroeger op een koord liepen. Het moest van dat moeilijk zijn, lijk met de handen overeen piano kunnen spelen. Ha! na heel den bombast krijgen wij ineens en onverwacht daar zoo een een voud, een klaarheid, direct van het hart op het papier. Het was als een morgen met al zijn frischheid en al zijn aromen. Het geurde naar de boomen en het water in wier omgeving het werk was ontstaan.

         Met Gezelle, Conscience vormt Tony het Klaverdrieblad van dien tijd. Hij is als een De Braekeleer die ook door waarheid en oprechtheid en eenvoud ons uit de formidabele gefronste wenkbrauwenkunst hielp. Tony kan, wat onderwerp en uitvoering betreft, de De Braekeleer der Vlaamsche letteren genoemd worden.

         Het werk van Tony staat. Er is haast een eeuw voorbij en nog is het bloeiend en onverslenst. Waar intusschen massa's boeken als oud bier zijn verschaald, perelt in het werk van Tony nog het leven als een genot en schoonheid voor onzen geest.


    ks54.jpg
     

         Elke generatie is nochtans anders. Wij zijn ook anders, en houden er andere manieren van uitvoeren op na. Die na ons zullen, God dank, ook anders zijn.

    Doch de kwestie is niet van anders te zijn, maar of we iets levends en blijvend levends brengen. En dat heeft Tony gedaan! En het is daarom dat ik zijne nagedachtenis dank en vereer, in naam van heel het vlaamsche volk.

     

    ******

    11-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams-nationalist - José De Ceulaer

    Felix Timmermans, Vlaams-nationalist

     

    Uit ’t Pallieterke  -  17 juli 1986 door Wibo (= José De Ceulaer)

     

         Op 22 augustus 1897 werd in Lier het standbeeld van Kanunnik Jan-Baptist David onthuld. Daar ging een stoet aan vooraf, waarin 35 Lierse verenigingen (waarbij zowel de Leopoldisten van twee verschillende stamlokalen als «De Onvermoeibare Lijnvisschers» en «De rechte Lijnvisschers») en 97 «Vreemde Maatschappijen» opstapten. Daarna was er een feestmaal, waarop de ministers Begerem en Schollaert aanwezig waren. Aan de wanden van de feestzaal hingen opschriften als «Vlaanderen den Leeuw», «In Vlaanderen Vlaamsch!» en «A.V.V. - V.V.K.» De volgende dag hield Hugo Verriest een toespraak in aanwezigheid van Kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen.

         Felix Timmermans was toen 11 jaar. Hij was leerling aan de «Ecole moyenne de 1'état.» Zoals in vele andere scholen was daar het «signum» nog in gebruik : wie erop betrapt werd zijn moedertaal te spreken, moest zolang elke dag straf schrijven tot hij een medeleerling op dezelfde euveldaad betrapte en het «signum» kon doorgeven.

                       Afbeelding op volledig scherm bekijken 

    «Die man' van de lion»

         In een artikel voor het dagblad «De Schelde» heeft Timmermans later (op 7 juli 1935) verteld dat hij behoorde tot een groep leerlingen die het vertikten het signum door te geven en nog liever straf schreven — als schoolknaap moet hij dan wel een vruchtbaar schrijver geweest zijn! Nu waren er in zijn school een twintigtal Waalse leerlingen — waar die vandaan kwamen, heeft hij er niet bij verteld — en die noemden de jongens die tot de groep van Felix behoorden: «die man' van de lion». Onder de leraren was er geen enkele met een greintje flamingantisme, maar ze waren er ook niet tegen : ze waren niets. Alleen de direkteur «sprak al eens over Vlaanderen, in 't Frans en in 't Vlaams». Op een dag kwam die brave man op het idee de klas van Felix op de prijsuitdeling een lied te laten zingen met deze aanhef :

         «Wat was den kreet der vaadren ? Vlaanderen den Leeuw !...»

    Het lied moest in twee stemmen gezongen worden, maar geen van de twee bleek voor Felix geschikt, zodat de muziekleraar hem verbood zijn mond te openen. Gefrusteerd, maakte Felix daarover zijn beklag bij de direkteur. Die vond er iets op. Aangezien Felix de grootste van zijn klas was — en misschien ook wel de oudste, want hij moest wel eens zittenblijven, zou hij in het midden van de groep mogen staan en tijdens het zingen van het refrein met de... Belgische vlag zwaaien. Op de dag van de prijsuitdeling bleef Felix thuis.

         Maar de volgende dag kwam hij met «die man' van de lion» bijeen om vakantieplannen te maken. Ze zouden in de bossen van Bouwel de «Slag der Gulden Sporen» gaan overdoen. Daarvoor naaiden hun zussen een zwarte leeuw op een gele vlag. Met die vlag in top reden Felix en zijn kameraden per char-à-bancs naar Bouwel. Er werd «strooike» getrokken en na de eerste «Slag» werden de rollen omgewisseld, zodat ze om beurten bij de overwinnende Klauwaerts konden zijn, want natuurlijk hadden ze afgesproken dat de Leliaerts in het Kempische zand moesten bijten.

     

         Uiteraard was de Vlaamse «strijd» waarin de schoolknaap Timmermans zich toen wierp, slechts een spel. Maar wanneer hij het in 1935 vertelt, voegt hij eraan toe : «De tijd verslindt veel. Veel mannen van de Leeuw zijn niet meer gelijk weleer. Het vuur is uitgedoofd, of ze zijn zelfs naar die van de Lelie overgegaan. Maar de enigen, en ik reken er mij gelukkig bij, die van de Leeuw zijn gebleven, zien thans ook, met een hart dat vurig brandt voor het schoon Vlaanderland, hoe ons volk groeit naar zijn vrijheid en zijn eigen macht! Neen, het is geen droom geweest, geen ijdel spel, men voelt het aan alles, die van de Leeuw gaan het winnen, spijts alles! En dit te voelen doet zo goed als men zulks van kindsbeen af gehoopt en gewenst heeft.»

     

    «Belgen bestaan er niet»

         In 1905 werd het 75-jarig bestaan van België gevierd. In het weekblad «Lier Vooruit», waarin Timmermans onder schuilnaam reeds gedichten had gepubliceerd, verscheen op 28 januari 1906 een met «Meeren» ondertekend artikel onder de titel «Een aanspraak tot de kinderen». Daarin werd n.a.v. de voorbije jubelfeesten, de lof gezongen van de «helden van 1830». Dat schoot de 19-jarige Felix in een verkeerd keelgat. Onder zijn schuilnaam Polleke van Mher bezorgde hij de uitgever van het blad een artikel waarin hij op de «Aanspraak» reageerde.

         Hij gaf vooreerst aan Meeren de raad eens «De omwenteling van 1830» van Maurits Josson te lezen. Dan schreef hij, dat de kinderen, tot welke Meeren zich gericht had, ooit de tijden zouden «benijden» toen «wij nog bij Holland behoorden» en zouden voelen in welke «onnatuurlijke toestand wij tegenwoordig geprangd zitten en versmachten». In het slot van zijn artikel schreef hij : «’t Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch! Wie heeft het gedacht gekregen, Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met «Belgen»; Belgen bestaan er niet.»

         Daar bleek de Waalse volksvertegenwoordiger (later minister) Jules Destrée het zes jaar later in zijn«Lettre au roi» eens mee te zijn.


                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Vlaamse Veem

         Als overtuigd flamingant stond Felix Timmermans in de jaren vóór W.O.I niet alleen.

    Dr. August Laporta leidde er het tijdschrift «De Student»(1881-1930) en werd er in 1905, bij de viering van het 25-jarig bestaan van het tijdschrift, op de studentenlanddag gehuldigd.

    Hij had ook een Lierse Taalgilde opgericht en was er in 1904 voorzitter van de Davindsfondsafdeling geworden. De Leuvenaar Antoon Thiry had er met Timmermans op school gezeten en de Gentse ingenieur Reimond Kimpe werd er in 1909 tot beheerder van Bruggen en Wegen benoemd. Renaat Veremans, die in de buurt van Timmermans woonde, komponeerde er als 16-jarige zijn «Vlaanderen». En dan was er nog de in Schaarbeek geboren Fred Bogaerts. Die richtte er een afdeling van het «Vlaamsche Veem» op, waarbij Timmermans en de voornoemden zich aansloten.

     

    Het Koninkrijk Vlaanderen

         Antoon Thiry behaalde in 1907 het diploma van onderwijzer aan de Lierse rijksnormaalschool en ging voortstuderen aan de rijksmiddelbare normaalschool in Gent.

    Zijn vader werd er in 1908 tot huismeester aangesteld en ging er met zijn gezin wonen. Reimond Kimpe, die in het begin van de oorlog naar zijn geboortestad zou terugkeren, bleef met Antoon Thiry in kontakt en richtte er met hem en Marcel Minnaert het maandblad «De Bestuurlijke Scheiding» op, waarvan slechts 4 nummers zouden verschijnen (van 1 mei tot 1 augustus 1914). Het drietal werd «met zijn onmiddellijke kennissenkring de kiemcel van het radikale aktivisme, dat in oktober 1914 te Gent begon werkzaam te zijn» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging», p. 181).

         Deze drie behoorden inderdaad tot de groep die op 24 oktober 1914 in Gent «Jong-Vlaanderen» oprichtte, dat door de Nederlandse predikant Domela Nieuwenhuis Nyegaard werd geleid. De «Beginselverklaring van Jong-Vlaanderen» werd door Kimpe opgesteld.

    In een licht gewijzigde vorm werd ze op 5 december 1915 door Felix Timmermans ondertekend. Onder de handtekeningen op het dokument kwamen ook die van Fred Bogaerts, Huibrecht van Ael en uiteraard die van Kimpe en Thiry voor. De beginselverklaring begon met de zin : «Verdwijnen moet de staat en de naam België». Het tweede punt luidde: «Een Koninkrijk Vlaanderen moet gesticht worden».

     

         De idee van een «Koninkrijk Vlaanderen» moet van Domela Nieuwenhuis gekomen zijn. Felix Timmermans was er onmiddellijk voor gewonnen. Op 8 december 1915 publiceerde hij. onder de titel «De droom aller Vlamingen» een artikel in «De Vlaamsche Post».

    Dit «algemeen dagblad voor Vlaanderen», waarvan het eerste nummer op 21 februari 1915 was verschenen en dat tot 5 mei 1916 bleef bestaan, had aanvankelijk Leo Picard als hoofdredacteur. Na zijn ontslag ging de leiding van het blad in de handen van Domela Nieuwenhuis, Kimpe, Thiry en J.B. de Boevé over en kon het als het orgaan van «Jong-Vlaanderen» worden beschouwd.

     

         In zijn artikel noemde Timmermans de verwezenlijking van «het vrije zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen» «de droom aller Vlamingen». In feite week hij nochtans af van een aantal punten uit de «Beginselverklaring», waarin o.m. stond, dat het Koninkrijk Vlaanderen «in staathuishoudkundige en militiare zin met Duitsland verbonden zou zijn», «een hecht Germaans bolwerk tegen Frankrijk zou vormen» en dat de eerste taal na het Nederlands, het Duits zou zijn. Timmermans legde de nadruk op de vrijheid en de zelfstandigheid van Vlaanderen «TEGENOVER WIE HET OOK ZIJ!»

         Hij hield verschillende mogelijkheden open: «En kome onze regering nu terug, blijve de Duitser hier, worden we bij Holland gevoegd, en geven ze ons de Hogeschool de bestuurlijke scheiding, Home Rule, of wat weet ik al! De kloof tussen Waals, Duits of Hollands kan niet gedempt worden, eeuwig, altijd en overal, draagt elke Vlaming, ik weet het heel goed, in zich de onuitgesproken droom van vrij en zelfstandig te zijn in het Koninkrijk Vlaanderen!

    Het Koninkrijk der Vlamingen! en dan is iedereen onze vriend!»

     

         Op 30 december 1915 bevestigde Timmermans, onder de titel «De kerstmis van Vlaanderen», in hetzelfde blad, het ideaalbeeld van een zelfstandig Vlaanderen waarvan hij droomde. De mening dat het «de droom aller Vlamingen» was en dat iedereen «onze vriend» zou zijn, als die droom werkelijkheid zou worden, kan als naïef worden beschouwd.

    Hij zag alleen het ideale doel en liet het gebruik van de middelen aan de politici over.

         Inmiddels had hij tijdens een vergadering van de Lierse Tak van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan hij lid was, op 8 november een brief goedgekeurd waarin René De Clercq en Antoon Jacob gelukgewenst werden voor de vastberadenheid waarmee ze het hoofd hadden geboden aan «de despotische eisen van de Belgische Staat» en de wens werd uitgesproken, «dat België nooit meer worde hersteld zoals het vroeger was en gedijen moge naar eigen aard en op eigen krachten, in een Vlaanderen : vrij en zelfstandig».

    Ook die brief was, op 15 november, in «De Vlaamsche Post» gepubliceerd.

     

         Op 4 februari 1917 behoorde Timmermans tot de 128 deelnemers aan de Vlaams-Nationale Landdag in Brussel, die de 46 leden van de eerste Raad van Vlaanderen kozen, waarbij Reimond Kimpe. Na de ontbinding van de eerste Raad werden Antoon Thiry en Fred Bogaerts, begin 1918, in de tweede Raad opgenomen. Daardoor hadden die drie meer redenen dan Felix Timmermans zelf om op 9 november 1918, samen met hem, naar Nederland te vluchten om uit de greep van het Belgisch gerecht te blijven.


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    Volksopbeuring

         Merkwaardig was, dat Bogaerts en Timmermans onder de W.O. I in Lier een belangrijke sociale rol hebben gespeeld in twee verschillende organisaties. Fred Bogaerts werd plaatselijk sekretaris van het Nationaal Hulp- en Voedingskomitee, waarin hij zich vooral verdienstelijk maakte bij de organisatie van de zuigelingenzorg en de melkbedeling en daarom in de volksmond kortweg «de mem» werd genoemd. In een zekere zin werd Timmermans zijn «konkurrent». Felix werd immers plaatselijk voorzitter van «Volksopbeuring», een hulporganisatie die was opgericht omdat de leiding van het Nationaal Komitee in handen was van «anti-flaminganten in het algemeen en anti-aktivisten in het biezonder» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 1948). «Volksopbeuring» had een dienst voor «Soldatentroost», die brieven en pakketten naar krijgsgevangenen verstuurde, en verleende steun aan oorlogsweduwen en oorlogswezen.

         In de Lierse afdeling ging Timmermans zelf de volkskinderen in het lokaal waar ze dagelijks «pap» mochten komen eten en dat hij met prettige tekeningen opvrolijkte, met grappige verhaaltjes «opbeuren». Aan de oudere kinderen liet hij taal-, muziek- en tekenonderricht geven.

    Ook dat bleek een vorm van aktivisme te zijn.

         Ondertussen had de Amsterdamse uitgever Van Kampen in 1916 de juist vóór het uitbreken van de oorlog voltooide «Pallieter» gepubliceerd en was Felix aan «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen» begonnen, dat in 1917 verscheen. Hij situeerde het bijbelverhaal in een tijd waarin over Vlaanderen een boze koning regeerde, «die zoals altijd een vreemde was». Nog in 1917 begon hij ook aan een satirisch dierenepos in verzen, «Boudewijn», waarvan de titelfiguur geen koning, maar een ezel was.

     

    ***********

    05-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 2

    Uit ’t Pallieterke  -  24 juli 1986 door Wibo(= José De Ceulaer)

     

         In een vorige bijdrage had ik geschreven dat Felix Timmermans in 1917 aan een satirisch dierenepos in verzen, «Boudewijn», begon. Er zijn verschillende redenen waarom ik het er in deze bijdrage uitvoerig over wil hebben. Een eerste reden is, dat het zo weinig bekend is.

    Er verschenen twee drukken van in 1919 en sedertdien werd het slechts éénmaal opnieuw gedrukt, in 1930. De prettige pentekeningen die de auteur ervoor maakte en die hij in de eerste editie (op 50 exemplaren) met de hand heeft gekleurd, zijn meer bekend dan de tekst zelf. Het is niet onbelangrijk te weten dat de tekst reeds voltooid en gepubliceerd was vóór het einde van de oorlog. Zoals tevoren «Pallieter» en «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», werd «Boudewijn» eerst in het Tachtigersorgaan «De Nieuwe Gids» opgenomen : het eerste fragment in november 1917, het slot in oktober 1918. Hoewel het boek pas in 1919 werd uitgegeven (met als datering: «Lier, 1917-1918»), was het dus geen naoorlogs werk.

         Een tweede reden is, dat het werd gepubliceerd onder het motto «'t Geen da' ge peist is 't nie», waarbij de auteur alle mogelijkheden tot interpretatie openhield en tevens voor alle mogelijke vergissingen omtrent zijn bedoelingen waarschuwde.

     

    Een nieuwe Reinaert

         Timmermans heeft altijd een voorliefde voor de middelnederlandse literatuur gehad.

    Hij heeft prozabewerkingen gemaakt van «Karel en Elegast» en «De Vier Heemskinderen», de legende van «'t Nonneken Beatrijs» als uitgangspunt genomen voor een poëtisch prozastukje in «Het Keerseken in de Lanteern» en zijn benadering van het Kerstgebeuren afgestemd op middeleeuwse volksliederen.

    Zijn «Boudewijn» sluit aan bij de «Reinaert». De aldus genoemde ezel komt niet in Reinaert I, maar wel in Reinaert II voor. Bij de hoofdpersonen vinden we o.m. Koning Nobel, Courtois, Tybaert, Grimbaert, Isengrijn, Bruin, Cuwaert, Canteclaer en Reinaert terug.

    Voor een uitvoerige analyse van «Boudewijn» en een grondige studie van de overeenkomst en het verschil tussen de satire van Timmermans en het middelnederlandse dierenepos kan ik verwijzen naar een bijdrage van Louis Vercammen, C.S.S.R. (en niet S.J, zoals onlangs op het tv-scherm te lezen was) in «Een mandeken vol bloemen» Jaarboek 1983 van het Felix Timmermansgenootschap.


                                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
        
    Ik vat het in acht hoofdstukken verdeelde verhaal even samen. Koning Nobel Lioen is uit Parijs overgekomen om bij zijn leenman Courtois de godsvrede te vieren die hij heeft afgekondigd. Twee dieren ontbreken op het feest : de verbannen Reinaert en de gekluisterde ezel Boudewijn, «die spijts het bevel van den Koning, bij Courtois in de slavernij nog was».

         Terwijl de Koning uitgeleide wordt gedaan, slaagt Reinaert erin nog gauw bij Courtois een pladijs te stelen. Daarop dreigt Courtois de vrede te laten opheffen, als Reinaert niet wordt gevat. Alleen Boudewijn blijkt bereid daarvoor zijn vel te wagen, op voorwaarde echter dat hij zijn vrijheid krijgt. Daar zijn de andere dieren het niet mee eens, omdat zij menen dat de ezel nu eenmaal geboren is om slaaf te zijn.

     

         Uiteindelijk besluit Courtois een brief te sturen aan de Koning en zich naar diens oordeel te schikken. De Koning laat weten, dat recht zal geschieden aan degene die Reinaert doodt. Boudewijn verrast Reinaert in zijn slaap en takelt hem zo erg toe, dat hij voor dood blijft liggen. De ezel wordt gevierd, maar krijgt zijn vrijheid niet. Ondertussen is Reinaert weer bij krachten gekomen. Maar Koning Nobel is reeds op komst om de begrafenis van de vos bij te wonen.

     

         Nu laat Boudewijn zich echter niet meer overreden om Reinaert definitief uit te schakelen. Koning Nobel ontslaat Courtois en veroordeelt Boudewijn tot de strop.

    Inmiddels is Reinaert in een klem geraakt. In de hoop aan de galg te ontsnappen, verklapt Reinaert dat Boudewijn goud kan... leggen. De ezel bevestigt dat verhaal en maakt de op goud beluste Koning Nobel wijs, dat hij een verre reis moet maken om het kruid te gaan plukken dat hij nodig heeft om goud te kunnen leggen en de staart van Courtois moet meenemen om daarmee het kwaad in het kruid te bezweren. Koning Nobel geeft hem een vrijheidsbrief mee, en door allerlei listen slaagt Boudewijn er nog in zich op de andere dieren te wreken en een nieuw leven tegemoet te gaan.

     

    Staatsgevaarlijk ?

         Als «Boudewijn» dus niet is «'t Geen da' ge peist», wat is het dan wel?

    Oppervlakkig bekeken, is het een ludiek verhaal (zoals ook de Reinaert) in verzen, met geestige vondsten. Prettige lektuur, waarachter je onvermijdelijk meer vermoedt. De literaire betekenis ervan laat ik hier buiten beschouwing. De vraag is hier alleen : wat zit erachter ? Om daarop een antwoord te kunnen geven, kan ik eerst verwijzen naar een anoniem interview met Timmermans, als «Maandagpraatje» verschenen in «Ons Vaderland» van 10 november 1919, onder de titel: «Bij den Staatsgevaarlijken Pallieter».

         Om misverstanden te vermijden, moet ik dat eerst even verduidelijken. De medewerker van «Ons Vaderland» was uit Vlaanderen gekomen om Timmermans, die nog altijd in Scheveningen verbleef, te interviewen. Ik meen te mogen aannemen, dat het de eerste maal was dat er een interview met hem werd gepubliceerd. Van de 124 interviews met Timmermans die mij bekend zijn, is het in ieder geval het oudste. De titel ervan is ironisch bedoeld en onder «Pallieter» dient Timmermans zelf te worden verstaan.

         De ironie komt overigens duidelijk tot uiting in de inleiding tot het eigenlijke vraaggesprek: Pallieter staatsgevaarlijk ? Jawel, want Pallieter heeft geen «âme belge» daarvoor is hij te gul en te goed Vlaams, te Vlaams door en door.

    En de interviewer is begonnen met deze zin: «Er zijn weinig Vlaamse kunstenaars die genade gevonden hebben in de ogen van onze Belgicisten en met reden, want de Vlaamse kunstenaars zijn de grootste vijanden van de Belgische eenheidsstaat, omdat ze nu eenmaal de bouwers zijn van Vlaanderens kulturele, dus politieke zelfstandigheid».

    Hij noemt daarbij de namen van o.m. Jef van Hoof, Paul Gilson, Arthur Meulemans, Stijn Streuvels, Hugo Verriest, Emiel Hullebroeck, Lambrecht Lambrechts en van de «aarts-staatgevaarlijken», die in Nederland verblijven, als Thiry, Raf Verhulst, René de Clercq en Timmermans zelf.

         «Ons Vaderland» verscheen aanvankelijk (31 december 1914) in Calais, kwam in mei 1915 in handen van een aantal radikale flaminganten, werd van december 1918 in Gent uitgegeven en van 1919 tot februari 1922 in Brussel, als orgaan van de Frontparüj.

    Tot de medewerkers behoorden om Hendrik Borginon, Pater Callewaert (die er in 1918 «Pallieter» in besprak), Frans Daels, Adiel Debeuckelaere, Flip de Pilecyn, Cyriel Verschaeve en Alfons van de Perre. «Ons Vaderland» was een dagblad en mag niet worden verward met het gelijknamige en ook gelijkgezinde weekblad, dat pas in 1926 (tot 1936) verscheen.

         Op een «Vaderland» min of meer werd in Vlaanderen niet gekeken. Einde van de vorige eeuw was er in Gent een liberaal dagblad, dat «Vaderland» heette en dat in september 1914 met het «Volksblad» versmolt.

    Het «Vaderland» was de naam van een tijdschrift voor letterkunde en geschiedenis, dat slechts één jaar heeft bestaan (in 1844); van een Antwerps weekblad, dat nog binnen het jaar (1848) verdween; van een Gents katoliek dagblad (1854-1856); van de anti-aktivistische tegenhanger van «Ons Vaderland», in augustus 1915 opgericht in Le Havre en in 1919 verdwenen. In Nederland was en is er nog altijd de liberale krant «Het Vaderland» waarin Felix Timmermans verscheidene artikelen publiceerde, o.a. tussen 15 november 1918 en 6 mei 1919, de reeks «Pallieter in Holland», in 1961 opgenomen in het gelijknamige negende jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap.

     

         In het interview werden Timmermans i.v.m. zijn «uitwijking» naar Nederland, deze woorden in de mond gelegd: «... ik was voorzitter van Volksopbeuring te Lier, de bazen waren nogal gebeten op mij en daar ik geen vriend ben van goevernements-hotels, ben ik maar liever naar Holland gekomen». Over het ontstaan en de bedoeling van «Boudewijn» liet hij geen twijfel bestaan : «Ik had hier een meeting bijgewoond, waar Jef van Extergem gesproken had over een tema, zowat in de aard van "Debout les damnés de la terre".

    Hij had uitgeweid over onze verdrukking als Vlaming en als mens en het leek me dat we allemaal zo een brave, gewillige ezels waren. Die gedachte liet me niet meer los, ik stak Anne-Marie in het dak en zette me aan 't schrijven. Boudewijn heeft me haast geen inspanning gekost. En de bedoeling? Wel als Vlaming en als mens worden we verdrukt».

         Om te begrijpen wat hij bedoelde met «ik stak Anne-Marie in het dak», moet je weten dat hij na het voltooien van «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», nog in 1917 aan zijn roman «Anne-Marie» wilde beginnen. Hij is daar ook aan begonnen, maar eerst schreef hij nog, in augustus-september, op verzoek van Friedrich Markus Huebner, die onder de oorlog aan de «Politische Abteilung» in Brussel verbonden was en die een «Flamisches Novellenbuch» wilde samenstellen, «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen» (door Huebner zelf in het Duits vertaald en in 1918 opgenomen in de novellenbundel), en daarna «Boudewijn».

    De meeting werd niet «hier» - Timmermans was immers in Nederland - maar in Antwerpen gehouden, op 10 oktober 1917. Timmermans woonde ze bij op aandringen van de vooraanstaande Lierse socialist Lambert Stevens, die zich tot het aktivisme had «bekeerd».


                                     Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Jef van Extergem, toen pas negentien, was extreem-links, anti-militarist en flamingant: dat verklaart waarom hij in zijn toespraak de verdrukking van de kleine man «als Vlaming en als mens» door de franskiljonse kapitalistische bourgeoisie zo heftig aanklaagde.

    En dan kan je ook vermoeden wie kan bedoeld zijn met Courtois, die Boudewijn in het dierenepos van Timmermans als slaaf had.

     

    De Pillecyn?

         Nog vóór het interview met Timmermans in «Ons Vaderland» verscheen, werd het boek van Timmermans, op 1 augustus 1918, in dat blad besproken onder de titel «Pallieters Boudewijn», met als sarkastische ondertitel «Een oproep tot de Veiligheid». De bespreking werd niet ondertekend, maar Louis Vercammen heeft gemeend ze «met reden» aan Filip de Pillecyn te mogen toeschrijven. Ik vraag mij af, of ook het interview niet aan De Pillecyn mag worden toegeschreven.

         In de bespreking worden immers eveneens termen gebruikt als : de «staatsgevaarlijke Felix Timmermans» (ook «de staatsgevaarlijke kerel») en de «aartsstaatgevaarlijke René de Clercq». Onder de bekenden van Timmermans hoeft men zijn interviewer in ieder geval niet te gaan zoeken: hij schrijft zelf dat Timmermans hem niet kende.

    In 1919 was De Pillecyn 28 jaar, in 1914 was hij in Nederland, in 1915 was hij vrijwillig soldaat geworden, van 1916 af was hij aan het front, hij had in 1919 nog geen literair werk gepubliceerd: wanneer en hoe zou Timmermans hem hebben leren kennen ?

         Ter aanvulling nog dit: Filip de Pillecyn behoorde tot de stichters van het satirische weekblad «Pallieter» (1922-1928), schreef daarin nagenoeg alle hoofdartikels, waarbij dat van 22 oktober 1922, n.a.v. de viering van Timmermans in Lier, nadat «Symforosa» met de driejaarlijkse staatsprijs was bekroond.

     

    Nationalistisch-Vlaams epos

         Karel van den Oever, medestichter van het tijdschrift «Vlaamsche Arbeid» (in 1905) waarvan zijn goede vriend Felix Timmermans medewerker werd, verbleef van 1914 tot 1919 in Nederland. Hij was een van de eersten die er, in het katolieke dagblad «De Tijd» van 2 juli 1919, «Boudewijn» besprak. In zijn bespreking, die in 1922 werd opgenomen in zijn boek «Het Rood Paard» en in 1983 ook in het elfde jaarboek van het F.T.G., verwelkomde hij «Boudewijn» als een «nationalistisch-Vlaams epos». Hij vond het zelfs, naar vorm en inhoud geestelijk-essentieel gelijkwaardig, aan de middeleeuwse Reinaert en zag er de allegorie in van een vertrapt en vernederd Vlaanderen.

         In de figuur van Courtois herkende hij het type van de «hof-franskiljon», in Bruin de Beer de verbasterde «kapitein-bourgeois». Wel vond hij het jammer, dat ook de geestelijkheid, in de figuur van de parochiepaap Porcelyn, wordt gehekeld, maar hij voegde eraan toe: «ten ware Timmermans zuiver-nationalistisch op het oog had de Belgische clerus die op het stuk van de verfransing steeds één lijn trok met de franc-maçonnerie en de Regering».

     

         In Boudewijn zelf zag hij het zinnebeeld van, de Vlaamse IJzersoldaat, die, nadat hij voor Koning, Koningin en volk de bandiet Reineke Fuchs naar 't pierenland gezonden heeft, op zijn bede voor vrijheid, bedreigd wordt, gevangen gezet en gepaaid met schone woorden, waarbij ook het koninklijk gezag wordt gehekeld.

         Was de interpretatie van Karel van den Oever juist? Op 11 juli 1919 schreef Timmermans hem een brief om hem te danken, omdat gij de eerste Vlaming zijt, die mijn voor-Vlaanderen-gemaakt werk zo goed vindt, en om, de grondige beschouwing, in «De Tijd». Nergens in zijn brief maakt hij enig voorbehoud omtrent Van den Oevers interpretatie.

    Enkel over de figuur van Porcelyn zou hij nog eens met hem willen spreken. Hij schrijft ook dat het hem zou spijten als Vlaanderen onverschillig zou blijven voor zijn boek, want het is juist gemaakt om hun onverschilligheid te doden, en liefde en warmte en inzicht te verwekken.

    Wat Van den Oever ervan «gepeinsd» heeft, zal «Boudewijn» dan wel geweest zijn.

    Hoe het Vlaams-nationalisme van Felix Timmermans zich later nog heeft gemanifesteerd en wat het veroorzaakt heeft zien we later nog.

     

    *********

    04-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 3

    Uit ’t Pallierterke  -  31 juli 1986 door Wibo (=José De Ceulaer)

     

    Bij het “Vlaams Nationaal Blok”.

         In het vorig artikel heb ik het uitvoerig over «Boudewijn» gehad. Inmiddels heb ik, dank zij mijn Lierse vriend Ignaas Dom, pastor in Kranenburg-Niel, die vorig jaar op een briljante doctoraalskriptie over Felix Timmermans in de teologische fakulteit aan de Katolieke Universiteit Nijmegen promoveerde, nog de fotokopie van een handschrift in handen gekregen dat Timmermans moet hebben gebruikt voor een spreekbeurt over «Boudewijn».

    In dat handschrift laat Timmermans geen twijfel over zijn bedoelingen bestaan. Hij zegt daarin, dat hij Reinaert niet als verpersoonlijking van Vlaanderen kon nemen, maar wel een ezel, niet zozeer omdat het Vlaamse volk onderdrukt werd door de franskiljons, maar omdat het onderdrukt wilde blijven, willoos en afgestompt van geest was geworden, zijn ziel had verloren. Toch wilde hij in het slot de hoop uitspreken, dat de krachten die in het Vlaamse volk nog sluimerden, zouden ontwaken.

     

    Dankzij Kamiel

         Het zal wel een unicum zijn, dat 60 personen in een boek door de auteur met een opdracht werden vereerd. In de Bruegel-roman van Felix Timmermans was dat het geval. De 16 hoofdstukken van de originele editie waren immers onderverdeeld in «taferelen», 81 in totaal en de meeste daarvan werden aan iemand opgedragen.

         Tot de uitverkorenen behoorden ook Kamiel Huysmans, Isidoor Opsomer en Frans Cursters. Aan die drie was het te danken dat Timmermans in maart 1920. zonder moeilijkheden met het vaderlands gerecht, uit Nederland naar Lier kon terugkeren.

    Frans Cursters, de «joviale Lierenaar en hartelijke vriend», aan wie «Schoon Lier» werd opgedragen, had zich als advokaat in Antwerpen gevestigd. De Lierse kunstschilder Isidoor Opsomer was goed bevriend met Kamiel Huysmans, die zich onder de oorlog weliswaar van het aktivisme had gedistancieerd, maar die na de oorlog amnestie voor de aktivisten bepleitte. Die twee zouden Timmermans ook na W.O.-II niet aan zijn lot overlaten.


                          schoonlier.jpg
     

    «Die van Lier»

         Bij talloze gelegenheden heeft Timmermans de lof van «Schoon Lier» gezongen. Niettemin heeft hij mij drie dagen nadat hij in zijn geboortestad was gevierd n.a.v. zijn bekroning met de Rembrandtprijs, gezegd, dat hij eens iets wilde schrijven over «Die Van Lier», waarbij hij duidelijk liet verstaan dat het geen loflied zou geworden zijn.

    Het is er nooit van gekomen.

    Aan stof voor zo'n geschrift moet het hem nochtans niet ontbroken hebben.

         Toen hij in 1920 uit Nederland in zijn geboortestad terugkeerde, werd hij er niet op gejuich onthaald. Door de vaderlandlievende ogen van vele Schapekoppen werd hij scheef bekeken. In de gemeenteraadszitting van 24 april stelde burgemeester Schellekens voor hem, wegens zijn houding tijdens de bezetting, te schorsen als lid van de bestuurskommissie van de «Volksboekerij», later stadsbiblioteek genoemd. Zijn voorstel werd door 12 van de 14 aanwezige raadsleden goedgekeurd : slechts 2 raadsleden stemden tegen.

    Zijn schorsing duurde niet lang. De gemeenteraad, die op 24 april 1921 uit de verkiezingen was gekomen, telde bijna niets anders dan nieuwe gezichten : 12 katolieke, 4 socialistische en 3 liberale. Joseph Schellekens bleef burgemeester met 4 nieuwe schepenen. In de raadszitting van 10 september sprak het socialistische raadslid Michiels de mening uit, dat er in «de overwinningsroes» te streng was opgetreden tegen medeburgers die zonder winstbejag hadden gehandeld en geen veroordeling hadden opgelopen.

         Hij stelde voor hun geval opnieuw te onderzoeken. De liberale woordvoerder De Meulenaere bleek het daarmee eens te zijn.

    Het voorstel van Michiels werd met 11 stemmen tegen 7 verworpen.

    Een ander voorstel, waarin geen sprake was van een nieuw onderzoek, kwam van schepen Dr. Julius van Hoof: het werd met 11 stemmen tegen 1 en 6 onthoudingen goedgekeurd.

    Het voorstel was plechtig geformuleerd : «Bezield met een geest van verzoening en begenadiging, acht de Raad de tijd gekomen de na de oorlog getroffen stadsbeambten te aanzien als hebbende uitgeboet, waardoor ze voortaan als gelijken der andere medeburgers zullen worden aanschouwd.»

         Kortom, de schorsing van Felix Timmermans en de andere «boetelingen» werd opgeheven: hij was nu weer een «gelijke» van zijn Lierse medeburgers. Aan raadslid Michiels schreef hij een brief om hem te danken voor zijn belangstelling voor de Vlaamse zaak, maar hij vroeg hem ook er nota van te nemen dat hij niet in aanmerking wenste te komen voor eerherstel, «daar ik niets te herstellen heb en ik mij nooit in mijn eer gekrenkt heb gevoeld». Voor zover bekend, liet hij zich in de bestuurskommissie van de biblioteek niet meer zien. Niettemin zou hij in 1934, met algemeenheid van stemmen, tot lid van de raad van beheer van de stadsbiblioteek worden benoemd en op 28 mei 1945 daaruit, samen met Dr. Oscar van der Hallen (broer van de oorlogsburgemeester !), worden geschrapt.

     

    De viering van de staatsprijs

         Als er gevierd of gefeest kan worden, dan blijken alle Schapekoppen — of toch ongeveer allemaal — het roerend met elkaar eens te zijn. Dan troepen ze samen rond het feestvarken, zelfs al is het een zwart schaap.

    Zo was het ook, toen ze vernamen dat de driejaarlijkse staatsprijs voor de periode 1918-1920, met 3 stemmen tegen 2, op 16 februari 1922 aan Felix Timmermans werd toegekend.

    Dat moest worden gevierd.

         Onder voorzitterschap van Karel Bogaerts, voorzitter van het Verbond van de Lierse Toneelkringen, dat het initiatief voor de viering had genomen, werd een feestkomitee met zomaar eventjes 43 leden samengesteld, waarbij de belangrijkste Lierse kunstenaars, afgevaardigden van alle kulturele verenigingen en vertegenwoordigers van alle politieke strekkingen. Die eensgezindheid ten spijt, werd het voorstel om de feesteling «officieel» op het stadhuis te ontvangen, met 9 stemmen tegen 5 en 3 onthoudingen, door de gemeenteraad verworpen.

         Als protest daartegen werd op de feestzitting in de stadsschouwburg de Vlaamse Leeuw gezongen, terwijl het orkest het Belgisch «volkslied» speelde. Als feestredenaars traden Jozef Muls, Herman Teirlinck en Kamiel Huysmans op.

    Kamiel, die in feite August Vermeylen verving, maakte van de gelegenheid gebruik om het katolieke Lierse stadsbestuur een veeg uit de pan te geven. Als Timmermans in Antwerpen had gewoond, zei hij, dan zouden wij hem op het stadhuis ontvangen hebben.

    De smaad die toen aan het «Vaderlands Lied» — is «volkslied» in dit geval wel juister? — werd aangedaan, bleef nog lang in het geschokte geheugen van menige patriottische borst. Dat bleek in 1925, nadat Timmermans op 15 juni tot briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie was benoemd.

         In «De Nieuwe Gazet» van 21 augustus werd herinnerd aan de erge feiten — ik citeer — «die zich in 1922 hadden voorgedaan en die met terugwerkende kracht een "aktivistisch schandaal" werden genoemd.» Reeds vroeger, op 29 juli, had het blad tegen de benoeming van Timmermans geprotesteerd in een artikel waarin kritiek werd uitgebracht op het feit, dat Stijn Streuvels tot officier in de Leopoldsorde benoemd was. Het werd een warme zomer voor de vaderlandse, vooral franstalige pers, te meer daar de «vaderlandse vlag» op 11 juli in Aalst werd neergehaald en daar de «Brabanconne» in Nieuwpoort was uitgefloten, waar, aldus andermaal «De Nieuwe Gazet», de burgemeester die anti-vaderlandse manifestatie mogelijk gemaakt zoniet bevoordeligd had.

    En de «comble» was dan nog, aldus de «Action Nationale», dat de Belgische staat een door Isidoor Opsomer geschilderd portret van Timmermans, voor 5.000 frank, had aangekocht om het in het Koninklijk Museum in Brussel te hangen.

         Terloops gezegd, op 17 juni 1925 was Kamiel Huysmans minister van kunsten en wetenschappen geworden in de eerste rooms-rode Belgische regering. Dat verklaart waarom Fritz Francken in de «Volksgazet» van 24 augustus smalend reageerde op het gedaas in de liberale «Nieuwe Gazet»met de opmerking: «Onze konfrater late zich niet verontrusten : dekoraties en akademische titels kosten niet zoveel aan de staatskas als de perscampagnes van sommige gazetjes tegen de Vlamingen, kosten aan het geheime fonds van de « Quai d'Orsay.»

         Onder de franstalige bladen maakte uiteraard vooral «Action Nationale» zich verdienstelijk voor het vaderland. Dat blad had in 1924 al eens geprotesteerd tegen het feit, dat Timmermans door het organisatiekomitee («dont faisaient cependant partie plusieurs patriotes sincères») was uitgenodigd om een toespraak te houden bij de herdenking van Pieter Bruegel in Brussel. En het zou nóg eens verontwaardigd kunnen zijn, toen Timmermans zomaar opgenomen werd in het Nationaal Komitee van de Wereldtentoonstelling in 1930.


                   fredbogaerts.gif

    De trouwe vriend

         Toen Timmermans in 1920 naar Lier terugkeerde, had hij, jammer genoeg, zijn goede vriend Fred Bogaerts moeten achterlaten. Maar hij liet hem niet in de steek. Hij ging hem geregeld opzoeken, bezorgde hem opdrachten, ging zijn tekeningen aan vrienden en bekenden verkopen en schreef hem tientallen brieven en kaarten, waarin hij hem informeerde over de Vlaamse Beweging.

         In verband met mogelijke amnestie probeerde hij wel zijn «veembroeder» een hart onder de riem te steken, maar herhaaldelijk moest hij vaststellen dat daar geen schot in kwam.

    Hij maakte dan ook geregeld zijn beklag over de lauwheid van de minimalisten onder de Vlaamse politici. Pas in 1929 zou Fred Bogaerts naar Lier kunnen terugkeren.

     

    Fascistische geest

         In 1930 kreeg Felix Timmermars Dr. Konrad Döring op bezoek en op 30 oktober publiceerde die in de «Berliner illustrierte Nachtausgabe» een grote reportage onder de titel: «Faschistischer Geist weht durch Flandern!» Daaronder de foto's van Ward Hermans (volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij), Agust Ruscart (Waals separatist), Joris van Severen (met als ondertitel: «Der flämische Hitler») en Felix Timmermans.

    Een kompromitterend gezelschap dus wel. En een misleidende titel. Want in de woorden die hem in de mond werden gelegd, is er helemaal geen sprake van fascisme, wél van Vlaams bewustzijn.

     

         Dit is zijn volledige verklaring : «Ons volk heeft een grote kulturele toekomst, als het trouw blijft aan zichzelf en aan buitenlandse invloeden weerstaat. Daartoe behoort dat de Vlaming zijn godsdienst bewaart en overal zijn taal gebruikt. Hij moet zich in alle richtingen vrij kunnen voelen, want in een bestendig onderdrukt volk kunnen werkelijk grote talenten zelden tot hun volle ontplooiing komen. De hogere klassen van ons volk waren tot nu toe volledig verfranst («verwelscht» in de Duitse tektst) en hebben hun kontakt met het volk verloren; daarom kunnen ze geen kunstenaars voortbrengen. Nu echter ontwaakt de Vlaamse geest, nieuwe en bredere nationale kultuurdragende bevolkingslagen ontstaan en met hen een nieuw geestesleven.»

     

         Kamiel Huysmans reageerde in de «Volksgazet» van 3 december op de reportage met een ironisch artikel. Eruit citeren zou misleidend zijn : de betekenis van elk citaat wordt slechts duidelijk in de volledige kontekst. Timmermans nam het de spotlustige Kamiel overigens niet kwalijk. Dat blijkt uit het vraaggesprek dat Lode Zielens, voor dezelfde krant, kort daarop, met hem had.

    - Zielens : «Wat denkt ge van Kamiel, Fé ? Hij is soms, geloof ik, van een boze geest bezeten!»

    - Timmermans : «Dat is alleen zijn buitenste vel. Zijn binnenste is goed. Ik ken hem.»

    In het interview met Zielens zei Timmermans ook dat hij minder fascistisch bloed in de aderen had dan gelijk wie en dat hij voor de joviale demokratie was.

    Die uitspraak gebruikte Zielens in de titel van zijn interview.

     

    Bij het Vlaams Nationaal Blok

         Toen Lode Zielens acht jaar later nog eens iets over Timmermans in de «Volksgazet» schreef, was zijn toon wel enigszins anders en minder gemoedelijk dan de titel van zijn artikel liet vermoeden : «Gemoedelijk open Briefje aan Felix Timmermans, Vlaams-Nationalistisch Politieker te Lier».

     

         Had Timmermans zich toen voluit in de partijpolitiek gestort? Zeker niet voluit!

    In het vooruitzicht van de gemeenteraadsverkiezingen op 13 oktober 1938, waren er onderhandelingen geweest tussen de Katolieke Volkspartij en het VNV om tot «koncentratie» te komen. Nadat die mislukt waren, stelde het VNV een lijst samen waarop kandidaten voorkwamen die geen lid waren van de partij. Na lang aandringen liet Timmermans zich ertoe overhalen op die verkiezingslijst te komen van wat het «Vlaams Nationaal Blok» werd genoemd.

         Zijn voorwaarde was echter, dat hij een onverkiesbare plaats zou krijgen. En zo kwam hij dan als 18de op een lijst van 19. Dat was kenmerkend voor hem. Hij heeft immers nooit persoonlijke politieke ambities gehad en hield zich buiten de partijpolitiek, maar hij weigerde nooit zich, zonder enig eigenbelang, ten dienste te stellen van mensen van wie hij meende te mogen aannemen dat ze ertoe zouden kunnen bijdragen de Vlaams-nationale idealen te verwezenlijken die altijd de zijne geweest zijn. Vooral omdat hij meende dat er door samenwerking meer te bereiken viel dan door verdeeldheid, die de Vlaamse Beweging altijd heeft geremd.

    De neiging om iets niet te kunnen weigeren, heeft hem weinig baat gebracht. Integendeel.

    Ook de Rembrandtprijs heeft hij niet geweigerd — niet kunnen, niet durven, niet willen weigeren? — en dat werd hem als een zware «oorlogsmisdaad» (!?) aangerekend.

     

    ****************

    03-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Vlaams nationalist-deel 4

    Uit ’t Pallieterke  -  7 augustus 1986 door Wibo (=José De Ceulaer)

     

         Door in Lier op te komen op de lijst van het Vlaams-Nationaal Blok voor de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober 1938 had Felix Timmermans «officieel» kleur bekend, zoals dat heet. Nog altijd dezelfde kleur.

    Daar zal het wel niet aan te danken geweest zijn, dat hij een maand later officier werd..., in de Kroonorde. Een onderscheiding die hij zomin weigerde als later de Rembrandtprijs.

    In die jaren was er in België het een en ander veranderd. In 1937 kon je de Belgische driekleur zien wapperen op de landdag van het Verdinaso in het Antwerpse sportpaleis.

         In 1934 was Joris van Severen immers een «nieuwe marsrichting» ingeslagen, die tot een breuk met Wies Moens had geleid. Daardoor verwijderde het Verdinaso zich van het V.N.V., dat in 1936 een beginselakkoord met Rex-Vlaanderen sloot en daarna, onder invloed van de «koncentratiebeweging», ook tot een beginselakkoord met de Katolieke Vlaamse Volkspartij kwam. In hetzelfde jaar was ook de buitenlandse politiek gewijzigd: België ging zich «onafhankelijk» opstellen. Dat leidde tot een neutraliteitspolitiek, die bij het uitbreken van W.O. II, op 3 september bevestigd werd.

    In die periode kwam er ook een toenadering tot het eveneens neutrale Nederland.

     

    Vredesbeweging

         Kort na de publikatie van «Boerenpsalm» vroeg de redaktie van «Hooger Leven» aan Timmermans «Wat Wortel over de oorlog denkt». Ze publiceerde zijn antwoord in haar «Vredesnummer» van 29 september 1935 : dat van een overtuigd pacifist. Merkwaardig is wel, dat hij daarin voor een «Verenigd Europa» opkwam, zonder dat hij het zo noemde.

    Hij formuleerde het zo: «Indien er overal met dezelfde moeite en kosten voor Vrede wordt gezorgd lijk men nu voor de oorlog doet, dan is 't gewonnen! En waarom kan 't niet lijk in Amerika : al de staten bijeen ?»

         Toen hem later voor een bijdrage in «Vredes-actie» werd gevraagd, verwees hij naar een toneeltje uit «Het Filmspel van Sint-Franciscus», waarin een boer aan een pastoor vraagt hoe het met de oorlog staat. Slecht, antwoordt de pastoor. Zijn er dan van onze mannen veel gestorven, zijn we verslagen, vraagt de boer. En dan antwoordt de pastoor: «Als er van ons niet veel verslagen zijn, dan zijn er van d'ander veel verslagen, dat is al even slecht.

    Al diegenen die sterven, zijn toch kinderen van O.-L-Heer...»

     

    timmermans23.jpg

        
    Op 5 november 1936 publiceerde de «Kölnische Illustrierte Zeitung» een reportage onder de titel : «Belgien will Frieden» (Lieve zetter, maak er geen «Frieten» van!).

    Het blad had Timmermans gevraagd wat hij over de neutraliteitsverklaring van de koning dacht. Zijn antwoord: «Er gaat een zucht van verlichting over België. Leopold III heeft getoond dat men ook in deze koningloze tijd nog een koning kan zijn, en zelfs een grote.

    Hij heeft daarmee het hart van Vlaanderen gewonnen.

    Wij Vlamingen zijn geen kanonnenvoeder voor een ander land !»

     

    «Wij komen tot elkander»

         Op 20 mei 1939 sprak Timmermans in «Het Hollands Weekblad» zijn «Dank aan Holland» uit met deze slotzin: «En nu de Koningin van de Hollandse landen onze streken bezoeken komt, is dit mij een welgekomen gelegenheid, om mijn grote dank aan het Hollandse volk te kunnen uitdrukken.»

    Dat bezoek begon op 23 mei. Die dag publiceerde «De Standaard» zijn artikel met de titel : «Wij komen tot elkander».

         In die tijd was hij biezonder populair. In het najaar 1938 hield de V.B.V.B. een referendum onder de lezers van «Het Boek in Vlaanderen». Op de vraag naar de tien liefst gelezen Vlaamse schrijvers kwamen er 20.000 antwoorden binnen : Timmermans kwam met 15.564 vermeldingen als eerste uit het referendum. Dat alles bleef in de Franstalige pers niet onopgemerkt. In «La Nation Belge» van 17 juni 1939 publiceerde Charles d'Ydewalle een interview met Timmermans onder de titel: «A Lierre, chez un grand écrivain belge».

         In die jaren was Timmermans ook een veel gevraagd spreker, vooral in Nederland en Duitsland. Er werd hem nauwelijks enige rust gegund. En die had hij nochtans dringend nodig. Begin 1940 schreef hij aan zijn Duitse vertaler Karl Jacobs, dat hij niet meer naar Duitsland zou komen om er spreekbeurten te houden, zolang hij niet volledig genezen was, want zijn hart had rust nodig. Niettemin hield hij nog wel eens een spreekbeurt voor gemobiliseerde soldaten in zijn omgeving : ook dat kon hij niet weigeren.

    Zomin als hij kon weigeren op 9 mei 1940, met o.a. minister Soudan, Isidoor Opsomer, Albert Servaes, Herman Teirlinck en Gerard Walschap, in Amsterdam de opening van een tentoonstelling van «Belgische kunst» bij te wonen. Het was reeds 10 mei geworden, toen hij zich om 2 uur, na het aangehouden banket, ter ruste begaf.

         Toen hij om half negen werd gewekt, was de neutraliteit van Nederland en België geschonden. Die dag geraakte hij nog tot Rotterdam, waar hij de nacht doorbracht.

    Die nacht werd de stad gebombardeerd.

    Op 11 mei geraakte hij terug in Lier, dat twee dagen later werd geëvacueerd. Op 29 mei keerde hij er terug van de vlucht, die hem tot in Menen had gebracht De bezetting was er begonnen. Weldra kwamen er herhaaldelijk Duitse soldaten en officieren bij hem aanbellen om een handtekening te vragen. Kon, mocht, moest hij die weigeren ? Moest hij die lezers en bewonderaars als vijanden beschouwen en behandelen, omdat zij in een uniform waren dat niet onopgemerkt bleef in de kleine stad, die zich beter herinnerde dat hij aktivist was geweest dan een schrijver met internationale bekendheid ?

     

    De Vlaamse Kunstenaarsgilde

         In september 1940 richtte hij in Lier de «Vlaamse Kunstenaarsgilde» op, een afdeling van de Federatie der Vlaamse Kunstenaars, die in februari in Brussel werd gesticht. Hij werd voorzitter van de Lierse afdeling en van de gouw Antwerpen.

    In december 1940 opende hij de eerste tentoonstelling van de gilde in het stedelijk museum. Het belangrijkste gedeelte van zijn toespraak, waarin hij de taak van de kunstenaarsgilden omschreef, werd op 11 januari in «Het Vlaamsche Land» opgenomen onder de veelzeggende titel: «De kunstenaar in de dienst van zijn volk». Een kunstenaar moet een stuk van het leven van zijn volk zijn, betoogde hij. De kunstenaars moeten tot elkander komen, in de eerste plaats om hun volk te dienen. Een klein volk kan alleen groot zijn door zijn kultuur.

         Door hun krachten samen te bundelen kunnen de kunstenaars de atmosfeer en de ruimte scheppen, waarin elk volgens zijn persoonlijkheid en zijn eigen inzicht voor de gemeenschap werkt en daardoor waker worden over dit domein van de kultuur, dat door de eeuwen de roem en de glans van een volk was.

         Telkens hij het woord voerde bij manifestaties van de gilde, sprak hij in dezelfde geest. Hij hield de gilde buiten de politiek en open voor alle kunstenaars (in de ruimste zin van het woord). Tot in maart 1943, toen hij op de ongewenste inmenging van het stadsbestuur — ik citeer Louis Vercammen — reageerde met deze woorden: «Ik geef mijn ontslag als leider van de gilde, omdat we geleid worden door anderen; daarvoor heb ik ze niet gesticht».

    Inmiddels was er het een en ander gebeurd

     

    De Rembrandtprijs

         Op 9 mei 1942 werd de Rembrandtprijs aan Felix Timmermans toegekend De prijs bestond reeds sedert 1935, werd ingesteld door een industrieel uit Hamburg, Alfred Töpfer, en was bedoeld om de kulturele banden tussen de Germaanse volkeren te verstevigen.

    Naast de Rembrandtprijs voor het Nederlandse taalgebied, was er ook een Shakespeareprijs voor het Engelse en een Hendrik Steffensprijs voor het Skandinavische taalgebied. Vóór de oorlog was de prijs reeds aan Cyriel Verschaeve, Stijn Streuvels, René de Clercq en Hendrik Luyten, in 1940 aan Raf Verhulst toegekend Dat Timmermans de prijs onder de oorlog aanvaardde, werd hem door velen kwalijk genomen en volstond voor sommigen zelfs om hem van kollaboratie te beschuldigen.

         Welke interpretatie men aan de toekenning van de prijs, de aanvaarding en de overhandiging ervan ook mag geven, het is een feit dat de hoge onderscheiding door een universiteit werd verleend. Dat politieke beweegredenen daarbij een rol zouden hebben gespeeld, kan alvast niet worden afgeleid uit de motivering van de toekenning.

    Het curatorium van de Hanzische Stichting heeft het eenparig genomen besluit in een oorkonde onder woorden gebracht, waarvan de officiële vertaling (in gotische letters) aldus luidt :

                Afbeelding op volledig scherm bekijken

        

    De Nederlandse vertaling van de oorkonde, die op 30 juni 1942 in «Volk en Staat» verscheen, wijkt daar enkel taalkundig lichtjes van af — zo werd de «oversproedelde teekening» een «doortintelende schildering», waarmee dan wel een «doortintelde» bedoeld zal geweest zijn. Het verslag over de uitreiking van de oorkonde in het Kunstverbond te Antwerpen verscheen op de eerste bladzijden van «Volk en Staat» naast triomfantelijke koppen over de val van Marsa-Matroek, de vernietiging van Sowjet-legers aan het Wolchowfront en een dagorde van de VNV-leider Staf de Clercq aan het Vlaamse Legioen, en net onder een zuurder bericht, dat de suikerrantsoenen met een halve kilogram zouden worden verminderd. Op de akademische zitting van zondag 28 juni werd het woord gevoerd door Dr. Antoon Jacob, uit naam van de Nederlandse kultuurraad, door de provinciegouverneur Dr. Jan Grauls, door schepen Dr. Robert van Roosbroeck, uit naam van de stad Antwerpen, en door prof. Dr. Keeser, rector van de universiteit Hamburg.

    Uiteraard sprak de gevierde een dankwoord uit, dat door bescheidenheid en humor gekenmerkt was.

         De vorige dag werd er in het AMVC, toen nog «Museum van Vlaamse Letterkunde», een tentoonstelling van zijn tekeningen en akwarellen geopend. Daar begroette de gastheer Lode Baekelmans hem als vriend. «Aan de drempel van dit huis», zo begon hij, «houden tegenstelling en betwisting op. Hierbinnen is enkel erkenning, waardering en verering te vinden». Daarbuiten was dat niet overal zo. Dat zou blijken na zijn viering in Lier.

     

    De gedenksteen

    timmermans20.jpg

        
    Op 4 juli werd de viering in Lier in gezet met de opening van een Timmermans-tentoonstelling in het stedelijk museum. Toespraken werden gehouden door Nest van der Hallen, voorzitter van de Kamer van Letterkundigen in de Kunstenaarsgilde, door schepen Van de Zande en door Juliaan Plateau, voorzitter van de Antwerpse Kunstenaarsgilde.

    Op 5 juli, zijn 56ste verjaardag, werd Timmermans officieel op het stadhuis ontvangen en door burgemeester Alfred van der Hallen toegesproken. Ook de provinciegouverneur Jan Grauls en de professoren Jacob en Noach voerden er het woord, evenals Kreiskommandant von Maerker (hoewel niet als spreker vermeld in het officiële programma).

    De gevierde dankte met een geestig loflied op zijn geboortestad.

    Na de middag was er een akademische zitting, georganiseerd door de Kunstenaarsgilde. Toespraken werden gehouden door Nest van der Hallen, door Ernest Claes en door Thomas de Backer, voorzitter van de provinciale kultuur dienst.

    timmermans21.jpg
     

    ******************

    02-04-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pelgrimbeweging - R. Boudens

    De Pelgrimbeweging.

     

    Uit Kerk en Leven - november 1995 door R Boudens.

     

    Geen school, wel een gemeenschapelijk ideaal van gelijkgezinden.

     

         Met de religieuze kunst was het in het begin van de twintigste eeuw vrij droevig gesteld. In geen enkel domein getuigde ze van levensechte inspiratie.

    Het was een tijd van massaproduktie : in serie vervaardigde traditionele H.-Hartbeelden met opengespreide armen en bloedend hart; Mariabeelden, ingegeven door de verschijningen van Lourdes; Theresia van Lisieux met de onvermijdelijke rozen. Devotieprentjes haalden geen hoger niveau. Er was enorm veel "kitsch" op de markt, zeemzoete reprodukties zonder artistieke waarde. De architectuur moest neo-gotisch zijn. De schilderkunst mocht niet van de aanvaarde normen afwijken. Op literair en op muzikaal vlak brak evenmin vernieuwing door.


                          pelgrimaffiche.jpg
     

         Er waren pogingen om de stagnatie te doorbreken. In 1912 werd te Brussel een tentoonstelling gehouden waarop vooral het werk van de Nederlandse schilder Jan Toorop de aandacht trok wegens zijn eigen stijl en aanpak. Na de oorlog, in 1919, was er op een andere tentoonstelling te Brussel voor het eerst een expressionistische kruisweg van Servaes te zien, zo helemaal afwijkend van de traditionele stijl van de kruiswegtaferelen dat de Kerk hem in 1921 voor de eredienst ongeschikt achtte, Het werd hoe langer hoe duidelijker dat iets aan het roeren was, en dat was niet slechts in Vlaanderen het geval, maar ook in Italië, Duitsland, Nederland. In al die landen was er een langzame doorbraak merkbaar van een renouveau in de kunst.

     

    DE PELGRIMBEWEGING

         In Vlaanderen ontstond de Pelgrimbeweging. Over de stichtingsdatum bestaan uiteenlopende gegevens, maar over haar bedoeling zijn alle historici het eens. Dit wordt overigens duidelijk als men het manifest leest dat door de grondleggers van de beweging was opgesteld.

    Men wilde de kalholieke Vlaamse kunst tot een hoger niveau brengen en ze in het cultureel leven de plaats geven die ze verdiende. De leden van de Pelgrimbeweging vallen hun kunstenaarschap aldus op : "Wijl hun artistiek leven mede de uiting is van hun geloofsleven of geestelijk leven, beschouwen zij alle werk dat zij voortbrengt als een etappe van hun pelgrimagie naar God, in artistieke en in geestelijke zin" Die beleving moest het resultaat zijn van een zoeken naar esthetische vernieuwing, waarbij rekening werd gehouden met het zich wijzigende kerkbeeld.

     

         De beweging is op een merkwaardige wijze tot stand gekomen. Als stichters kunnen worden beschouwd : Felix Timmermans, Ernest Van der Hallen en Flor Van Reeth. Het was Timmermans die, voorstelde een initiatief te nemen waarbij men als het ware zou pelgrimeren naar de ideale schoonheid, ieder op zijn manier. Er werd afgesproken dat er twaalf Pelgrims zouden zijn, zoals er indertijd twaalf apostelen waren die uittrokken om een blijde boodschap te verkondigen. Men zou ze uit alle richtingen van de kunst kiezen.

         Naast Flor Van Reeth (architect). Felix Timmermans en Ernest Van der Hallen, maakten volgende kunstenaars deel uit van de oorspronkelijke groep: Herman Beckers (kunstschilder), die als secretaris fungeerde, Frans Delbeke (letterkundige), benedictijn Gregorius de Wit (kunstschilder), norbertijn Emiel Valvekens (letterkundige), Anton Van de Velde (letterkundige-dramaturg), Dirk Vansina( letterkundige), Gerard Walschap (letterkundige), en Eugeen Yoors (kunstschilder-glazenier).

         Tijdens de samenkomsten werd het Pelgrimsideaal nauwkeuriger gcspecificcrd.

    Men moest 1) authentiek kunstenaar zijn; 2) overtuigd katholiek; 3) rekening houden met de moderne tendensen op artistiek gebied. De twaalf kern-Pelgrims stuurden aan alle kunstenaars die voor lidmaatschap in aanmerking kwamen een exemplaar van het manifest en de princiepsverklaringen ter ondertekening. Er was een goede, hoopgevende respons.

    Namen als Cyriel Verschaeve, Marnix Gysen, Jan Hammenecker, André Demedts spreken ook nu nog aan. Het zelfde kan gezegd worden van een aantal componisten : Jules Van Nuffel, Arlhur Meulemans, Flor Peeters. Bovendien werden mensen uit binnen- en buitenland als erepelgrims aanvaard omdat hun idealen parallel liepen met de beweging die in Vlaanderen tot stand gekomen was : Juliaan DeVriendt, Johannes Jörgensen, Dr. Moller, Frederik Van Eeden. Sigrid Undset. Met dezelfde motivatie werden posthume leden benoemd, o.m. Joe English, Karel Van den Oever, Léon Bloy.

     

    'DE PELGRIM'

         De beweging was reeds enkele jaren aan de gang toen in december 1929 het eerste nummer van het tijdschrift "De Pelgrim" verscheen. Als men het tijdschrift doorneemt, wordt het ideaal dat de Pelgrims zich stelden nog duidelijker. Dirk Vansina was de bezieler van het blad. Het verscheen viermaal per jaar, telde telkens ongeveer 100 bladzijden plus enkele bladzijden glanzend papier met reprodukties van grafisch werk van o.m. Samuël De Vriendt. Prosper De Troyer, Albert Servaes, Tony Van Os en Felix Timmermans. De meeste nummers beginnen met — bij wijze van editoriaal — een oud-Nedcrlandse tekst van Ruusbroec of van een of andere anonieme auteur. Men dankt dit ongetwijfeld aan Léonce Reypcns S.J., lid van het Ruusbroecgenootschap. Toen Dom Gregorius de Wit weggevallen was, nam hij diens plaats in de kerngroep van de Pelgrim in. Er verschenen gedichten van o.m. Zr. Maria-Jozefa, Gery Helderenberg, Jan Vercammen, André Demedts, Jeanne Van de Putte.

    Cyriel Verschaeve verleende herhaaldelijk zijn medewerking. Ter gelegenheid van de Gezelleviering te Brugge in 1930 (waar Jules Persyn de feestrede uitsprak) handelde hij over de figuur van Gezelle. Verder schreef hij nog over Eugeen Van Steenkiste en de romantiek, over Rubens te Antwerpen, over de Italiaanse schilders en hun meesterwerken, evenals een uitgebreide bijdrage over Augustinus.

     

         Kan. Van Nufïel schreef een artikel over liturgische zang en L. Reypens over het kerkgebouw als kunstwerk. Van Anton Van de Velde verscheen toneelwerk.

     

         Van een "school" kan men niet spreken, noch op het gebied van de spiritualiteit, noch op het gebied van de kunst, maar des te meer van een gemeenschappelijke oriëntatie van gelijkgezinden. De persoon van Franciscus sprak hen aan; maar evenzeer voelden ze zich verbonden door het vernieuwende element dat ze in kunsten literatuur aanbrachten, ook door hun strijd legen al wat "Kitsch" was. Ze wilden echte moderne religieuze kunst.


                                kruis.jpg
     

    TENTOONSTELLINGEN

         De Pelgrimbeweging organiseerde twee tentoonstellingen — in 1927 en 1930 — die telkens gepaard gingen met congresdagen over katholieke kunst. Ongetwijfeld bereikte de beweging in 1927 haar hoogste bloei. Hen record aantal belangstellenden — waaronder kardinaal Van Roey — bezochten de tentoonstelling en een hoog aantal kunstenaars stelde tentoon. Vooral de werken van Servaes en van Yoors oogstten bijval. Veel volk was er ook op de congresdagen waar alle beoefende disciplines aan bod kwamen : literatuur, plastische kunsten, toneel, muziek. Er waren spreekbeurten van L. Reypcns, André Demedts, E. Van der Hallen en Jan Boon. Maar vooral de toespraak van Cyriel Verschaeve lokte een bomvolle zaal, meer dan 3.000 toehoorders.

         De tentoonstelling van 1930 wilde men nog grootser zien. Aangezien de geest van de Pelgrim-beweging ook in andere landen leefde, wilde men de tentoonstelling internationaal opentrekken. Er waren deelnemers uit Wallonië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Joegoslavië, Polen, Nederland en Denemarken. Toch liep er organisatorisch iets mis. De materiële inrichting van de tentoonstelling verliep allesbehalve vlot. Dat leidde dan, helaas, tot spanningen en wrijvingen binnenin de Pelgrimsgroep, waar men ook niet door financiële nuchterheid uitblonk. Wat er ook van zij.

    De stichters trokken zich terug en het blad hield op te bestaan.

     

         Die zes-zeven jaar zijn nochtans uit de geschiedenis van de religieuze kunst in Vlaanderen niet weg te denken. De Pelgrims hebben een vernieuwing op gang gebracht. Ze hebben zich gedistantieerd van wat men met een onvertaalbaar woord bondieuserie noemt — of zou "prullekunst" een goede vertaling zijn? In dit woord steekt nog niet de gedachte dat het religieuze kunst betreft Men mag hier ook niet vergeten dat er nog zoveel onvermeld gebleven is. Men denke aan de kapel van de Boodschap te Heverlee, waar Flor Van Reeth als architect en Eugeen Yoors als glazenier blijk gegeven hebben van een zeer originele creativiteit.

     

    ******

    29-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Frans Verstreken

    Pallieterjanus.

     

    Uit Lierke Plezieke – 1975  door Frans Vertreken

     

         Het lag voor de hand dat men, ondanks de enorme verschilpunten, in 'Pallieter' van Felix Timmermans destijds reminiscenties heeft menen te herkennen met de ongebreidelde Pantagruel-figuur van Rabelais en met Charles de Costers Uilenspiegel, die de ontembare geest van het Vlaamse volk weerspiegelt. Een vergelijking met andere boeken uit de wereldliteratuur liet niet op zich wachten.

         In 1930 ontstond in literaire kringen enige deining bij de publikatie van 'Pallieterjanus', een eigenaardig werk van Floran Lambrechts. Daarin trok hij een parallel tussen de best-seller van Timmermans en de boeken van de Elzassers Emile Erckmann en Charles Alexandre Chatrian die onder de gekoppelde auteursnaam Erckmann-Chatrian samenwerkten.

     

         Parafraserend op de ondertitel van 'Pieter Bruegel' voegde Lambrechts er aan toe: 'zoo komt gij uit de werken van Erckmann - Chatrian gewandeld'. Zou Pallieter dan een Janus met twee aangezichten zijn? Floran Lambrechts weefde in zijn boek fragmenten uit diverse werken van deze franstalige schrijvers tot 'n geheel aan elkaar en stipte aldus opvallende gelijkenissen aan, waardoor hij de oorspronkelijkheid van 'Pallieter' in twijfel trok.

    'L ami Fritz' (1864), het verhaal van de vrolijke vrijgezel, staat echter centraal als mogelijke inspiratiebron.

         Om de punten van overeenkomst te vermenigvuldigen, werd dit kunstmatig vervlochten proza over meer dan honderd pagina’s uitgesmeerd. De stof was tot een Pallieteriaanse legpuzzel samengevoegd. Het is niet steeds duidelijk waar Lambrechts de citaten bewerkt heeft of er bindteksten bijschreef, wat de bewijskracht van zijn betoog erg afzwakt.

         Dr. A. Boon betreurde in een recensie dat het materiaal niet wetenschappelijk werd verwerkt.

    Nochtans gaf de auteur zijn 'aanklacht' met enige schroom aan de openbaarheid prijs, want bij herhaling verklaarde hij nadrukkelijk nooit de bedoeling te hebben de beroemde Lierse schrijver van plagiaat te beschuldigen.

     

         Louis Vercammen ontzenuwt deze argumentatie in zijn boek 'Vijftig jaar Pallieter' (1966). Van zuiver literaire dieverij kan er geen sprake zijn, zoals de schrijver van 'Pallieterjanus' trouwens zelf erkende. Er was niet eens een onbewuste navolging.

    Elke analogie bleek een louter toeval te zijn, terwijl de verschilpunten qua motieven en stijl buiten beschouwing bleven.

         Floran Lambrechts heeft zijn boek spontaan uit de handel genomen, als een grootmoedig gebaar tegenover Timmermans. Nadat een gerezen misverstand was opgeklaard, werden beiden zelfs goede vrienden. En Mark Tralbaut onderstreept in 'Zó was de Fee...' (1947) dat Lambrechts zich tijdens de laatste levensjaren van Felix Timmermans jegens den zwaar beproefde verdienstelijk maakte door een van warme genegenheid en gedesinteresseerde dienstvaardigheid doorhuiverde kameraadschap te betonen. Lambrechts had intussen al lang ingezien dat hij wat voortvarend was geweest met zijn interpretatie.

     

         In het jongste jaarboek van het Felix Timmermans-genootschap heeft Flor Lambrechts een sympathiek en onthutsend oprecht getuigenis afgelegd over het ontstaan van zijn pamfletachtige 'Pallieterjanus'. Hij beschreef ook de reakties van de Fé en hun hechte vriendschap. Uit dit merkwaardige opstel treedt hij naar voren, als een eenvoudig, bescheiden en gedienstig man. Het boek met zijn 'Sleutel- en slotwoord over Pallieterjanus' kwam helaas kort na zijn dood van de pers, zodat hij zijn bijdrage niet meer in druk heeft mogen zien.

     

         Toen ik nog 'n knaap was, leerde ik meneer Lambrechts als gebuur (Begijnhofstraat) kennen. Hij maakte af en toe een babbeltje met mijn vader, die kunstschilder was.

    Wanneer Kunstkring Konvent een letterkundige afdeling (thans verruimd tot Heemkring Konvent) stichtte, was Flor Lambrechts lid van het eerste uur. Toen de kunstgalerij haar deuren openzette om de fotograaf, schilder en volkskundige Bernard Janssens met een tentoonstelling te huldigen naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag, werd zijn vriend Floran direkt bereid gevonden om de openingstoespraak te houden.

     

         In 1970 werd de eeuwelinge Jeanne Verheyen in en buiten het Sint-Annagodshuis gevierd. Met blijdschap aanvaardde de steeds gereedstaande man voor het feest een reeks volkse chronogrammen te schrijven én nauwkeurig te berekenen. Hij kon niemand iets weigeren.

    En hij vervulde zijn opdracht telkens met inzet van al zijn talenten. Zo ook bij de programmabrochure 'Ons Begijnhof beluisterd' (1973), waarvoor hij een karakteristiek van de poëzie van Walter Mets schreef.

     

         Floran Lambrechts stierf vorige zomer op 81-jarige leeftijd. Hij ligt begraven op Kloosterheide, in de nabijheid van de schepper van Pallieter! Door een te sterke klemtoon op Pallieterjanus', werd Lambrechts' eigen scheppend werk onrechtmatig in de schaduw gedrongen. Daarom wil ik mijn eerstvolgend stukje aan zijn proza- en tekenwerk wijden.

     

    *****

    24-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Floran Lambrechts (1)

    Pallieterjanus

     

    Door Flor Lambrechts, overgenomen uit het jaarboek nr 2 - 1974  van het Felix Timmermans Genootschap.

     

     

         Flor Lambrechts, geboren te Booischot in 1893, was tijdens de eerste wereldoorlog te Breda onderwijzer aan een Belgische vluchtelingenschool. Daar las hij Pallieter en stuurde het naar zijn broer, die dadelijk al even geestdriftig was. Emiel was opsteller in het postkantoor te Lier. Aan het loket maakte hij kennis met Felix Timmermans, die zijn beklag maakte over het vele tijdverlies bij het aanschuiven, terwijl hij het toch zo druk had.

    — Waarom neemt ge geen particulier secretaris? vroeg Mil.

    — Dat is 'n gedacht, zie... wilde gij dat doen?

    Mil sloeg toe en zo heeft hij tot 1940 Timmermans' manuscripten geordend, ontcijferd en overgetypt, correspondentie gevoerd enz.

         In 1919 werd Flor opgeroepen voor de militaire dienst. Te Schaarbeek ontdekte hij in een Foyer pour soldats het boek L'ami Fritz van de hem onbekende Erckmann-Chatrian.

    Hij dacht zelfs dat het een oorspronkelijk Duits werk was. De lezing overtuigde hem weldra dat hij hier stond voor een onbekende sosie van Pallieter. Eenmaal dat zijn belangstelling was gewekt, ging hij overal in boekhandels, antikwariaten en biblioteken op zoek naar de andere werken van dit tweetal uit de Elzas. Zo kreeg hij mettertijd een flinke verzameling bijeen, die hem de nodige documentatie leverde voor zijn geplande parallelstudie.

    In 1926 trad hij in het huwelijk en verhuisde hij van Booischot naar Antwerpen.

    Daar voltooide hij in 1929 zijn omstreden "Pallieterjanus".

    Pas in 1935 kwam hij in Lier wonen. Na lang beraad stemde de 81-jarige Flor Lambrechts erin toe de wordingsgeschiedenis uit de doeken te doen.

     

    L. Vercammen

     


                       Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Voor de parallel kwam als eerste en voornaamste in aanmerking Vriend Fritz, een luimige rijke vrijgezel, die er de brui aan geeft nog rijker te worden, met zijn vrienden een leventje van 'vrolijke Frans' leidt en op een mooie dag verliefd wordt op de lieve Suze, dochter van zijn pachter. Tevens wordt hij zich bewust van het goede en schone in Gods schepping en vindt dat een goedgeschapen mens de opdracht heeft daarvan te genieten zolang zijn levensadem duurt. Vervolgens Dokter Mattheus, die een nieuwe leer gaat verkondigen, als eerste discipel Koekoek Peter heeft, een smeerbuik die zich niet bekommert om het wereldsysteem, maar die zijn plan trekt, zelfs zonder een cent op zak. Dan de Volksverhalen, waaronder De Maintzer ham, het zingende vat en zo meer.

         Persoonlijk kende ik Felix Timmermans toen nog niet. Mijn broer die ons nogal eens een bezoek bracht, sprak veel over zijn beroemde stadgenoot. Hij was op de hoogte van mijn studie en voornemen, dat hij goed- noch afkeurde. Ik had hem verzocht daar voorlopig niet over te spreken. Dat scheen voor hem moeilijk vol te houden zijn. Toch beweerde hij enkel terloops tegen Timmermans gezegd te hebben dat ik met de vergelijkende studie druk bezig was. Deze zou eenvoudig geantwoord hebben met het Franse spreekwoord : "Les grands esprits se rencontrent". Mijn broer vertelde mij dat natuurlijk ook.

         Dikwijls reed ik zelf per fiets naar mijn broer in Lier. Tijdens een van die bezoeken, ik meen dat het in 1928 was, werd er gebeld en daar trad in hoogst eigen persoon Felix Timmermans binnen. Ik werd voorgesteld maar ik dacht : nu gaat de kat op de koord komen... Hij verzocht mijn broer zo spoedig mogelijk kopijwerk te komen verrichten, want hij moest 's anderendaags naar Holland. Ik verwachtte zijn vraag : "Wel, hoever staat het ermee" ?

         Maar niets daarvan. Hij praatte gewoon over koetjes en kalfjes, over Lier, zijn reizen en lezingen in binnen- en buitenland, de vele brieven die hij ontving en die een antwoord vergden, over zijn literair werk dat schromelijk achterop raakte door herhaalde uithuizigheid, dat allemaal "giene lach was, zolle" !

     

         Ik luisterde belangstellend en wierp er af en toe een paar woordjes tussen, lachte hartelijk met zijn koddige bevindingen en anekdoten, opgedaan tijdens zijn reizen. Toen het gesprek aansleepte, vroeg ik :

    — Wat doet ge het liefst ?

    — Thuis op mijn sloefen achter mijn werktafel zitten.

    — En het minst gaarne ?

    — Gestoord worden.

    Meteen stond hij op, zeggend :

    — 't Wordt mijn tijd, ik moet nog een en ander gereedleggen voor mijn reis naar Holland.

    — Wel, vroeg mijn broer nadien, wat denkt ge van onze Fé ?

    — Een wonder man, zei ik.

    Enige dagen later ontving ik een schrijven van mijn broer, vergezeld van een gele postkaart waarop een postscriptum voor mij stond. Ik las die en... stond van de hand Gods geslagen.

    Ik moet vooraf bekennen dat ik toen van Timmermans' beruchte geschrift (hanepoten) nog niets of zeer weinig gezien had.

         Ik las : "Uw broer is een kloon (=clown) figuur. Een lymphatieke Ezel" ! Pas nadat mijn boek verschenen was, heeft mijn broer de juiste tekst voor mij gelezen : "Uw broer is een schoon figuur. Een symphatieke (sic !) kerel" ! De anekdote is zo knotsgek, dat ik betwijfel of iemand ze ernstig zal nemen. Ik denk dat buiten mijn broer zaliger u de tweede persoon zijt die haar ziet, want zien is hier conditio sine qua non.

     

         Ik beet een vloek in twee en vroeg mij af wat ik toch miszegd kon hebben en waarmee ik Timmermans mishaagd had. Was hij boos omdat ik mijn Erckmann-Chatrian-studie, waarbij zijn werk betrokken werd, tegenover hem verzwegen had ? Ik begreep er niets van, was trouwens nog zeer onervaren, werd niet verzocht om erover te komen praten en voelde een onberedeneerde verbolgenheid in mij groeien. Ik overwoog een tijd hoe ik de zaak over een andere boeg kon gooien. Toen ik meende een redelijke oplossing te hebben gevonden, schreef ik rechtstreeks aan Timmermans en deelde hem mijn voornemen mee, teneinde mijn broer in zijn ogen niet te compromitteren. Ik vroeg Timmermans een ontmoeting om zijn mening te vernemen en eventueel de mogelijkheid te bespreken om tot een bevredigende oplossing te komen. Dat zullen wel de hoofdpunten geweest zijn. Ik bezat toen nog geen schrijfmachine, dus was de brief met de hand geschreven en zonder dubbel.

         Een week later ongeveer komt mijn broer, speciaal in opdracht van Timmermans, mij die brief teruggeven.

    — Jongen, jongen, zei hij berispend, wat hebt gij nu uitgestoken ? Wat dacht gij ? Dat een kunstenaar met Europese faam zich gaat verwaardigen u over die kwestie met een rendez-vous te beantwoorden ? De Fé zei: "Uw broer schijnt niet te beseffen wat ik hem met dat schrijven kan aandoen. Geef het hem terug en zeg dat hij eerst moet nadenken en dan slechts mag doen".

    — En wat dan ? vroeg ik kalm.

    Zijn uitleg kwam erop neer dat mijn brief als een poging tot chantage kon verstaan worden.

    — Heb ik soms in dat schrijven geld gevraagd om mijn voornemen niet uit te voeren ?

    — Neen dat niet, antwoordde hij, maar het kan er onderverstaan worden.

    — Wel, ik heb het er niet onderverstaan en ik weiger die brief terug te nemen.

    Vermits Timmermans mijn schrijven aldus interpreteert, kan hij het gebruiken zoals het hem goeddunkt. Maar dan is 't toch logisch dat ik het met mijn studie ook doe.

         Een eerste uitgever zag er geen brood in, de studie was te saai en te taai. Daarom zag ik af van mijn eerste voornemen. Koortsachtig schifte ik uit de werken van Erckmann-Chatrian alle stukken die min of meer in parallel stonden met Pallieter. De fragmenten werden nu eens geknipt uit een Hollandse vertaling, dan uit een Vlaamse illustratie, andere brokstukken heb ik zelf uit het Frans of het Duits overgezet. Met de nodige overgangen en naamverandering zette ik ze in Pallieterse volgorde terug aaneen, waardoor kort en goed Pallieterjanus ontstond. Janus was een Romeinse god met een dubbel gezicht, een op het verleden en een op de toekomst gericht. De vondeling doopte ik Pallieterjanus, omdat hij naar twee gezichtsvelden uitkijkt : naar Erckmann-Chatrian en naar Timmermans.

         Dat is dan ook de reden waarom de omwerking te haastig werd ineengeflanst. De drukker Ernest Sele in de Prinsesstraat zat zonder werk. Hij werd dan ook dadelijk bereid gevonden mijn boek te drukken op duizend exemplaren tegen 35 frank per bladzijde of in het totaal bijna 5000 F, de clichés inbegrepen. Ik moest het wel in eigen beheer uitgeven, maar dat klonk zo armzalig, dat ik voor die gelegenheid de uitgeverij De witte Wolk schiep, Cadixstraat 37 Antwerpen, met mijn vrouw als bestuurster. Het werk verscheen in 1930 en kostte twaalf frank. Ik verzond folders en kreeg in korte tijd 600 a 700 exemplaren verkocht, hetgeen in eigen beheer toch wel iets betekende, maar de beoordeling was zeer genuanceerd, zowel voor als tegen. Ik zag dadelijk in, dat de een zowel als de ander aan mijn rechtzinnigheid twijfelden. Herman de Man besprak het op 6 april 1930 voor radio-omroep Huizen en keurde het streng af : disparaat, slordig uitgegeven, een grote naam door het slijk sleurend ; ik zocht spijkers op laag water en wat weet ik meer.

     

         Mijn broer bezorgde mij een uittreksel uit Timmermans' dag boek : "Zondag 6 april. Vandaag sprak Herman de Man over Pallieterjanus. Ik heb het niet gehoord. Ik zou het zeer spijtig vinden moest van letterkundige zijde waarde gehecht worden aan dit boek. Ik weet maar één ding. Ik ken Erkman-Chatrian niet. Heb er nooit iets van gelezen, dan alleen in 1917 of 1918 : L'Ami Fritz, van Tony van Os toen hij mijn portret tekende voor de zesde of zevende uitgave van Pallieter. Toen was Pallieter al een jaar in boek uitgekomen en in 1914 helemaal in De nieuwe Gids verschenen. Meer kan ik er niet van zeggen. Zijn er motieven in die aan mijn werk doen denken, dan is dat mijne schuld niet, toeval, intuïtie of wat weet ik ook. Maar zoals Lambrechts er Pallieter uitkookt uit Erckmann-Chatrian zo kan ik dat ook uit de Balzac, uit A. Daudet. Gotfr. Keiler enz... Ik kende die schrijvers niet nog (=noch !) van lezen nog van horen vertellen, nog van er over gehoord te hebben. Ik sta zuiver.

    Maar ik heb zelf niet gaarne dat men mij voor dief uitscheld, zelfs als ik rats onschuldig ben.

         8 April. Van Verwiel een blijde kaart gekregen meldend dat Herman de Man Pallieterjanus heeft afgekamd. Dat doet mij echt deugd..."

         Alle respect voor Herman de Man zaliger, maar had hij zich de moeite getroost om de uitgebreide verantwoording van Pallieterjanus te lezen, dan zou hij wat minder wansmakelijke epitheta in zijn kritiek gebruikt hebben. Lode Monteyne schreef in Het Toneel (30.7.1932), onder het pseudoniem Interim H.T., dat Pallieterjanus "wel geschreven werd tot het scheppen van een literair schandaaltje". Bert Ranke verdedigde de Fé — indien deze het werkelijk nodig had — met ernstige argumenten. Hij wees op het hemelsbreed verschil tussen de levensbeschouwing van Pallieter en Vriend Fritz (Nieuw Vlaanderen, 18 en 25-9-1937). Mark Edo Tralbaut schrijft in Zo was de Fé (Antwerpen 1947, 113) : "Wierp in dien tijd zekere slome duikelaar niet het bedroevend odium der verdenking van plagiaat over hem? Verbeeld u, dat hij zijn Pallieter als een schaamteloze letterdief gapte van Erckmann-Chatrian, die in l' ami Fritz, naar te verstaan werd gegeven, maar dat Timmermans niet gelezen had, het olijke allegaartje van direkt inslaande metaforen gaar stoofde ten gerieve van den Liersen nabazelaar" !

     

         Maar in de volgende alinea zei hij zoveel goeds over mijn verhouding tot de Fé, dat ik er hem dankbaar om blijf.

    De bespreking door José de Ceulaer (Het Volk, 16-5-1948) is duidelijk en zijn conclusie, die hij later in andere geschriften nog herhaalde en die ik volledig bijtreed, luidt : "... dat men voorzichtig moet zijn met de interpretatie van overeenstemmende details in literaire werken, waarvan de stof een zekere verwantschap vertoont".

         Om de discussie af te sluiten en alle misverstanden uit de weg te ruimen, houd ik eraan mijn standpunt te herhalen, zoals ik het heb geschreven in de verantwoording van Pallieterjanus en in Het Tooneel (30.7.1932) :

         1. Ik heb Timmermans nooit beschuldigd van plagiaat. Als ik schreef dat ik de Pallieterfiguur in het Neteland nooit zou gevonden hebben en haar dan ook bij Erckmann-Chatrian vond, dan verstond De Man : ook Timmermans heeft ze daar gevonden, en dat heb ik nooit beweerd. Als ik schreef : "Alles is puur letterlijke navolging uit Erckmann-Chatrian", dan doelt dit, duidelijk aangestipt, niet op Pallieter maar op Pallieterjanus.

         2. Ik heb alleen maar willen aantonen dat er uit de werken van Erckmann-Chatrian een merkwaardige parallelfiguur kan gedistilleerd worden, buiten beschouwing gelaten of Timmermans al dan niet, bewust of onbewust, daar inderdaad invloeden van heeft ondergaan.

    Mijn broer zei :

    — Ge hebt het verkeerd aangepakt; aan de ene kant zegt ge te veel en aan de andere kant te weinig.

    — Wat kan men verlangen van een 'kloon figuur en een lymphatieke ezel?'

    — Hoe? wat wilt ge daarmee zeggen? vroeg ik verwonderd.

    Ik toonde hem de fameuze postkaart. Hij schoot in een onbedaarlijke lach.

    — Maar jongen toch, daar staat: uw broer is een schoon figuur, een symphatieke kerel!

    Ik voelde me beetgenomen, ik was er lelijk ingelopen. Weldra betreurde ik het nog meer mijn oorspronkelijke parallelstudie te hebben omgezet in Pallieterjanus, en niet alleen omdat mijn goede trouw werd in twijfel getrokken. Kritiek, hoe dan ook, over iets dat aan de openbaarheid wordt prijsgegeven, is gewettigd. Ik ontving echter veel bezoek en nog meer brieven van journalisten en letterkundigen, die zich door Timmermans in de schaduw gedrongen wisten, en bij mij aandrongen om 'het schandaal' — ik dacht nooit dat het aldus kon betiteld worden — tot in de finesses aan de openbaarheid prijs te geven. Ze zouden mij zelfs behulpzaam zijn en meer nonsens waar ik voor terugschrikte.

    Dat was veel erger dan kritiek en niet meer gewettigd.


                      tek1b.jpg

        
    Dat heeft mij dan ook doen besluiten Pallieterjanus uit de handel te trekken, reeds lang vóór ik te Lier kwam wonen. Dat betekende voor mij financieel een strop, maar liever dit dan als stro-pop te fungeren voor afgunstige schrijvers, die aldus het bewijs leverden dat zij ofwel mij niet hadden begrepen, ofwel meenden dat in mijn werk een valse bedoeling verscholen zat. Minstens zullen zij toch wel mijn onervarenheid op dat gebied hebben willen misbruiken. Ik ontving nog veel bestelkaarten, maar die bleven onuitgevoerd.

     

    ****

     

         In 1935 kreeg ik een plaats als boekhouder te Lier. Toen ik in de Begijnhofstraat woonde, maakte ik nader kennis met Felix Timmermans. Hij kwam daar dikwijls doorgewandeld, op weg naar het begijnhof of de wandelvesten, vanwaar hij aan alle kanten Schoon Lier zag.

    Ik groette hem steeds beleefd. Op zekere dag sprak hij mij aan :

    — Hé, meneer Lambrechts, uw broer zei dat ge ook een Schapekop (= Lierenaar) zijt geworden.

    — Ja meneer Timmermans, alhoewel ik Lier een mooi stadje vind, ben ik er min of meer toe gedwongen geweest. Ik kan met mijn handen geen ijzer breken.

    — O, als ge er maar brood mee kunt breken.

    Die evangelische woorden troffen me zo, dat ik ze nooit vergat.

         Hij werd letterlijk verafgood door zijn vrouw en kinderen, voor wie zijn woord een soort orakel van Delfi was. Hij was nooit streng, maar wist met zijn zachte stem hun innerlijke diapason te raken. Zo was ik op Roggebroodkermis eens getuige van een klein gevalletje. Felix Timmermans stond er naar de paardjesmolen en de schommels te kijken. We begroetten elkaar en spraken over onze jeugdkermisherinneringen. Kwam daar plots zijn zoontje Gommaar aangelopen, een hand op zijn linkeroog houdend.

    Gommaar : — Pa, daar is iets in mijn oog gevlogen.

    Pa : — 't Zal toch geen olifant zijn, want die kunnen niet vliegen.

    Gommaar : — Ja, 't doet toch zeer.

    Pa: — Kom, 'k zal 't eens gauw genezen.

         Hij lei eenvoudig zijn linkerhand, een dikke en zeker ook warme pol, op het zeerdoend oog van zijn jongste spruit, terwijl hij zijn rechterhand op diens schouder legde en Gommaartjes gezicht naar de kermisspullen draaide. Toen sprak hij met mij eenvoudig voort.

    Gommaar bleef met zijn rechteroog de kermisbeweging volgen.

    Na een tijdje zei Felix :

    — Gommeerke, 't is er uit, 'k heb het in mijn hand gevoeld ; ga nu maar terug zwieren.

    Hij tastte tevens in zijn ondervestzakje en haalde er voor Gommaar wat kleingeld uit. Verheugd en 'genezen' liep de jongen de kermisvreugde tegemoet.

    Timmermans lachte met zijn ogen, zoals ik dat alleen van hem kende.

    Ik vroeg :

    — Zijt ge nu ook genezer door handoplegging geworden?

    — Och, 't is simpel suggestie.

    Veel omgang had ik toen nochtans met hem niet. Ik ontmoette hem wel eens in gezelschap van mijn broer, maar Pallieterjanus werd dan nooit aangeraakt, noch erop gezinspeeld. Ik had wel lust om erover te beginnen, maar wist niet hoe de stier bij de horens te pakken. De man imponeerde mij en 't is maar van oktober 1940 dat wij elkaar méér zagen.

         Samen met enkele letterkundigen, kunstschilders, beeldhouwers, musici en architecten stichtte Timmermans een lokale afdeling van de Federatie van Vlaamsche Kunstenaars, waarvan de Statuten verschenen waren in het Belgisch Staatsblad (febr. 1940). Hij vroeg mij het secretariaat van die afdeling op mij te willen nemen, hetgeen ik deed.

    Felix Timmermans was gildemeester te Lier en gouwmeester te Antwerpen.

    Weldra groepeerden wij 53 werkende leden en een groot aantal ere-leden, zodat er veel schrijfwerk bij te pas kwam : beschikking over expositiezalen, boekenbeurs, toneel, muziekuitvoeringen, kolenbons om ateliers van schilders en beeldhouwers te verwarmen, aanvraag van subsidies enz. Er waren ook de verslagen en briefwisseling met de gouwgilden en de landsgilde. Er was geestdrift, groei en bloei vol rijke beloften voor de Vlaamse kunst.

         Bij de toekenning van de Rembrandtprijs werd Timmermans op 5 juli 1942 gehuldigd op het stadhuis van Lier. Ik las er de oorkonde in tegenwoordigheid van Duitse personaliteiten en officieren. Dat was de rode lap voor de stier! De deportaties en het keren der oorlogskansen deden ook bij de gilde de ratten over boord springen.

     

         In 1943 gaf Timmermans zijn ontslag als gildemeester, omdat de Lierse Cultuurraad zich te zeer mengde in de initiatieven van de gilde. Ik werd door Timmermans als gildemeester ad interim aangeduid, maar wat later is Ernest vander Hallen gildemeester geworden.

    Nog vóór het einde van de oorlog staakte de gilde alle activiteit.

    23-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieterjanus - Floran Lambrechts (2)

         Gedurende die oorlogsjaren en na mijn vrijlating in 1945 had ik de eer en het genoegen van een omgang met Felix Timmermans die ik nooit zal vergeten. Hij is en blijft een unieke verschijning, juist door zijn personlijkheid als mens en kunstenaar. Mijn vrouw is nog altijd verwonderd over het feit dat een man, zo beroemd, met zulke schitterende positie en hoge relaties in binnen- en buitenland, die van de hoogste berg op ons kon neerzien, daarbij zo eenvoudig en hartelijk met mensen van kleine conditie omging, belangstellend naar hun minste aangelegenheden kon luisteren en steeds het gebaar en het woord vond, waarvan men opfleurde. Hem kennen was hem liefhebben!

         Timmermans kwam ook dikwijls bij mij thuis in de Lantaarnstraat. Hij kwam dan op uren dat hij wist dat ik normaal terug was van mijn werk. Gewoonlijk liep ik dan op holleblokken en droeg een oude baret waar mijn haren onderuit staken. Wanneer ik voor hem de deur opende, zei hij :

    — Dag, Jan Nagel!... neem het niet kwalijk, ge doet mij aan hem denken, als ik u zo zie afgestommeld komen. (U weet dat Jan Nagel een raar figuur is in zijn Pieter Bruegel).

    Timmermans kwam gaarne bij ons. Mijn vrouw heeft de gewoonte alle bezoekers vriendelijk te ontvangen. Zij is een Hagelandse en had daar na dertig jaar nog de spraak, de gebaren en openhartigheid van. Dat viel in de smaak van Timmermans, want hij zei mij meermaals :

    — Ik hoor en "zie" haar gaarne spreken ; ze kan 't goed zeggen ook, en onderwijl gaan haar vlugge pollen voort met werken en ze heeft daarbij voor de bezoekers steeds iets op tafel staan, dat zij niet kunnen afslaan, omdat het met zoveel oprechtheid en goedheid wordt aangeboden.

         't Is maar om te tonen hoe eenvoudig doch hartelijk onze omgang werd. Ook Marieke en de kinderen Timmermans hielden zich niet te fier om in het Lanteirestreutje (zoals de Lierenaars zeggen) een gezellig avondje te komen doorbrengen. Wij zijn ook altijd goed bij hen ontvangen geweest. Als echtgenoot en vader was Felix Timmermans een voorbeeld van warmte-uitstralende genegenheid en bekommernis om hun welzijn. In het najaar van 1940 stonden wij met een paar bestuursleden in de tuin van het oudemannen-huis Kleine Bril te wachten op andere leden voor een vergadering. Ik zag een papaverplant staan, waarop nog een zaaddop prijkte, ledig en de zijkanten uitgebrokkeld, zodat alleen nog de naden van het dakje met de zitstengel verbonden waren : uitgetekend een mooi evenwichtig lantaarntje.

    Ik wees Timmermans ernaar, hij plukte het voorzichtig met een eindje stengel af :

    — Voor ons Tonet, die maakt tegenwoordig veel studiewerk op de curieuze (te Lier bedoelt men daarmee : merkwaardige) vormen, geschapen door de natuur zelf.

    De goede Fé heeft dat al de tijd van de vergadering voorzichtig tussen duim en wijsvinger gehouden en is er dan ook zo mee naar huis gegaan. Zijn kinderen hebben veel aan hem te danken. Wanneer hij mij van hun werk liet zien, vroeg hij nooit mijn oordeel, maar zei :

    — Ik laat ze doen. Zit het erin, dan komt het eruit; zit het er niet in, dan slaat men het met geen stok te voorschijn.

         De gedachte dat ik met Felix Timmermans, die mij als een vriend behandelde, nog niet van man tot man over mijn Pallieterjanus en wat er rond moerde had gesproken, kwelde mij sedert lang. Te meer daar ik meende dat ik, jaren terug, de kans door Timmermans zelf mij geboden, niet direct begrepen of benut had. Zijn bekend schilderij Landelijke processie herinnerde mij steeds aan een paneeltje van Bruegel in het museum van Brussel. Ik had het daar tijdens mijn militaire dienst gezien.

    Ik sprak er Felix over en hij antwoordde stante pede :

    — Ja, dat heb ik daar in mijn jonge jaren gecopieerd... En?... Ik was zo verbouwereerd dat de draagwijdte van het voegwoord "en" mij ontging. Jaren heb ik ermee als op een knobbelknoest gezeten. Ik begon het onbetamelijk te vinden dat ik nog steeds zijn oordeel niet over mijn Pallieterjanus-geval had gevraagd. Het toeval hielp me een beetje. Rond de tijd van de Rembrandtprijs (mei 1942) ging ik op zekere dag aanbellen of er soms werk voor de gilde lag te wachten. Felix zelf kwam opendoen, liet mij binnen maar vooraleer de deur weer dicht was, kwam Dako, zijn pekinees hondje, op zijn snelst aangewaggeld.

    Felix riep :

    — Hou 'em tegen, hij mag niet de straat op!

    Met mijn rechterbeen hield ik Dako tegen, maar Felix schopte jammer genoeg naast de pekinees, maar wel tegen mijn scheen, die zoals bij ieder mens nogal gevoelig is.

    Een onderdeel van een seconde flitste de vraag in mij op : doet hij dat nu moedwillig?

     

    Maar Felix lachte gul verontschuldigend.

    — Meneer Timmermans, leidde ik het gesprek in, ik blijf u dankbaar om uw zo gewaardeerde als vriendelijke belangstelling en om de hartelijkheid waarmee gij mij hier steeds ontvangt. Nu vraag ik u voor één keer mij een kwartier meer dan gewoonlijk van uw kostbare tijd af te staan om u een paar vragen te stellen en uw oordeel te vernemen. Ge hoeft mij niet te sparen... over mijn in jeugdige overmoed geschreven Pallieterjanus. Maar vooreerst wou ik een bijkomend vraagje vooropstellen. Geen spier van zijn gelaat vertrok, zomin als dat bij een door-winterde biechtvader het geval zou zijn.

    Hij zei gewoon:

    — Goed, ik luister...

    Ik vervolgde een beetje zenuwachtig, — waarom zou ik het niet bekennen ? — :

    — Zowat vier of vijf jaar geleden zei ik dat uw boerenprocessie, een prachtig doek overigens, mij deed denken aan een fragmentair schilderstukje van Bruegel, dat als weggedoken in een hoek van het museum te Brussel hing. Onmiddellijk antwoordde gij dat ge het daar gecopieerd had. Veronderstelde u toen dat ik aan een postiche dacht? Bemerkend dat ik verbrouwereerd zweeg, liet ge een scherp "èn?..." volgen.

    Was dat een uitnodiging om het over Pallieterjanus te hebben?

    — Ik veronderstelde niets, maar ik meende dat gij over Pallieterjanus zoudt spreken.

    — Ja, het irriteert mij al jaren dat ik daar niet op inging, maar gij vroegt mij nooit iets daaromtrent. Mag ik nu uw zienswijze over Pallieterjanus vernemen? Hebt ge dat werkje als een aanval op uw originaliteit als schrijver beschouwd? Mijn broer gaf u een exemplaar, dat ge zeker zult gelezen hebben, ook mijn verantwoording bij wijze van inleiding.

         Zaagt ge die als een bedekte insinuatie, om niet te zeggen verdenking van plagiaat...

    Weet ge ook... och kom, ik ben er zeker van dat mijn broer u de ware reden zei van het stopzetten van de verkoop, reeds een paar jaar vóór ik te Lier kwam wonen. Ge kent dus ook de dubieuze voorstellen die letterkundigen, afgunstig op uw roem, mij deden?

    Timmermans stak een hand omhoog om mijn tirade te stoppen.


                      tek2x.jpg

    Hij zei :

    — Ja, beste Floran, dat heeft uw broer mij in 't lang en in 't breed verteld, ge kent hem. Bespaar u verdere moeite. Wel in 't begin was ik gevexeerd, effenaf verstoord op uw pamflet, studie of hoe ge 't dan ook heten wilt. Maar toen ik meermaals uw nogal uitgebreide verantwoording gelezen had, kwam ik tot de conclusie dat gij nog een groentje in 't vak waart, er tuk op om ook eens in 't zonnetje te staan. Gij koesterde uw ontdekking die ge u om geen waarom zoudt laten ontfutselen. Een jonge jager die edel wild op het spoor is en de trofee niet wil missen.

         Ik zat zo verstomd te luisteren en zo klaarblijkelijk mijn eigen oren niet gelovend, dat Felix een glimlach niet kon onderdrukken.

    — Awel? vroeg hij met een stembuiging die zoveel betekende als : zijt ge uw tong kwijt? Toen schoot die gelukkig los :

    — Meneer Timmermans, zei ik, ge hebt een molensteen van mijn hart gewenteld... Eindelijk ken ik iemand die mij begrijpt en wat voor iemand! Vele critici en zelfs uw verdedigers kunnen een lesje nemen aan uw scherp inzicht en juist oordeel. Ik zeg dat niet om mij te verheffen, contrarie! Kon ik herbeginnen met de ervaring van deze jaren, er zou thans van Pallieterjanus geen spraak zijn !

         Ik vernam met vreugde dat Timmermans sedert lang mijn werk niet meer apostrofeerde als een boze, opzettelijke aanval. Ik liet hem ook de briefkaart zien, waardoor de zaak aan het rollen was gebracht. Hij had het al van mijn broer vernomen, lachte er eens naar met zijn ogen en zei eenvoudig :

    — Hoe een dubbeltje rollen kan... Luister, beste jongen, 't is allemaal goed verlopen.

    Ik heb er geen schade van ondervonden en gij hebt er vrijwillig, tegen uw financiële belangen in, al vroeg een punt achter gezet. Ik geloof u, zoals gij mij gelooft. Laat er ons verder over zwijgen. Wij hebben tegenwoordig aan ernstiger zaken te denken.

         Ik maak mijzelf niet wijs dat "men" dat allemaal zal kunnen geloven, maar ik wéét dat het zo is. Wie het onmogelijk kan bijtreden, onderschat beslist de grootheid van Felix Timmermans als mens. Hij was een rots waarop men kon bouwen. Later tijdens de droevige jaren van de repressie — ik had toen zelf enkele maanden staatspension achter de rug — ging ik hem geregeld bezoeken, alhoewel mijn rechtszaak nog aanhangig was. Precies daarom hebben velen mij die bezoeken ontraden, het zou mijn zaak kunnen verergeren. Ik stoorde er mij echter niet aan en bracht hem twee- of driemaal per week botermelk, zolang die nog op de bon stond. Ik vond hem steeds in pyjama, hetzij in bed, hetzij in een leunstoel.

    Op een bewogen moment ontsnapte het mij :

    — Ik heb nog veel aan u goed te maken... maar hij wuifde mijn woorden met een betekenisvol armgebaar weg.

         Ik zou nog veel kunnen aanhalen van de laatste jaren. Van onze gesprekken over geloof, evolutie en vrije wil, van zijn Adagiogedichten die hij mij ter inzage gaf en die hem een grote troost waren in zijn pijnlijke toestand. Een kopij van Adagio was naar Albert Westerlinck gestuurd en een aan mij overhandigd voor een mogelijke rangschikking van de gedichten. Volgens de Fé was er tussen de rangschikking door Westerlinck en door mij slechts één verschil : hij had Emmaüs laatst gezet en ik De kern van alle dingen.

    Ziehier in dit verband de laatste brief die ik van Timmermans ontving :

     

    Lier 24 nov. 1946

    Beste!

    Zoudt gij mij geen afschrift kunnen laten bezorgen of beter zelf bezorgen van den volglijst der gedichten uit Adagio. Ik heb die een drie weken geleden meegegeven met mijn uitgever. Die schijnt die niet meer te vinden. En ik ook heb er geen afschrift van. Het is zeer dringend! Ik zou het morgen of overmorgen willen naar Holland opsturen!

    Met de meeste genegenheid, en 't beste voor Mevrouw!

    Uw Felix Timmermans

     

         Als een kostelijke erfenis bewaar ik Postkaart nr. 6, aan mij opgedragen en geschreven naar aanleiding van een bezoek aan Anderstad, vroeger een ridderburcht aan de Oude Liersebaan - Waversesteenweg, nog altijd door vestwater omgeven. Daar bevindt zich thans de zuivelfabriek St.-Clemens, waar ik vanaf 1940 heb gewerkt. Tijdens de tweede wereldoorlog was de omgeving daar nog een oase van rust, een hoekje waar de natuur haar levendige tafereeltjes kon opbouwen, bijzonder in en om de vest : riet, lis, elzenhout, beuken, trilpopulier, lariks, rododendrons, hagedoorn en noem maar op. Een paradijs voor insekten en klein wild, ijsvogeltjes, vinken en lijsters en dies meer. In het drie a vier meter brede ringwater : stekelbaarsjes, witvis, kikkers, salamanders, ratten, spitsmuizen, wezels, kleine en grote, blauwe en gele waterjuffers. Kortom een minifauna en -flora, zoals het delicate penseel van Japanse artiesten die zo sober en expressief levendig konterfeiten. Nu zal u deze postkaart wel aanvoelen als heerlijke kleinkunst. Uit voorzorg gaf hij mij naast de geschreven tekst ook de getypte !...

     

     

    Postkaarten 6

    voor Floran Lambrechts

     

         Niet overal is er kroes op de hofgracht gesprinkeld. Er zijn koele, donkere watergaten, waar van binnen een schemerige karper naar buiten staat te zien.

    De bronzen vlieren rieken alles bijeen ; er kruipt een hommel in den zwanennek van een lelie en het lis glimt als het lis van een Chinese theedoos.

    Een libel, als een snipper maannacht, hangt blinkend stil te zien en maakt lucht van haar vleugels. Een kikvors steekt zijn buste uit het water. Men ziet hem asemen onder zijn wit gilet, en hij leunt met zijn ellebogen op den rand van een nenupharblad, als een notaris achter zijn tafel.

         En 't is zó stil, dat er een waterrat met haar jongske op haren rug van den enen kant naar den anderen zwemt. De vier oogjes fonkelen als zwart kristal. En dan komt er nog een kleine vogel bij, op een riet lijsjes zitten wiegen. Alles is stil en alles blinkt.

    Als voor de aardigheid pitst de zon nu en dan nog een diamant uit het water.

    Alles is zo volkomen sereen tot op de graat. Zien! Zien! Niets anders dan zien. Vogel, verroer niet! Spin blijf zitten! Zien, zien, niets anders dan zien.

    Niets denken, niets doen! Of er rijst weer asse tussen onze gevouwen handen.

    ft

     

     

         Maar deze uiteenzetting gaat over Pallieterjanus, ik beschouw ze als mijn laatste getuigenis (*) en wens er niet meer op terug te komen. Timmermans treft geen schuld en bij mij was het een misverstand, geen boos opzet. Trouwens de hatelijkheden en verdachtmakingen tegen hem, die ik tijdens de jaren 1923 - 1929 ten tijde van mijn parallelstudie te Lier en elders moest aanhoren, heb ik in mijn verantwoording van Pallieterjanus volkomen genegeerd. Wel beschreef ik ze voor hem in ons voornoemd onderhoud en ik besluit dit geschrift met zijn gezegde : "Ja, in die tijd groetten velen mij met hun hoed, maar waren hun blikken dolken geweest, dan had er reeds lang een dikke treurwilg op een graf voor Felix Timmermans gestaan !"

     

          (*) Dit "Sleutel- en slotwoord over Pallieterjanus" was inderdaad zijn laatste getuigenis.

    Op 9 augustus 1974 overleed Floran Lambrechts. Op 13 augustus werd hij in Lier begraven in de nabijheid van het graf van Felix Timmermans op het kerkhof Kloosterheide.

     

    *******

    22-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn Vader - Lia Timmermans

    Mijn Vader.

     

    Door Lia Timmermans


                                             86278174.jpg
     

         Wat vader het meest tekende was zijn zachtheid, zijn veel te goed hart en zijn oprechtheid. Pose of comedie, daartoe was hij niet in staat; hield hij van de natuur, dan was die liefde echt; kwam "la peur de vivre" over hem, dan ondervond hij die ook echt; schreef hij een psalm over het boerenleven, dan was zijn bewondering gemeend. Hij heeft geloofd in hetgeen hij schreef; nooit zou het in hem zijn opgekomen om eens zus of zo te doen of iets te schrijven dat gekunsteld of gedwongen was, iets dat niet in hem was gegroeid. Eens heb ik hem horen zeggen over een auteur, waarvan hij een boek gelezen had — en hij was anders mild in zijn oordeel: — "Wat die ons wil wijs maken ! Hij gelooft er zelf niet aan. Dat is een grote vereiste van de kunst," zegde hij, "dat zij moet echt zijn ; dan is zij meestal zelf persoonlijk. Men moet er in geloven."

         Zijn goed hart was zijn zwakke kant. Met zijn mild gemoed liet hij zich gemakkelijk bewegen te goed te zijn, zelfs wanneer hij inzag dat het verkeerd was. Dikwijls was hij te toegevend voor ons en als men hem iets kwam vragen, won zijn hart het altijd van zijn verstand. Hij "wilde" goed zijn, want hij schreef in zijn dagboek :

     

         "De goedheid moet zijn als de dag, als water dat alles vult. Zoals water de vorm aanneemt waar men het in doet, zo moet de goedheid u in alle gebieden vullen."

     

    Die goedheid van onze Pa was daarom geen gebrek aan wil en onafhankelijkheid, want als men hem op een bevelende toon zegde ; "Ge moet dit nu eens doen", dan liep het verkeerd. "Ik moet niets" antwoordde hij, en het was ermee gedaan. Hij wilde niet gedwongen worden en hij dwong ook nooit iemand anders.

         Hij was een van de weinige mensen, die nooit iemand willen beïnvloeden, die nooit hun overtuiging, hun gedachte, hun oordeel willen opdringen aan anderen. Men kon ook onmogelijk met hem ruzie maken. Hij liet u maar klappen tot gij uitgesproken waart, al duurde dat twee uur, en dan volgde eenvoudig; "Ge kunt misschien gelijk hebben, daar valt over te denken, maar ik blijf bij mijn gedacht."

     

         Voor zichzelf zou onze pa nooit iets gevraggd hebben, daar was bij te fier voor.

    Voor andere mensen kon bij dat wel, en soms overdreven. Zo zegde Prof. Dr Anton Kippenberg, van het Insel-Verlag mij nog : "Als ik over het succes van zijn boeken sprak, glimlachte hij eens. Maar dan vroeg hij dadelijk daarop en telkens opnieuw ook werken van zijn Vlaamse collega's uit te geven. Zelfs al zegde ik : "Aber, mein lieber Felix, ich soll die Bücher doch auch verkaufen..." hield bij niet op. Ik moest het dan maar doen voor zijn plezier, en ik heb het gedaan ; "...ach! er war ein ehrlicher Mensch."

         Zo was onze Pa, niet alleen zijn naam en prestige zette hij in om er anderen van te laten genieten, ook zijn tijd en zijn aandacht gaf hij graag. Hoeveel namiddagen, reizen en bezoeken heeft hij niet opgeofferd om anderen plezier te doen. En daarbij, het moeilijkste, hetgeen dat van uur tot uur zich vernieuwde : altijd trachten de wereld en het leven aangenamer te maken voor allen die met hem omgingen en die hij ontmoette. Door zijn glimlach en zijn aangename woorden wilde hij steeds de mensen verheugen. Als hij dan ziek was en eenzaam, verlaten en vergeten, meestal door diegenen, voor wie hij zoveel had gedaan — en het waren er velen — sprak bij daar nooit over. Nooit zegde hij : "Toch verschiet ik dat die of die niet eens komt of van zich niets laat horen." Geen woord. Eens, dat ik mij niet meer kon inhouden, vroeg ik : "Pake, gij zijt nu zo goed geweest, zo overdreven goed, en ge ziet nu wel hoe de mensen zijn. Als ge genezen zijt, zult ge zo toch weer niet opnieuw beginnen ?" antwoordde bij hoofdschuddend : "Sst, niet bitter zijn... mild zijn, mild zijn."

         Een andere keer vroeg een tante: "Fé, laat mij nu eens op de man af vragen : als ge nu op voorhand moest weten dat men u met zoveel ondankbaarheid zou bejegenen, zoudt ge dan nog alles doen om de mensen te helpen, die het u vroegen ?" Dadelijk antwoordde hij: "Waarom niet ?" Over mensen, die door jaloersheid — of hoe ook — hem vijandig gezind waren en daarnaar handelden, sprak hij nooit, en dacht er ook niet aan : die waren door de kracht van zijn wil uit zijn leven gebannen en vergeten. Hij deed er dan ook niets tegen. Toch, één keer kwam het bijna zo ver. Het was lang vóór de oorlog en iemand had een artikel tegen vader geschreven dat eigenlijk met letterkunde niets meer te maken had. Het ging alleen maar tegen de persoon, en was met zo'n vooropgezette kwaden wil en in zulke termen geschreven, dat Mama, die het aankreeg, terwijl vader op reis was, er toch door verontwaardigd werd. Dat ging te ver! Als vader terug kwam, kwamen de vrienden en ze maakten hem op om iets terug te schrijven. Hij deed het, vooral voor Mama. Dan heeft hij zijn pen geslepen, de enige keer; en het was dan ook niet van de poes! Als het af was en hij het in intieme kring voorlas, zegden de vrienden : "Fé, dat wist ik niet, dat ge dat kon. Waarom niet meer gepolemiseerd? Van die mens schiet niets meer over. Die is kapot!

    Die kan zijn pen wegleggen en in een holleke kruipen, dat men hem niet meer vindt!"

    En Mama zegde: "Ja, Felix als ge dat laat verschijnen, dan zou het leven van die mens voor altijd gebroken zijn." Papa scheurde het stuk en stak het in de stoof: "Dat wil ik niet" zegde hij, "ik kan dat de jongen niet aandoen  Là! Vergeten!" en hij begon over iets heel anders te vertellen. Er is nooit meer over gesproken geweest. Daarin ook leefde hij volgens hetgeen bij geloofde : "De goede mens is de hoogste mens."


                                    lepeltje.jpg
     

    *********

    14-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en O.L. Vrouw - Hub. Hechtermans

    Felix Timmermans en Onze-Lieve-Vrouw.

     

    Door Hub. Hechtermans s.m.m.  -    1973

     

    Praten met Lia Timmermans - Van Vader meegekregen.

         De Jozef ll-straat te Oostende ligt in het verlengde van de rijzige Sint-Pieter-en-Pauluskerk. Op nummer 25 vind ik het naamplaatje : Aspeslagh-Timmermans en bel. De deur springt automatisch open. Aarzelend kijk ik in een soort kale garage zonder auto. Maar dan is er ergens een stem, boven aan de trap, links omhoog : « Kom maar door, Mijnheer».

         En terwijl ik klim volgt de verdere uitleg : « Mevrouw is nog even bij haar zuster, Tonet. die op de andere verdieping woont ». Het contrast is opvallend als je van uit die "kale garage" in het ruime salon binnenstapt. Ik ben blij even rustig te kunnen rondkijken. Een smaakvol assortiment van mooie stijlmeubelen, kleine kunstvoorwerpen en tegen de muren meerdere schilderijen, vooral van zus Tonet. Vanaf een boekenkast naast een royaal boeket strobloemen, ziet de sympathieke kop van vader Timmermans, met de weelderige haardos, op me neer. Tussen de twee hoge vensters een geschilderd portret van Mevrouw Aspeslagh-Timmermans door M.J. Jacops. Vooral echter word ik geboeid door een grote boekenkast met glazen deuren. Het is allemaal Timmermans : originele uitgaven en vertalingen.

    Toch wel indrukwekkend als je die zo bij elkaar ziet staan, verschillende rijen hoog.

            Afbeelding op volledig scherm bekijken

         Een hoekje echter is niet van Felix maar wel van Lia Timmermans. Ik wil juist enkele titels optekenen als de schrijfster ervan binnenkomt Het gesprek kan zo beginnen : « U heeft ook al heel wat gepubliceerd. » Mevrouw Lia, de oudste dochter van Felix Timmermans, die vroeger door haar Papa «Cecilleke» werd genoemd, glimlacht, maar ze blijft bescheiden : «Zo veel als vader zal het nooit worden. » Ze telt en komt toch tot een twintigtal uitgaven, meestal bestemd voor kinderen. Opvallend dat ook zus Clara en broer Gommaar kinderboeken uitgeven. Het "vertellen" hebben ze alle vier zeker van hun vader meegekregen, want zelfs zus Tonet vertelt, maar dan in haar kleurrijke, "naïeve" schilderijen. « Vader schilderde ook. Ik heb een paar werken van hem, maar ze hangen voor het ogenblik in het Stedelijk Museum te Lier. » Ja, dat wist ik, en zoals vele anderen had ik in bewondering gestaan voor het spontaan, origineel talent van de Fee, ook als schilder!

     

    DANK ZIJ O.L.-VROUW

         Ik was echter op de eerste plaats gekomen om te spreken over Felix Timmermans en O.-L.-Vrouw. In haar boek «Mijn Vader», uitgegeven bij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, schreef Lia Timmermans : « De jonge schilder Raymond De la Haye bracht vader in aanraking met de theosofie, het cabbalisme, het spiritisme. Hij dompelde er zich helemaal in onder. Hij dacht daarin ineens alles te kunnen vinden waarnaar hij zocht en hij verloor er zijn geloof bij. Van Onze-Lieve-Vrouw echter, is hij, niettegenstaande alles, toch blijven houden. Zij was alles wat van zijn katholicisme nog overbleef. Dat hij toch geen occulist geworden is, heeft hij aan die verering voor Onze-Lieve-Vrouw te danken. Die tijd was voor hem een gedurige marteling van twijfelen en zoeken. »

         Nu zegt Mevrouw : « Ik was toen natuurlijk nog niet geboren. Eigenlijk kan ik me niet goed voorstellen dat vader echt zijn geloof zou verloren hebben. Ik zelf heb hem altijd gekend als een door en door gelovig man. Hij heeft in zijn jeugdjaren zeker zijn strijd en twijfel gekend, zoals dat vaak voorkomt bij jongeren die zoeken. En het is ook zeker dat zijn grote devotie tot O.-L.-Vrouw hem geholpen heeft om de oplossing te vinden. »

         « Uit zijn boeken, Mevrouw, en vooral uit zijn novellen blijkt wel, dat uw vader wist welk een grote plaats Maria ook bekleedde bij het gewone volk. Velen van zijn hoofdpersonages nemen in de meest verschillende omstandigheden hun toevlucht tot O.-L.-Vrouw. Was dat bij u thuis ook zo? Ik denk b.v. aan de Mariafeesten, werden die thuis meegevierd ? »

         Mevrouw Lia hoeft helemaal niet na te denken ; de herinneringen aan haar mooie kindertijd zijn blijkbaar nog heel levendig : «Zeer zeker! Het begon met Lichtmis, dan gingen we naar de kerk de kaarsen halen, lichtblauwe kaarsen, waarom die blauw waren weet ik ook niet. Ze werden bewaard en bij noodweer ontstak vader die bij het beeld van O.-L.-Vrouw.» Ze wacht een ogenblik om het volgend feest te zoeken. « Maart, 25 maart, zeg ik, O.-L.-Vrouw Boodschap. » - « Ja, dat was een feest waar vader bijzonder veel van hield. Hij heeft het ook meermaals geschilderd. Voor moeder tekende hij een heel mooie Boodschap : de engel komt bellen aan een deurtje van ons Begijnhof te Lier, waar in de verbeelding van Vader Maria woonde. »

         « Zag hij in de Boodschap enkel een soort folkloristisch gebeuren?» Mevrouw reageert spontaan : « O, neen ! Vader hield inderdaad veel van folklore. Maar zoals ik al zei was hij een diepgelovig man. Voor hem was de Boodschap een van de centrale punten van de christelijke leer. In dat mysterie werd God toch mens in de schoot van Maria, door de overschaduwing van de H. Geest. Wij spreken nu vooral over Maria. Maar de grootste devotie van vader gold de H. Geest. Hij hield trouwens van de Mystiekers, vooral een Ruusbroec. »

     

    DE MEIVIERING

         Mevrouw Aspeslagh-Timmermans schenkt de kopjes koffie vol. « Dan kwam de meimaand geloof ik, ja, inderdaad. Dat was een heerlijke tijd. Vader en moeder wandelden gaarne. We gingen bloemen plukken en die werden thuis bij het Mariabeeld gezet.

    En dan elke avond naar de Mariale Oefening of het Meilof in de Kluizekerk, bij de Paters Dominicanen. Wij woonden daar immers kortbij. Lang voor het aanvangsuur moesten we toen reeds in de kerk zijn om zeker een plaatsje te vinden, vooral wanneer b.v. een Pater Callewaert kwam preken.» We praten een tijdje over de vele dingen die in de laatste jaren veranderd zijn of zelfs totaal verloren gingen. En toch voel je dat heel wat mensen, ook jongeren, nood hebben aan religie, aan godsdienst, ja zelfs aan wat wij «folklore» noemen.            Tegenwoordig wordt trouwens nogal vaak herhaald dat we de godsdienst te abstract hebben gemaakt, enkel een ideologie. De mensen van alle tijden verschillen tenslotte niet zoveel van elkaar en daarom ook niet van de personen uit de boeken van Felix Timmermans. Ze wonen tegenwoordig in mooier huizen met meer comfort, maar dat houdt het verdriet, de ziekte, de dood niet buiten. En in die ogenblikken zoeken ze steun bij iets "hogers", vaak nog bij O.L.-Vrouw.

         Maar we spraken over Mariafeesten : 15 augustus b.v. Dat was toch de feestdag van Mama. Want iedereen weet sinds Pallieter, dat de vrouw die Felix Timmermans boven alles lief had : Marieke heette. «Ja, Mama leeft nog en nog altijd in de Heijderstraat te Lier.

    Ze houdt echter niet van drukke belangstelling en vooral dit jaar hebben journalisten het haar soms erg moeilijk gemaakt. Maar wij hebben haar op 15 augustus natuurlijk altijd gevierd, te zamen met haar hemelse patrones. Het begon steeds met een Hoogmis in de Kluizekerk...» De telefoon rinkelt. «Verontschuldig me even, maar misschien kunt U ondertussen eens lezen wat vader schreef bij gelegenheid van een Mariafeest in die Kluizekerk.»

     

    EEN FEESTREDE

    Wanneer in de XVIde eeuw te Lier het «Mechels kapelleke» verdween, bracht men het aldaar vereerde Mariabeeld, O.L.-Vrouw van Genade of de Bruine Lievevrouw, eerst naar de zwartzusters en later naar de kerk van de Paters dominicanen, beter gekend als de Kluizekerk. Op 18 augustus 1632 genas hier plots Anna Van Rockegem uit Antwerpen, die door de geneesheren was opgegeven. Na een zorgvuldig onderzoek, verklaarde Mgr. Johannes Malderus, bisschop van Antwerpen, dat men de genezing als een mirakel mocht beschouwen.

    Hij beval dat men een dankprocessie zou houden. Toen Mgr Michael Ophovius, Bisschop van 's Hertogenbosch, maar vroeger prior van het dominicanenklooster te Antwerpen dit hoorde, wilde hij zelf de dankmis komen opdragen. Het was dus in 1932, bij de driehonderdste verjaring van het mirakel, dat Felix Timmermans de feestrede hield.

     

         Men kan in het kort de geschiedenis vinden van de vereerde Mariabeelden in de Kluizekerk te Lier. Toen men dan in het jaar 1932 het derde eeuwfeest vierde van het mirakel op voorspraak van de «Bruine Lievevrouw», schilderde Felix Timmermans niet enkel drie grote doeken om er de Heijderstraat mee te sieren, maar hij hield ook de feestrede. Ze herinnert wel aan hetgeen Heeroom Pastoor uit «den bloeyenden wijngaerdt» eens zei tegen Leontientje, maar het is toch ook weer anders :

         «De Bruine Onze-Lieve-Vrouw van genade uit de Kluis, is ene van de vele Onze-Lieve-Vrouwen, die als zegenrijke bloemen de wereld jong en helder maken.

    Er zijn duizenden Onze-Lieve-Vrouwen en er is toch maar ene. Die ene verwijlt sedert haar Hemelvaart in het eeuwig licht, en al de andere, door vrome mensenhanden geschilderd en gebeeldhouwd, zijn alle verbonden aan haar hart, als met een draad van onzichtbaar licht.             Van uit de hemel vloeit hare liefde, haar macht en genade in die andere. Wat schone namen heeft het volk voor haar niet verzonnen en gekozen. Er is de Lieve-Vrouw van Zoete Troost, en er is die der stilte; die der bedelaars, die van de Vijf Fonteynen uit het Alliers kapelleken, die der Zeven Smarten, die van de Nood Gods. Onze-Lieve-Vrouw van gedurige Bijstand, Onze-Lieve-Vrouw der Rozen en Onze-Lieve-Vrouw der Doornen, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, van Lourdes, Lisp, Onze-Lieve-Vrouw van het Goed Brood en duizend andere nog, en als een schoon licht tussen alle, de Bruine Onze-Lieve-Vrouw van Genade uit de Kluis.

         De ene weent, de andere glimlacht, deze is gelukkig, een andere treurt. Er zijn er grote en er zijn er klein, er zijn er in goud, in edelsteen, in zijde en fluweel; er zijn er in hout, en in goedkope plaaster en potaarde. En de kleinste en geringste is van zo'n grote geestelijke waarde, als diegene die fortuinen kost. Hare aanwezigheid in ons goed en duurbaar Vlaanderen is als een zomermorgen voor de mensen. De verering van de mensen voor haar is de kracht en de instandhouding van ons volk.

         En die verering is blij, kinderlijk en helder. Zij is zonder angst en zonder dwang. Zij bloeit lijk de kruiden in de weide, die verering. Wandel op de buiten, slenter langs het veld, de bossen en rivieren; dwaal over de heuvelen, overal ontmoet ge haar : in de stenen kapellekens, in de notebomen, aan de knotwilgen; onder al die torens die ge ziet van kloosters, abdijen en kerken woont ze, en ze woont ook in de huizen, in de grote en in de klein. Zij staat er tussen bebloemde vazen, onder glazen stolpen op de schouw; zij is het sieraad op de kasten, ze schemert in d' alkoven, en in de steden troont zij op de hoeken der straten. Heel het land vertelt van hare goedheid, heel het land zingt van hare luister.

    Drie keren per dag, 's morgens, 's noens en als de schemer komt luiden de klokken heel de wereld door ter harer ere.

         Wij willen als kinderen onder hare mantel staan. En 's nachts neemt ze om zo te zeggen haar goddelijke Zoon bij zijn bloedende hand en wijst Hem de huizen waar er verdriet en kommer is.»

         En dan wordt hij pas helemaal Timmermans, de schrijver met de heerlijke verbeelding, die een vrouw in haar zakdoek ziet wenen voor Maria en O.L.-Vrouw van Zeven Smarten wordt voor hem : «de zakdoek der bedrukte moeders»; die weet dat het jonge meisje aan Maria de vreugde van haar eerste grote liefde toevertrouwt en Maria wordt voor hem : «De post-restant der verliefden». En O.L.-Vrouw van Troost noemt hij : onze pot met zalf, omdat hij denkt aan de grote porceleinen pot, met de geneeskrachtige zalf. die vroeger in elk huisgezin bewaard werd en verlichting moest brengen in alle ziekte of pijn.

         Zo heeft men vroeger toch ook de litanie van Loreto gemaakt : Geestelijke vaas, eerwaardige vaas, heerlijke vaas van godsvrucht, geestelijke roos, gulden huis, deur des hemels, morgenster, bid voor ons. Felix Timmermans besloot zijn feestrede in de Kluizekerk met een eigen litanie ter ere van Maria : «Onze-Lieve-Vrouw, zij is de geestelijke troost der mensen. Zij is de toevlucht, de barmhartigheid van elke straatmiserie. Zij moet zorgen voor de zieke kinderen. Z' is de muziekdoos der gezonde kinderen. Zij is de zakdoek der bedrukte moeders. De post-restant der verliefden. De gastvrije herberg voor de geslagenen, gebrokenen, kreupelen en verroesten. De blijde bloemenhof der nederigen en eenvoudigen. Zij is onze morgen. Onze pot met zalf. Onze korf vol honing. De wijngaard van ons leven.

    De lamp van onze nachten.»

     

    BIDDEN ZOALS RUYSBROECK

         Felix Timmermans en de Mariaheiligdommen.

    In 1603 liet bisschop Miraeus van Antwerpen als veiligheidsmaatregel de boom van Scherpenheuvel omhakken, waaraan tot dan toe het wonderbaar Mariabeeldje gehangen had. Uit die boom werden echter, zoals we vroeger al schreven, meerdere andere Mariabeeldjes gekapt en naar verschillende plaatsen gestuurd, zelfs buiten Europa. Bisschop Miraeus schonk een ervan aan de Kluizekerk van de paters dominicanen te Lier. 6 januari 1605 werd het er door de kanunniken van de Sint-Gommaruskerk in een plechtige processie naar toe gedragen. Op 18 september van datzelfde jaar richtte Pater Boucquet, met verlof weer van bisschop Miraeus, in die Kluizekerk de Broederschap op van de H. Rozenkrans. Zo kreeg ook dit beeldje een dubbele naam : O.L.-Vrouw van Scherpenheuvel en O.L.-Vrouw van de Rozenkrans. Het wordt nu nog in de Kluizekerk vereerd.

     

         Uit vorige artikelen weten we dat Felix Timmermans een tijdlang leefde in de «Schemeringen van de dood». Het was vooral dank zij O.L.- Vrouw, vertelde ons zijn dochter Lia, dat hij zijn geloof bewaarde en zijn levenslust terugvond. Hij maakte daarbij kennis met zijn latere echtgenote Marieke Janssens en in die jaren, vlak voor de eerste wereldoorlog, schreef hij zijn levensdriftige « Pallieter », zo levensdriftig zelfs, dat het boek op de Utrechtse Index kwam. Er is boven de Moerdijk heel wat veranderd sindsdien!

         Maar Pallieter, de dagemelker, bleef een gelovige. Hij zag het volk naar Scherpenheuvel trekken, over de veldwegen, onder een brandende zon : « Wel een duizend menschen bijeen, die nu, na het zwijgen der muziek, dat voorop ging met kruis en priesters in koorhemd en roodgeklede misdienaars, luid aan 't weesgegroeten gingen, 't Was alsof er uit den grond een doffe rommeling kwam. Al die menschen, vrouwen, mannen, boeren, begijnen en kinderen, waren grijs van 't stof, dat opwolkte vóór hunne lamme voeten. » En al die mensen trokken naar het « kleine zeer-mirakuleuze zwert Ons Lievevrouwenbeeldje van Scherpenheuvel. Pallieter rilde van ontroering en kreeg tranen in de ogen, die menschengolving daar te zien, zo vol geloof en zielebrand. »

         Maar dan ineens dacht hij er aan dat de meesten van die pelgrims slechts gingen bidden uit eigenbelang en "zijn ontroering viel lijk een lege zak." Voor hem was bidden zoals Ruysbroeck het leerde : God alleen beminnen om Hemzelf, niet terwille van ons eigen geluk. « Ende dat es volmaecte Karitate » citeerde Pallieter en hij voegde er zelf bij : «Wie anders bidt, is lak e kind in een loepmand. »

                        
                       Afbeelding op volledig scherm bekijken 


    DAN KWAM DE OORLOG

         Toen «Pallieter» werd uitgegeven in 1916 was het reeds twee jaar oorlog en de levensdrift van Felix Timmermans had een nieuwe knak gekregen. Hij had ondervonden dat het niet altijd gemakkelijk was om Ruysbroeck te volgen in zijn hoge mystiek. De meeste mensen, en hij zelf ook, gingen inderdaad eerder naar God « als een kind in een loopmand ». En dat kind had een moeder nodig om het op tijd en stond op te vangen in haar beschermende armen.

    Wij vertelden reeds hoe hij in die dagen zijn schoonmoeder het rozenhoedje hoorde voorbidden op de oude Vlaamse wijze en dat hij-zelf begon mee te bidden.

         In die tijd schreef hij « Het kindeken Jezus in Vlaanderen » waarin Maria natuurlijk, naast Jozef, een grote plaats innam. Maar in bijna al zijn latere werken, kleinere of grote, vindt men Maria terug en zullen de hoofdpersonages hun toevlucht tot haar nemen.

         Het begijntje, juffrouw Symforosa, bidt tot haar om sterk te blijven, bij het afscheid van de schone tuinier Martinus, op wie ze heimelijk verliefd werd, maar die broeder wil worden bij de Bruin Paterkens. Pietje Vogel wordt in de Kerstnacht, « toen de ster bleef stille staan », door O.L.-Vrouw uit de macht van de duivel verlost en Maria vertelt het zelf aan zijn vriend Schrobberbeeck.

         Leontientje, het nichtje van «de Pastoor uit den bloeyenden wijngaert» heeft al haar vertrouwen gesteld in O.L-Vrouw der Vijf Wondekens, die voor hare beminde Isdoor het ware geloof moet verkrijgen. Pieter Bruegel gaat eerst naar Scherpenheuvel bidden wanneer hij behouden uit Italië terugkeert om daarna te Antwerpen zelf, in de O.L-Vrouw-kathedraal, Maria met een dikke kaars te bedanken. En Sint Franciscus uit « De Harp », die als jongeling « een witte struisvogelpluim van zijn hoedje brak » om die als een bloem aan O.L.-Vrouw te offeren, wilde sterven in de kapel van O.L.-Vrouw ter Engelen, waar Maria hem trouwens reeds verschenen was, samen met haar Zoon, om hem te steunen bij de aanvraag van de Portiuncula-aflaat.

     

         Boer Wortel uit de « Boerenpsalm » trekt met zijn blind dochtertje Amelieke op zijn rug tevoet naar Scherpenheuvel, zeven uren ver. Dat zat hem twee dagen in zijn knoken. En het was tenslotte in « Ik zag Cecilia komen » dat Timmermans aantoont hoe een jonge man voor zich zelf en zijn geliefde kan bidden en dat het toch een echt gebed blijft in de geest van Ruysbroeck : « Stralende Koningin der hemelen, ik offer u dagelijks kaarslicht en bloemen. Ik zou nog van alles willen offeren : druiven, honing en alles wat rein en uwer waardig is.

    Ik wil u daarmee niets afdingen ; het is enkel om u mijn liefde te tonen. De ene liefde vergroot de andere. En waar liefde is straalt het van wondere gebaren, van wondere vragen en wondere giften en gaven... Laat Cecilia genezen. »

     

    BEDEVAARDER IN LOURDES

         Tussen «Pallieter» en «Cecilia» liggen er bijna 25 jaren. En in die 25 jaren was hij getrouwd en had hij kinderen gekregen, had hij ondervonden dat er schone en triestige dagen zijn in het leven en had hij begrepen dat de mensen een moeder nodig hadden waar ze af en toe om hulp konden vragen. Hij zelf ging nu regelmatig elk jaar met zijn gezin op bedevaart naar Scherpenheuvel en, ja, hij was ook in Lourdes geweest, op terugweg uit Italië in het "heilig jaar" 1925.

         In zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » (1926) vertelt hij het. Ze waren 's avonds in Lourdes aangekomen en terwijl zijn vrouw en zijn twee zusters doodvermoeid gingen slapen, wilde Felix eerst nog naar de Grot, waar « boven een piramide brandende kaarsen het blanke O.L.-Vrouwebeeld in de rots-nis schemert. Het is er eenzaam, enkele mensen bidden voor de traliën, en achter mij klotst en bruist in de duisternis de woelige bergstroom, de Gave. Dat is nu het beeld, waar heel de gelovige wereld naar toe ziet, als de pijn en miserie hun lichaam benijpt, en als het verdriet hun hart komt raken. En, al is het dit beeld niet dat geneest, maar de H. Moeder in den Hemel, toch zien miljoenen ogen er naar op, omdat de ogen iets willen zien ; en de genade, troost, liefdebalsem en genezing vloeien hier uit de hemel als rozen onder de mensen. »

         In Lourdes ontdekte Felix Timmermans niet meer de pracht en kunst uit Italië en, ofschoon hij-zelf souvenirs ging kopen, vond hij toch dat er wat al te commercieel werd omgesprongen met het heilige. Maar als gelovige ontmoette hij ook hier het echte Lourdes, waar geen menselijk opzicht meer bestaat waar men samen of alleen luidop bidt, de armen wijd uitgestrekt, geknield op de grond. De mensen « kunnen niets anders meer dan zoveel mogelijk hun liefde voor O.L.-Vrouw te laten zien », en « men bestormt en beknotst er de hemel met gebeden.» Felix Timmermans maakte er de kruisweg mee, de ziekenzegen, de kaarskensprocessie.

         Hij stond tussen de biddende mensen vóór de Grot, zag hoe zij er de talrijke kaarsen offerden en hoe zij gingen drinken van het bronwater, dat over vele kraantjes werd verdeeld. Maar het meest van al werd hij getroffen door de ellende van de zieken. Zij zaten naast elkaar op banken of in hun wagentjes : lammen, blinden, kreupelen en andere miserabelen. Heel de miserie van de wereld werd er blootgelegd. « Maar zie daarnevens dan de liefde!

    Hoe elkendeen helpt en elkaar bijstaat. Hoe edel en arm die getroffenen met zorg omringen.         Men is vol betrouwen op de H. Maagd. Het is als bij een groten brand, waar elkendeen emmers aangeeft. » En Felix Timmermans ontdekte wat Pallieter blijkbaar nog niet begrepen had, dat in een Mariaoord, de mensen tenslotte de eigen noden, waarvoor ze inderdaad gekomen waren kunnen vergeten om te bidden voor de redding en de genezing van de anderen. « Eigenliefde verdwijnt hier, en dat is het schone mirakel, dat ge hier zienderogen kunt genieten !

         En daarom kunt ge het vergeven, dat de gebouwen enig in hun smakeloosheid zijn : het hart der mensen klopt er, lijk het nergens klopt. Ze leggen hunne ziel lijk tapijten open voor O.L.-Vrouw en beminnen elkaar echt broederlijk voor enige dagen. » En hij besloot : «Wij zijn twee dagen te Lourdes geweest in die branding en kolking van gebeden, en, als we den dag nadien het oord der mirakelen verlaten, groeten wij nog eens vanuit den trein het witte beeld der goddelijke ziekenverpleegster op wier moederlijke schoot de mensheid genezing zoekt en vindt. »

     

                                             Afbeelding op volledig scherm bekijken

    IN LIER EN OMGEVING

         Op het einde van mijn gesprek met Mevrouw Lia Aspeslagh-Timmermans, kwam ik tot de conclusie dat men een zeer interessant boek zou kunnen schrijven over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw. Alleen reeds in Lier zelf en omgeving had hij menig Mariabeeld geschilderd, beschreven of er voor gebeden. Op een stuk papier tekende Mevrouw Lia een plannetje van Lier en gaf met een kruisje de voornaamste plaatsen aan : « Ik zal er nog wel een aantal vergeten» zei ze, «maar kijk, eerst de Lievevrouwen van het Begijnhof die hij zo gaarne tekende : aan de ingangspoort O.L-Vrouw van Remedie, ge weet wel : die O.L.-Vrouw van de Vissen werd ; dan O.L.-Vrouw van Zeven Weeën, op een binnenkoer van dat begijnhof en verder O.L.-Vrouw uit den Groten Briel en uit de kapel in den Drink.

         En hier hebt ge de Kluizekerk, waar wij vlakbij woonden, met de Bruine Lievevrouw.

    En daar de Sint Gommaruskerk. Het gebeurde, dat wij als kind door de Sint Gommarus gingen om onze weg wat te verkorten. We zagen er dan vaak vader, die gans alleen en roerloos te bidden zat voor O.L-Vrouw van Altijddurende Bijstand. Dat heeft ons steeds getroffen. Wanneer hij ons opmerkte moesten we altijd ook een paar weesgegroetjes komen meebidden. En dan in de richting van Emblem, komt ge eerst, links, aan de kerk van Lisp. Daar vereren ze O.L-Vrouw van het H. Hart, zoals te Averbode of te Sittard in Nederlands Limburg. Hier ging vader Maria danken, toen we in het begin van de oorlog 1940 na een vlucht van enkele weken behouden terug thuis kwamen.

         En dan een paar kilometer verder, te Emblem zelf, rechts van de weg, ligt, op een heuvel, de mooie Allierse kapel, waar men O.L-Vrouw van de vijf wondekens vereert.

    Goede Vrijdag 1921 bezocht vader deze kapel, samen met architect Van Reeth en componist Veremans. Het was voor deze Lievevrouw dat vader Leontientje liet bidden komen in zijn boek « De Pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt », ofschoon hij de kapel zelf in de buurt van Scherpenheuvel situeerde. Elk jaar trok er een processie uit, nu nog trouwens, en wij mochten er met vader telkens naar toe...»

     

    DE LAATSTE TOCHT

         Zo kan men blijven vertellen over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw, hoe hij haar zelf lief had en hoe we haar voortdurend terugvinden in zijn boeken of zijn tekeningen. Maar ook voor hem kwam, nu 26 jaar geleden, de laatste tocht. Wij schreven reeds dat de tweede wereldoorlog hem erg ongelukkig maakte en vooral de repressie die er op volgde. Hij kreeg verschillende hartaanvallen en men legde hem kamerarrest op.

         In de stilte van die kamer bereidde hij zich voor op de laatste grote reis. In «Adagio» vindt men er de weerklank van :

     

    Met U zijn er geen verten meer

    en alles is nabij...

    geen gisteren en geen morgen meer,

    geen tijd meer en geen uren,

    geen grenzen en geen muren ;

    en alle angst voorbij...

     

    Aan zijn kinderen had hij gezegd : ge moet zo leven, dat ge steeds sterven kunt zonder spijt, omdat ge weet dat de liefde eeuwig is. En weer in «Adagio» dichtte hij :

     

    O mocht mijn ziele

    hoog en zuiver branden

    zoals de maan

    thans neerblinkt op het dal,

    wanneer ik uit de nauwe wanden

    des levens, naar de landen

    van Uw Belofte stijgen zal.

     

         Hij had zo vaak de maan getekend als symbool van O.L.-Vrouw. En toen Mevrouw Lia mij vertelde dat hij die vroege vrijdagmorgen van 24 januari 1947, rustig stierf met het hoofd op de schouders van Tonet, dacht ik terug aan wat hij-zelf schreef, in zijn Bruegel-boek over de dood van het meisje Veronica, die stervend zei : « O.L.-Vrouw heft mij onder mijn armen op, heel hoog, en ik zie de zee, en op 'nen berg een stad met regenbogen... » Is het daarom misschien dat men op zijn doodsprentje dit gedichtje van hem schreef :

     

    « Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet...»?

     

    ********

    13-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OL Vrouw der Vissen en Timmermans - Hub. Hechtermans

    Onze Lieve Vrouw der Vissen en Timmermans.

     

    Praten met Frans Verstreken  -  1973   door Hub Hechtermans

     

    EEN VAN DE MEEST GELEZEN SCHRIJVERS.

         Felix Timmermans is zeker een van de meest gelezen Vlaamse schrijvers, zowel in Vlaanderen als in Nederland. De werken van deze Lierenaar werden trouwens uitgegeven te Amsterdam bij van Kampen en Zoon en de voornaamste, zoals Pallieter, Met kindeke Jezus in Vlaanderen, De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt, Pieter Breughel, De harp van Sint Franciscus, Boerenpsalm e.a., kregen tientallen herdrukken. Er kwamen daarbij nog vertalingen in het Duits, Frans, Engels, Spaans, Portugees, Italiaans, Zuid-Afrikaans, Esperanto, Zweeds, Fins, Deens, Noors, Tsjechisch, Sloveens, Servokroatisch, Hongaars, Pools, Lettisch, Litouws, Bulgaars, Roemeens, Hindi, Japans, Chinees, Hebreeuws, enz...

         Een tiental van zijn boeken of novellen werden omgewerkt tot toneelstukken. Zo kende «En waar de ster bleef stille staan» een nooit geëvenaard succes, vooral dank zij de honderden opvoeringen door «Het Vlaamsche Volkstoneel» Maar, als er bij Timmermans ooit iets behekst geweest is, zegt Pater L. Vercammen in zijn onlangs verschenen boek over de schrijver, dan zijn het de pogingen om zijn werk te verfilmen. En toch werd een van de novellen uit «Het Keerseken in de Lanteern» (1924) op een ontroerend mooie wijze op het scherm gebracht van de Vlaamse T.V. door Kineast Frans Verstreken.

    Het verhaal n.l «Onze-Lieve-Vrouw der Visschen », dat we op de volgende bladzijden, een beetje ingekort, weergeven.


             Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    O.L. VROUW DER VISSEN

         We dachten dat het wel leuk zou zijn voor onze lezers, wanneer we eens even over het ontstaan van die film konden praten met de kineast. «Heel gaarne, zei hij aan de telefoon, maar we staan klaar om op vacantie te gaan.» Er was een korte aarzeling aan beide kanten. En dan : «Och kom toch maar, het zal wel lukken.» En het lukte inderdaad! Trouwens, ik hoefde niet veel vragen te stellen, vermits Frans Verstreken de ganse geschiedenis over het ontstaan, de inhoud en het doel van de film heeft verwerkt in een even mooi albumboek Onze-Lieve-Vrouw der Vissen. uitgegeven in 1968 bij Sanderus, Oudenaarde, maar nu verkrijgbaar bij Desclée De Brouwer te Brugge.

     

         Naast een inleiding door Maria Rosseels en de novelle van Felix Timmermans, schrijft Frans Verstreken over: "Timmermans verfilmen", "Tussen projekt en projektie", "Inspiratiebronnen", en hij bestuit met een historische studie over "De moedige bootvissers" van de Nete. Het filmverhaal en de geschiedenis er omheen wordt visueel weergegeven door een vijftigtal prachtige foto's, waarvan er een aantal in dit nummer zijn opgenomen. Daarnaast krijgen we nog als illustratie de originele tekeningen van Felix Timmermans-zelf en van «Steven» Wilsens. Een uniek geschenkboek dus in dit Timmermansjaar.

    Formaat: 21,5 x 26,5 cm, 190 pag, gebonden, 450 F.

     

    WIE IS FRANS VERSTREKEN ?

         Frans Verstreken werd geboren in 1923 te Lier: "We kennen de familie Timmermans heel goed." Hij woont in een gezellig huis, met echtgenote, twee dochters en een jonge, speelse jachthond, vlak achter de Begijnhofkerk : «Nog nooit had ik zo dicht bij huis gefilmd als voor O.L.-Vrouw der Visschen.» Zeventien toen de oorlog uitbrak, moest hij noodgedwongen zijn universitaire studies onderbreken, was trouwens voorbestemd om zijn vader op te volgen in een textielhandel, maar ontmoette na de oorlog Bert Leysen, die hem vroeg of hij niet wilde filmen voor de B.R.T.

         Hij voelde er wel voor en het werd vlug een succes. Zijn ornithologische films «Steltlopers in de Polders», 1958, en «De grote vlucht», 1962, werden bekroond op Nationale Festivals te Antwerpen. Sabam kende hem in 1964 de Gerard-de-Boeprijs toe voor zijn gezamenlijk filmwerk. In 1966 kreeg hij voor de tweede maal te Antwerpen de Grote Prijs voor de documentaire film met «Hoedje van Papier». En in 1968 werd zijn nieuwste fictiefilm «Onze-Lieve-Vrouw der Visschen», tijdens de XVIII de Internationale Filmweek te Brussel, begiftigd met de prijs van het Commisariaat-Generaal van Frankrijk voor de beste film met een literaire bijdrage.

         Het werd tevens ook zijn laatste filmbijdrage : «Als ik iets maak, wil ik het zo goed mogelijk doen. Ik heb een hekel aan improvisatie. Ik bereid mijn werk uiterst secuur voor. Het woordje "ongeveer" staat niet in mijn vocabularium. De jongere generatie vindt dat wat overdreven. Vooral voor een T.V.-film is men nogal vlug tevreden. Men kan of durft ook geen grote budgetten besteden aan kunstprestaties. Nu werk ik mee aan « Postillon » van Jan Lambin en ik doe het gaarne. Ik heb trouwens in mijn leven altijd getracht te doen wat ik gaarne doe. En daarom ook heb ik Felix Timmermans willen verfilmen.»

         Toen de B.R.T. Frans Verstreken vroeg een korte fictiefilm te realiseren naar een werk van een Vlaamse schrijver, was zijn keuze vlug gedaan : Felix Timmermans natuurlijk !

    « Ik nam nog eens heel zijn œuvre door. Zijn grote werken werden al aanstonds uitgeschakeld : het moest immers een korte film zijn. Ik zocht dan bij voorkeur een niet al te bekende novelle. Tenslotte hield ik O.-L.-Vrouw der Visschen over.

    De filmdienst van de Vlaamse T.V. aanvaardde.»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
    Frans Verstreken in gesprek met Jos Henderyckx 


    DECOR EN VOLKSVROOMHEID

         Met Gaston Durnez stak hij het scenario in elkaar. De film zou gedraaid worden in het milieu-zelf waar de schrijver zijn vertelling had gedacht : het Begijnhof, de Nete en de oude stadskern. Ze lagen vlakbij en er was gelukkig nog niet zo heel veel veranderd sinds de tijd dat Felix Timmermans Vettigen Teen liet vissen gaan.

         « Ik zou haast zeggen : het decor werd mijn hoofdvedette. Ik geloof nog in de plastische schoonheid en de dwingende uitdrukkingskracht van het beeld, in een sfeerscheppende fotografie. Om de Timmermans-evocatie bewust een archaïserende tint mee te geven, liet ik met opzet de titel : « Onze-Lieve-Vrouw der Visschen » in oude spelling op de generiek verschijnen. Ook de processiegangers bidden het weesgegroet in de oude versie... »

         Van mevrouw hadden we ondertussen een kop koffie gekregen. Je zou met Frans Verstreken uren kunnen praten over het werk van de Fé. Tegen de muur hing een van zijn gekleurde pentekeningen : echt op zijn Timmermans: een gezonde, dikke doedelzakspeler ligt onder een boom, waarin een O.L. Vrouwbeeld staat. Ik merk op dat Felix Timmermans zo vaak O.L. Vrouw « geschilderd » heeft, zowel in zijn pentekeningen als in zijn literair werk.

         Frans Verstreken reageert: « Inderdaad, Felix Timmermans was zelf een zeer vrome man. Zoals ge wel weet hield hij veel en oprecht van Maria, maar hij wist ook dat deze Mariadevotie bij het gewone volk zeer diep geworteld was. Ze vereerden haar op zo een wijze, dat men, vooral met onze ogen gezien, op sommige ogenblikken nauwelijks de grens kon leggen tussen geloof en bijgeloof. In het gekozen verhaal is de hoofdfiguur Vettigen Teen niet overdreven vroom.

         Als gewoontebidder gelooft hij met de eenvoud des harten. Zijn kinderlijk Godsvertrouwen en zijn diep geworteld bijgeloof zijn met onzichtbare draden verstrengeld. De ondertoon van het luchtig verteld religieus thema is eigenlijk tragisch. Vettigen Teen gaat immers ten onder aan zijn eerste grote misstap. Mij betaalt zijn ondoordachte diefstal zelfs met de dood, ondanks de teruggave en zijn openbare schuldbelijdenis, gedicteerd door zijn honger naar God. »

     

    VETTIGEN TEEN EN HET MARIABEELD

         Wij kijken naar de prachtige kop van de hoofdfiguur : Jos Henderyckx uit Lier, een metaalbewerker, die nooit voor een camera had gestaan. Maar eens in zwarte trui en fluwelen broek, met pet en klompen en een stoppelbaard van drie dagen werd hij een levensechte Netevisser. Productieleider Jef Bruyninckx was dan ook in de wolken met deze Vettigen Teen, die als het ware spontaan aanvoelde en deed wat men van hem verwachtte. En toch liep niet alles van een leien dakje.

         In zijn boek vertelt Frans Verstreken met de nodige humor alle mogelijke tegenslagen vanaf de ziekte van de hoofdakteur tot en met de haast hopeloze strijd tegen het Belgisch zomerweer, dat slechts twee dagen zon bood op zeven weken! Je staat er gewoon paf van, wanneer je bedenkt hoeveel maanden werk, hoeveel kilometers filmband, hoeveel inspanningen en sommen geld er nodig zijn om tenslotte te geraken tot een eindmontage van 1393 meter, die men in 38 minuten afdraait Het meest van al interesseerde mij echter, in verband met ons Mariatijdschrift : het O.L. Vrouwebeeldje en zijn geschiedenis.

         Op nog geen honderd meter van het huis van Frans Verstreken rijst de monumentale ingangspoort op van het Begijnhof met ernaast een kapel, in de muur gemetseld. Achter de glazen deur ziet men een gotische Madonna in gepolychromeerd hout, 84 cm hoog. Op de linkerarm draagt ze het Jezuskind en in de rechterhand houdt ze een scepter. Ze dateert waarschijnlijk uit de XlVe eeuw.

         Onder de kapel staat de tekst: « O Honing zoete beeld, uit Holland langs de baren der zee hier aangespoeld en in ons stad gevaren, ons tegen oorlog en tegen pest bevrijd, in allen nood ons Moeder van remedie zijt.» En verder: «Al die hier zullen bidden ter eere van Maria 7 paternosters en 7 Ave Maria, alle Zaterdagen, alle Zondagen, alle Heiligendagen, alle Dinsdagen en Vrijdagen, zullen iederen keer, veertig dagen aflaat verdienen ».

         Frans Verstreken ging zelf te rade bij Pastoor Biermans, die zegt : « Sommigen beweren dat het beeld van Antwerpen afkomstig is en aldaar tijdens de beeldenstorm in de stroom zou zijn geworpen en via de Schelde, Rupel en Nete hier aangespoeld. Anderen veronderstellen dat het ten tijde van de Godsdienstberoerten uit Nederland hier werd aangevoerd. Vermoed wordt, dat de Lievevrouw rond 1690 op de huidige plaats van verering is opgesteld.»


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         In «Mijn Vader» vertelt Lia Timmermans, hoe zij vaak samen als kind met hem door Lier wandelde. « Zo kwamen wij aan de schone Begijnhofpoort. Ernaast stond in een glazen kast in de muur de « Zingende Onze Lieve Vrouw ». Wij kregen elk een kwartje om in het offerblok te steken en luisterden aandachtig, het oor tegen de spleet van de offerblok geduwd, of wij niets hoorden. « Pa, ik hoor niets » - « Dat komt omdat ge op iets anders denkt; luister nog eens goed ». En ja, dan hoorden wij toch precies een gezang komen van heel uit de verte...

    Het was dat beeld, dat vader inspireerde voor zijn novelle « Onze Lieve Vrouw der Vissen ».

     

    IN DE FANTASIE VAN TIMMERMANS

         «Timmermans had een geweldige fantasie, glimlacht Frans Verstreken, je merkt wat hij aan zijn dochtertje vertelt over de « Zingende Lieve Vrouw ». Het beeldje van het Begijnhof verandert bij hem ook voortdurend van gedaante». In zijn Pallieter vertelt hij b.v. dat « vier struise kwezels, met maagdenkleren aan, waarvan de mouwen te lang waren », dit beeld «gezamen op een berd droegen, dat met lederbeslagen krukken op hun schouders rustte.

    Het was hier ten tijde der Spanjolen aangespoeld en werd nu vereerd, wel veertig uren in de ronde, voor het keren van de jaren.

         Het was de Honingzoete maagd uit Holland langs de baren der zee aangespoeld en in ons land gevaren ». In de olijke fantasie van Felix Timmermans kromp het beeld echter ineen tot «een blauw geschilderd Lievevrouwken van een duim groot», dat dan gedragen wordt door die "vier struise kwezels" ! In Onze-Lieve-Vrouw der Vissen maakt hij er een "zilveren" beeld van. Het moest immers door Vettigen Teen voor veel geld kunnen verkocht worden.

    En het werd een stuk kleiner dan het echte beeld, omdat de visser het onder zijn jas moest wegsteken ! «Voor de film, vertelt Frans Verstreken, gebruikte ik een gelijkaardig beeldje in gebakken klei, dat met bladzilver werd beplakt en van een ouderdomspatine voorzien.

    Een vissersbootje op schaal verving de scepter. Maar dit holle beeldje was te licht, zodat we het met loodkorrels moesten vullen om het onder water te laten zinken. »

         Dit alles kan men trouwens lezen in het mooie boek : «Onze-Lieve-Vrouw der Vissen». Frans Verstreken heeft gefilmd en geschreven met dezelfde warme liefde voor zijn volk en zijn stad als Felix Timmermans. Daarom ook was zijn film zo poëtisch en ontroerend schoon, vol verstilde, milde humor.

     

         Hij-zelf besluit: «Timmermans boeit buiten de grenzen van tijd of plaats.

    Zijn meeslepende, blijgeestige vertelkunst voldoet aan de menselijke drang naar goedheid en schoonheid. Zijn ongeschonden levensvreugde draagt zich bij de lezer over in een broos geluksgevoel. De Lierse schrijver is een belijder van het leven dat waard is geleefd te worden. Met mijn film "Onze-Lieve-Vrouw der Visschen" hoop ik de toeschouwer met een glimp van deze Timmermansiaanse blijdschap te verrijken. » Wij mogen gerust zeggen dat Frans Verstreken daarin geslaagd is. En, wie weet, krijgt hij, vroeg of laat, toch nog eens de gelegenheid, om de levensvreugde van Felix Timmermans door een nieuwe film aan de mensen van deze tijd te brengen.

    *******

    Het kort verhaal :

         Vettigen Teen, de visser, met zijn vermiljoen gezicht en zijn witten stoppelbaard, had het zilveren O.L. Vrouwenbeeld gestolen uit het glazen kapelleken der Begijnhofstraat. Och, 't was zo rap gegaan, 't lag in zijn armen zonder hij 't zelf wist, alsof het er in gesprongen was.

         Alle dagen als hij met zijn netten naar de Nethe ging, bad hij voor het beeld drie weesgegroetjes om een goede visvangst te hebben. En terwijl hij nu weer te bidden stond, in de avondschemer, zag hij de glazen deur wat open staan. Alvast had het nonneken, dat het beeld moest verzorgen met verse bloemen, de deur vergeten terug op slot te doen.

         Vettigen Teen zag onder het bidden met zijn wimperloze oogskens eens sluw rechts en links. Er was geen levende ziel in de straat, niets dan een wit, mager hondeken, dat zoekend in de goot liep. En Vettigen Teen zijn gedachten wierden doorbliksemd met al dat zilver, dat zo maar om te nemen was. Dan zou hij nooit meer moeten werken, en kost hij alle dagen vlees eten.

         « Gebenedijt zijt gij boven alle vrouwen », en wip! Vettigen Teen wipte naar omhoog, en ach ’t was rapper gedaan dan hij dacht, 't beeld zat onder zijnen naar vis riekenden frak.

    Hij had medeen al groot spijt over hetgene hij gedaan had, en stotterde onderwegen : «Dief, dief! Moest ik daarvoor zo oud geworden zijn!» Hij kreeg nog goesting het beeld weerom te dragen. Maar men moest hem eens betrappen, als hij het terug in 't kapelleke zette! Al zou hij ook zeggen dat hij het op de vest gevonden had, ze zouden hem niet geloven, ze zouden hem uitpersen met vragen, en voor twee jaar kost hij dan in 't gevang gaan zitten. Hij moest van ’t beeld afgeraken, daar was lezen noch bidden voor.

     

         Hij ging naar de Nethe en stapte in zijn rottend schuitje, vaarde wat verder op, achter het Begijnhof en liet daar het beeld aan de twaalf fezelende populieren, juist bij den derden populier, in het water zinken.

    « Later zal ik het wel eens boven halen, en dan zijn we rijk », zei hij, als verlicht en gezuiverd van vrees, nu hij het beeld niet meer zag of voelde. Dat er uithalen was voor hem iets van niets. Vettigen Teen kon geen streek zwemmen, maar wat hij kon, dat was onder het water doorwandelen, van den enen oever naar den anderen. Dat had hij dikwijls genoeg gedaan, vroeger, als hij nog geen schuitje had, en naar het fort ging vissen. Om dan bij de weerkomst genen omweg langs de brug te maken, stapte hij eenvoudig het water in, wandelde er onder door, en kwam er op den anderen oever weer uit, nog gemakkelijker dan dat hij door een mistlucht ging.

         En met nieuwen moed begon Vettigen Teen daar ter plaatse te vissen. Hij liet het net omlaag rollen, en wachtte terwijl hij naar de maan zag. En hij trok op. Maar God van de zee! Wat was me dat! Vettigen Teen trok, en sleurde aan het net, en kreeg het maar niet boven, alsof er een heel kanon in lag. Het schuitje kapte er van naar voren. « Mijn netten! mijn netten!» riep hij, en uit vrees zijn netten te verliezen, krampte hij al zijn krachten samen, alle spieren spanden rond de trillende beenderen, de aderen borstten haast, zijn dunne buik trok ervan in bollen, en hij trok, trok maar; 't ging, en daar glinsterde in den maneschijn een net toptig vol spartelende, kletsende vis ! Vettigen Teen riep van blijdschap, rilde op zijn benen, en hij schepte al die vis in zijn schuitje, zo vol, dat er wel twintig kilo's van den hoop terug in 't water slibberden...

     

         Den anderen dag, na den voordeligen verkoop van den vis, was heel het huishouden van Vettigen Teen zo zat als sneppen, en gingen ze dansend achter een harmonicaspeler de stamineekens af. En met de schemering blaasde de gazetverkoper op zijn horen en riep : «Leest de Lantaren van Antwerpen! De wonderbare visvangst in de Nethe, en den groten diefstal van de zilveren Lievevrouw!» In de gazet stond te lezen dat de Heer Verschaeren, bijgenaamd Vettigen Teen, wonende Ooievaarshalsstraatje nr. 3, 300 kgr. modelvis had gevangen inde wateren der Nethe. En over de verdwijning der zilveren O.L. Vrouw wist het blad te melden dat men op het spoor der daders was. Andere vissers die gewoonlijk verder op de Nethe lagen, en gisteren geen dikkoppeken gevangen hadden, probeerden vandaag ook eens bij de twaalf populieren, en bij elken trek een vol net!


    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Het nieuws van het vissenwonder liep lijk een rap water in alle huizen. Heel het stadje ging naar de Nethe zien. 't Volk stroomde uit rijke en arme mensenstraten, de dijken zagen zwart van het volk. Velen liepen naar huis om emmers, manden, kuipen en kruiwagens te halen, 't Was overal een mild geschep van vis, uit het water der Nethe langsheen de twaalf populieren, en diegenen die geen emmer of een ander schepmiddel bij hadden, vongen de vis zo maar in hunnen hoed of in hun klak. Het eigenaardigste van 't geval was, dat eens voorbij de populieren er nog geen gram vis te vangen was.

         Vettigen Teen, die het vernomen had dat anderen op zijn plaats nu aan 't vissen waren, kwam met zijn zatte familie afgesakkerd, en wou elken visser weg-jagen, maar hij wierd vierkantig uitgelachen. Het water was van elkendeen. En iedereen, zelfs de allerrijksten deden een schep, en er wierd dien avond en dien nacht en den morgen daarop zoveel vis gevangen, dat heel de stad geurde naar gebraden, gekookte en gestoofde vis. En als Vettigen Teen met zijn vollen stootwagen aan de deuren kwam leuren, zei men afwerend :

    « Ach ventje, w' hebben maar naar de twaalf populieren te gaan, en dan hebben w' een volle kuip. » Hij verkocht voor geen vijf centen meer, en kost de schone vangst op de vuilnishopen der Kesselsche poort gaan schudden.

         Vettigen Teen zat nu heelder dagen t' huis in een hoeksken te duizeneren. Och had hij maar van die visvangst aan niemand iets gezegd, had hij maar zo hard tot zijn vrouw dien avond niet geroepen, dan waren ze nu zo rijk als de zee diep is. Nu was alles naar de vaantjes. En plots richtte hij zich op : «En als ik wil is 't met dit vissen uit (dan vangen ze nog geen spiering meer! » « Hoe ? » vroeg het wijf, dat bars was om de armoede. Maar hij zei niets en zonk terug in zijn hoeksken en snikte achter zijn vingers. « Gij zijt zot », zei het wijf.

         Ja, Vettigen Teen was stillekens aan gaan begrijpen waarom er daar zoveel vis gevangen wierd. Er knabbelde een muis aan zijn geweten, die hij er niet kost afslagen. Vettigen Teen vermagerde en uit berouw om den diefstal, bad hij heelder uren, opdat men het zilveren Lievevrouwken toch maar zou vinden! Maar zelfs geen mens dacht er op dat het daar zou kunnen liggen...

         Toen nam de vrome Pastoor van 't Begijnhof een laatste hulp om het beeld te vinden.

    Men zou negen dagen achter elkaar, drie keer een processie rond het Begijnhof doen.

    Het was een schone processie, waar al de processies der andere wijken met hunne oude vlaggen, heiligenbeelden en standaarden aan mee deden. Al de kloosterlingen der stad gingen er mee in, al de Lievevrouwen uit de kerken en kapellen wierden in den stoet gedragen, en elk vroom mens, die mee in de processie ging, droeg op raad van den Pastoor, de Lievevrouw van zijn huis in zijn armen, en een kaarseken in zijn hand.

         Het was ontroerend te zien, die stoet van honderden Lievevrouwen, die naar hun verloren zuster zochten. De processie was zo lang dat het begin het einde raakte. Ze deed telkens drie ronden rond het Begijnhof, en telkens kwamen ze aan de twaalf populieren, waar maar aanhoudend gevist wierd door honderden schuitjes uit andere steden. Vettigen Teen ging mee in de processie en droeg een klein pleisteren beeldje van O.L. Vrouw, en bad dat zij, maar niet hij, het zilveren beeld zouden vinden. En telkens hij voorbij de twaalf populieren kwam kreeg hij een brandende pijn in zijn hart. Maar hij dierf niets zeggen, er zelfs niet op zinspelen, uit vrees voor het gevang.

         Acht dagen ging de processie zo al zonder baat, en op die enkele dagen was Vettigen Teen voorover gegroeid, en haast drie keer zo oud geworden. Den negenden dag, na de noen, ging weer de juwelige ring der processie drie keer rond het Begijnhof, en bij den derden keer stond het geweten van Vettigen Teen in een zotte vlam. Hij kon niet voort als hij aan de twaalf populieren gekomen was. Zijn bloed was lood. Hij klemde zijn mond toe uit vrees voor zijn woorden, maar zijn lippen wierden opengeperst. Met zijn bruine hand wees hij naar den derden populier en riep : «Ginder! ginder, ginder! In het water zie ik ze!» Hij liet het plaasteren O.L. Vrouwenbeeldeken vallen, stapte den dijk af, en wandelde het water in.

         't Was plots een gespannen stilte, duizend gerokken halzen, open monden en verbaasde ogen. En daar dook langzaam de zilveren Lievevrouw boven 't water, dan de handen van Vettigen Teen, dan zijn vermiljoen gezicht en dan hij helemaat. Een luid gejuich kraakte los, heel de velden schalden. Men trok hem den dijk op. Maar Vettigen Teen bleef liggen, voor drie kwart dood. De Pastoor kwam bij, ontving het zilveren beeld en kuste het, en gaf het voort aan den koster om Vettigen Teen zijn biecht te horen.

         En terwijl het volk golfde naar den koster om het beeld te zien, die het met zijn zakdoek op het kruis gebonden had, en het zo in de hoogte stak, als een zilveren vlam ; terwijl de massa knielde, sprak Vettigen Teen, in den arm van den Pastoor gelegen, zijn biecht, en vertelde zijnen diefstal en zijn berouw.

         De Pastoor vergaf hem zijne zonden, en brak een stukste van de glorierijke hostie uit de remonstratie, en gaf het hem te nutten.

     

         Toen stierf Vettigen Teen. En zie! terwijl men daar rond de weergevonden O. L. Vrouw in massa bad, terwijl hier Vettigen Teen wierd weggedragen met een zakdoek over zijn dood hoofd, trokken de vissers hunne netten omhoog, en daar was niets meer in! niets! nog geen visken van deze schrijfpen groot... !

     

    **********

    12-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans in Zwart-Wit - Frans Verstreken

    FELIX TIMMERMANS IN ZWART-WIT

     

    Uit bladen voor de Grafiek door Frans Verstreken  -  Lier, februari-maart 1972.

     

         Precies vijfentwintig jaar geleden is het grote hart van Felix Timmermans, de meest vertaalde Vlaamse schrijver, stilgevallen. De dag van zijn begrafenis op Kloosterheide, aan de rand van Lier, vielen de eerste sneeuwvlokken van een lange winter. 'Men proefde de kou als metaal in den mond.' Weldra lag de wereld stil in sneeuw, onder een bleke, wasgele lucht. Uit de toegedekte aarde kroop het zwart getak van enige bomen. Hij, die het Netedal in 'regenboogkleuren' had geschilderd, vond rust in een landschap met harde kontrasten.

    Net een houtsnede...

         Als piëteitsvolle hulde aan de Lierse proza-dichter willen wij de aandacht vestigen op een veronachtzaamd hoofdstukje van zijn veelzijdig oeuvre : de hout- en linosneden.

    Van Timmermans' grafisch werk laten wij met opzet de diepdruk buiten beschouwing.

    Onze beperking biedt anderzijds de mogelijkheid in deze map zijn komplete xylografische produktie samen te brengen, voor zover we die konden achterhalen. Dit streven naar volledigheid heeft eerder een dokumentaire dan een artistieke bedoeling.

     

                          25248870.jpg

    Kontakten met grafici

         Als we de namen van de kunstenaars overlopen, aan wie Timmermans een 'stukske' opdroeg in zijn boek 'Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uwe werken geroken', dan springt in het oog hoevele van hen zich, zij het meestal bij gelegenheid, ook op het terrein van de grafiek hebben bewogen. In het hoofdstuk voor xylograaf Jan Cantré lezen we over meester Coecke van Aelst: Deze groten, bekende schilder, die bij gebrek aan tijd bijna niets alleen kon doen, deed rats alleen de nederige houtsneden. Dan kroop hij alleen, zwierde zijnen tulband en de rest af en zat genoeglijk in zijn hemdsmouwen — gelukkig als ne zondagsvisser die veel vangt — mannekes in hout te snijden. Daar had hij te veel plezier in, om het anderen te laten doen. Over het werk van zijn vrienden Isidoor Opsomer en Anton Pieck publiceerde Felix Timmermans waarderende beschouwingen. Bovendien wijdde hij regels vol bewondering aan Alfred Delaunois en de Lierenaar Raymond de la Haye, die evenals de vorigen ook grafische technieken hebben beoefend. Persoonlijke relaties onderhield hij verder met zijn stadgenoot Bernard Janssens, die een etspers bezat, schilder-etser Dirk Baksteen en diens broer schilder-houtsnijder Gerard. Vooraanstaande grafici illustreerden luxe-uitgaven van Timmermans' boeken : Henri van Straten, Edgard Tytgat, Dirk Baksteen en Anton Pieck. Daarenboven werd meer dan één vertaling met prenten van bekende buitenlandse artiesten verlucht.

     

    Eerste proeven

         Het was vooral Pieck, die bij de auteur de lust tot houtsnijden opwekte. Deze naar perfektie strevende graficus heeft aan de tiende (en éénentwintigste) druk van 'Pallieter' verrukkelijke tekeningen meegegeven. Nadien maakte Timmermans bijschriften voor de tien houtgravures van Piecks map 'Het oude stille Begynhof van Lier'. Uit hun wederzijdse bewondering was reeds eerder een innige genegenheid gegroeid. Toen de Lierse schrijver in Scheveningen woonde, had hij enkele platen geëtst. Hij nam kontakt op met Anton Pieck in Den Haag voor het afdrukken ervan en voor het inwinnen van advies. Zijn Hollandse vriend spoorde hem aan tot de houtsnijkunst. In 'Felix Timmermans, tekenaar en schilder' (1956) beweert Denijs Peeters dat Timmermans ooit maar één houtsnede heeft gemaakt.

         Ten onrechte, zoals hierna zal blijken. Peeters citeert een simplistisch fontein-motiefje voor een exlibris, reeds in 1919 ten huize van Pieck in perehout gekerfd. Dit eerste eksperiment wordt in het boek afgedrukt, evenals een tweede proefje, naar een vignet met monniken uit 'Pallieter'. Pieck, die dit onvoltooide blokje als een relikwie in zijn werkkamer bewaart, herinnert zich nog dat Felix er de brui aan gaf: Te veul werk, zulle !' Zijn ongeduld en de harde materie waren oorzaak van het voorlopige afstel.

         'Met houtsnijden had hij veel moeite, het ging hem niet soepel genoeg,' getuigt Pieck.

    Het uitsparend kerven in het stugge langshout is immers een traag precisiewerk. Timmermans kon zich niet plooien naar de dwingende eisen van het nukkige materiaal. Het is dan ook logisch dat hij het hout ruilde voor het malsere linoleum. Dat hoogdrukprocédé lag hem beter. Het weekblad 'De Amsterdammer' gaf bij zijn speciaal kerstnummer van 1921 als bijlage o.m. een linosnede van de Lierse kunstenaar. Deze prent met Driekoningen-motief geeft blijk van een zuivere konceptie van de toen heropbloeiende grafiek in Vlaanderen.

         Het Timmermans-Opsomer-huis te Lier bewaart de spijskaart bij een 'Huldebetoon' aan de schrijver op 22 oktober 1922. Als vignet staat er een Bacchus-figuurtje op afgebeeld, dat wijdbeens op een ton zit. Dit onhabiele linootje, dat gereproduceerd staat in 'Vijftig jaar Pallieter' van L. Vercammen, is een andere versie van een tekening uit 'Pallieter'. Het staat vast dat Timmermans dit gesneden heeft, hoewel zijn initialen ontbreken.

    Niet onwaarschijnlijk is het dat zijn positief uitgespaard merkteken op dit kleine formaat afbrokkelde.


                               62384050.jpg
     

    Vrome dagen

         De Lumière-groep heeft een groot aandeel gehad in de ontwikkeling van de moderne xylografie tussen beide wereldoorlogen. De Vlaamse houtsnijkunst maakte vooral opgang in de twintiger jaren. De voorbeelden van Masereel, Minne, Van Straten en de gebroeders Cantré werkten aanstekelijk.

         Letterkundige Roger Avermaete, bezieler van deze Antwerpse groep met internationale allures, vertelt in zijn 'Herinneringen uit het kunstleven 1918-1940' (1952) dat Felix Timmermans meewerkte aan het toonaangevend tijdschrift 'Lumière'. Hij hield op 29 april 1921 voor de vereniging een voordracht over het ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen'. Dit kontakt scherpte wellicht de lust voor de grafiek, ofschoon Avermaete overtuigd is dat Timmermans zich weinig bekommerde om de vernieuwing van de xylografie. Roger Avermaete kon de letterkundige echter bewegen een reeks lino's te snijden voor een grafisch album. 'Felix Timmermans, door de genade van "Lumière" graveur geworden' : dit zou de opdrachtgever ruim veertig jaar later in het tijdschrift West-Vlaanderen schrijven. Onder het franstalige uitgeversmerk verscheen in 1922 de map 'Jours pieux / Vrome dagen'. De kolofon vermeldt de oplage : 325 eksemplaren, waarvan 25 met de hand gekleurd en gesigneerd door de kunstenaar.

         De grote belangstelling voor de hout- en lino-snede vond haar oorsprong hoofdzakelijk in de schaarse geldmiddelen, zo deelde R. Avermaete mij mee. En hij voegde er aan toe :

    'De enige pretentie van de auteur was zijn vraag dat de titel ook in het Nederlands zou vermeld worden. Dat is dan ook geschied.'

         De zes eenvoudige volkstaferelen uit de map 'Vrome dagen' en ontleend aan de kerkelijke jaarkrans, zijn beproefde Timmermansiaanse motieven. Hij heeft deze uitingen van diep ingeworteld volksgeloof vaak beschreven, getekend en geschilderd. Originele typen en kapmantels leggen folkloristische aksenten op deze vrome serie met een opvallende harmonie tussen witte en zwarte partijen. De literair-verhalende prenten getuigen van Timmermans' liefde tot de kleinstedelijke en plattelandse bevolking, van zijn eigen godsvrucht, gemoedelijkheid en zin voor intieme huiselijkheid. Dat de boer met zijden 'faas' (buispet) uit de Kruisprocessie een opvallende gelijkenis vertoont met de jonge linosnijder zal wel een toeval zijn. Of heeft de auteur zich toch bewust als bedevaartganger geportretteerd?      Onwaarschijnlijk is dit niet, want op meer dan één briefkaart schetste hij zijn zelfportret in een grappige situatie. En op het schilderij van het kloosterjubileum van tante Nonneke penseelde hij zijn gezin als getuige. Op de tweede internationale tentoonstelling van hout- en linogravures, van 19 februari tot 4 maart 1922 in de toenmalige 'Cercle artistique' aan de Arenbergstraat te Antwerpen, behoorde de Lierse gelegenheidsgraficus tot de deelnemers. Frank van den Wijngaert verwijlt in zijn overzicht van 'De moderne Vlaamse houtsnijkunst' (1927) met genoegen even bij de anekdotiese, folkloristies-sappige illustratie van een Felix Timmermans. Hij telt hem bij de met techniek of uitdrukking worstelende jongeren, wier eksperimenten, alhoewel niet immer van talent ontbloot, op dit moment bezwaarlik te situeren vallen.

         In zijn grote studie over 'La gravure sur bois moderne de l'occident' (1928) nam Roger Avermaete niet alleen een prent op uit 'Vrome dagen', maar hij kommentarieerde : 'Ainsi les gravures d'un Félix Timmermans dénotent incontestablement de la maladresse, mais elles sont dessinées avec une candeur qui les rend sympathiques.' Adolf von Hatzfeld verluchtte zijn boek 'Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes' (1935) o.m. met twee lino's uit deze map.


                                  75620425.jpg
     

    Inventaris

         Bij de voorbereiding van de luxe-uitgave van 'Schoon Lier' (1925) in de reeks 'Eigen schoon', onder leiding van dr. Marcel Cordemans, ontspon zich tussen beide Lierenaars een drukke briefwisseling. De initiatiefnemer publiceerde die korrespondentie in zijn herinneringen aan 'Raymond de la Haye en Felix Timmermans' (1967). Daaruit blijkt dat Timmermans groot belang hechtte aan de verluchting. Op 21 mei 1924 schreef de auteur:

    'De illustraties zijn eenvoudige pentekeningen, houtsneeachtige, dus lijncliché. Het liefst zouden wij in kleur kunnen verschijnen, maar dat wordt zeker te duur, anders schoon, en meer bekorend.'

         Op 6 november stuurde hij de laatste 'resel tekeningen' : 'Maar zie goéd, van die Begijnenvestpoort heb ik er ook een houtsnee bijgevoegd, nu kunt ge tussen de twee kiezen, wat in het boek komt. Het andere houdt ge dan maar voor U, als 't U interesseert. Er is dan nog een houtsnee bij van het pompstraatje, als 't mogelijk is die er bij te lappen doe het, maar die zou ik gaarne als 't kan terug hebben! ’t Is mijn eerste houtsnee, en 'k heb er maar een!' Dat gezicht op het Pompstraatje in het begijnhof werd niet van het originele houtblok gedrukt, maar van een lijncliché naar de ingestuurde afdruk. Timmermans erkende ze als zijn eerste geslaagde xylografie. Hij kerfde ze in perehout, volgens A. Pieck 'met een gewoon mesje'. Die 'Begijnenvestpoort' met de voormalige kapel van het konvent en het zogenaamde Napoleon-huisje op de hoek van de Hellestraat is geen houtsnee, maar kennelijk een lino. Cordemans gaf echter voor 'Schoon Lier' de voorkeur aan de intussen weerhouden pentekening met hetzelfde motief. Van deze linosnede werden destijds door Timmermans slechts enkele oorspronkelijke prenten verspreid. Kunstkring Konvent heeft in 1967 een reproduktie van deze linosnede uitgegeven ter gelegenheid van een tentoonstelling rond Timmermans-boeken in zijn galerijtje op het Liers begijnhof. Afbeeldingen ervan zijn bovendien opgenomen in de studie over 'Felix Timmermans' (1928) van Th. Rutten en in de geciteerde boeken van D. Peeters en A. von Hatzfeld.

         Beide begijnhofgezichten demonstreren duidelijk de diverse mogelijkheden en beperkingen van de twee materialen. Graficus Timmermans heeft dit uitstekend begrepen.

    Totaal verschillend in hout en in linoleum zijn het suggereren van halve tonen en de behandeling van straatkeien en dakpannen. In beide gevallen werd de oplossing gedikteerd door de materie zelf. Voor 'Bij de Krabbekoker' (1934) ontwierp en sneed de schrijver een titelplaatje met de stulp van het zonderlinge gezelschap uit het verhaal. De simplistische en waarschijnlijk wat overhaastig uitgevoerde lino, door D. Peeters foutief als tekening beschreven, bekoort door de bijna vrolijke argeloosheid van een volksprent. Bij de lettrines in vierkante vakjes maakte hij pentekeningen in houtsnee-imiterende stijl.

     

         Hoewel het me niet uitgesloten lijkt dat nog een waardevol grafisch werkje of probeersels in hout of lino te voorschijn komen, toch hoop ik met deze opsomming een volledige aanvulling gegeven te hebben op het hoofdstukje 'De etser en linosnijder' uit het boek van Denijs Peeters. Van het door hem geciteerde lino-portret van Jef Bruyninckx als hoofdakteur in de film 'De Witte' (1934) heb ik echter geen spoor gevonden. Weliswaar was de Lierse schrijver van nabij betrokken bij deze film naar het boek van zijn vriend Ernest Claes. Timmermans zetelde in de jury om uit de vele jonge kandidaten de hoofdvertolker te selekteren.

         Hij woonde ook heel wat buitenopnamen bij. Bruyninckx heeft nochtans geen weet van zulk portret, ofschoon de mogelijkheid bestaat dat de graficus een foto als basis nam.

    Navraag naar het nagelaten archief van producent Jan van der Heyden, in het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, bij Timmermans-deskundigen, familieleden en vrienden leverde geen enkel positief resultaat op. D. Peeters zelf bleef me opheldering verschuldigd.

         Ik vermoed dat deze auteur Timmermans' illustratie van de Zichemse rakker bedoelt, die in de vrije natuur te luieren ligt. Deze in dunne, negatieve lijntjes uitgevoerde lino uit de jubileum-uitgave van 'De Witte' staat alleen tussen de talrijke getekende verluchtingen.

    Heeft Peeters in déze linoleumsnede misschien Jef Bruyninckx menen te herkennen, die pas een vijftal jaren nadien in de film zou optreden... ? Het feit dat schrijver het prentje voor een pentekening aanziet, maakt de verwarring nog groter.

     

    Volksprentkunst

         De liefde van Felix Timmermans voor volksprenten duikt op uit talloze teksten.

    Lia Timmermans vertelt in 'Mijn vader' dat zijn werkkamer versierd was met o.m. fel gekleurde prenten en bedevaartvaantjes. Hij ontwierp in 1938 overigens zelf een processievaantje ter ere van Sint-Gummarus. In zijn 'Rommelkas' bewaarde hij 'plaatjes van Epinal'.


    wimpel.jpg

        
    We lezen in zijn opstel 'Inspiratie in het Land van Rijen' : 'Ge weet op mijn schrijfkamer hangt dit schoon mannekensblad van een cent, voorstellende "Het leven van Sint Gommarus", vervaardigd door den houtsnijder Van de Nast, den vriend van Menheer Pirroen, uit het boek Anna-Marie. Een kinderlijk en schoon artiest die Van de Nast, een primitief in den waterzuiveren zin. Inderdaad, in de roman laat Timmermans de man prentjes snijden 'voor almanakken, mannekens-bladen, ganzenspelen en de levens der heiligen'.

         Dat auteurschap dient evenwel met een korrel zout genomen. Maar de Fé stond er bij M. Cordemans op, dat bedoeld 'mannekensblad' of cents-blad van 1840 (met de beeldroman van de stadspatroon in negen tafereeltjes) in de luxe-editie van 'Schoon Lier' werd opgenomen, evenals de geïllustreerde nieuwjaarsprent van de plaatselijke nachtwacht.

    In het hoofdstuk 'Het lyrische Lier' uit hetzelfde boek laat hij een stoet artiesten voorbijtrekken, waaronder 'printensnijders'. Ten afscheid begroet hij Lier 'der hartelijke mannekensbladen' en 'der houtsnijplaten'.

         Remoldus Keersmaeckers, de dichter uit 'De nood van Sinter-Klaas', bewonderde oud-Griekenland op 'houtprintjes'. De prentkunst komt natuurlijk meer dan eens ter sprake in 'Pieter Bruegel' en in 'Adriaan Brouwer'. Wie er het volledig literair werk op naleest, zal nog raakpunten aantreffen van Timmermans' belangstelling voor de volksprent. Is het dan te verwonderen dat ook zijn grafische produktie aansluit bij de traditie van devotie-prenten en profane bladen als populaire kinderprenten en centsbladen ? Anne Hallema karakterizeert in zijn monografie over A. Pieck (1930) Timmermans' kijk op de eeuwenoude religieuze grafiek: Timmermans bewonderde de rustige eenvoud in die sobere prentjes, waar de lijn geheel de voorstelling draagt, zuiver de vormen omschrijft en klaar het sentiment vertolkt. Die simpele lijn, zo ongerept aftekenend op het blank van het witte papier, zonder tinten en schaduwen, bekoorde Timmermans en hij sprak daarvan met geestdrift.

         De Lierse kunstenaar heeft steeds dicht bij het eenvoudige volk gestaan. Dit verklaart niet alleen zijn motiefkeuze, maar meteen het narratief karakter en de simpele vormgeving, kenmerken van de volksprent. De soms statische houdingen van de figuren herinneren aan de eerste dagen der xylografie, de oudste verschijningsvorm van de drukkunst.

     

    Eenvoudig en oprecht

         Deze hout- en linosneden zijn niet los te weken van zijn literaire scheppingen. De tematiek loopt evenwijdig. Motieven worden hernomen in de andere discipline. De onderwerpen uit 'Vrome dagen' en de begijnhofgezichten, opnieuw aangepakt in o.m. de Pallieter-kalenders, vinden aansluiting bij zijn blijgeestige vertelkunst. Tijdstromingen beroerden hem maar matig. Onverstoorbaar ging hij zijn eigen weg, drijvend op eigen intuïtie en zelf zijn artistieke normen bepalend. Het uitgesproken sociaal engagement bij de moderne renaissance van de Vlaamse xylografie ontglipte hem.

         Ondanks Timmermans' drang tot archaïzeren, zijn eigentijdse invloeden toch duidelijk herkenbaar. Van de zogenaamde vijf pioniers staat Jan Frans Cantré wellicht het dichtst bij de Lierse linosnijder. Reminiscenties worden opgeroepen door de tema's uit het Vlaamse volksleven, doch eveneens door bepaalde stijltechnische verworvenheden. Ze hebben de grote zwarte vlakken gemeen, de soms korrelige struktuur en de arceringen als tanden van een kam.

         Ofschoon vakkundig knapper, is de dichter en xylograaf Max Elskamp naar de geest niet ver verwijderd van Timmermans. Hun verwantschap lijkt me te zoeken in hun gemeenschappelijke belangstelling voor het vrome volksleven en voor de prentkunst van Epinal. Beide illustrators demonstreren een ongedwongen oprechtheid. Elskamps werk is echter dekoratiever. Van Edgard Tytgat heeft de Lierenaar de ongedwongen kinderlijke en schalkse visie, de vermakelijke ongekunsteldheid. Het open gesneden, haast lineaire prentje van de Krabbekoker sluit aan bij deze literair gerichte anekdotiek.

     

    Te biechten gaan

         De manuskripten van Felix Timmermans staan vol doorhalingen en verbeteringen.

    Maar ook op de drukproeven, die hij telkens als een nieuw klad gebruikte, kwamen nieuwe toevoegingen en schrappingen voor. Hij bleef zijn teksten steeds maar vijlen en schaven, totdat de hopeloze uitgever opdracht tot drukken gaf. De auteur verklaarde eens : 'Ik kan vier jaar aan een boek werken en tot twintigmaal toe een bladzijde herschrijven.'

    Bij het tekenen en schilderen daarentegen verloor hij zijn beheersing. Hij moest zijn idee in één spontane worp aan het papier kunnen toevertrouwen. Zijn tekenpen had minder geduld dan zijn schrijfpen. Literatuur beschouwde hij als zijn roeping, plastische kunst was zijn hobby. De beroepsernst en de geestelijke spanning van de schrijver werden verdrongen door de gemoedsrust en de bevrijdende vreugde van de tekenaar, die lustig improvizeerde zonder de druk van een afmattende voorstudie. Hijzelf formuleerde dat in zijn overbekende boutade : 'Schrijven is te biechten gaan, tekenen is te kommunie gaan.'

         Toen Timmermans zich op het pad van de grafiek waagde, vergde dit een grotere koncentratie dan bij zijn speels tekenwerk. Hij ontwikkelde geen hoge graad van vakmanschap, omdat hij de zelftucht niet kon opbrengen in een techniek waar de geringste fout onverbiddelijk aan het licht treedt en elke hertoetsing is uitgesloten. Met primitieve hulpmiddelen ging hij te werk. Hij vertrouwde mij eens toe dat hij geen gutsen of burijnen bezat : Voor mijn linoleumsneden gebruik ik liefst een gewoon patatschelderke.

         Volgens mevrouw Timmermans had hij toch een bolvormige houder met wisselbare steekpennen. Zijn mesje gleed nonchalant in de malse materie, slipte, schuwde het rechtlijnige. De artiest bekommerde zich niet om een al of niet rechthoekige omlijsting, want ik geloof niet dat hij ooit een lineaal heeft gebruikt. Wat bij anderen hindert, wordt bij de Fé een charmante slordigheid. Hij liet Adriaan Brouwer zeggen : 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.' Technisch raffinement interesseerde hem niet, wèl de bezieling en de spontaniteit.

         Het toeval bij het snijwerk en het verrassings-element bij het afdrukken hebben hem zeker bekoord. Deze enkele bladen — illustraties en vrije prenten — bezitten in al hun eenvoud en pretentieloosheid toch een direkte uitdrukkingskracht. De vlakken liggen evenwichtig over de kompositie gespreid. In zijn beste momenten schiep hij bladen van hoge artistieke waarde. Nochtans was Timmermans geen geboren graficus. Als autodidakt kon hij zich moeilijk onderwerpen aan de discipline van de grafiek. Hij had te veel haast bij het moeizame handwerk, beoefende het hout- en linosnijden slechts bij gelegenheid, terwijl langdurig eksperimenteren hem niet lag. Het werd voor hem eerder biechten dan kommuniceren. Intussen werd zijn tijd opgeslorpt door literaire arbeid en voordracht-reizen, zodat zijn grafische produktie zich tot een voorbijwaaiend intermezzo beperkte.

         De hoofdbedrijvigheid ligt immers besloten tussen 1921 en 1924. Precies in dezelfde periode werkte hij aan zijn 'Driekoningentryptiek' (1923) en schreef hij vertellingen in een gelijkaardige sfeer van volksgeloof. Deze verhalen werden kort nadien gebundeld in 'Het keerseken in de lanteern' (1924).

         Timmermans' neiging tot aankleuren is nauwelijks verenigbaar met het beginsel van de zuivere zwart-wit-oppositie. De letterkundige zag zijn leefwereld niet in strakke tegenstellingen, maar schilderde de menselijke doening in felle 'koleuren'. Hout en linoleum zijn kil. Hij had nood aan de warmte van het koloriet.

    Felix Timmermans in zwart-wit : het klinkt haast paradoksaal!

     

    ******

    10-03-2013 om 10:44 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Kempen - Frans Verstreken

    Felix Timmermans en de Kempen

     

    Door Frans Verstreken  -  1972

     

         Het is nauwelijks te geloven ! Een kwarteeuw reeds is het geleden dat het grote hart van Felix Timmermans, de meest gelezen Vlaamse schrijver, stilviel. Het gebeurde in de ochtenduren van 24 januari 1947. 'Ik zeil langs regenbogen Gods stilte te gemoet' : zo had hij op zijn ziekbed gedicht voor zijn literair testament 'Adagio'. De begrafenis had plaats op een ijzigen wintermorgen. De Sint-Gummarustoren 'kan ook verdriet hebben. Dan verroeren zijn bronzen darmen. Dan luiden de grote klokken in zijn buik' Het sneeuwde tijdens de droeve tocht naar Kloosterheide. En die witheid deed alle geruchten zwijgen en gaf een stilte van een kerk over heel de wereld. De hoge hoed van uitgever Van Kampen jr. uit Amsterdam onderstreepte de afwezigheid van vele officiële prominenten.


                               Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

         Timmermans heeft zijn verliefdheid op zijn geboortestadje uitgezongen in de lyrische evokatie 'Schoon Lier'. Menig boek is in een Liers kader gesitueerd en in vele verhalen flitsen lokale motieven op. Het Netedal is 'een land dat inspiratie in den dichter giet.'

    Maar Pallieter verliet de arkadische vallei, omdat zijn leefmilieu werd bedreigd. De 'malse veldtapijten' en de 'eeuwige begijnenbossen' kwamen in gevaar door een geplande spoorbrug, een fort en een kerkhof. Bovendien zou de rivier gekanaliseerd worden. De 'dagenmelker' had er de brui van en trok met zijn gezin per huifwagen 'de wijde, schone wereld in, lijk de vogels en de wind.'

         Laten wij voor één keer in deze bijdrage, naar Pallieter's voorbeeld, Lier in de steek en zoeken wij de sporen van Timmermans in de Kempen. De Nete-stad noemt zich immers graag de 'poort tot de Kempen'. Zelf zit ze op de wip tussen het 'spekbuikige, overvloedhoornige Brabant' en het 'mijmerende, magere Kempenland.' Beide wezenstrekken, uitbundigheid en ingekeerdheid, vinden we versmolten bij de grote Lierse auteur. De stille geaardheid is zeker een Kempense karakteristiek ; de vader van zijn moeder was geboren te Geel. Felix' vader was kanthandelaar en reed met een hondekarretje door de Kempen om er kanten mutsen te verkopen.

         'De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt' zegt ergens in dat boek : 'Voor mij is heel de natuur een kleed, waarmee God zich omgordt.' Dat is ook de visie van de schrijver zelf, die een groot natuurbewonderaar was en daar in zijn werk voortdurend van getuigde. Dat hij zijn hart biezonder aan de nabijgelegen Kempen had verpand, wordt bewezen door zijn geschriften, zijn vele vrienden uit die streek, zijn vakantieverblijven aldaar en zijn lidmaatschap van de Vereniging van Kempische Schrijvers. In 'Mijn Vader' vertelt Lia Timmermans over de bezoeken aan 'ons tante Nonneke' in het Franciscanessenklooster te Retie : 'Vader, die erg op alle familieaangelegenheden gesteld was, was er natuurlijk altijd bij. Hij hield van de Kempen, van de treinreis door het vlakke zandige land, van het stille brave dorp, dat achter de lage mastebossen verloren lag. Ik zie hem nog rustig en gelukkig over het dorpsplein slenteren onder de grote lindeboom, "de grootste van heel de Kempen", zeggen de Retienaars die daar buitengewoon fier op zijn.'

         De familie Timmermans bleef er telkens eten : 'soep waarin gerookte hespenknoken waren gekookt, snijbonen met vlees en fruit, gereedgemaakt in zoete sausen, waarin rozijnen zwommen.' Toen de zuster haar gouden kloosterjubileum vierde, was heel de familie prezent. 'Het was zo schilderachtig, dat onze Pa er met de gauwte een schets van maakte. En het schilderij had dezelfde frisheid en raakheid, even sympathiek, wat naïef, lijk het echt gebeuren.' Het doek staat in het geciteerde werk gereproduceerd.

     

    Begijnhovenreis

         In onze beschrijving van de Pallielerlandroute hebben wij enkele literaire aanknopingspunten aangehaald, die op deze 'koleurige' weg liggen. Overschouwen we de ganse Kempen, dan vallen dadelijk twee boeken in het oog : 'Minneke Poes' en 'Ik zag Cecilia komen'. Het eerste werkje komt later ter sprake, terwijl 'Cecilia' een zuiver verhaal is, geïnspireerd door de omgeving van Averbode, op de scheiding tussen Nete- en Demervallei. We beperken ons echter tot de Antwerpse Kempen. Timmermans' eerste pennevrucht, die ooit werd gedrukt, was het artikel 'De taal is gansch 't volk'.

         De achttienjarige Felix publiceerde het in 'De Nethe-galm', een plaatselijk weekblad van Westerlo, waar de schrijver-in-de-dop in 1904 als vakantieganger verbleef.

    Th. Rutten vermeldde dit detail in zijn studie over de Lierse auteur (1928). Sindsdien werd het regelmatig en gretig door essayisten overgenomen. Dit debuut blijkt echter onvindbaar, alle speurtochten van literaire detectives ten spijt.

         De jonge Lierenaar was op het begijnhof bevriend geraakt met architekt Flor van Reeth. Ze besloten enige tijd nadien tot een 'pelgrimstocht' naar alle Vlaamse begijnhoven. Dat zal in 1905 geweest zijn, schreef Timmermans meer dan twintig jaar later. Van Reeth precizeert : 1907. Felix (21) en Flor (23) kochten een spoorabonnement voor 14 dagen. De architekt heeft me met entoesiaste superlatieven verteld over die reis, die als doel had de mystieke sfeer van deze besloten indrukken vast te leggen. Ze begonnen hun reeks met Herentals.

    Afbeelding op volledig scherm bekijken
        
    Timmermans zou over deze tochten met trein of 'rochelende' stoomtram een fraai geïllustreerd stuk schrijven voor het extra-kerstnummer van een Nederlands weekblad (1929). De bijdrage heet : 'Het gelaat der Vlaamse begijnhoven'. Waar hij het heeft over de bakstenen huisgevels rondom het kerkplein op het Turnhouts begijnhof, lezen we : 'In een van die Vermeer-van-Delft-huizekens woonde nog een nicht-Begijntje, dat ons seffens op 'n lekkere koffie met melkbrood trakteerde.' En wat verder : 'Het begijnhof van Herentals is karakteristieker. Daar kwam het waterverfborsteltje alras voor de pinnen, om de brutale inkompoort met haren gekalkten band, en om het dreefken dat naar het oude kerksken leidt ('n onderwerp dat als van 'n gothieke schilderij is gaan lopen) af te schilderen.'

     

    De pier van Magerhal

         Vader Timmermans vertelde regelmatig in de huiskring. Zijn kerstverhalen situeerde hij steeds in onze gewesten. Dat heeft de kleine Felix sterk aangesproken. Ook in de schilderkunst was die neiging te merken. In 1917 heeft F. Timmermans met 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' het gewijde verhaal in tijd en ruimte naar ons toegehaald. 'Maria stapte langs de Netedijk' naar haar nicht Elisabeth, om de blijde boodschap te melden. Zo kwam ze 'op de Grobbendonkse heuvelen en de sparrebossen, waar er konijntjes naar haar kwamen zien.' Jozef, een timmerman uit de Kempen, en Maria woonden in het Land van Ryen.

         In Bethlehem stond volk 'getroppeld rond een liedjeszanger, die met een doedelzakspeler aan zijn zijde, de moord op den pastoor van Nijlen bezong.' Na de vlucht keerde het gezin 'langs de Kempen terug' naar Nazareth. Timmermans beschrijft de streek : 'De landschappen en de wegen verwisselden weinig van aangezicht. 't Was steeds een eentonige verscheidenheid van gulden geneverstruiken, verre vlakten heidepurper, verrassingen van blonde duinen en overal de donkerheid der mastebossen, met soms aan den laaiheten weg een armzalig hutteken met open staldeur, waaruit 't beslijkt achterste van een maager, steertslagend koeitje.'

         Begijntje Symforosa, die op het Liers begijnhof 'zeer schone uren' beleefde, geraakte verliefd op Martienus, vroeger 'hovenier op het kasteel bij Turnhout'.

    Dit letterkundig juweeltje verscheen in 1918, als een frisse bloem na een vernietigende oorlog. De Lierse schrijver heeft zich steeds naar de geest sterk verwant gevoeld met de 16de-eeuwse schilder P. Bruegel de Oude. Jarenlang heeft Timmermans gewerkt aan 'Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uwe werken geroken' (1928). In deze geromanceerde biografie vertrouwde het tenger bedelmeisje Veronica de jonge Pieter toe : 'Ik doe eigenlijk niets anders dan de bedevaarten. Ik kom nu van d'abdij van Postel, 'k ben een kaars gaan aansteken voor een kind dat betoverd is, en te naaste week moet ik naar ’t Heilig Bloed van Hoogstraten.' Bij de gevechten tussen bedelaars en rijke boeren vernemen we dat 'de hoeve van Waggelnek tegen Herentals in brand gestoken' was. Het malse Anneke kwam uit het 'vergeten hart van de Kempen'. Pieter Bruegel trok met zijn vriend Hans Franckert vanuit Antwerpen naar de kermis te Sint-Job, om er, als boeren verkleed, mee te slampampen.             Bruegel maakte gauw enkele schetsen. Zo vierden beide 'broers' ook een trouwfeest mee in het Kempense Halle : 'Ze gingen verder, met de belofte, in elke herberg die ze tegen kwamen 'nen pot te drinken ter ere van den pier van Magerhal ; want het is daar zó schraal en droog, dat ze den enigsten pier dien ze er ooit vonden met een ketting aan ’t gemeentehuis hebben vastgelegd als een natuurwonder.' Dit steunt op een in die streek populair spotverhaal.


                Afbeelding op volledig scherm bekijken

    Boer Wortel

         Aan onze reeks voorbeelden van Kempense inlassingen in romans en vertellingen van Felix Timmermans willen we nog enkele uit één boek toevoegen. De publikatie van 'Boerenpsalm' in 1935 was een verrassing. Hier kwam een rijp auteur aan het woord, die in een gebalde, onversierde taal naar psychologische verdieping boorde. Boer Wortel vertelt in de ik-vorm zijn gevecht tegen natuurelementen, familiale tegenslagen en zijn eigen zwakheid Zijn grootste geluk vindt hij in zijn veld en het harde landleven.

         Zijn hoevetje staat in een niet nader gesitueerd Kempens dorp, te voet 'drie uren ver' van Antwerpen. De Nete en andere aanduidingen wijzen op een ligging in de Lierse periferie. Natuurlijk heeft het weinig zin een werk als 'Boerenpsalm' geografisch uit te pluizen, vermits Timmermans waarschijnlijk zelf geen enkele bepaalde gemeente op het oog had. Men komt soms in de verleiding naar een plaatsnaam te zoeken, omdat in zijn verhalen, die zich te Lier afspelen, de handeling haast van straat tot straat te volgen is. In onderhavig boek heeft de schrijver indrukken en ervaringen uit zijn omgeving gemengd met verre herinneringen.       Bovendien werd dit alles door de fantasie van de kunstenaar tot een fiktief dekor omgebouwd. Zo schiep Timmermans ook zijn figuren, vaak samengesteld uit elementen van meer dan één type en met verbeelding samengebonden tot een levensecht nieuw personage. De achtergrond is bij een sobere, aangrijpende roman als Boerenpsalm' minder essentieel dan in de meeste andere boeken van deze auteur. Niettemin heeft Wortel een broer ter verpleging in Geel. Hij ging hem bezoeken.

         'Ik ben altijd blij wanneer ik uit Geel weg ben ; het krioelt er van zotten, de ene is O.L. Vrouwtje, de andere doet altijd tuf, tuf, lijk een trein ; die weer denkt dat hij Napoleon is.

    Als ik daar lang moest blijven is er kans dat ik ook begon te spelen.' Aldus boer Wortel.

    Toen zijn kind Polleken plots ziek werd, liet hij een belezer komen. Deze zei : 'De Kwade Hand, ga naar Kruiskensberg, en als alle puttekens niet leeg staan dan zal 't genezen, als ge dan alle weken een jaar lang 's vrijdags het gebed van Keizer Karel leest.' Kruiskensberg (bij Bevel) is een mooi gelegen en op Goede Vrijdag druk bezocht bedevaartoord ; de vijf waterputten symbolizeren de vijf wonden van Kristus. Nog uit 'Boerenpsalm' : de vent van Frisine 'hebben ze opgevist in een vijver bij Mol'. Wortel zelf is ontegensprekelijk een Kempense boer. Geen Brabantse. En toch heeft deze figuur een universeel karakter.

     

         Met deze kleine en ruwe greep in het werk van Felix Timmermans hebben wij alleen maar met enkele voorbeelden willen aantonen hoe vaak de Kempen in zijn verhalen opduiken.

    Wie er zijn ganse oeuvre op naleest, zal ongetwijfeld nog op talrijke Kempense verrassingen stuiten. Wat meteen bewijst hoe lief de schrijver deze streek had en dat hij geen gevangene van Lier was. Hij betrok immers heel Vlaanderen in zijn scheppingen. Zelden echter overschreed hij de rijksgrens ('Naar waar de appelsienen groeien' en 'De harp van Sint Franciscus').

         We moeten echter waarschuwen voor te chauvinistische interpretatie. Het gebruik van een gemeente of riviernaam steunt soms alleen op de klankexpressie van die toponiem. Zo komt het voor dat Timmermans een dorp met name vermeldt, terwijl hij er de beschrijving van een andere gemeente onder schuift. In zijn fiktieverhalen vlecht hij immers droom en werkelijkheid door elkaar, zodat lokaliseren meer dan eens precair wordt. Al zijn literaire scheppingen zijn echter gedompeld in een streekgebonden klimaat.

     

    In de mastebossen

         In 1939 huurde de familie Timmermans voor enkele maanden de bungalow Minneke Poes aan de Dennenlaan te Grobbendonk. Dochter Lia schreef over die kleine villa : 'Die lag aan het einde van een lichtgele zandweg, tegen een laag dennebosken geduwd. Als de brem in bloei stond, verhuisden wij naar het stille dorp. Onze Pa was een en al opgetogen. Het was er kalm en rustig en zo echt iets voor ons. Van in de vroege morgen was vader al aan het ronddrentelen in het bos ernevens of op de heide Elke dag bracht iets nieuws, en hij was er altijd op uit ons iets schoons te laten zien of horen in de natuur, om ons blij te maken.'    Spoedig kwam Felix Timmermans er in kontakt met August Keersmakers, gemeentesekretaris van het aangrenzende Bouwel. De dorpskom van Bouwel ligt zelfs dichterbij dan het centrum van Grobbendonk. Hij was een buitengewoon kenner van fauna en flora. 'Deze secretaris kende alles van zijn geliefde Kempenstreek en was overgelukkig, dat hij in vader een aandachtige toehoorder vond en ook een bewonderaar der natuur.'

         Timmermans maakte er met zijn gezin grote wandelingen door bossen, dreven en duinen. De tochten gingen o.m. naar het kasteelpark van het Hof van Bouwel, naar de schilderachtig gelegen watermolen aan de samenvloeiing van Aa en Kleine Nete, en naar de indrukwekkende burcht van Vorselaar. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat de auteur, die toen aan 'De Familie Hernat' werkte, bij het schrijven ook aan dit waterslot heeft gedacht.    Het is bekend dat hij de stof voor deze roman putte uit diverse bronnen : de historie van een Liers geslacht en de geschiedenis der bewoners van twee Noordbrabantse kastelen. Mogelijk hebben de bouwstijl van het Kempens kasteel en de omgeving mee inspirerend gewerkt.

         Tijdens die wandelingen bespeelde F. Timmermans soms een okarina of een mondharmonika. Af en toe verlangde hij alleen te zijn in de 'pluimige stilte'. Dan kuierde hij in de richting van Grobbendonk, tot aan de intussen gedempte Kempense vaart met een bomenrij op beide oevers. 'Daar kon vader uren zitten dromen, een pijp smoren of een liedeken fluiten.' Regelmatig haalde hij zijn schetsboek boven of maakte hij akwarellen.

    Lia Timmermans getuigt : 'Ik geloof dat dit jaar voor onze Pa een van de gelukkigste van zijn leven was.' Toen de familie terug naar Lier keerde, zei de tevreden man : 'Ziet, boven Minneke Poes hangt een roze ster... Van dees vacantie ga ik een dagboekje maken.'


                           Afbeelding op volledig scherm bekijken                 Afbeelding op volledig scherm bekijken

    Bouwel

         In 1943 verscheen 'Minneke Poes' (naar de naam van de bungalow) in de reeks De blauwe Snoeckjes' bij Snoeck-Ducaju en zoon te Gent, verlucht met prettige vignetten van de auteur. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van uitgeverij 'De Papegaai' (J.-E. Buschmann) te Antwerpen zag het jaar voordien reeds een beperkte luxe-editie het licht, geïllustreerd met vier oorspronkelijke etsen van Dirk Baksteen. Timmermans, die dit kleinood van fijnzinnige humor in donkere oorlogstijd heeft geschreven, noemde het zelf bescheiden een 'kleine inspiratie van een vacantieverblijf in het schone Kempenland' en droeg het boekje op 'aan den goeden vriend en groten natuurkenner August Keersmakers.'

         Het veelluik is samengesteld uit kleine tafereeltjes, waarin de auteur blijgeestig het dagelijkse leventje in een dorpsgemeenschap schildert. De gewoonste dingen worden door hem tot poëzie verpuurd. De originele beeldspraak, gevoed door een zintuiglijke humor, getuigt van een haast kinderlijke observatie, iets wat alleen een groot woordkunstenaar vermag. Timmermans kon — naar een uitspraak van Anton van Wilderode — 'het stoffelijke verzielen.' De lezing ontlokt een 'glimlach, de perfektie van de lach.' Felix Timmermans beschrijft een vredige zondag onder de 'vertelselblauwe lucht.' In de processie 'zingen de nonnekens een musfijn Latijn, en de wierook walmt als een maneschijn door de dreven.'

         Hij vertelt over de natuur, de kermis en de fanfare, een Ecce Homo, de postbode en de boswachter, de pastoor en de baron, de dorpspatroon en de sekretaris. die goed met God staat, want hij spreekt Latijn.' En hij verzint een vroom verhaal in het dorpje. De huizen staan er 'liefst niet te dicht bij de kerk, want ze worden niet gaarne door God op hun vingers gezien.' Als 'de dagen versmallen', loopt de vakantie ten einde.

     

         We zijn langer blijven stilstaan bij 'Minneke Poes', omdat dit Timmermans' enige boek is, dat zijn oorsprong vindt in de Antwerpse Kempen en dat bovendien op een reële, dokumentaire basis berust. Het geschetste dorpsbeeld slaat kennelijk op Bouwel, ofschoon het vakantiehuisje op Grobbendonks grondgebied ligt. Deze laatste gemeente komt slechts ter sprake als 'het overvaartse dorp.' Het werk laat zich helemaal in kaart brengen.

         Men heeft de Lierse letterkundige zijn regionale tematiek verweten. José de Ceulaer weerlegde dit : 'Laat de stof van zijn werk beperkt geweest zijn door zijn heimat, de maat van een talent wordt toch niet gemeten naar de omvang van zijn stof, maar naar de wijze waarop hij ze bezielt, langs zijn eigen persoonlijkheid om.' Timmermans' gehechtheid aan eigen bodem heeft nooit remmend gewerkt, zijn 'couleur locale' nooit benauwend. Zijn Vlaamse huiselijkheid doorbrak de grenzen van ons taalgebied en kreeg een Europees gehoor.

    Intussen worden zijn boeken in 24 talen gretig gelezen.

     

         Hubert Lampo onderstreepte onlangs in een toespraak voor de Vereniging van Kempische Schrijvers : 'Nog wordt te veel de Fé gevierd, nog te weinig Timmermans gewaardeerd.'

    Blijft zijn populariteit hem nog steeds in de weg staan ? Een halve eeuw na 'Pallieter' zien vele (lees : Hollandse) lezers in de Lierenaar nog de rijstpap etende leukerd. De schrijver van het tot poëzie verdroomde proza, de dichter van de innerlijkheid is nauwelijks ontdekt.


                                                    Afbeelding op volledig scherm bekijken
     

    *******

    09-03-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Er zit muziek in het werk van vader - Clara Timmermans

    Er zit muziek in het werk van vader!

     

    Uit Spectator – 23 september 1972   -  door Clara Timmermans

     

         Uit de verzorgde uitgave van het Mercatorfonds leert men vader kennen "als mens-schrijver-schilder-tekenaar". Er staat ook in te lezen dat hij boetseerde, de hout- en linosnijkunst beoefende en etsen maakte. Daaruit blijkt dat vader veelzijdig begaafd was en hijzelf noemde het een speling van het lot, of liever nog, zag het als beleid van de Goddelijke Voorzienigheid dat hij tenslotte schrijver werd.

         Maar in deze kleine herinneringschets wil ik nog een andere Timmermans tonen, en wel de verklanker met woorden van de muziek. Hij begreep en weerspiegelde met zijn taal zo intens, juist en raak elke vorm van muziek, omdat hij die ontzaglijk onderging en lief had.

    Met mijn eigen muzikale opvoeding, heb ik de bewondering voor die kunst in vaders werk sterk aangevoeld en opgemerkt. Hoe weet hij met een paar zinnen het karakter van de instrumenten te bepalen, de stemming, de indruk van een melodie te beschrijven.

         Vader was kunstenaar uit heel zijn hart en zijn gemoed, zo stond hij open voor elke schone betrachting, was hij gevoelig voor elke zielsontroering.

    Daarom kon hij als jonge man, de vriendschap van Renaat Veremans en Lode De Vocht beantwoorden. Hun muzikale verrukking in zich opnemen, opvangen en langs zijn taal om, als vele weergalmen, begeesterd aan anderen mededelen.

         Veremans leerde vader Wagner ontdekken en genieten. Het vaderhuis klonk in mijn prille jeugd dan ook als een ruisende zeeschelp vol stijgende thema's, klimmende muzikale zinnen en jubelende hoogten uit Parsifal, Lohengrin en Siegfrid. Dit alles kwam, voor ons kinderen, wonderlijk genoeg, uit een ouderwetse grammofoon, die met de hand moest opgedraaid worden. We kibbelden om die heerlijke taak voor vader te mogen uitvoeren. De fonoplaten die vader, ontroerd, telkens en telkens weer speelde, werden door zijn Duitse uitgever bij elk Kerstfeest als geschenk gestuurd. Later kwam daar nog de innige Schubert bij met zijn quartetten en quintetten. Van dezelfde toondichter zongen mama en ik liederen waarnaar vader altijd weer graag luisterde.


                                        entoch3.jpg

        
    De discotheek werd nog aangevuld met vele klassieke opera-aria's, gezongen door de grote Caruso. Het was tenslotte toch Beethoven die de voorliefde wegdroeg, want vader zei eens: "moest ik kunnen componeren, ik zou het doen in de trant van Beethoven".

    Veremans kon hem dan ook geen groter plezier doen dan bij een bezoek de serene Mondscheinsonate spelen. Ook Bach werd veel beluisterd. De hele familie woonde jaarlijks de uitvoering bij van het Matheuspassion op Paaszaterdag.

         We zouden ons voor de hoogdag niet voldoende voorbereid voelen, indien we dat concert hadden gemist. Jaren later, toen ikzelf Bach zong en vooral Mozart werden de weekendavonden, wanneer Lia thuiskwam, die ons kon begeleiden op de piano, gezellige stonden.

         Op een keer kloeg ik, ongeduldig omdat ik, door omstandigheden, nog geen schitterende ster geworden was aan de zanghemel. Vader troostte me en zei "Ge hebt Mozart binnengebracht in ons huis, daarmee hebt ge ons heel gelukkig gemaakt." Nu ik de werken van vader doorblader komt het me voor alsof hij getracht heeft de muziek door heel de tekst te weven als zilverdraad in brokaat. Ze klinkt bijna uit elk hoofdstuk, ontbreekt in geen enkel boek.

    De eerste bladzijde van Pallieter begint al met een lied.

     

    "Die mi morghen wecken zal

    Dat salder wesen die nachtigal..."

     

    Hij luistert naar "het perelende lied van de jonge nachtegaal".

         "Het waren eerst lange, stille trekken, zo fijn als een naald ; dan werden het klaardere, bredere klanken met een diepe volle waterslag erin ; en ineens brak het klimmend gefluit en rollende broebelingskens uiteen".

    Een weinig verder: "Pallieter zocht zijn harmonika, zette zich op 'n stoel voor het venster en zo, in zijn koel hemd, speelde hij een machtig lied vol zwaarstappende akkoorden, adressen van hoge noten en gedans van heldere middentonen". Na dit heerlijk beeld uit Pallieter, zie ik in gedachten vader, die op zomerzondagen, bij het open raam rustig en genietend op zijn porseleinen okarino speelt. Zomaar een eenvoudig deuntje, om uiting te geven aan zijn stil geluk, zoals Pallieter, wanneer hij aan Marieke denkt.

         "En aan een plasje, waarin de maan stond, haalde hij de mondharmonika uit zijn zak en zuchtte en zoog er zulke zilverklanken uit, dat het leek of 't maneschijn was die zong".

    Overal komt er muziek, zang en klank bij te pas.

    Pallieter zingt "kijkend over de natte velden". Beiaardt over 't witte land. Rijdt een Walkurenrit.

         Vader laat de pastoor van het Begijnhof cello spelen, en dat is niet zonder reden.

    Hij had een voorliefde voor dat instrument om zijn warme, zalvende tonen. Op één van zijn reizen in het buitenland hoorde en zag hij Pablo Cassals concerteren. Hij beschreef het ons als volgt. "Die man speelde zo kalm, alsof hij het voor zijn eigen genoegen deed. Aan de rechterhand, die de strijkstok hanteerde, droeg hij een ring bezet met een grote diepgele topaas. Het leek alsof het de betoverde edelsteen was, die de adembenemende schone muziek uit de cello streelde."

     

         In het Kindeke Jezus in Vlaanderen is het of de schrijver, hier als dirigent, een versterkt orkest laat aanrukken. Luister maar !

    "De pauken donderden en roffelden nu dat de grond er van schudde, de bazuinen schetterden en schalden als brekend kristal en helder trippelde daartussen de frisheid der fluiten, gedempter 't geblaas der kinkhorens en achter het gegons van de zinderende rieten."

    Daar loopt zuster Symforosa in de processie en zingen de begintjes "met voorzichtige stemmen de Tantum Ergo", "speelt Anne-Marie in haar chartreuse-groene zijden kleed op de vergulde harp", blaast Pieter Breughel op zijn doedelzak ’n liedje voor Veronica, psalmeert boer Wortel op zijn bugel en neuriet een jonge man ergens in de kempen "Ik zag Cecilia komen", dan trekt Adriaan Brouwer met zijn trouwe luit Holland binnen.

     

         Al deze personages uit de werken van vader hebben net zoals hijzelf muziek nodig om een brok geluk aan het leven te ontfutselen. Tot ook de laatste dichtbundel "Adagio" betiteld werd. Maar daar is er wel een gulden lied, kristallen taal en duizend schoon akkoorden, doch er is vooral een luisteren van de ziel naar Gods lied. En dit lied is een ruisende stilte.      Deemoedig, van die Oneindigheid bewust, zingt vader zijn laatste lied en ziel uit.

    "Ik ben een snaar op Uwe harpe en wacht naar 't roeren van Uw vingren om ook mijn klank doorheen ’t gerank van Uwe symphonie te slingeren"

     

     

    *****

    07-03-2013 om 10:43 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nie schrijve, mor leve !! - Rudi Knaepen

    Nie schrijve, mor leve !!

     

    Uit het Belang van Limburg door Rudi Knaepen  -  26/5/1986

    Is Lier het aardse paradijs geweest ?

     

    Hij werd er geboren, hij leefde er, hij is er gestorven.

     

         Zelden is een auteur zo met een plaats vergroeid. Felix Timmermans (1886 - 1947) is Lier. Zijn romans spelen zich in en rond de stad af. De novelle De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, waarvoor hij in 1921 de Staatsprijs kreeg, is gesitueerd in het begijnhof. Timmermans vertelde Lierse anekdoten en portretteerde Lierse volkstypen. Een heel boek droeg hij op aan zijn stad: Schoon Lier. Dat verscheen in 1925. Timmermans was een romanticus. Hij idealiseerde zijn geboortegrond tot letterlijk in het oneindige : "Is dat hier vroeger het aardsche paradijs niet geweest?"

         Timmermans heeft dit verdoken provinciestadje van 30.000 inwoners, op de grens tussen het «spekbuikige, overvloedhoornige Brabant en het mijmerend, magere Kempenland», bekendgemaakt Later deden voetbalclub Lierse en wijlen Vanderpoorten hetzelfde. En de stad leeft nog altijd van haar illustere zoon.


     

         Cafés in Lier heten «Lierke Plezierke». «'t Belofte Land» of «Schoon Lier». De toeristische attractie is het Timmermanspad, een stadswandeling van 5 km langs plaatsen en gebouwen die op één of andere manier verband houden met Timmermans : het 18de eeuwse stadhuis; de bekende Zimmertoren met zijn astronomisch uurwerk; het begijnhof; de laatromaanse St. Pieterskapel; de St. Gummaruskerk in Brabantse Hooggotiek, de nu leegstaande woning van Timmermans...

    En de horeca verwacht veel van het Timmermansjaar. Burgemeester Vanderpoorten zelf nog nam in '84 het initiatief van een Timmermans-herdenkingsprogramma. Dat is op 18 Januari officieel van start gegaan met een grafhulde op de stedelijke begraafplaats Kloosterheide.

    Er zijn lezingen, concerten, toneel- en balletopvoeringen gepland.

         Gisteren was het hoogdag in Lier. De Pallieter van beeldhouwer Jan Keustermans werd aan de Netelaan, schuin tegenover het Timmermans-Opsomerhuis onthuld: met zijn handen in zijn zakken, de voeten stevig op de grond, tuurt hij schuin omhoog naar de lucht.

    Het topzware beeld is een prachtig suggestieve evocatie van Timmermans' held. Deze week belooft trouwens het hart van de viering te worden, met als orgelpunt Lier Kermis in het weekend : een Vlaamse kermis in Pallieteriaanse traditie.

     

    VERBRAND

         Toch verloopt alles niet rimpelloos. Timmermans zou zich verbrand hebben in de oorlog, zo heet het. Is Lier echt verdeeld, zoals Knack suggereerde? Laaien de zogenaamde gemoederen hoog op? Volgens Jo Cooymans, secretaris van het herdenkingscomité, helemaal niet. Er is wel rook, maar geen vuur. In Lier wordt een blaadje verspreid dat Timmermans en de hele viering heftig op de korrel neemt. Wie zit daarachter?

    «Hoogstens een handvol heethoofden, ex-leden van de toenmalige verzetsgroep «Fidelio», dixit Cooymans.

         Even de feiten op een rijtje : 4 september 1944. Het Engelse leger trekt Lier binnen. Timmermans ligt zwaar ziek te bed. Leden van de weerstand willen hem laten arresteren door de Lierse politie. Hij zou met de Duitsers meegeheuld hebben. In 1942 had hij de Rembrandtprijs geaccepteerd, uitgereikt door de universiteit van Hamburg. Lier huldigde hem daarvoor met een gedenksteen. Ernest Claes, nog een zogenaamd «verbrande» figuur, hield de feestrede. Een paar maanden later was de steen weg. De daders zijn nooit gevonden.

    Zijn wankele gezondheid verhindert dat men hem arresteert. Later onderzoekt men zijn zaak. Het dossier wordt zonder gevolg geklasseerd. Veertig jaar daarvoor was hij al met zijn activisme in de knoei geraakt. Timmermans had zich onder de oorlog voor een «vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen» uitgesproken. In 1918 wijkt hij uit naar Nederland.

    Pas in april 1920 keert hij naar Lier terug. Het jaar erop wil de Lierse gemeenteraad hem in ere herstellen. Timmermans weigert: «Ik heb mij nooit in mijn eer gekrenkt gevoeld

    Was Timmermans een collaborateur? Het valt niet te rijmen met zijn zachte humane natuur. Timmermans-kenner José De Ceulaer heeft hem altijd heftig verdedigd tegen wat hij laster en kwaadsprekerij noemt.

    In welke mate heeft Timmermans zich laten meeslepen door pan-germaans enthousiasme? Het lijkt erop dat hij ook op politiek gebied kinderlijk naïef was.

     

    KEMEL MET OLIFANTSPOTEN

         De «vlaaikesstad» heeft Timmermans niet altijd vriendelijk behandeld. Maar hij is haar altijd trouw gebleven. Zijn bezorgdheid kende geen grenzen. In 1918 schreef hij aan zijn goede vriend, de edelsmid Van Boeckel, dat hij geprobeerd had te verhinderen dat men de bomen van de Beqijnenvest zou vellen. Als hij verneemt dat men een doksaal voor 500 man in de Sint-Gummaruskerk wil bouwen, schrijft hij aan baron Opsomer: «Ze gaan daar een kemel met olifantspoten uitbroeden.» Hij hoopt dat de invloedrijke Opsomer de zaak kan tegenhouden.

         Timmermans zou het Lier van vandaag niet eens meer herkennen. Op de romantische kasseien van een ouderwetse steenweg dokkert een hels verkeer de binnenstad in. Het hart van Lier wordt doorsneden met een paar verschrikkelijke verkeersaders. Een auto kan de stad doorkruisen zonder een verkeerslicht te passeren. Het marktplein is één parkeerplaats. Oversteken is een levensgevaarlijke opgave. Lier heeft de oorlog verklaard aan de voetganger, en lijkt die probleemloos te winnen.

         Daarbij is Lier de cultuurstad waarvoor zij zich graag laat doorgaan? Een gedeelte van het unieke begijnhof is prachtig gerestaureerd, maar de rest staat te verkrotten. De gevel van de St.-Gummaruskerk is aangevreten door vervulling. Voorlopig huist de stadsbibliotheek nog altijd in een lamentabel gebouw. Het stadsarchief wordt stiefmoederlijk behandeld. Het gemeentebestuur verstopt zich achter een paar grote namen. Men pakt graag uit met een prestigieus project als de Timmermans-herdenking. Maar een cultureel beleid voert de stad niet. Af en toe draait Timmermans zich om in zijn graf.

     

    ***

     
         
     

         Heimatliteratuur: het Boeketje Vlaanderen onder de literaire genres. Een landschap van wiegende korenvelden, bevolkt met Witten van Zichem, boeren Vermeulen en een pastoor Munte in elk godvergeten dorpje. De middag heette nog noen, schoenen heetten klompen, de wereld van Gods en jouw akker, malse boerenmeiden zorgden voor de erotische elektriciteit. De schoolmeerster was de intellectueel, slank was nog niet in, emancipatie bestond niet. Folkloristische kneuterigheid? Pseudo-gezelligheid rond de Leuvense stoof? Of liggen juist hier de wortels van de Vlaamse identiteit begraven? Klopt hier het voorvaderlijk bloed van een volk en wordt het genre zwaar onderschat? In elk geval stijgen die «pareltjes van authentieke Vlaamse vertelkunst» zelden boven hun regionalistische inspiratie uit.

         Trouwens, wie leest ze nog, de Timmermansen, de Claesen en van Hemeldoncken?

    Wordt er nog «gestreuveld» in de jaren '80? Sinds Wereldoorlog Twee ligt de streekroman in de mottebollen. Vele ingrediënten waarop de streekroman dreef, zijn passé : het dorpsleven, de ongerepte natuur. Ellenlange, impressionistische natuur-evocaties doen pijnlijk oubollig aan in het plastic-tijdperk. Wie leest nog zo'n dorpsroman anno 1920? Of het moet uit nostalgie zijn. Zoals je weemoedig halfvergeten, vergeelde familiefoto's bekijkt.

     

         Moet ook Felix Timmermans in het museum voor volkskunde worden bijgezet? 1986 is het Felix Timmermansjaar. Hij werd als dertiende kind van kanthandelaar Gommaar te Lier geboren. Op 5 juli as. Om 11 's avonds is het exact honderd jaar geleden en dat vieren we. Nog altijd is hij onze meest vertaalde auteur. Dat moeten zo'n 11 talen zijn.

    In 1916 verscheen Pallieter. Het boek zorgde voor twee hardnekkige misverstanden : Timmermans was geen probleemloze dagjesmelker; Pallieter is geen symbool voor het Vlaamse volk. Het buitenland heeft zijn clichés over Vlaanderen graag aan Pallieter opgehangen.

     

         Tegelijkertijd maakte deze legendarische creatie hem internationaal beroemd.

    Recensies verschenen in The Times (Literary Supplement) en The New York Times. Timmermans reisde met zijn lezingen half Europa af. Pallieter werd een mythe, de belichaming van een levenshouding. In de nieuwe van Dale vind je het werkwoord «pallieteren», weliswaar verkeerd vervoegd.

     

    VERBODEN

         Toch waren de reacties op Pallieter niet onverdeeld. «Wie Timmermans is weet heel Europa, maar wij, verwaande kribbebijters alleen niet. Hij is de schrijver van een boek, enig in de literatuur van Europa, de schepper van een type even onvergankelijk als Don Quichot en Sancho Panza, Reinart, Figaro, Tartarin, Cyrano of de brave soldaat Schweik». Opgewonden proza van Gerard Walschap. Natuurlijk genoot hij van Pallieters vitaliteit.

    De Kerk deed dat niet. Tegenwind kwam vooral uit toen nog niet progressief Nederland.

    De Belgische en Nederlandse bisschoppen verboden de lectuur van Pallieter : «Omdat het de wellust streelt en de beoefening van de godsdienst oneerbiedig voorstelt, is het gevaarlijk voor de zielen».

    Pallieter dolde al eens met een meid in het hooi, zat zijn naakt Marieke te paard achterna en genoot met overvolle teugen van alle melk en honing die het leven te bieden heeft. En hij werd beschuldigd van pantheïsme. Precies dat hedonistische karakter houdt het boek nu nog overeind. Om dezelfde morele bezwaren kreeg Timmermans van de Koninlijke Vlaamse Academie de August Beemaert-prijs niet. Ondanks protest van August Vermeylen.

     

         Timmermans zelf begreep die hetze niet. Maar hij was een brave, gezagsgetrouwe jongen. Hij verklaarde zich bereid het boek «te verbeteren omdat ik een goed katholiek probeer te zijn. Ik hoop alleen dat Pallieter dan niet zal heten : Pallieter, een boek voor kinderen en... katholieken». De 16de druk bracht de definitieve, «gecensureerde» versie.

    Pas in 1966 verscheen opnieuw de ongekuiste, oorspronkelijke tekst, als 29ste druk.

     

    MELK DEN DAG

         Een figuur als Timmermans is vanzelfsprekend in literair-historisch opzicht belangrijk. Veel van zijn werk wordt nog altijd herdrukt... druk gelezen is hij niet meer.

    Zo'n Timmermansjaar zorgt voor een injectie van publieke aandacht, maar het blijft kunstmatig. Timmermans is niet meer heet van de naald. Bewijst de tijd dat je uiteindelijk Timmermans' werk kunt afdoen als naïeve heimatkunst? Of heeft een boek als Pallieter vandaag nog wel degelijk impact?

     

    GENOT

         Het begin: «In die eerste Lieve Vrouwkensdagen was de lente ziek. De zon bleef weg en klaterde maar van tijd tot tijd, zo door een wolkenholleken, een bussel licht op de gele boterbloemen». De toon is gezet. De metaforiek van Timmermans is plastisch, sappig, origineel. Zijn genie is dat hij in zijn observaties de frisse verwondering van het kind heeft bewaard. Maar zeker meer dan de helft van het boek zwelgt in zware, barokke natuurlyriek.

         De verrassende beeldspraak kan de rustieke indruk niet wegvegen. Tegen dat overweldigende «gebeurt» er dan af en toe iets. Er is geen echte plot. Het verhaal is zo verteld. Pallieter woont in een boerderij aan de Nete samen met zijn huishoudster Charlotte. Op het kermisfeest wordt hij verliefd op Marieke, het petekind van Charlotte. Ze trouwen en Marieke bevalt later, van een drieling. Als men een spoorweg aanlegt, trekt Pallieter en gezin de wijde wereld in.

    Eigenlijk is Timmermans niet geïnteresseerd in dramatische handeling. Waar het hem eigenlijk om gaat: Pallieter die in het water springt en «blinkend van water en geluk, naar asem scheppend» weer boven komt; Pallieter die in een boom kruipt en «meetoutert» met de wind; Pallieter die wijn drinkt terwijl Marieke «haar twee dikke, malse borsten te voorschijn haalt» om de drie Pallieterkens te voeden. Die scènes en erotisch, zintuiglijk genot in contact met de natuur zijn ontelbaar : «Melk den dag». Dit uitgesleten beeld vat van alles samen.

    UTOPIE

         Precies hierin blijft Pallieter charmeren. De personages komen uit de clichédoos van de heimatroman. De wereld van begijntjes en processies is niet meer. Het idyllisch aangedikte landschap rond Lier ruikt naar Bokrijk. Maar de figuur van Pallieter blijft overeind.

    Als personage is Pallieter van karton. Hij is psychologisch niet uitgediept. Hij evolueert niet. Pallieter belichaamt veeleer een idee, een filosofie. Of beter, een anti-filosofie: «De filosofen zeiden: «Gaat tot de natuur!» Maar zij zelven keerden hun gat naar de zon, en vermagerden lijk graten tussen stapels boeken en dichtgesloten kamers. «Fillesoof zijn is ni schrijve, mor leve!» zei Pallieter, die met zijn voeten in de parij stond en 't perelend zonnespel aanschouwde.» Pallieter symboliseert het aloude «carpe diem», het epicuristisch genieten, het onblusbare levensoptimisme.

         Natuurlijk is dat naïef. Het is nogal simpel om elk metafysisch denken van zich af te schudden en elke zinvraging af te doen als nutteloos. Daarbij is Timmermans altijd voorbijgegaan aan de rauwe realiteit van «Arm Vlaanderen». Maar wie Pallieter een gebrek aan sociaal engagement verwijt, begrijpt het boek niet. Pallieters probleemloze leven en genieten is een romantische utopie, daar niet van. En Timmermans was de eerste om dat te beseffen. Een zware crisis is aan het boek voorafgegaan. Timmermans schreef Pallieter als een reactie op zijn toenmalig levenspessimisme en «peur de vivre».

         In Pallieter wou Timmermans juist gestalte geven aan een eeuwig menselijk verlangen : een leven zonder twijfels, zonder angsten, zonder problemen. Timmermanskenner en voorzitter van het Timmermansgenootschap José De Ceulaer spreekt in dit verband over Pallieter als een adamische figuur van voor de zonde-val. Pallieter onderwerpen aan rauw-realistische criteria is gewoonweg absurd.

         Reimond Herreman schreef in 1942: «Mij blijft nog steeds het blijde gevoelen bij van de frisheid waarmede dit boek ons tijdens de vorige oorlog kwam aangewaaid. Pallieter is een deel, hoe betrekkelijk ook, van uwe en van mijne levensblijheid». Door de jaren heen is Pallieter uitgegroeid tot een nationaal en internationaal begrip.

    Walschap mag hem bijzetten in zijn pantheon van mythische figuren.

    Geen geringe verdienste.

     

    ************

    21-02-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik ging bij Timmermans in de leer - Albert Westerlinck

    Ik ging bij Timmermans in de leer.

     

    Uit Spectator 23 september 1972 door Albert Westerlinck

     

         De redactie vraagt mijn impressies over het werk van Timmermans, persoonlijke herinneringen aan hem. Als collegeleerling las ik in de parochiebibliotheek boeken als "Schoon Lier", "Naar waar de appelsienen groeien" en misschien nog een paar plezierige werken, maar voor iemand die toen reeds, dank zij Walschap kronieken in het onvolprezen "Hooger Leven" Dostojewski, Hansum, Chesterton, Mauriac las, waren die boekjes slechts aangenaam tijdverdrijf. Uit de rijkvoorziene maar ontoegankelijke hel van de bibliotheek ontleende ik, achter de rug van de onderpastoor "Pallieter". Het boek viel mij tegen.

         Ik behoorde tot de A.K.V.S.-generatie met felle nationale en religieus puriteinse idealen, en vond het boek te materialistisch, te platvloers. Toen ik later mijn jeugd-absolutisme ontgroeid was, heb ik het nog een keer of drie herlezen en het heeft nooit diepe greep op mij gehad, omdat het te weinig bevat van de essentie van het leven, die een rijper mens bezighoudt. Het is met "Pallieter" gesteld zoals met dat andere meesterwerk, de "Mei" van Gorter : men schrijft zulke boeken op zijn vijfentwintigste, niet op zijn vijftigste jaar. "Pallieter" is zoals "Mei", maar anders, een lang lyrisch gedicht vol zinnelijk natuur-lyrisme en zinnelijke levensverheerlijking. Twee superprestaties van impressionistisch schilderende taalkunst, die echter de reële dramatiek van het rijpere leven missen. Toch blijft "Pallieter" een prachtig, al zij het te opgewonden en te overdadig geschreven boek, dat de spontane originaliteit van Timmermans overtuigend blijft bewijzen.

     

         Tijdens mijn seminariejaren heeft "Mejuffer Symforosa, begijntjen" mijn hart gewonnen. Later toen ik het, met het oog op universitaire colleges, tientallen malen herlas, is mij duidelijk geworden, dat Timmermans in zijn beste proza een dichter is, die door wonderbare metaforen en sfeerschepping de werkelijkheid tot mysterie maakt. Reeds de eerste regel openbaart de flits van het dichterschap : "De lucht is nat-zilver als de rug van vis". Juffrouw Symforosa is met "De kleine Johannes" en Van Schendels "Angelino" het fijnste prozagedicht van de neoromantiek in onze taal. Het boekje heeft de poëtische en spirituele puurheid van een moderne "Beatrijs". Het getuigt enkel van lompheid zulke poëtische prozaverbeelding te lijf te gaan met psychologische ontleding of problematiek, want de premissen tot het scheppen van zulk werkje zijn : ARGELOZE EENVOUD, SIMPEL GELOOF, PURE POËZIE. Voor mij is "Juffrouw Symforosa" het meesterwerk van Timmermans. Daar heeft hij volledig het gevaar kunnen ontwijken dat hem als schrijver steeds heeft bedreigd : mateloosheid en overdadigheid, waartoe zijn hypomanische aanleg hem voortdurend verlokte.

     

         In dezelfde neoromantische en archaïserende sfeer leven ook "Het kindeke Jesus In Vlaanderen" en "Driekoningentryptiek", die het religieuze mysterie én het primitieve volksleven wilden poëtiseren in het eigen heimatlandschap, maar verdroomd. Ongetwijfeld heeft de vogue van de middeleeuwse primitieven hier gespeeld, maar zélf dacht ik toen ik op het college "Het Kindeken Jesus" las, veeleer aan het atelier van Jakob Smits dat ik op een tiental kilometers van mijn ouderlijke huis in Achterbos, zo vaak kon bezoeken. En de "Driekonlngentryptiek" in toneelbewerking was voor mij een tot verdroomde poëzie verdiepte, tot wonderbaar mysticisme omgetoverde uitbeelding van een realiteit die wij rond ons dorp konden ontmoeten : zonderlinge en fascinerende typen, aan de rand van de maatschappij, leurders, stropers, in hun mistig licht van vreemdheid, dronkenschap, geloof en bijgeloof.

         Timmermans slaagt het best wanneer hij verdroomde stemmingsverhalen of realistische relazen maakt met zeer eenvoudige personages, opgenomen in een zeer eenvoudige intrige, geladen met simpele, pure, diepe of scherpe gevoelens. Wanneer hij over meer ingewikkelde figuren schrijft, die voor zijn gemoed en volksaard vreemden zijn, en ingewikkelde intriges gaat weven, verliest hij gemakkelijk de draad. Voorbeelden zijn "De Pastoor van den Bloeyenden Wljngaerdt" en "De Familie Hernat".

     

         De twee "schilderboeken", om de term van Carel van Mander te gebruiken, die Timmermans heeft geschreven over "Breughel" en "Adriaan Brouwer", zijn een curieuze mengeling van realisme en romantiek. In mijn studentenjaren las ik de vernietigende kritiek, die August Vermeylen als een raket op het Breughelboek afschoot. Te vernietigend, vind ik na herlezen van het boek. Het is onjuist te beweren, zoals August Vermeylen doet, dat Timmermans geen begrip heeft gehad voor het tragische in Breughel, bijvoorbeeld zijn zwakheid, zijn vrijheidsdrift, zijn angst voor die mengeling van geloof, bijgeloof, spookachtigheid en dood.

         En toch bevredigt het boek mij niet geheel, omdat Timmermans zich hier, zoals in "Pallieter" laat meeslepen door een hypomanische roes en de lezer overstelpt met een stortvloed van plastisch coloristische beelden, volkse toneeltjes waarbij het innerlijk drama van Breughel zijn spankracht verliest.

         Vakkundig gezien vind ik "Adriaan Brouwer", veel later in de schaduw van de dood geschreven, beter, omdat die roman korter is en minder verloren loopt in tafereeltjes.

    Reeds van de eerste regels af, waar Timmermans hem op zijn reeuwstro werpt, voelt men dat de toon anders is, directer, meeslepend doorheen het brutaal avontuurlijke en tragische leven, rechtstreeks naar het innerlijk drama toe geschreven.

     

         Ik houd ook zeer veel van "De Harp van Sint-Franciscus" omdat dit geromanceerde heiligenleven, evenwichtig en prachtig opgebouwd, zonder té veel toegeving aan koloristische en anekdotische zijsprongen, afgestemd is op de kernproblematiek van de centrale held : een zwak mens die heilig wil worden. Dit boek zal wel steeds een eigen plaats bewaren in de hagiografische litratuur, door de zo eigen-Timmermanse mengeling van  realisme en poëzie in de stijl, die originele versmelting van het volkse met het sublieme, de humor en het heilige. Het past ook in de oereigen visie van Timmermans — die door grove en simplistische geesten wel eens als een oppervlakkige olijkaard wordt beschouwd — te menen dat het leven een moeilijke opgave is. Bij Franciscus is de heiligheid, bij Breughel en Brouwer de kunst, bij andere figuren de liefde, een steile en pijnlijke weg vol conflicten.

        

         Het is nuttig op te merken dat Timmermans geen normaal evenwichtige en beheerste figuren schept, zoals de Tomistische of Cartesiaanse antropologie deze heeft bepaald (of uitgedacht ?) : met orde, rust, klaarheid, beheersing. Zijn helden en heldinnen zijn mensen die het geluk zoeken buiten en boven zichzelf : in dronkenschap of zwerven of mysterieus gek-doen (Pirroen), en vooral in de drie grote, oneindige idealen van liefde, kunst en religieuze mystiek. Er ligt een onbegrense centrufigale nostalgie op de bodem van hun wezen.

         Zo gezien is het wereldbeeld van Timmermans dóór en dóór romantisch, rusteloos gedreven naar een onvindbaar geluk. "Pallieter" was, als paradijsverbeelding, slechts een wensdroom. Dan begrijpt men ook beter het volstrekt anti-burgerlijk karakter van zijn werk, zelfs de anti-maatschappelijkheid die hij af en toe blootgeeft in agressieve ironie tegen de burgerij, een sarcastische kijk op mens en maatschappij die opduikt in een deel van zijn werk ("Boudewijn", "Anne-Marie" en talrijke novellen).

         Een van zijn agressieve stijl-liefhebberijen bestaat erin de fysionomie van de mens dierlijke of verlabberde trektjes te geven : een vogelbek, een varkenskop, kalfsogen, enzovoort, licht karikaturaal.

     

         Toen "Boerenpsalm" in 1935 verscheen, was ik zoals de meesten onder de indruk van dit sterk geschreven boek. Het is een van Timmermans beste boeken, sterk episch en gedempt lyrisch, met groot vakmanschap en zeer beheerst, wars van overtolligheden, geschreven.           Toch heb ik deze roman nooit het meest originele, echt-Timmermanse boek van Timmermans geacht. Ik was in die jaren, toen ik in het seminarie verbleef, waar ik de liefde van mijn leven, die de letterkunde was, met voorzichtigheid moest benaderen, want door vele heren aldaar werd literatuur en vooral romanlectuur als een min of meer lichtzinnig tijdverdrijf beschouwd, reeds voldoende geïnformeerd om te weten dat in Europa de epische boerenroman en de "katholieke" probleemroman in de mode waren. "Boerenpsalm" is een versmelting van beide genres. Bovendien vond ik in de stijlversobering, de korte elliptische zinsbouw, de invloed van Walschap terug. Maar ondanks deze beïnvloeding blijft Boerenpsalm een der beste, diep-menselijke en knapste romans van Felix Timmermans.

     

         Men sprak en spreekt steeds over deze roman als over "een vernieuwde Timmermans".

    Dat is juist, maar eigenlijk wordt heel zijn oeuvre gekenmerkt door onberekenbare verscheidenheid, speelse grilligheid, verrassingskracht. Terwijl sommige schrijvers, ook zeer grote, eenlijnig evolueren, met een soort vastgerichte koers, zijn anderen wispelturige kinderen van de natuur, onberekenbaar zoals de natuur zelf. Racine en Corneille versus Shakespeare of Lope de Vega. Timmermans behoort tot laatstgenoemde soort : hij is een spontaan natuurtalent, ook in zijn stijl.

         Onlangs kon ik een mooie ets verwerven van een jong grafisch talent J. van Ruyssevelt, leerling van Jos Hendrickx, met als titel: "Romantische tuin". Er is geen betere typering mogelijk van het werk en de stijl van Timmermans. Zoals men in een verwilderd park — antipode van een "jardin de Versailles" — vlammend opschietende naast rollende pronkbloemen, viriel groeiende naast vermolmde bomen, wild woekerende naast mooi gestileerde struiken aantreft, zo vindt men bij Timmermans verrukkelijke taalpoëzie en vulgariteit, woekering en puurheid, kracht en onmacht naast en door elkaar. Hij is steeds een ongecultiveerd en wild, maar soms geniaal natuurkind geweest, dat zich vrij uitleeft in de tuin der letteren.

     

                 Ik moet ook zeggen dat ik altijd verliefd ben geweest op "Ik zag Cecilia komen" en — zij het in mindere mate — op "Minneke Poes". Wat in "Juffrouw Symforosa" is geschied, gebeurt ook in "Cecilia" ; wat door de aard van de stof een sentimenteel stuiversromannetje had kunnen worden, is hier dank zij de zielsvolheid, de fijne atmosfeerschepping en het poëtisch lyrisme, een meesterstukje van romantische en poëtische proza geworden.

         Het is een prozagedicht vol melodieën en puur stemmingsgevoel. Het boekje had wellicht nog iets korter mogen zijn, maar van al de boeken die Timmermans geput heeft uit zijn verstilde melancholie — die corresponderende antipode van zijn hypomanische exaltatie — is dit het mooiste. Ik begrijp zeer goed dat de beste beoefenaar van het poëtisch proza bij ons, Maurice Gilliams, herhaaldelijk zijn grote waardering voor Timmermans heeft laten blijken.

         Over de vertellingen van Timmermans zou veel te zeggen zijn, allereest dat ze, over geheel zijn oeuvre verspreid, eens zouden moeten verzameld worden. Zulke verzameling zou een mooi geschenk voor het Timmermans-jaar zijn geweest.

         In zijn vertelkunst viert de grillige, vrije originaliteit van de schrijver zich in alle toonaarden uit : kinderlijke sprookjesachtigheid, scherp realisme, bijtend sarcasme, lugubere fantasie, speelse humor. Deze vertellingen openbaren hoe innig hij vertrouwd was met de volksmens, zijn taal en leven, en hoe scherp hij de gewone man en de kleinsteedse burger observeerde. Groot verhaaltalent eist grote mensenkennis en Timmermans bezat die. In feite zijn die verhalen dieper Breugheliaans in hun humor, sarcasme en tragiek dan zijn Breughel-boek zelf.

     

         Zijn afscheid is het dichtbundeltje "Adagio" geweest. Het verscheen na de oorlog, in de laatste en droevigste jaren van zijn leven. Toen heb ik hem persoonlijk leren kennen.

    In moeilijke omstandigheden had ik van August van Cauwelaert, die onder de oorlog mijn vriend was geworden, aan diens doodsbed de verantwoordelijkheid voor "Dietsche Warande en Belfort" overgenomen. Wij hadden afgesproken na de oorlog samen te werken, stelden samen het eerste nummer van het door de nazi's geschorste tijdschrift op, maar toen stierf de wijze en ervaren man veel te vroeg en ik stond alleen in de jungle, die het Vlaamse cultuurleven door allerlei agressieve uitbarstingen spoedig worden zou. Hoe zouden wij onze traditionele koers van tolerante christelijke ruimheid kunnen varen, terwijl, uiterst links, een rabiate anti-christelijke agressie losbarstte in tijdschriften als "De Faun", "Parool" en de eerste jaargangen van het "Nieuw Vlaams Tijdschrift" (met óók Timmermans als mikpunt!), terwijl uiterst rechts fascistoïde, met ressentiment overladen tijdschriftjes als "Golfslag", "Rommelpot" niets als gif spuwden, en het clericaal integralisme van "Boekengids" nog ijzerpal stond?

     

         En boven dit alles hing de zwarte onweershemel van de repressie, die zich uitwoedde in verwoestende tempeesten! Ons eigen tijdschrift was in zijn oudste redacteurs zwaar gehavend: Jozef Muls had repressie-moeilijkheden, Ernest Claes zat in de gevangenis.

         Het was in die sfeer van troebele haat dat Jozef Muls, zelf nog bedreigd, mij in 1945 enkele verzen van Felix Timmermans toezond met het verzoek ze te lezen en publikatie te overwegen. In deze verzen werd ik, zoals vroeger in "Symforosa" en "Cecilia", weer door de poëtische ziel van Timmermans gefascineerd. De lyrische emotionele puurheid en eenvoud, de mystieke drang naar extase, de simpele en wat hulpeloze maar melodieuze stijl bekoorden mij zoals de Duitse romantische lyriek met haar liederenpoëzie, Novalis, Brentano, Eichendorff, en de romantische liedmuziek van Schubert, Schumann, Wolff, waarmee hij innig verwant was.

     

         Wij beslisten tot de publikatie van deze gedichten, doch ik moest Timmermans wel schrijven dat zij wat taal- en spellingsfouten en ook stylistische misgrepen vertoonden.

    Hij vroeg mij ze te verbeteren. Daaruit is een briefwisseling ontstaan, tot hij mij vroeg naar Lier te willen komen om te spreken over de bundeling van "Adagio", de selectie van de gedichten, de verbetering en de verwijdering van de minder goede. Ik zag daar enorm tegen op, uit jonge schroom tegenover de grote en veel oudere schrijver die hij was, en ook uit een mij eigen individualisme, dat niet graag aan eigen werk gepeuterd wil zien en dus ook niet aan dat van anderen peuteren wil. Toch was ik nadien blij dat werkje met hem te hebben verricht — al moet het de eerste en de laatste maal blijven — want ik heb toen Felix Timmermans leren kennen als een mens die mij stichtte en ontroerde door zijn nederigheid.        Terwijl wij samen praatten over versvoeten, beelden, uitdrukkingen, en de gedichten schiften, voelde ik mij als een kleine, schamele jongen tegenover zijn grote bescheidenheid en nederigheid. Ik was daardoor gepakt en zal dat nooit vergeten.

         Zuiver literair heb ik uit die ontmoetingen onthouden, dat Timmermans als artiest onzeker stond tegenover de problemen van taal, stijl, kortom de materie van het schrijversvak.

    Maar anderzijds ook dat hij daaraan — terecht! — alle belang hechtte. Oudere auteurs, die hem langer hebben gekend dan ik, zeggen dat hij graag sprak over "de stiel".

         Tijdens onze ontmoetingen bleek ook dat hij, ondanks zijn angst (die zeker zijn hartkwaal geen goed heeft gedaan!), niet bitter was omwille van de vijandige bejegening die hij onderging. Hij was het voorwerp van een haatcampagne van enkele verdwaasde stadsgenoten en fanatische of jaloerse collega's, waaronder zijn vroegere vriend Antoon Coolen, die niet te kalmeren was, de wellicht half-kindse, in elk geval van jaloersheid en antipapisme bezeten Fernand-Victor Toussaint en zijn linkse strijdgenoten in "De Faun", "Het Parool", enzovoort.       Bovendien leefde Timmermans onder de anonieme, dreigende macht van de repressie, waarvan de jongere generatie zich de gruwelijkheden en de dwaasheden niet voorstellen kan. Ik herinner mij dat ik nog in het jaar 1947 of 1948 het bezoek ontving van een paar gendarmen die mij kwamen vragen wie Alex De Herdt was, die in D.W. en B. een mooie vertaling van Paul Valery's "Le Cimetière Marin" had gepubliceerd (het was Joris Diels).

         Ik heb hen een tekst gedicteerd waarin ongeveer moet gestaan hebben dat dit mijn beroepsgeheim was en dat ik niet inzag wat zulke grote literatuur met criminaliteit te maken had. Op zeker ogenblik werd ook de "Dietsche Warande" op de post te Antwerpen door agenten van het gerecht ingehouden omdat die heren dachten dat het "Dietsche" naar Duitsgezindheid rook. Enzovoort ! ! !

         Fernand Toussaint die nochtans door de tolerante August Vermeylen eens letterlijk bij de schouders werd gevat en dooreengeschud, bleef tot aan de rand van het graf tegen Timmermans ageren en hij bleef rusteloos polemiseren met Gilliams en mij, die hem verdedigden. Ik had hem in een artikel van 1946 een "klein-inquisiteur" genoemd, een kleine nieuwe Goebbels. Ik moet van hem nog een pak brieven bezitten, ongeveer een vuist dik, waaruit blijkt dat hij niet helemaal normaal reageerde. Toch wilde hij het hoofd van Timmermans, Claes, Muls, Maurice Roelants en anderen. Het laatste nieuws dat ik van hem vernam was een polemisch artikel in één van de voornoemde links-agressieve blaadjes met als titel : "Ik daag Westerlinck uit !". Hij was toen al een dag of drie, vier dood. Een stem van over het graf! Het lijdt geen twijfel dat deze ellende, het leven van de hartlijder Timmermans hebben verkort. Toch heb ik hem tijdens onze ontmoetingen nooit anders dan sereen en rustig gekend. Ik ben ervan overtuigd dat hij kracht putte uit zijn gewetensrust en zijn vroomheid.

     

         Ik heb het altijd jammer gevonden dat Fellx Timmermans zo vroeg is gestorven, omdat ik zeer waarschijnlijk met hem een vriendschapsrelatie had kunnen onderhouden, zoals mij met Streuvels, Claes, Muls, Elsschot, Walschap, Van Duinkerken, Gilllams en anderen is te beurt gevallen, waarin ik zoveel oprechte genegenheid heb gevonden en over de "stiel" en het leven zoveel heb geleerd. Helaas, het heeft niet mogen zijn!

         Gelukkig niet te zijn geboren in een vaderloze maatschappij, denk ik dankend terug aan Felix (de gelukkige !) Timmermans en aan al de vorigen die mij oneindig hebben verrijkt en mijn leven hebben bevrijd van geestelijke armoede en eenzaamheid.

    *****

    17-02-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zomerkermis - Felix Timmermans

    Zomerkermis.

     

    Door Felix Timmermans  -  bijlage uit Ons Land 1921

     

         Zij is nu een oude, jonge juffrouw geworden, met verrimpelden pruimenmond; het vel hard en blinkend gespannen over de jukbeenderen : het kleine voorhoofd in rimpels gekamd, en het vleesch om de keel slap in plooien hangend. Ze ziet in den spiegel en kan er zelf niet over dat zij eens een zachte schoonheid was, vol moederlijke belofte en warme verlangen.

    Ze zucht en wordt weemoedig, ze wil haar gedachten van 't verleden aftrekken, met naar binten te zien, door het open venster. Doch uit alle dingen, die ze ziet, kruipen de beelden uit de voorbije dagen door haren geest.

    Ginder zit het witte dorp met zijn roode daken in den rustigen schoot van korenvelden en dennenboschen.


        
    Op den spitsen toren hangt slap een nieuwe nationale vlag; de hitte beeft boven de blonde wegen, en allerhande insectengegons zwelt onder de stekente, witte hitte. In de verte, heel ver achter de mastebosschen is al lang naderend gefluit van een stoomtram recht in de lucht.

    Die zal het plezierig volk van het omliggende aanbrengen om in de ovenheete danstenten het jonge bloed eens op te jagen.

         Daar had ze nooit aan mee gedaan, omdat ze de dochter van een notaris was, en het haar stand niet toe liet. Maar altijd was ze vreugdig als de kermis kwam. Dan was er dagen op voorhand in ’t witte heerenhuis blijdzaam geharre-war. Het zilver, het oud zilver der familie dat ze krijgen zou als ze trouwde werd dan verhelderd en gekuischt : in een kookboek zocht ze met hare deftige moeder, naar de uitstekende gerechten; in de stad liet ze een nieuw zomerkleed maken; nieuwe liederen werden op het spinnet ingestudeerd, en de gemoedelijke vader haalde den besten wijn boven, dien hij maar dronk, als hij met zijn vriend den Baron het wild opat dat zij op de jacht hadden geschoten.

     

         Ze herinnerde zich nog de zomerkermis, toen ze een klein kind was en met haar neus tot aan ’t tafelblad kwam; toen was ze maar alleen bekoord door de taarten en het rijkelijk aanschijn van den disch. Maar ze werd grooter en nu had ze 't meeste aandacht aan de gasten, familie en kennissen, waaronder fijne, beleefde jongelingen waren, die haar door hunne innemendheid terug deden denken aan helden van WalterScott. O, die ontvangst der feesters aan de diligentie, dan het keurig diner, de jeugdige gesprekken en de liederen; een wandeling door't dorp nevens de smoutebollenkramen en de danstenten, het spelen in de tuin, waar men danste bij 't getinkel van 't spinnet, dat alles was zoo het hart doen kloppend, zoo zwoel ! Maar het moment waar ze naar verlangde dat ze zelf niet kon uitspreken maar poogde te lezen in de oogen van de jongelingen, kwam niet. Als de gasten vertrokken waren, de sterren trilden, en er op lafel nog de overschotten stonden van den feestdisch en het licht der bijna verbrande kaarsen was er een ontgoocheling van ze wist niet wat over haar.

     

         Ze was weer alleen, in de verte speelde pistonmuziek in een tent, was er zoet gezang en zag ze vrijende paren de zwoele korenwegelen binnentrekken. En als ze dan op haar kamer was en het haar had losgeschud, hong ze het nieuwe, schoone zomerkleed onvoldaan over den rug van een zetel. Ze vond dat het niet zoo warm moest zijn, zuchtte en lag nog lang wakker in het breede bed.

         Zoo staan die kennissen harer fleurige jeugd versteend in haar gedachten.

    En ze wierd dertig jaar, moeder stierf; veel kennissen waren gehuwd en eenigen hadden al kinderen, en nu was ze in plaats van afwachtend voor een moment dat ze niet noemen kon, luidruchtig, te aanstellerig, en als ze voelde dat ze zich wilde opdringen botte ze weer in, en riep de aandacht op haar door te laten blijken, dat ze ziek was. Ze wou dan toch niet naar 't bed, spijts 't aanraden der gasten, verstoorde heel het feest, tot ze stilaan besefte dat alles verloren moeite was en koppig in den hof ging zitten, en 's avonds hong ze onvoldaan het nieuwe kleed op den rug van een zetel.

     

         Toen ze tegen de veertig was, was er geen enkele jongman meer op den jaarlijkschen disch, ze waren allen getrouwd, hadden hun vrouwen bij, en den gesprekken gingen nu over rustiger dingen, over 't huishouden, geldbeleggingen, intresten, jacht en politiek. Men kuierde niet meer lijk vroeger naar het dorp en 't waren alleen de meegekomen kinderen die met den bal en den reep op den geschoren gazon voor het huis speelden.

         De notaris wierd ziek, zijn leven doofde uit, familieleden stierven; de kozijntjes en nichtkes nu grooter geworden zaten vol minnepret aan tafel, er waren nog een paar weduwnaars, met wie zij het gesprek van hoeven en handel op iets anders tracht te brengen, maar 't ging niet; de mannen smoorden sigaren en spraken veel over den lekkeren wijn.

         Haar leven was anders geworden, er kwam al geen kermiskleed meer; haar vleesch was uitgebloemd, en er was een zeker onderwijzend iets in haren toon en taal. Ze toonde veel opoffering voor haar zieken vader, en ze was blij als de kinderen 's avonds weg waren.

    Ze hield niet meer van die eeuwige, eentonige kermisfeesten.

     

         Vader stierf en toen kwam er een weemoedige rust over haar ; de nichtjes en de kozijntjes kwamen niet meer naar hunne al te onderrichtende tante, ze waren getrouwd en brachten den zomer door in 't buitenland of aan de zee, en nu zat ze aan de kermistafel, die ingekrompen was tot een kleine, ronde tafel, met menheer Pastoor en den dokter. Men sprak over goede werken, en over de zonde die aan de kermissen verbonden is. Dat ging zoo wat eenige jaren, en vandaag is 't voor den eersten keer geen feest geweest. Zij zit alleen en heeft met bevende handen het geklopt eitje, en een boterham met wat bouillon genuttigd.


        
    Ze draagt over hare grijze haren een witte pijpjeshuif, ze snuift en hare lange, dunne handen streelen een lui, dik hondeken op haar schoot. Ze is alleen met een jonge meid in 't groote, witte notarishuis, met zijn witte gordijnen en roode geraniums voor de vensters.

    Met weemoed ziet ze van buiten naar binnen naar de oude glimmende meubelen, het zilver in de glazen kasten, dat ze zou gekregen hebben als ze trouwde, en ze ziet de Empire pendule die haar leven heeft ingetikt, nog altijd eender tikt, en na haar dood nog tikken zal.

    Welke mensch na haar dood zal het getik der horlogie vergezellen ? Ze vind een horlogie iets mysterieus waar men bang van wordt als men het lang beziet.

         Ineens rochelt uit de pastorale stilte, in een kermistent dansmuziek, en een klare piston tettert daar lustig boven uit. Een traan loopt over hare uitgedorde, deegkleurige wang.

    « Dit is mijn laatste zomerkermis » zuchtte ze gebroken, en ze ziet naar de groote binnenkamer waar vroeger de lange feesttafel kleurde.

    't Is alsof er daar schaduwen staan die ze anders nooit zag. Buiten plakt de zon zot op de wereld, en de trage klok begint voor 't hof te brommen.

     

    ***********

    15-02-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze groote schrijver Felix Timmermans

    Onze groote schrijver Felix Timmermans.

     

    Uit Ons Lier van 30 november 1941.

     

         Niemand is profeet in zijn eigen stad. Dit zal Timmermans even goed als zoovele anderen moeten ondervinden hebben. Het is nu eenmaal een algemeen menschelijk verschijnsel dat alle grooten boven hun milieu uitgroeien zonder begrepen te worden. Dit is ook het geval voor Timmermans, niettegenstaande al zijn eenvoud en de simpele schoonheid van zijn volksche kunst.

         De Lierenaars kennen den Fee te goed, ze staan te dicht op zijn handen te kijken wanneer hij werkt, hij grijpt te zeer uit hun eigen leven en zijn levensloop is voor elken stadsgenoot als een open boek.

         Timmermans is geworteld in Lier als een boom en zit er sterk vastgezogen. Nooit heeft een artist zijn geboortestad zooveel eer aangedaan en nooit heeft een dichter met zooveel warmte zijn stad bezongen als de Fee. Het is waar, de atmosfeer van de schilderachtige Nethe-stad, met de plezante silhouetten van torens en daken, met zijn groote kerk, zijn belfort, zijn begijnhof, is wel bekoorlijk genoeg om een kunstenaar te inspireeren on te voeden. Er zijn echter nog andere mooie oorden van dichterlijke verbeelding en er zijn ook andere kunstenaars. Er is tot hiertoe maar één Timmermans zooals er maar één mooi Lier is.

     

         En deze kunstenaar bij Gods genade heeft van die kleine Brabantssche stad het meest beroemde plekje gemaakt van de wereld, met er zijn kunstenaarstalent aan te wijden en zijn kunstenaarsroem er over uit te storten. En nu kan het wonder schijnen dat zulk een kleine stad, klein in vele beteekenissen van dit woord, een groot dichter en schilder kan voortbrengen.

         Ik zeg dichter en schilder en hiermede heb ik een facet van zijn kunst aangeraakt. Sommigen gaan meenen de schrijver te moeten zoeken in zijn vertellingen en den schilder in zijn schilderijen. We meenen echter dat deze twee bij Timmermans niet te scheiden zijn.

    Hij is evengoed schilder terwijl hij schrijft, zooals hij evengoed verteller is in zijn teekeningen en prenten. Het schilderen zit hem in het bloed, het is een sterke drang om alles in zijn koloriet te zien en te bewonderen. We noemden hem ook verteller en inderdaad in de eerste plaats is hij een zeer groot verteller ; we plaatsen hem naast den grooten Streuvels.

     

    Timmermans is visueel, kolorist, raakt de dingen op zich zelf. Er ligt iets in zijn taal van de warmte en de blijheid der Liersche schilders ; van een Opsomer, een Van Rompay, een Ros. Het is ook in deze sfeer dat de Fee zich thuis voelt en zijn weg heeft veroverd.

         De grootheid van hem ligt nu niet alleen het groote aamal boeken dat hij voortbracht, maar wel in zijn houding tegenover het leven en de kunst dit leven te vatten en vast te leggen in rijke atmosferische beelden.

         Timmermans heeft zich een eigen wereld geschapen rond en in de atmosfeer van «Schoon Lier». Hij heeft er de folkloristische typeering van gegeven evenals een Fred Bogaerts in zijn interessante teekeningen. Maar hij heeft meer ontdekt dan deze kleine « bijouterie ».

    Hij heeft de groote natuur gevonden in hare algeheele blijheid, goedheid, schoonheid en waarheid. De natuur streelt de aarde en blaast haar adem door en over de menschen heen.

         In dit bijna om zoo te zeggen christelijk, welbegrepen pantheïsme heeft de gelukkige Timmermans zijn rust gevonden en zijn evenwicht. Hij kan de bomen in het landschap bewonderen, en de lucht beschrijven in haar duizende schakeeringen van kleur en wolken figuren. Hij kan het water en het landschap bezingen en de vogelen, maar hij kan ook den mensch schoon vinden, in zijn ruwheid, in zijn leelijkheid, in zijn natuurlijkheid en in zijn lompheid. Deze ruime artistieke kijk op menschen en dingen, met daarbij zooveel warmte en bewondering brengt den dichter bij de groote, poëtische zielen als een Franciscus, een Breugel. De eerste is de blijde zanger van Gods eeuwige tempel, de vurige dichter van de schoonheid. Geen wonder dat Timmermans Franciscus moest ontmoeten en de Harp van dezen poëet bespelen. De tweede was de groote ziener en kunstenaar die in voorbeeldelijke trekken de grootheid van ons volk in atmosferische landschappen en grootsche tafereelen heeft uitgebeeld. Timmermans is in zijn zienswijze aangaande dit volk, met den grooten Breugel verwant. Hij heeft hem dan ook in zijn eeuw en in zijn atmosfeer sterk aangevoeld. Verwantschap met en invloed wellicht, van dezen volkschen schilder uit de zestiende eeuw ligt ongetwijfeld in zijn "Kindeke Jezus in Vlaanderen" en "Driekoningen-triptiek".

    We noemden Timmermans een poetisch mensch, en een schilder.

     

         Dat is juist zijne persoonlijke grootheid, zijn buitengewone gave. Anderen hebben de wereld van de menschelijke ziel blootgelegd. Timmermans geeft het volle leven, dichterlijk en realistisch en vol kleur. Al wat hij beroert begint te leven onder de zindering van zijn woordenkoloriet.

     

         De mooiste karaktertrek van onzen Lierschen artist is zijn eenvoud. Eenvoudig als artist, eenvoudig als mensch leeft de groote dichter als een gelukkige huisvader tusschen de zijnen en wandelt met welbehagen in het schilderachtig decor van zijne stad.

    De groote Fee vindt het niet beneden zijn waardigheid tot de minderen en de jongeren te gaan en met vaderlijken raad te helpen en de hand te reiken tot samenwerking. Dit heeft hij bewezen als voorzitter van de Kunstenaarsgilde waar hij als een echte vader het bestuur in handen houdt.

     

         In de voornaamste landen van de wereld is Timmermans gekend en zijn werken zijn in vele talen overgezet. De buitenlanders weten onzen verteller te waardeeren en bijna te aanbidden, het past dan ook dat de Lierenaars dit groote talent leeren waardeeren en bewonderen al staat hij dan ook zoo dicht bij ons.

     

         Zoo lazen we nog in het « Hollandsch Nieuwsblad » o.m. : « Timmermans kent de mentaliteit van den boeren heeft de diepste wegen van dit natuurkind doorgrond ».

    Wij zouden hier graag uit zijn geroemden Boerenpsalm citeeren, maar moeten er met oog op de ruimte van afzien. Hoe prachtig heeft hij niet de figuur van boer Wortel geschilderd.

    De landman met al zijn moeite en zorgen, maar ook met zijn groot geloof, voor wie het werken en bebouwen een bijkans heilige handeling is geworden. Pater Em. Janssens s. j. schreef over dit boek: « Nog eens toonde de kunstenaar zich zwierig en zeker, als den begenadigde, den Koning, door geen ander bij ons te evenaren. Deze zelfde pater schreef naar aanleiding van de Familie Hernath, als slotsom over dit boek : Niettegenstaande alles schreef Timmermans een roman, die waarschijnlijk niemand bij ons hem nu naschrijven zal.

     

         Het feit dat de Fee al de Facetten van het leven bespeelt, is het sprekendste bewijs hoe groot, veelzijdig en machtig kunstenaar hij is.

     

    **********

    14-02-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-02-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vlaming Felix Timmermans - Louis Vercammen

    De Vlaming Felix Timmermans

     

    Uit Blad – door Louis Vercammen

     

         In zijn prachtig boek « Het kindeken Jezus in Vlaanderen » beschrijft Felix Timmermans het zo mooi hoe Maria en Jozef moeten vluchten voor Herodes. Alvorens over te steken naar Holland, werpen ze vol heimwee een afscheidsblik op het land dat ze verlaten moeten.

         « Ze zagen eerst nog eens om naar Vlaanderen... Schoon Vlaanderen ! » zei Jozef ontroerd. En zonder het te willen en niet bij machte het tegen te houden, welde in hem een groot gevoel van verlatenheid op, omdat hij Vlaanderen, zijn schoon en goed Vlaanderen verlaten moest. Er barstte iets in hem, hij voelde zich ineens zeer arm worden, het was alsof zijn hart ginder gebleven was... »

         Ook het hart van Felix Timmermans was niet te scheiden van Vlaanderen ; ook hij hield van dit land en van dit volk.


    Toen Felix Timmermans in 1886 geboren werd, was de Vlaamse strijd volop aan de gang. Werd deze eerst gevoerd op taalkundig gebied, eens dat daar enige overwinningen behaald waren, kwam ook het kultureel, sociaal en later het nationaal aspekt naar voren.

         Albrecht Rodenbach was reeds in 1880 overleden, maar enkele maanden later was te Leuven het eerste nummer van De Student verschenen onder het prachtig motto ; « Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus » , dat terstond dè leuze werd van de Vlaamse beweging. Het is vooral dank zij Dr. August Laporta (1864-1919) dat ook Lier een Vlaams centrum werd. In I885 komt hij aan de redaktie van De Student en zal het blijven tot aan de eerste wereldoorlog. Hij heeft het blad zijn bloei en betekenis gegeven. Ondertussen schreef Guido Gezelle zijn laatste onsterfelijke dichtbundels. August Vermevlen stichtte in 1893 de Van-nu-en-straksbeweging en in 1899 begon Stijn Slreuvels op schitterende wijze zijn literaire loopbaan.

     

         De kleine Felix Timmermans groeide op in kanten. Als hij twaalf jaar geworden was, moest hij naar de Ecole Moyenne te Lier, waar de meeste vakken in het Frans gegeven werden. Daar was hij alles behalve een uitblinker. Na drie jaar bleek het overduidelijk dat hij geen studiekop bezat. Hij zou dus ook kanthandelaar worden. Vader had er een aardig centje aan verdiend en mocht nu tot de goede burgerij gerekend worden. Hij zelf sprak gaarne Frans omdat dit nu eenmaal tot de goede toon behoorde in een stadje zoals Lier. Hij stuurde zijn jongste telg dan naar Flobecq (Henegouwen) om er de taal duchtig te leren. Daar (o ironie !) las de jongen veel over de Vlaamse beweging en zijn onstuimig gemoed kwam in opstand. Hij schreef strijdliederen zoals « Aan den Vlaamsen Leeuw » en « Aan 't Vaderland », die opkomen voor de taalrechten van de Vlamingen. « De taal is gans het volk » is de titel van zijn allereerst gedrukt artikel (1904). Verder zijn er nog de enigszins anarchistisch-getinte stukjes «Over vaderlandsliefde» (1905) en « Gedachten en spreekwoorden » (1906). Een jaar later maakt hij te Ingooigem kennis met de Vlaamse aristokraat naar de geest : Hugo Verriest, de oudleraar van Albrecht Rodenbach.

         In de jaren 1911-12 stichtte de kunstschilder Fred Bogaerts – romantisch genoeg - de Lierse afdeling van het geheime genootschap « De Veembroeders », die de Vlaamse strijd met alle mogelijke middelen wilden aanwakkeren en doorvoeren. De Lierse Veembroeders, waartoe Felix Timmermans natuurlijk behoorde, lieten weldra van zich horen. Iedere Franstalige konferentie of vergadering te Lier gingen ze storen met de kreet : « In Vlaanderen Vlaams ! »

     

         De Vlaamse strijd was in de jaren vóór 1914 een strijd om de vervlaamsing van de Gentse universiteit. Zolang deze niet bestond kon men geen Vlaamse elite vormen, die een ernstig fundament en een vaste waarborg zou bicden voor verdere ontwikkeling. Het verslag namens de tweede hogeschool-kommissie van Lodewijk De Raet (1909) bracht een ontembare geestdrift en eensgezindheid te weeg. Niet minder dan 2.700 hogeschoolgediplomeerden en 100.000 anderen ondertekenden de petitie. Het wetsvoorstel Franck-Van Cauwelaert-Huysmans, in 1911 ingediend, werd eerst de 6e maart 1914 besproken. Het enig resultaat was de belofte van een ontdubbeling der leergangen. Toen kort daarop de oorlog uitbrak werd aan de IJzer de Vlaamse Frontpartij opgericht ; in de bezette gebieden wilden ook de aktivisten van hun kant de Vlaamse strijd tot de uiterste konsekwenties doorvoeren. De andere bijkomstige elementen terzijde gelaten, was het voorname uitgangs- en oriëntatiepunt : de Vlaamse hogeschool. Ware deze een feit geweest vóór augustus 1914, dan zou er zeker geen aktivisme ontslaan zijn in zulke hoge mate.

     

         Samen met Gent was ook Lier toen een brandpunt van politieke bedrijvigheid. Reimond Kimpe, Antoon Thiry, Fred Bogaerts en anderen, allemaal mensen uit Timmermans' naaste vriendenkring, stonden de zelfstandigheid van Vlaanderen voor. Het kon niet anders of ook hij kwam onder de indruk van hun argumenten. En alhoewel hij geen strijdersnatuur bezat, dierf hij toch voor zijn mening uitkomen. Twee artikels «Vlaamsen droom» (1916) en «Wetenschappelijk Vlaams» (1917) vallen op door hun duidelijke taal. Ondertussen had hij zich in het najaar van 1915 laten verleiden om samen met zijn vrienden de «Beginselverklaring van Jong-Vlaanderen» mede te ondertekenen, waarin o.m. de stichting van het koninkrijk Vlaanderen geëist werd. Op 15 maart 1916 kreeg Gent zijn uitsluitend Vlaamse universiteit en op 22 december 1917 werd de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen uitgeroepen. De grote droom was werkelijkheid geworden, niet voor lang echter...

     

         Op literair gebied was Felix Timmermans ook niet bij de pakken blijven zitten. In 1916 verscheen zijn heerlijke « Pallieter » te Amsterdam. Het sukses was overweldigend.

    Uitgave na uitgave kwam van de pers. Een jaar later is het de beurt aan « Het kindeken Jezus in Vlaanderen », het zo intieme verhaal van Jezus' kindsheid. In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen kreeg heel het heilig gebeuren zijn verloop.

    « Ik verlangde het in ons land gebeurd te zien, alleen uit liefde voor mijn land », verklaart hij.

    De neerslag van zijn grote bewondering voor de suksessen van de Vlaamse strijd vinden we terug in zijn «Boudewijn», geschreven tussen 1917-18 en verschenen in 1919. Dit allegorisch dierenepos in verzen is zeer nauw verwant met ons middeleeuws meesterstuk « Van den vos Reinaerde ». De ezel Boudewijn zucht nog in slavernij bij de hond Courtois, leenman van koning Nobel. Reynaert heeft weer enige schelmstukken uitgevoerd waarvoor hij moet boeten. Boudewijn wil hem gaan bevechten, op voorwaarde dat hij zijn vrijheidsbrief krijgt. Hij stelt de vos buiten gevecht maar krijgt natuurlijk de verhoopte vrijheid niet. Het scheelt zelfs al heel weinig of de ezel moet zelf aan de galg, totdat de vos plechtig komt verklaren dat Boudewijn goud kan maken. Daarvoor moet deze echter een verre reis doen en heeft dus een vrijheidsbrief nodig. Ezel en goud zullen ze echter nooit meer zien. De satire op de Vlaamse verdrukking is duidelijk maar niet bijtend, eerder zacht-ironisch.

     

         Wanneer half oktober 1918 het Duitse front langzaam maar zeker ineenstortte, werd het voor vele aktivisten tijd om het land te verlaten. Het gastvrije Holland was de aangewezen weg. Begin november week ook Felix Timmermans uit samen met Antoon Thiry, Reimond Kimpe, Fred Bogaerts en vele anderen. Zijn ballingschap zal duren tot maart 1920.

    Zijn grote voorliefde voor Pieter Bruegel de Oude berustte eveneens op de typisch-Vlaamse kentrekken van diens werk. Bruegel is de meest Vlaamse schilder van al onze kunstenaars. Hij heeft altijd bij voorkeur zijn volk en zijn land uitgebeeld en daaraan kon Felix Timmermans niet ongevoelig blijven. In de Bruegel-roman (1928) maakt hij er dan ook een overtuigde Vlaming van en schrijft aldus : « Hij en Vlaanderen, twee handen op énen buik ! »

     

         Bij de gemeenteverkiezingen van april 1937 stemde hij er na lang beraad in toe zich als kandidaat van het Vlaams Nationaal Verbond op de kieslijst te laten zetten, doch onder uitdrukkelijke voorwaarde dat hij op een niet-verkiesbare plaats zou ingeschreven worden. Als symbolisch gebaar was het echter duidelijk genoeg.

         Men heeft Felix Timmermans na de laatste oorlog herhaaldelijk als « zwarte » bestempeld. Heeft hij zich inderdaad gekompromitteerd ? Het antwoord luidt kort en bondig : neen !

    De les van de eerste wereldoorlog zat hem te klaar in het hoofd. Daarom heeft hij zich hier angstvallig buiten alle politiek gedoe gehouden. Hij was anders in Duitsland geen onbekende.      Sinds 1918, toen de Duitse vertaling van « Het kindeken Jezus in Vlaanderen » verscheen, werden er al zijn grote werken tot heden toe de een na de ander vertaald en op grote schaal verspreid. Sinds 1927 heeft hij er dikwijls voordrachten gehouden. Bij het begin van de vijandelijkheden in 1939 verbrak hij evenwel terstond alle konferentiekontraktcn, zodat hij sedertdien geen voet meer in Duitsland gezet heeft. Pas teruggekeerd van de vlucht in mei 1940 stonden er al hoge Duitse officieren aan de deur om een handteken voor de Duitse uitgave van Pallieter te vragen. Vele Duitse soldaten beschouwden het eveneens als een buitenkansje de beroemde schrijver te Lier te kunnen bezoeken om een krabbel van zijn hand te bemachtigen. Tot daar en niet verder reikt de zogenaamde kollaboratie van Felix Timmermans !

         In 1942 werd hem onverwachts de Remhrandtprijs van de Hamburgse universiteit opgedrongen, die deze prijs in 1936 reeds aan Stijn Strcuvels verleend had. Na de oorlog mocht hij tenvolle verklaren : « Heb mij tijdens de bezetting nooit met politiek bezig gehouden en heb aan anderen aangeraden hetzelfde te doen. Heb geen politieke vergaderingen bezocht, noch lijsten op politieke geschriften of druksels getekend, noch geschreven. Was ook geen lid van geen enkele politieke vereniging... »

         Opmerkelijk is nog de toneelbewerking van « Pieter Bruegel »(1943). De kunstenaar Bruegel moet het veld ruimen voor de Vlaamse strijder tegen de Spaanse overheersing.

    De apoteose is als het geestelijk testament van Felix Timmermans, zijn ontroerend vaarwel aan Vlaanderen, dat hij zozeer heeft liefgehad. « lk heb gehoopt en heb gewerkt, opdat er veel licht over Vlaanderen zou vallen, dat de duisternis zou verdrijven en de angst uit het hart. Het is niet gekomen... Een vrolijk, schoon helder Vlaanderen, dat God elken dag voor de goedheid van Zijn schepping dankt. Als kinderen zorgeloos huppelend aan Zijn hand. Een Vlaanderen, waar vrede heerst en vrijheid en goedheid. O schoon, eeuwig Vlaanderen, hoe wordt gij door haat en nijd dooreengeschud... »

         Heeft hij toen al voorzien welk lot hem nog wachtte? Men zou het zeggen. Evenals menig ander uit Vlaanderens intellektuele en artistieke elite zou hij na de oorlog het slachtoffer worden van een onrechtvaardige repressie.

    Felix Timmermans was immers beroemd, Vlaamsgezind en katoliek.

         In augustus 1944, een maand vóór de bevrijding, velde een hevige hartaanval Felix Timmermans neer. Vanaf dat ogenblik tot aan zijn dood, zal hij zijn kamer niet meer verlaten. Achteraf beschouwd mogen we het nog een geluk heten, want regelmatig kwamen wetsdokters zien of hij nog niet in staat was naar het krijgs-auditoraat van Mechelen vervoerd te worden, waar een dossier over hem was aangelegd. Geen enkel ernstig feit kon hem ten laste gelegd worden, niettemin bleef de zaak maar aanslepen. In afwachting van de uitspraak werd hij zelf in huisarrest geplaatst en zijn goederen onder sekwester gesteld.

    Al deze plagerijen hebben ontegensprekelijk zijn vruchtbaar leven met meerdere jaren bekort.

         Twee wetsmannen kwamen huiszoeking doen zonder natuurlijk iets bezwarends te kunnen ontdekken. Ze hadden kasten en laden al nagegaan, de grootste brok bleef de uitgebreide bibliotheek van Timmermans. Nadat ze reeds een hele voormiddag hun werk gedaan hadden, zonk de moed om nog verder te zoeken hun in de schoenen. Tenslotte namen ze een adresboekje mee en... « Twintig Vlaamse Koppen » van Hugo Verriest. Hoe konden die jongens ook weten dat dit staatsgevaarlijk boek al van 1901 dateerde? Dan vroegen ze nog wie die zekere meneer Membra of Rembra of zoiets eigenlijk was, en wanneer en hoe Felix Timmermans er kennis mee gemaakt had. Hij had er wel dikke vriend mee moeten zijn om daar zo'n prijs van te ontvangen. Ze schenen zichtbaar van hun stuk gebracht toen ze vernamen dat Rembrandt een Hollands schilder uit de zeventiende eeuw was, die verder niets met die beruchte prijs te maken had. Wees dan al agent van de Veiligheid !


         Fernand Victor Toussaint van Boelaere, die reeds als Eredirekteur-generaal van het Ministerie van Justitie zijn sporen verdiend had in het gerechtelijk proces tegen Timmermans, meende het eveneens aan zijn naam als letterkundige verplicht te zijn Felix Timmermans ook op dat gebied tot de grond toe te moeten afbreken. Dat het een kollega betrof, die medelid was van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor taal- en letterkunde, kon hem niet vermurwen. In het juli-augustusnummer 1946 van De Faun lanceerde Toussaint van Boelare zijn scherpste aanval : « ...Die populariteit van Timmermans is voor het Vlaamse volk een schade en een schande. Zij is het gevolg van de nazistische propaganda... Doch overal ter wereld, waar de meningen vrij zijn, wordt het werk van Felix Timmermans voor nul en zonder waarde verklaard. Met het nazisme daalt ook ten grave het werk van Felix Timmermans. »

         Albert Westerlinck diende de « klein-inquisiteur », zoals hij hem noemt, een klinkend antwoord toe in het novembernummer 1946 van Dietse Warande en Belfort. « Indien een snotbengel, die twaalf jaar was, toen de oorlog uilbrak, een kritisch verdikt als dat van Toussaint van Boelare mocht uitflappen, zou men hem glimlachend verontschuldigen, maar ik kan niet begrijpen dat een literator die zovele decennia ouder (Toussaint van Boelare was toen 71 jaar !) en wijzer is, zulke gedrochtelijke mening uitspreekt! Is het toeval dat ze hatelijk is?... Indien wij ons land over enkele jaren tot een onbewoonbare Balkan willen omscheppen, dan moeten wij allen zijn voorbeeld volgen. » Felix Timmermans overleed op 24 januari 1947. Amper drie maanden later, op 30 april 1947, volgde Toussaint van Boelare hem in het graf.

     

         Om samen te vatten kunnen we zeggen dat Felix Timmermans géén politieker was.

    Hij bezat nu eenmaal niet het strijdende karakter zoals sommigen dat wel gewenst hadden. Dit is te verklaren uit zijn verdraagzame natuur, die er nooit toe kon komen iemand anders te kwetsen of diens opinie rechtstreeks aan te vallen. Maar zijn innerlijke Vlaamse overtuiging heeft hij nimmer prijsgegeven. Steeds heeft hij gedroomd van een vrij en onafhankelijk Vlaanderen...

         Wanneer hij Lier de Vlaamste stad van Vlaanderen noemt, mogen wij hem met minstens evenveel recht de Vlaamse schrijver van Vlaanderen noemen. Want ongetwijfeld meer dan omwille van zijn onbeduidende politieke bedrijvigheid, zal Felix Timmermans bekend blijven als de Vlaamse kunstenaar bij uitstek. Vlaamse kunst is volkskunst. Dat heeft hij tenvolle begrepen. Hij en zijn kunst zitten met alle vezels onwrikbaar vastgeworteld in en gericht naar zijn Vlaamse volk. Neen Felix Timmermans is geen oneer voor de Vlamingen.            Hij is waarlijk de Ambassadeur der Vlaamse letteren, omdat hij door zijn werk Vlaanderen door anderen leerde kennen en liefhebben. Nu nog verschijnen er regelmatig nieuwe herdrukken en vertalingen over heel de wereld. Hij is gekend in Finland en in Joegoslavië, in Engeland en Italië, in de Verenigde Staten en in Brazilië, in India en in Japan.

    Waarlijk hij is Vlaming geweest om Europeer en wereldburger te worden.

         Hopen we dat Vlaanderen Felix Timmermans eindelijk weer in het volle licht moge plaatsen, hij die als hoogstaand mens, begenadigd kunstenaar en vurig kristen een van haar trouwste zonen en schoonste sieraden geworden is.

     

    ************

    13-02-2013 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!