Je kan een jaar afsluiten en een nieuw openen, maar er zijn dingen die niet voorbijgaan. Zo kon je in mijn blog lezen hoe ik een jongeman nabij mocht zijn in goede en slechte tijden. Hij noemde me 'zun papa' ... Hij was eigenlijk een beetje zoals de jongen in dit verhaal. O, hoe heb ik mijn 'zoon' soms gehaat, vervloekt ... en toch ... ja, lees maar verder.
En belooft gij uw kind trouw te blijven, waar het ook
moge gaan, xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
steeds indachtig dat het uit God geboren is?
Dat is de derde vraag aan doopouders in onze kerk.
De moeilijkste, zeggen die doopouders vaak.
Ik knik dan, en vertel nog wel eens het verhaal
van die jongen in het Alkmaarse Huis van Bewaring.
Hij had het nodige op zijn kerfstok,
een gruwelijke affaire was het,
de kranten stonden er vol van.
Toen het vooronderzoek was afgesloten,
mocht hij voor het eerst bezoek ontvangen.
Zijn vader weigerde te komen,
hij wilde die jongen niet meer zien.
Hij is mijn zoon niet meer, zei die vader
en ik kon me dat wel voorstellen.
Zijn moeder kwam wel, en om het voor haar en voor die
jongen
misschien iets gemakkelijker te maken,
was ik in plaats van een bewaarder bij dat eerste bezoek
aanwezig.
Het was hartverscheurend.
Toen de bezoektijd voorbij was, werd de jongen weer gehaald.
Ik kom zo bij je op cel, zei ik,
want ik wilde eerst even die moeder uitlaten, al die
deuren door.
Deur open, deur op slot, deur open, deur op slot,
deur open, deur op slot,
al die sluizen voordat je weer buiten bent,
onder de bomen van de Alkmaarder Hout.
De moeder en ik liepen door de holle gang.
U hebt het zeker wel gelezen in de krant? zei ze.
Een grote volksvrouw. Ze zag er slecht uit.
Ja, zei ik. Afschuwelijk.
Het is allemaal waar, zei ze.
Ik dacht: wat dapper, om het niet te ontkennen
en om de schuld niet af te schuiven op verkeerde vrienden
of zo.
Het is allemaal waar. Maar het is toch mijn jongen.
NICO TER LINDEN. Kostgangers. Balans, Amsterdam, 2001, p. 218-219
|