Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    22-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.50+ en zonder job

    Frank Van Laeken, Als het werk stopt. 50+ en zonder job, Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 215 blz., € 19,99 (pb).

    Ik ben zelf 69, ik schrijf op Seniorennet, dus werd me gevraagd dit boek te bespreken en ik heb maar toegezegd. We lijken er immers niet onderuit te kunnen: enerzijds moeten we met zijn allen langer werken, anderzijds blijken ouderen het steeds moeilijker te hebben om werk te houden en nieuw werk te vinden. Er is dus een aanzienlijke en groeiende groep van mensen die zouden moeten werken maar dat niet doen. Dat is een maatschappelijk probleem, want die mensen moeten ook leven en als ze niet werken, zal iemand hen moeten onderhouden. En als er niet genoeg werkende mensen zijn, is er geen geld genoeg om voor iedereen een sociaal vangnet te voorzien.

    Dat is het probleem en daarover gaat dit boek. Het vertrekt van de situatie van de auteur, die zoals veel anderen op relatief rijpere leeftijd in de werkloosheid terechtkwam. Hij heeft dan de kans gekregen om net daarover een boek te schrijven en heeft zo van een nood een deugd gemaakt. Enerzijds heeft hij een aantal collega-werklozen geïnterviewd over hun ervaringen, anderzijds is hij te rade gegaan bij zowat iedereen die rechtstreeks of onrechtstreeks iets met deze problematiek te maken heeft: politici, vakbondsleiders, werkgeversorganisaties, tewerkstellingsbureaus, arbeidsbemiddelaars, diensten voor arbeidsbemiddeling en de diensten die de werklozensteun toekennen, enzovoort. Er wordt dus opvallend veel geciteerd in dit boek, wat niet verwonderlijk is als men leert dat de auteur ook copywriter is geweest. En daar wringt toch een beetje het schoentje. Zeker, de auteur is persoonlijk betrokken bij al wat hij schrijft, maar hij komt niet echt tot een ernstige analyse van de toestand, zelfs niet in een hoofdstuk met een overdaad aan statistische gegevens, en uiteindelijk biedt hij al evenmin een doordachte oplossing aan in een afsluitend hoofdstuk. Hij laat voortdurend het woord aan zijn talrijke gesprekspartners en dat levert een veelkleurig mozaïek op van opinies en ideeën, maar er verschijnt langzamerhand noch finaal een patroon dat die diversiteit tot een zinvol geheel maakt. Daarvoor zijn de meningen al te zeer verdeeld en de ervaringen al te anekdotisch in hun nochtans schrijnende realiteit.

    Naar het einde van het boek toe lijkt de auteur zich te scharen achter de ideeën van enkele personen die zoals hij van de nood een deugd hebben gemaakt. De ene heeft een bedrijfje opgericht om oudere werklozen aan werk te helpen, de andere heeft een boek geschreven dat deze mensen moet helpen om werk te vinden. Daarmee plaatst de auteur zich uiteindelijk in dat kader en dat is een beetje jammer, want het probleem is reëel en zijn methode is niet onverdienstelijk, en zijn kwaliteiten als copywriter blijken op elke bladzijde. Men kan zich echter niet van de indruk ontdoen dat we hier veeleer te maken hebben met randfenomenen van een uiterst belangrijk maatschappelijk probleem dan met de kern van de zaak en met oplossingen die meer zijn dan verkoperpraatjes. Of iemand werk vindt of niet zal immers niet in de eerste plaats afhangen van hoe men zich verkoopt (zoals in het boek herhaaldelijk gesuggereerd wordt), maar vooral van de vraag of er werk is en of men dat werk wil doen voor het aangeboden loon en de specifieke omstandigheden.

    Het lijstje van de geïnterviewden en van de geraadpleegde documenten is lang. De instanties die maatregelen bedenken om iets aan het probleem te doen zijn legio. Maar de talrijke en diverse genomen maatregelen blijken nauwelijks effect te hebben en niet zelden werken ze elkaar zelfs tegen. De meeste geïnterviewden lijken het nochtans evident te vinden en te verwachten dat de oplossing komt van dergelijke maatregelen, die de tewerkstelling van ouderen moeten aanmoedigen met allerlei fiscale voordelen of nieuwe vormen van arbeidsorganisatie. Zij geloven stuk voor stuk in de maakbaarheid van de economische en maatschappelijke wereld en vooral ook in hun eigen ideologieën en ideeën om die ideale wereld tot stand te brengen of althans de huidige wereld te redden van de ondergang. Maar ook hier kunnen wij ons niet ontdoen van de indruk dat deze mensen van de nood een deugd maken: zij blijken allemaal, zonder enige uitzondering, te leven van hun betrokkenheid bij het probleem, zij het als hoogleraar toegepaste economie, als hoofd van een federale of gemeenschapsoverheidsdienst, als directeur van een plaatsingsbureau, als vakbondsleider enzovoort. Er wordt enorm veel gepraat over dit probleem, er zijn talloze goedbetaalde praatjesmakers, maar dat blijkt het probleem helaas helemaal niet op te lossen.

    Na het lezen van dit boek heeft men een vrij goed zicht op de situatie van de oudere werkloze in Vlaanderen en van de meningen daarover bij de vele betrokkenen en ook van de maatregelen die men daarvoor heeft genomen of heeft nagelaten te nemen. Maar de werkelijke oorzaak van het fenomeen ontsnapt aan deze benadering. De verhalen van de werklozen die we hier vinden laten ons niet toe een algemene regel te formuleren voor hun ontslag, noch voor de redenen waarom zij niet meer aan de bak komen en ook de geleerde analyses van de professoren helpen ons daarbij niet echt. Waarom wordt een oudere werknemer ontslagen? De auteur en zijn gesprekspartners putten zich uit om de vele vooroordelen over deze groep te ontkrachten, maar hoe beter ze daarin slagen, hoe minder men begrijpt waarom die groep desondanks toch zo groot is. Zijn het dan allemaal slechts vooroordelen van werkgevers, personeelsdiensten, headhunters en HR-diensten? Misschien wel, al ontkennen ook zij dat in alle toonaarden.

    Misschien is het met werknemers wel zoals met een bril. Zelfs als er met je oude niets aan de hand is, wil je af en toe wel eens een nieuwe.

    Maar laten we ernstig blijven. Misschien hebben we te weinig oog voor een fundamenteel intermenselijk gegeven, namelijk het generatieconflict, de moeilijkheid die mensen van verschillende leeftijden hebben om met elkaar samen te werken. De oorzaken van die weerstand zijn complex, maar ze volgen wel de lijnen van de leeftijd en dus mogen we aannemen dat die problemen leeftijdsgebonden zijn. Wie voor die diepmenselijke ingesteldheid geen oog heeft, ziet het probleem niet. En wie denkt dat het slechts om een oppervlakkig vooroordeel gaat dat men (zoals in het boek) zomaar kan wegwerken door ‘een Van Goghske te doen’, namelijk het ‘oor’ weg te snijden zodat een voor-oor-deel een voordeel wordt, die is ofwel al te utopisch of, vrees ik, een praatjesmaker.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    15-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Soul Fallacy, Julien Musolino (recensie)

    Julien Musolino, The Soul Fallacy. What science shows we gain from letting go of our soul beliefs, New York: Prometheus Books, 2015, 287 pp., € 17,64 (pb, Amazon Fr).

    In de lagere school al vond ik dat het woord ziel nergens op sloeg. Het was onzin, een verzinsel van de pastoors. Er werd enkel over de ziel gesproken in een religieuze context, nergens anders. En dus was het iets religieus en nergens anders bruikbaar.

    In de middelbare school moesten we eens een opstel maken dat op een of andere manier met de ziel te maken had. Ik wist er geen raad mee en vroeg iedereen die ik tegenkwam of ze wisten wat de ziel was. Verbijstering en verstomming alom. En dat was dat. Ik heb me nooit meer druk gemaakt om het woord of het begrip ziel, tenzij ik me ergerde aan de onzin die men erover vertelde.

    Ik schreef hier al eerder over de ziel, volg deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=169845.

    Recentelijk vond ik dit boek van Musolino en besloot het toch maar te kopen en te lezen. Ik heb het me niet beklaagd. Het is vlot geschreven, in een onderhoudende, toegankelijke stijl. De auteur rekent af met alle mogelijke en onmogelijke opvattingen over de ziel en komt al heel snel tot het besluit dat het niet alleen een nutteloos begrip is, maar zelfs een schadelijk idee. Hij gaat herhaaldelijk en uitvoerig in op enkele recente Amerikaanse christelijke verdedigers van de ziel en de onsterfelijkheid en toont accuraat en afdoende de onhoudbaarheid van hun opvattingen aan. Hij benadrukt tevens wat de nadelige gevolgen zijn van het verdedigen van het bestaan van de ziel.

    Waarschijnlijk komt er geen Nederlandse vertaling. Het is een typisch Amerikaans boek, gericht op de heersende mentaliteit in de Verenigde Staten, waar het religieus gevoel nog sterk aanwezig is bij gewone mensen en in de algemene cultuur, ongetwijfeld onder invloed van de talloze religieuze organisaties en sekten. De auteur verbaast zich daarover overigens herhaaldelijk wanneer hij de vergelijking maakt met West-Europa, en gelijk heeft ie.

    Een aanrader dus, maar wie zal het lezen? Wie al overtuigd is dat denken in religieuze termen als de ziel, het hiernamaals, God, zinloos is, zal er een markante bevestiging vinden van zijn ideeën. Wie daar nog niet aan toe is, zal ongetwijfeld afgeschrikt worden door de mokerslagen die de auteur laat neerkomen op religieuze ideeën en de ziel in het bijzonder. Toch hoop ik met de auteur dat door voortdurend te herhalen dat religieus denken niet alleen onwetenschappelijk is en ook nutteloos en zinloos, maar dat we echt beter af zijn als mens en als maatschappij wanneer we dergelijke gedachten zoveel mogelijk achter ons laten, we stilaan evolueren naar een betere samenleving.

    Recente statistieken lijken echter aan te geven dat hoewel ongeloof en atheïsme (het verschil is me niet duidelijk) toenemen in het Westen, de godsdiensten nog lang niet uitgeteld zijn en in de komende decennia wellicht zelfs aan belang zullen winnen. Voor die prognose gaat men uit van het feit dat vandaag veel jongeren aangeven in (vage) religieuze termen te denken. Laten we maar hopen dat ze op rijpere leeftijd vanzelf tot andere gedachten zullen komen, wanneer blijkt dat ze met hun religieuze ideeën zo goed als niets kunnen aanvangen en dat die echt wel onverenigbaar zijn met hun eigen andere, praktische en rationele opvattingen over het leven en het samenleven.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    13-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kerk en haar gelovigen

    Ik heb hier nog niet veel goeds verteld over de godsdienst in het algemeen, noch over het christendom of de islam in het bijzonder, en daar zijn goede redenen voor, meen ik. Ik heb me daarbij steeds gekeerd tegen de godsdienst als organisatie en als ideologie, en dus vooral tegen degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Misschien is het nu wel eens nodig om mijn houding te verduidelijken tegenover de gelovigen.

    Mijn ouders waren devote mensen, mijn Moeder zelfs op het bigotte af. Maar het waren ook door en door brave en eerlijke mensen, die geen vlieg kwaad zouden doen. Ik heb echter nooit gedacht dat hun gelovigheid aan de basis lag van hun goedheid. Dat lag veeleer in hun karakter. Ik zag hun vroomheid integendeel als een vreemde emotionele afwijking, een spijtig gebrek en een intellectueel falen. Ik was en blijf ervan overtuigd dat zij ook goede mensen zouden geweest zijn zonder hun vroomheid, zonder hun godsdienst. Want hun godsdienstigheid ging niet diep: ze uitte zich vooral in de rituelen en gebruiken en in het toebehoren tot de christelijke zuil van de samenleving. Wat wisten zij van de theologie, van de dogma’s, van de kern van het geloof? Zo goed als niets. Mijn Moeder geloofde vast in het hiernamaals, maar enkel als de plaats waar ze haar geliefden zou terugzien: haar vroeg gestorven dochter, haar man die ze verloor toen hij eindelijk gepensioneerd was. En ze zou wachten op ons, haar andere kinderen, en haar kleinkinderen. Het was het geloof van een eenvoudige vrouw. Wat kan daarmee verkeerd zijn?

    Wel, toch een en ander. Ze had ook een sterk zondebesef, zoals toen gebruikelijk was, en vanuit dat besef beoordeelde ze de anderen. Wie zich schuldig maakte aan inbreuken op de kerkelijke wetten kon niet rekenen op Gods barmhartigheid, maar op zijn bestraffende rechtvaardigheid. Er waren dus in haar ogen, zoals in de ogen van de kerk, goede en slechte mensen, en je kon maar beter niet bij de slechten horen, want voor hen was in haar wereld geen plaats. Dat betekende dat iedereen die niet kerkelijk was om die reden meteen ook intrinsiek slecht was en moest gemeden worden. Naastenliefde beperkte zich tot de mensen van goede wil, en die vond je alleen in de kerk. Dat is de akelige keerzijde van een ongenuanceerd geloof, zoals het aan eenvoudige mensen uitgelegd werd.

    Ik haast me het voorbeeld van mijn Moeder te verlaten, omdat het mijn Moeder was en ik haar liefgehad heb, op mijn manier, dat wil zeggen onvolmaakt en met de nodige conflicten en de onnodige pijn en het zinloos verdriet dat we elkaar berokkend hebben. Ze was een gelovige, maar ze was in de eerste plaats mijn Moeder.

    Ik kom dus terug bij de gelovigen in het algemeen. Er zijn zeker talloze gelovige mensen geweest die zich voorbeeldig gedragen hebben in hun leven en die zijn er ongetwijfeld nog. Ze vinden in hun geloof aanknopingspunten bij hun diepste gevoelens en laten zich allicht zelfs inspireren door de hogere waarden die zij daar aantreffen, inzonderheid het gebod van de naastenliefde. En in de gemeenschappelijke beoefening van liturgische rituelen en folkloristische gebruiken vinden zij een bevestiging van hun overtuigingen. Het zijn vaak waarlijk onschuldige mensen met een warm hart voor hun medemens en een grote mate aan eenvoudige bescheidenheid. Ze hebben meestal lak aan hoge woorden en klinkende verklaringen en leiden een onopvallend leven, gekenmerkt door welwillendheid, dienstbaarheid en zelfverloochening. Het is niet moeilijk om van dergelijke mensen te houden, ook niet als ze gelovig en zelfs devoot zijn.

    Dergelijke mensen vinden we echter overal, in alle godsdiensten en evident ook buiten de godsdiensten. En binnen die godsdiensten vinden we ook heel andere mensen, die helemaal niet zo braaf zijn. Vandaar mijn conclusie dat de godsdienst zo goed als niets te maken heeft met de morele kwaliteiten of gebreken van mensen. Men is het resultaat van zijn voorgeschiedenis, zowel genetisch als cultureel en maatschappelijk en naarmate de godsdienst daarin een rol speelt, heeft die ook gevolgen voor de persoonlijkheid van elke mens. De godsdienst is niet uitsluitend of hoofdzakelijk bepalend voor wie men is. Dat was vroeger niet zo en vandaag is dat hier bij ons nog veel minder het geval.

    Mijn houding tegenover de godsdienst is dus dubbel: ik ben tegen de godsdienst, maar niet tegen de gelovigen, ook niet als ze hun geloof oprecht en openlijk belijden. Die beide kanten van mijn houding wil ik echter meteen nuanceren. Dat gelovigen hun geloof openlijk belijden is het minste dat men van hen mag verwachten; als ze dat niet doen, zijn het niet echt gelovigen. Het hangt er echter vanzelfsprekend van af hoe ze dat doen en daar wringt vaak het schoentje. Het kan gaan om kleine onverdraagzaamheden, maar ook om schrijnende onrechtvaardigheden en zelfs verwerpelijke misdaden die zij begaan in naam of onder het mom van hun godsdienst. En dat kunnen en mogen wij niet tolereren. Aan de andere kant ben ik wel principieel tegen elke godsdienst, maar ik erken moeiteloos dat ook de georganiseerde godsdiensten goede dingen hebben gedaan en nog steeds doen.

    Het is dus een complexe zaak, zoals meestal het geval is. Iedereen zal voor zichzelf de afweging moeten maken tussen het goede dat een godsdienst tot stand kan brengen en de kwalijke middelen die daarvoor blijkbaar nodig zijn en de misbruiken die even blijkbaar onvermijdelijk zijn. Ik heb voor mezelf uitgemaakt dat de mensheid beter af is zonder godsdiensten en dat uit zich af en toe in extreme uitspraken, zoals mijn suggestie om niet alleen het Vaticaan maar ook de vele kathedralen en kerken meteen te dynamiteren. Sommigen verwijzen mij omwille van die uitspraak naar de rangen van IS en de Taliban en dat komt hard aan, maar ik besef dat de gelijkenis treffend is. Wat is inderdaad het verschil?

    Vooreerst beperk ik mij nadrukkelijk tot de veeleer retorische suggestie en hoed ik me vanzelfsprekend voor het ten uitvoer brengen van een dergelijke misdaad of het aanzetten daartoe. In de praktijk klaag ik de zware verkwisting aan van belastingsgeld voor het onderhoud en de restauratie van nutteloze en protserige gebouwen. Daarnaast betreft mijn suggestie enkel religieuze gebouwen en kunstschatten en is ze niet gericht op de gelovige mensen en zelfs niet op de leiders van godsdiensten, tenzij die zich schuldig maken aan misdaden tegen de mensheid, en daarvoor ontbreekt het helaas niet helemaal aan valabele argumenten.

    Dierbare gelovige, ik ben het niet eens met jouw godsdienst en ik vind dat je je vergist en dat je het slachtoffer bent van mensen die misbruik maken van jouw vertrouwen en je goedgelovigheid. Ik zal niet nalaten daarop te blijven wijzen, maar desondanks erken ik jouw recht om er anders over te denken, en om jouw geloof passend te belijden zolang dat niet strijdig is met de universele rechten van de mens en de democratische wetten van de maatschappij.

    Onder die omstandigheden valt er best wel samen te leven, vind ik.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    08-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(g)een filosofie van de stilte (recensie Jan Hendrik Bakker)

    Jan-Hendrik Bakker, In stilte. Een filosofie van de afzondering, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015, 238 blz., € 21,98 (pb).

    De auteur vertrekt van een nauwelijks verholen ongenoegen met onze huidige consumptiemaatschappij en de zinloosheid van het bestaan van de moderne mens. Hij contrasteert dat lawaaierige maar hol klinkende leven met een leven van volheid in stilte en afzondering. Wat dat in de praktijk kan zijn, probeert hij te weten te komen door te rade te gaan bij wat hij ‘afzonderlingen’ noemt: personen die zich tijdelijk of permanent uit de wereld hebben teruggetrokken, op zoek naar stilte, volheid en zin in hun leven.

    Hij bekijkt achtereenvolgens de vroegchristelijke heremieten, Thoreau’s Walden, het dandyisme, Kierkegaard, Nietzsche, Thomas Merton en ten slotte de Unabomber Kaczynski. Dat biedt ruimschoots de gelegenheid tot een beschrijving van althans deze vormen van afzondering in stilte en voor de overpeinzingen die bij de auteur daarbij voor de geest komen. Hij laat zich daarbij vooral leiden door zijn vrij negatieve analyse van de huidige wereld. Al spoedig komt hij daardoor in een dilemma terecht: enerzijds kan hij niet anders dan vaststellen dat de moderne mens de facto op de anderen is aangewezen voor zijn overleven, zowel materieel als psychisch; anderzijds is dat samenleven volgens hem problematisch geworden door de omvang en de vormen die de samenleving heeft aangenomen. Ondanks enkele schuchtere pogingen slaagt de auteur er o.i. niet in om dat vermeende dilemma zinvol op te lossen.

    Het valt daarbij op dat zijn kritiek op de moderne maatschappij gekenmerkt wordt door een zekere nostalgie naar een vaag utopisch verleden, alsof het werkelijk zo zou zijn dat het vroeger veel beter was, dat men in vroegere tijden echt in gemeenschap leefde en dat het leven in nauw contact met de ongerepte natuur onbekommerd en zinvol was. Wie ooit Barbara Tuchmans De waanzinnige 14de eeuw las, is voorgoed van die romantische illusie verlost. Men kan veel kritiek uiten op onze moderne wereld, maar nog nooit hebben zoveel mensen het zo goed gehad. En wie vandaag toch wil wegvluchten uit de wereld heeft daartoe volop de gelegenheid op talloze manieren; ook dat is nog nooit zo gemakkelijk geweest.

    Bij zijn voorstelling van de personen die hij als voorbeeld heeft gekozen, laat de auteur zich vaak verleiden tot vrij uitvoerige beschrijvingen van hun leven en desgevallend hun geschriften. Dat is meestal niet eens oninteressant, maar het heeft niet altijd rechtstreeks te maken met het thema van de afzondering of met een doordachte filosofie van de stilte. Dat Nietzsche de laatste jaren van zijn leven in diepe waanzin heeft doorgebracht, maakt van hem geen voorbeeld van een bewuste ‘afzonderling’; en als men in elke auteur die zich teruggetrokken heeft om een boek te (proberen) schrijven een zoekende naar stilte, inkeer en zinvolheid moet zien, dan zijn de voorbeelden legio. Het is niet omdat men geen gasten ontvangt, zoals Kierkegaard, of in een trappistenklooster verblijft zoals Merton, dat men een eenzaat is. Thoreau’s was een zeer tijdelijke en op zijn minst ambivalente afzondering. Die van de dandy’s was hooguit symbolisch.

    Bakker schrijft op een badinerende manier. Hij vermengt de ideeën van zijn voorbeelden met zijn eigen reacties daarop in een moeiteloos voortkabbelende woordenstroom. Het ontbreekt hem daarbij niet zelden aan een degelijke methodische aanpak van zijn onderwerp: wat bedoelt hij precies met afzondering, stilte, zinvol leven? Wij komen het niet te weten, of toch niet expliciet, en de impliciete boodschap reikt niet veel verder dan zijn vaag en onvoldoende verantwoord ongenoegen met onze moderne wereld. Tot een ernstige filosofie van de afzondering komt hij dan ook niet, zelfs niet in het afsluitend hoofdstuk onder die titel. Daarvoor heeft hij zich al te zeer opgesloten in zijn wazige en loze maatschappijkritiek: ‘De laatste halve eeuw is de verhouding tussen individu en gemeenschap volkomen uit balans geraakt.’ (blz. 205) Is dat zo? Was die verhouding vijftig jaar geleden dan wel in balans? Dat heb ik althans in die woelige jaren 1960 niet zo ervaren. En de eerste helft van de twintigste eeuw kan men toch nauwelijks als een zeer evenwichtige tijd beschouwen… ‘In het verarmende (maar nog steeds zeer rijke) Westen wordt de verzorgingsstaat in hoog tempo afgebroken, de individualisering van de arbeid heeft iedere volwassene verantwoordelijk gemaakt voor zijn eigen inkomen terwijl de vooruitzichten op werkgelegenheid, met volwaardige banen, steeds minder worden.’ ‘ Europa verkeert bovendien al sinds 2009 (sic) in een ernstige financiële crisis die niet opgelost lijkt te kunnen worden.’ (blz. 206). Enzovoort. En de oplossing voor dat doemscenario? ‘Het enige wat ons kan redden is de persoonlijke overtuiging dat het aardse leven zinvol is en daarom gered dient te worden.’ Daarmee moeten we het doen als ‘filosofie van de afzondering’.

    Bakker verdedigt een bevreemdende vorm van individualisme als alternatief voor de onmenselijke massa. Hij ziet zelfs in de moordzuchtige misantroop Ted Kaczynski elementen die kunnen bijdragen tot onze redding. Daar houdt het voor de weldenkende mens dan wel op.

    Wij mensen hebben nu en dan nood aan afzondering en stilte, zoveel is zeker. Er is daartoe volop gelegenheid, ook in de natuur, meer dan ooit tevoren mogelijk was. Wij gaan stilaan inzien dat de zin van ons bestaan niet van buitenaf aangereikt of opgelegd wordt, maar dat wij zelf zin moeten en kunnen geven aan ons leven, wat ook onze situatie is. En onze situatie is onontkoombaar die van vandaag: wij leven met meer dan zeven miljard mensen samen in een hoogtechnologische snel veranderende beschaving. Er is geen weg terug, nostalgie is misplaatst en nutteloos. We hebben het nog nooit zo goed gehad en nog nooit zoveel middelen ter beschikking gehad om het nog beter te maken. Zelfs onrealistische dagdromers die verlangen naar een utopische afzondering in de stilte van de natuur kunnen gerust hun gang gaan op een of ander onbewoond eiland of een woonboot op de Friese wateren. Als lectuur kan ik echter niet dit boek aanbevelen; ik denk veeleer aan de Ethica van Spinoza, genoeg om een leven zinvol mee te vullen, zoals hijzelf ook gedaan heeft.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    07-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke (recensie)

    Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke, Editie Leesmagazijn, 2015, 170 blz., vertaald door Menno Grootveld, € 14,95 (pb).

    Dit boekje heeft een originele vorm. Het is het resultaat van een interview dat een Zuid-Koreaans team bij Zizek thuis van hem afnam. Het zijn vierendertig heel spontane antwoorden op vragen die hem werden voorgelegd. Dat geeft een directe charme aan het boekje en het draagt niet weinig bij tot zijn leesbaarheid. Anderzijds missen de korte uiteenzettingen van de geïnterviewde af en toe de ruimte en de omvang die noodzakelijk is voor een goed begrip en de nodige diepgang. Maar over het algemeen slaagt ´i¸ek er voorbeeldig in om heel concies de grond van de zaak accuraat weer te geven.

    Al heel snel wordt duidelijk dat de vragen die hem voorgelegd worden vooral van politieke aard zijn, of moeten we zeggen staatkundig? Het gaat meestal niet zozeer over politiek partijen maar over ideologieën, hoewel die twee vanzelfsprekend sterk verweven zijn. Zizek is een linkse denker, maar anders dan Sartre en andere fellow travelers spaart hij zijn kritiek niet op linkse regimes die zwaar in de fout gegaan zijn vanuit humanitair standpunt.

    Wat sterk opvalt door de talrijke korte hoofdstukken heen is niet alleen het linkse jargon – dat af en toe zo gespecialiseerd is dat de vraag pas duidelijk wordt na het lezen van het antwoord – maar ook het linkse denkpatroon. Men gaat steeds uit van een analyse van de wereld zoals hij is en stelt daarbij vast dat er ongelijke verdeling is van de rijkdom en de macht. Vervolgens gaat men op zoek naar de methode om daaraan te verhelpen, op een vrij theoretische manier. Dan rijst natuurlijk de vraag naar de middelen om de verandering in de praktijk door te voeren. Dat kan gebeuren door het verwerven van voldoende politieke macht om het eigen politieke programma te kunnen doorvoeren. Dat kan als men voldoende mensen kan overtuigen om voor dat programma te stemmen bij vrije verkiezingen. Een andere mogelijkheid is het op gang brengen van een volksbeweging op grond van slogans en propaganda. En het kan ook door de macht met geweld te grijpen in een coup of door een revolutie. Enkel de eerste mogelijkheid is democratisch, maar het is zelden op die manier dat linkse regimes aan de macht gekomen zijn. Het linkse denken lijkt onvermijdelijk te ontstaan bij een uiterst kleine kern van linkse denkers die totaal onmachtig zijn om binnen het systeem ook maar iets te veranderen. En dus is men genoodzaakt om het systeem met een of andere vorm van geweld te veranderen; datzelfde geweld blijkt dan ook nodig te zijn om het nieuwe systeem in stand te houden. Dat is precies wat men heeft kunnen vaststellen in de twintigste eeuw met de talrijke revoluties en dictatoriale regimes.

    Is er dan een alternatief? Dat is een van de vragen die voortdurend opduikt in dit interview. Is het denkbaar dat de massa voldoende nadenkt over haar eigen lot zodat er een echte volksbeweging tot stand komt, dus van onderuit en niet op gang gebracht door een militante ideologische kern? Af en toe zijn er opflakkeringen in die zin. Zizek besteedt veel aandacht aan de Arabische lente, aan de antiglobalisten en de ­occupy bewegingen. Op dit ogenblik, amper enkele jaren later, moeten we helaas vaststellen dat daarvan nog nauwelijks iets overblijft in de praktijk en dat de nieuwe situatie zo mogelijk nog erger is dan tevoren.

    De linkse ideologie lijkt steeds uit te gaan van het principe dat een bewuste elite van geëngageerde filosofen altijd het voortouw moet nemen. Men gaat ervan uit dat zij niet alleen weten wat er verkeerd is in de maatschappij, maar ook hoe het er dan wel aan toe moet gaan. De geschiedenis heeft bewezen dat de eerste premisse in de meeste gevallen juist was: men verzette zich tegen toestanden die inderdaad wraakroepend waren. Maar diezelfde geschiedenis heeft pijnlijk aangetoond dat het verzet zich niet alleen voortdurend vergist heeft in de middelen om de verandering door te voeren (de gewelddadige revolutie), maar ook in het inzicht in de heilsstaat die men tot stand wou brengen en in de middelen om dat te realiseren.

    Het is modieus om te kankeren over de kapitalistische neoliberale consumptiemaatschappij. Het is ook duidelijk dat die niet volmaakt is. Het is echter zeer de vraag of er iemand is in die maatschappij die ernstig overweegt om terug te gaan naar de gruwelijke toestanden die de linkse dictaturen veroorzaakt hebben in grote gebieden van de wereld. De verlokking van de onnoemelijk veel hogere levensstandaard van de verguisde consumptiemaatschappij blijkt voor de meeste mensen voldoende om zoveel mogelijk veeleer dat ideaal na te streven. De uitwassen neemt men erbij.

    Zizek blijkt zich zeer goed bewust te zijn van deze problematiek en waarschuwt zijn ondervragers herhaaldelijk dat men bij elke maatschappijkritiek de lessen van de geschiedenis niet uit het oog mag verliezen. Hij lijkt de voorkeur te geven aan een vreedzame evolutie en aan de democratische politiek, ook al maalt die molen traagzaam en is het resultaat verre van volmaakt. Maar toch spoort hij ons aan om ons daarmee niet tevreden te stellen. Vandaar wellicht de titel van dit boek: we moeten het onmogelijke eisen, dat wil zeggen een rechtvaardige wereld die democratisch en geweldloos tot stand komt. Er is nog werk aan de winkel.

    Ondanks de ongewone vorm is dit toch een heel leesbaar boek. Dat is vooral te danken aan de scherpe intelligentie en de grote historische en filosofische kennis Zizek. De vlotte Nederlandse vertaling doet vergeten dat het om een vertaling gaat van een gesprek waarbij wellicht niemand zich in zijn moedertaal kon uitdrukken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    06-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten.

    Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten, Budel: Damon, 2015, € 24,90 (paperback).

    Bij tijd en wijle duikt er weer een boek op dat aankondigt dat er nog hoop is voor atheïsten: ook zij kunnen nog aan religie doen. Dat is paradoxaal genoeg om de aandacht te trekken. Men verwacht immers niet dat atheïsten van nature geneigd zullen zijn om religieus te zijn in de vertrouwde betekenis van dat woord als een synoniem voor godsdienstig. Anderzijds zijn er bepaalde aspecten van de bestaande godsdiensten of van ‘religiositeit’ die ook atheïsten aanspreken, al was het maar het samenhorigheidsgevoel en de behoefte om de eigen opvattingen te delen met anderen en ze uit te dragen in de wereld. Er leeft dus bij menig atheïst een onbestemd verlangen naar zoiets als godsdienst, maar dan zonder God en zijn dienst.

    De auteur van ‘Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten’ wekt dan ook hoge verwachtingen. Nick Broers is, zo lezen we op de achterflap, ‘methodoloog en statisticus. Hij werkt als wetenschappelijk onderzoeker en statistiekdocent aan de Universiteit Maastricht.’ En dan volgt een merkwaardige toevoeging: ‘Het boek is op persoonlijke titel geschreven.’ Dat klinkt als een waarschuwing en een disclaimer. Hij schrijft het dus niet als methodoloog &c., noch als universiteitsdocent, zo moet men wel concluderen. Waarom dan toch die kwalificaties vermelden?

    Bij lezing blijkt dat dit slechts een eerste aanduiding is van een diepgewortelde maar listig verborgen dubbelzinnigheid die het hele boek doorspekt. Ogenschijnlijk is het een niet onaardige, zij het weinig originele presentatie van de problematiek van de toenemende seculariteit in een wereld waarin de wetenschap een steeds grotere rol gaat spelen. Maar dat is slechts oogverblinding, zoals blijkt bij nader toezien. Dan stellen we vast dat de vele bladzijden, zowat 99% van het boek, weliswaar gewijd zijn aan de voorstelling van de wetenschappelijke vooruitgang en het aftakelen van de irrationaliteit, maar dat de auteur daarmee slechts een verborgen agenda dient. Op een bijzonder listige wijze en met uiterste precisie brengt hij in dat ogenschijnlijk objectief verhaal bijna ongemerkt minieme nuances aan, die hem in staat stellen om in enkele zinnen en passages de indruk te geven dat er geen enkele onverzoenlijkheid bestaat tussen de wetenschap zoals hij die heeft beschreven en zijn persoonlijk standpunt.

    Wat is dat persoonlijk standpunt dan? Ook hier is hij verstandig (en leep) genoeg om dat niet expliciet te vermelden. Hij beweert alleen de ruimte te willen creëren, of te suggereren, waarin het weer mogelijk wordt de ‘grote vraag’ te stellen. Dat kan dan echter niets anders zijn dan de vraag naar de zin van het leven en naar datgene wat de wetenschap overschrijdt. En dat is, dat kan men toch maar moeilijk ontkennen, de vraag naar God.

    Om die ruimte mogelijk te maken, moet de auteur o.i. de wetenschap ‘enigszins’ geweld aandoen. Hij doet dat echter niet als een beeldenstormer, maar met de slimme sluwheid en de zalvende zoetgevooisdheid van een slinkse Saruman. Herhaaldelijk zaait hij onschuldig en redelijk lijkende twijfels, binnen zijn voorstelling van de wetenschap en zogezegd op louter wetenschappelijke en algemeen aanvaarde en bewezen gronden, over bijvoorbeeld de evolutieleer en de kwantummechanica, die hem later moeten toelaten daaruit conclusies te trekken over wat de wetenschap overschrijdt. Maar telkens haast hij zich daarbij uitdrukkelijk te vermelden dat hij dan niet meer als wetenschapper spreekt, zodat men hem niet kan verwijten dat hij wetenschappelijke onwaarheden vertelt.

    Het is een zeer subtiel spel dat Broers briljant speelt. Het is pas naar het einde van het boek toe dat de aap uit de mouw komt en dan nog op een quasi argeloze, omzeggens verontschuldigende manier. De wetenschap blijft helemaal intact, of toch bijna, en wat er achter Darwins horizon schuilt, vernemen we niet, maar dat er iets moet zijn, dat lijkt wel onvermijdelijk, nietwaar.

    De auteur meent dat de wetenschap perfect kan samengaan met een houding waarbij men slechts twee onschuldige ogende bijkomende aannames postuleert, die echter door de wetenschap niet uitgesloten worden. Het gaat dan om ‘niet-lokale samenhang’ en ‘convergentie’. Wat moeten we daaronder verstaan? Blijkbaar dat er een niet-causaal verband bestaat tussen bepaalde dingen en dat die samenhang leidt tot specifieke gevolgen. De eerste claim ontleent hij aan het onzekerheidsprincipe van de kwantummechanica, het tweede aan zijn kritiek op de evolutietheorie. Hoewel slechts weinigen het zullen aandurven te stellen dat zij de kwantummechanica begrijpen, is het toch duidelijk dat Broers in zijn boek daarvan een hoogst bedenkelijke voorstelling geeft, die allicht door geen enkele geleerde zal onderschreven worden. Bovendien maakt hij een totaal ongeoorloofde gedachtesprong van het subatomaire niveau van de kwanta naar de wereld van de voorwerpen en de levende wezens; niemand heeft ooit kunnen aantonen dat een dergelijke enorme uitbreiding zelfs maar denkbaar is, laat staan dat men ze heeft kunnen vaststellen.

    De tweede claim berust op een verdachtmaking van de evolutieleer en een ondergraven van het basisprincipe van de natuurlijke selectie. Enkel op die manier kan hij komen tot zijn opvatting over het betekenisvol toeval. Hij bedoelt daarmee niet dat het toeval een betekenis kan hebben voor een individu of een groep, maar dat sommige toevalligheden betekenisvol zijn, dat ze bedoeld zijn. Met andere woorden, dat ze niet toevallig zijn. Nu zal iedereen het er wel mee eens zijn dat de evolutie niet absoluut toevallig is en dat er wel degelijk sprake is van een zekere convergentie. Wanneer men, of de natuur, met bepaalde elementen experimenteert, zijn er slechts bepaalde gevolgen die zich kunnen voordoen. De gedachte dat op elk ogenblik om het even wat kan gebeuren is zo idioot dat het zonder meer ondenkbaar is dat een wetenschapper ze zou opperen. De vaststelling dat bijvoorbeeld de mens is ontstaan uit de elementen die resulteerden uit de oerknal is dan ook geen bewijs van een absoluut toeval, noch van een bedoelde convergentie of teleologie.

    Wat moeten we met een boek als dit?

    In de eerste plaats: voorzichtig zijn. Het grootste deel van het boek is een zonder meer bona fide voorstelling van de wetenschap. Er schuilen echter addertjes onder het gras en daarvoor moet men beducht zijn. De subtiele, niet agressieve manier waarop Broers bijna onmerkbaar zijn sluipende twijfel zaait, is verraderlijk. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend en het komt zo overtuigend over, zeker in de overweldigende correct voorgestelde wetenschappelijke context. Is de twijfel niet het begin van de wijsheid? En vinden we die twijfel niet overal in de wetenschap? De lezer moet dus al sterk in zijn schoenen staan om halverwege een drastische drogreden halt te houden en te zeggen: wacht eens even, is dat wel zo?

    Een onbelangrijk detail illustreert dat duidelijk. Broers vermeldt Cees Dekker als een van de voorstanders van Intelligent Design. Ik vond dat verdacht en keek het even na op Wikipedia en daaruit blijkt dat hij zich al jaren geleden openlijk tegen ID heeft uitgesproken. Dit is slechts een voorbeeld van de manier waarop Broers de waarheid wel geweld moet aandoen om zijn doel te bereiken en dat doel is, ondanks de wetenschappelijke inkleding, niets anders dan het ontkennen van de fundamentele principes van de wetenschap.

    Het is jammer dat we tot die strenge conclusie moeten komen. Het is immers voor velen duidelijk geworden dat er bij de steeds groeiende groep van mensen die diep overtuigd zijn van de wetenschappelijke methode, toch een verwachting leeft naar vormen van beleving van hun overtuiging, al dan niet gezamenlijk en al dan niet georganiseerd. Er zijn al dergelijke initiatieven in verscheidene landen, maar ze zijn divers en meestal marginaal en missen daardoor slagkracht in de maatschappij. Het is altijd al moeilijk geweest, en het zal wellicht steeds moeilijk blijven om individualisten te verenigen. Dat is een zware hypotheek op de levensvatbaarheid van een religie voor atheïsten.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:levensbeschouwing
    03-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Me dunkt...

    Denken met je hele lijf en leden

    Er zijn maar weinig onderwerpen die ik hier in mijn Kroniek in de loop der jaren zo vaak behandeld heb als ons denken. Het is een aangelegenheid die me beroert sinds ik begon te denken, 69 jaar geleden. Stilaan zijn er mij enkele dingen duidelijker geworden. Zo zal niemand mij nog tegenspreken wanneer ik zeg dat denken een activiteit is van ons brein als een onderdeel van ons hele lichaam. Je kan denken zonder armen en benen en zelfs nog wat andere delen van je lichaam, maar niet zonder je hersenen, en je hersenen kunnen niet overleven zonder een aantal essentiële onderdelen van je lichaam. Als je hersenen falen, kan je lichaam nog overleven in sommige gevallen en enkel met veel hulp van buitenaf, maar dat is geen leven, zoals men zegt. Men is het er dus in het algemeen over eens dat denken onlosmakelijk verbonden is met een lichaam dat in vrij goede gezondheid verkeert.

    Maar niet iedereen aanvaardt ook de consequenties van die vaststelling. Enerzijds zijn er mensen die blijven volhouden dat er iets anders is dan de materie. Anderzijds zijn er mensen die beweren dat er niets anders kan bestaan dan de materie. En die twee opvattingen botsen voortdurend met elkaar, want ze kunnen niet allebei waar zijn.

    Of toch? Zoals veel anderen die hierover nadenken, voel ik aan dat die beide extreme houdingen, zoals de meeste andere ongenuanceerde opvattingen, de werkelijkheid niet adequaat weergeven. Hoe kunnen we dan, zonder afbreuk te doen aan ons vertrekpunt, namelijk dat materie en denken onlosmakelijk verbonden zijn, tot een voorstelling van zaken komen die meer recht doet aan de werkelijkheid van ons denken?

    De eerste opvatting hoeft niet noodzakelijk in strijd te zijn met onze basisovertuiging. Wij voelen allemaal aan dat denken iets anders is dan materie, althans als we met materie dode materie bedoelen. Gedachten bestaan niet uit atomen. Zelfs als we aannemen dat onze gedachten in onze hersenen gebeuren, is er iets meer dan de complexe elektromagnetische en chemische processen die daar plaatsvinden. Met denken (in de ruimste zin van het woord) bedoelen we veeleer ons bewustzijn van onszelf en van onze omgeving en onze voortdurende reactie daarop. Denken heeft te maken met zin en betekenis. De fysische activiteit van onze hersenen is slechts één dimensie van het denken. Als er alleen die was, zouden we het niet eens weten, zoals we ons ook niet bewust zijn van de fysische activiteit die zich afspeelt in onze pancreas of onze lever (tenzij die niet normaal functioneren). Het komt er dan op aan dat we zorgvuldig verwoorden wat we bedoelen als we zeggen dat er iets anders is dan de materie.

    Vooreerst moeten we een onderscheid maken tussen dode materie en levende. Levende materie is een vorm die dode materie kan aannemen en die zich kenmerkt door de vorming van organismen die in staat zijn te overleven en zich voort te planten in een omgeving. Alle levende wezens zijn bijzondere vormen van materie, maar nog steeds niets meer dan materie. Zij zijn echter in staat tot leven en overleven en in sommige gevallen zijn ze zo geëvolueerd dat hun brein sterk is toegenomen in omvang en complexiteit. Dat zijn de hogere diersoorten en de mens. Er is nog altijd geen reden om te stellen dat er daarom sprake zou zijn van iets anders dan materie. Het gaat er veeleer om tot wat die vormen van materie in staat zijn en waardoor zij zich onderscheiden van andere vormen. Men zou kunnen stellen dat elk levend wezen in zekere zin en in zekere mate ook denkt. Aangezien wij behoren tot de levende wezens denken wij ook, maar meer en beter. Denken is dus een activiteit van levende wezens en levende wezens zijn vormen van dode materie. Er is dus enerzijds niets anders dan materie, maar er zijn vormen van die materie die tot meer in staat zijn dan andere.

    Is denken dan iets anders dan materie? Dat is afhankelijk van hoe je materie definieert. Als denken een activiteit is van de levende materie, dan is denken evident iets anders dan de dode materie. Als men denken enkel ziet als de hoogste vorm, namelijk het menselijk denken, dan is denken uiteraard niet identiek met zelfs de mentale activiteit van de andere levende materie. Denken is inderdaad niet identiek met materie. Maar als men denken omschrijft als een activiteit van de levende materie, dan is denken niet minder materieel dan alle andere activiteiten van de levende materie.

    Het ziet er dus naar uit dat de kern van de zaak hierom draait: kan er denken zijn zonder materie? Als dat zo is, is er iets naast de materie. Als dat niet zo is, is er alleen materie.

    De personen die het denken fundamenteel onderscheiden van de materie beweren meestal ook dat het denken onafhankelijk gebeurt van het lichaam en zelfs kan gebeuren zonder het lichaam. Maar die opvatting wordt steeds moeilijker om vol te houden. De wetenschappen, zowel de humane als de positieve, komen steeds meer tot de bevinding dat het er niet zo aan toe gaat en dat zoiets zelfs onmogelijk is en wellicht altijd onmogelijk zal blijven, gezien onze constitutie. Het is echter absoluut niet noodzakelijk dat het denken onafhankelijk van de materie gebeurt om een nuttig onderscheid te kunnen maken tussen het denken en de materie. Er is immers materie die niet denkt en het denken van de materie neemt vele vormen aan en het denken is een fundamenteel onderscheid tussen de dode en de levende materie en het denken is ook precies wat de hogere levensvormen onderscheidt van de andere. Denken is ook voor personen die ervan overtuigd zijn dat er niets anders bestaat dan de materie het belangrijkste dat er is.

    Dat is een bron van heel veel misverstanden. Laat ons een naam geven aan de twee opvattingen die hier tegenover elkaar staan. Wie gelooft dat er iets anders bestaat dan materie, noemen we een dualist (van duo, twee): er bestaan ten minste twee verschillende dingen, materie en het niet-materiële, wat dat ook is. Wie alleen materie aanvaardt, is dan een monist (van monos, enig). Dualisten verwijten monisten dat ze het bestaan ontkennen van het niet-materiële en noemen hen materialisten. Ze beschouwen het denken als uitsluitend behorend tot het immateriële en beschuldigen de materialisten ervan dat ze het denken, voelen en alle andere hogere functies van de mens ontkennen of minachten. Zij zien zichzelf als de enige verdedigers van alles wat een mens een mens maakt, tegen de bedreiging van de materialisten die de mens als niets anders beschouwen dan de dode materie of de dieren.

    Dat zijn natuurlijk krasse beweringen, die helemaal niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. De materialistische monisten zijn geen idioten, maar wetenschappelijk gevormde en weldenkende mensen en ze behoren tot de meest overtuigde verdedigers van de hogere menselijke waarden. Er is dus helemaal geen tegenspraak tussen de beide groepen op dat punt. Het is niet omdat men niet aanvaardt dat er iets immaterieels bestaat dat men plots een barbaar wordt. Monisten hechten ten minste net zoveel belang aan het denken, steeds in de ruimste betekenis van het woord, als dualisten. Het verschil ligt enkel hierin dat zij het zien als een activiteit van de (levende) materie die zonder die materie onmogelijk is. Dat is op zich een volstrekt logische en plausibele gedachte, die niets afdoet van het belang of de waarde van het denken.

    Dat is dus inderdaad het breekpunt en het punt van overeenkomst: de enen verdedigen het denken door te zeggen dat het onafhankelijk is van de materie en zonder de materie kan bestaan, de anderen verdedigen het denken als een activiteit van de (levende) materie. Men zou dus kunnen stellen dat het om een onooglijk klein louter theoretisch verschil gaat, maar in de praktijk is dat helaas niet zo. Wanneer men immers aanneemt dat er iets is dat absoluut immaterieel is, heeft dat bepaalde gevolgen. Er ontstaat dan een parallelle wereld van het immateriële, naast de materiële. En die immateriële wereld lijkt dan veel belangrijker dan de materiële. Dat leidt onvermijdelijk tot een onderwaardering van het materiële.

    Wij hebben tot hiertoe niet gesproken over God en godsdienst. Het is echter zo dat monisten in alle gevallen niet-religieus zijn in de traditionele betekenis en dat in alle gevallen dualisten dat wel zijn. Dat kan ook niet anders. Wie alleen de materie aanvaardt en het denken ziet als een activiteit van de materie, kan niets aanvangen met een immateriële God, ziel, hemel, hel enzovoort. Wie gelooft in een immateriële wereld, gaat die bevolken met precies al dergelijke wezens, begrippen en plaatsen. Het zijn twee tegengestelde wereldbeelden en beide groepen proberen de wereld, waarin ze samen leven, in te richten volgens hun eigen opvattingen. Dat kan niet anders dan botsen en dat hebben we helaas al zo lang gezien als de mens bestaat.

    Dat hoeft echter niet zo te zijn. Waarom is het zo belangrijk voor dualisten dat er twee werelden bestaan en dat het denken immaterieel is? Wetenschappelijk en filosofisch is dat onhoudbaar. En het denken en voelen is niet minder belangrijk voor monisten. In de praktijk verdedigen ze dus grotendeels dezelfde waarden en dezelfde morele beginselen. Ik denk dus dat die vasthoudendheid, tegen alle beter weten in, een andere oorsprong en reden moet hebben. Wij treffen dualisme uitsluitend aan binnen godsdiensten en zonder uitzondering bij alle godsdiensten; het is dus een wezenskenmerk van godsdiensten. Godsdiensten zijn gericht op het organiseren van de maatschappij volgens bepaalde opvattingen, die men een goddelijke oorsprong toedicht. Daartoe is het nodig dat men een wezen of wezens en plaatsen en begrippen bedenkt die boven de materie uitstijgen. Voor materialisten zijn dergelijke ideeën echter (vrome) verzinsels, die niet waar zijn en die ze dus ook niet kunnen geloven.

    Godsdiensten houden vast aan het immateriële omdat anders hun godsdienst in duigen valt. Een godsdienst zonder het immateriële lijkt onmogelijk; dat zou in alle geval een totaal andere godsdienst zijn dan de bestaande. De monistische materialisten zijn atheïsten, zij geloven niet in de goden van de godsdiensten en zijn ervoor beducht dat men nog nieuwe goden oproept of nieuwe godsdiensten creëert. Zij pleiten voor een seculiere samenleving, waarin mensen op verschillende manier met elkaar samenleven, democratisch geleid door de beste inzichten waartoe zij zelf in staat zijn en zonder inmenging van buitenaardse wezens of ondemocratische godsdiensten.

    Het is in feite verbazingwekkend dat nog zoveel welmenende mensen vasthouden aan een totaal voorbijgestreefde dualistische wereldopvatting, terwijl zij de waarden waarin ze geloven ten minste evengoed kunnen beleven en verdedigen zonder een totaal onwaarschijnlijke immateriële wereld te moeten veronderstellen. In feite is het zelfs zo dat de meeste gelovigen die ook maar een minimum aan inzicht verworven hebben, dat immateriële niet echt geloven: het is een mysterie voor hen en in de praktijk houden ze er nauwelijks rekening mee. Het is dan dubbel jammer dat mensen die er grotendeels dezelfde mening op na houden over de echt belangrijke dingen, verdeeld worden door irrelevante mysteries. Het lijkt zoveel zinvoller dat alle welmenende mensen zich verenigen om van onze wereld het beste te maken, in plaats van te twisten over godsdienstige kwesties die uiteindelijk geen enkel verschil maken.

    Wat ik tot hiertoe evenmin heb ter sprake gebracht is het hiernamaals. De godsdiensten zijn de grote verdedigers van een leven na de dood en ook dat is enkel mogelijk als er een immateriële wereld is. Het idee van een leven na de dood verliest echter steeds meer veld. Het is een zo onwaarschijnlijke gedachte, dat men ze slechts door intense indoctrinatie ingang kan doen vinden en in stand kan houden en dat is precies wat godsdiensten doen. Maar tevergeefs, zo blijkt. Steeds meer mensen zien in dat het menselijk leven zoals alle leven eindig is. En zelfs als er daarna nog iets zou zijn, dan is het onmogelijk te weten wat dat zou zijn. Zelfs grote theologen en kerkvorsten zijn het over dat laatste eens: wij kunnen niets weten over het leven na de dood, we kunnen alleen geloven en hopen dat het er is. Maar met die gedachte aan het hiernamaals gaat het zoals met het idee van God: naarmate men vaststelt dat die begrippen inhoudsloos worden voor de concrete mens, verdwijnen ze geruisloos. Ga eens op een zondag naar een misviering in een kerk en tel de gelovigen, dan weet je wel hoe het gesteld is met het geloof in God en in het hiernamaals.

    Wij beginnen nu pas stilaan te ontdekken hoe we met onze hersenen denken. Maar dat we met onze hersenen denken, dat staat buiten kijf.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    30-03-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niemand kan twee heren dienen, nogmaals.

    In een vorige bijdrage onder de titel ‘Niemand kan twee heren dienen’ had ik het over de rijkdom van de kerken en hun economische organisatie. Ik zou echter diezelfde titel nu willen gebruiken in een andere betekenis dan de evangelische. Het is namelijk ook onmogelijk om zowel religieus te redeneren als rationeel.

    Ik verklaar mij nader. Rationeel denken sluit uit dat men iets aanneemt op andere gronden dan rationele, bijvoorbeeld op grond van een openbaring. Dat er een God is zoals het christendom die vereert, is nog door iemand bewezen met redelijke argumenten. Men moet steeds een sprong in het onbekende wagen en aannemen, of geloven, dat die God bestaat. Er gaapt dus een onoverbrugbare kloof tussen geloof en rede. Dat is vooral een moeilijkheid wanneer men mensen wil doen geloven die gewoon zijn om hun verstand te gebruiken. Wanneer men in het dagelijkse leven en bij het nemen van beslissingen, ook de meest belangrijke, uitsluitend gebruik maakt van het gezond verstand, en niet van een of andere geloofsovertuiging, wordt het erg moeilijk om op andere momenten andere maatstaven aan te nemen en bijvoorbeeld te aanvaarden dat homoseksualiteit verkeerd is omdat God dat niet wil.

    Die tweespalt tussen de rede en de godsdienst blijkt overduidelijk in het onderwijs. In Vlaanderen is het onderwijs grotendeels in handen van de katholieke kerk en dat is in allerlei wetten ook zo vastgelegd. Het onderwijs dat daar geboden wordt, is doorgaans van goede kwaliteit en volgens velen zelfs beter dan in het gemeenschapsonderwijs, dat onafhankelijk en seculier is. Men bereidt er jonge mensen voor op het leven door hen te laten kennismaken met de belangrijkste elementen uit de wetenschap en door hen behoorlijk en zelfstandig te leren denken. Daar komt niets religieus bij te pas: wiskunde, natuurkunde, taal, economie enzovoort wordt onderwezen op een objectieve manier, met eindtermen die voor alle scholen eender zijn, en met geen andere principes dan die van de wetenschap zelf, dus op een rationele manier. Er is daarbij geen sprake van God of religie.

    Maar het katholiek onderwijs is ook katholiek. Het heeft een eigen opvoedingsproject dat elementen bevat die uitstijgen boven het louter rationele. Men wil de jongeren ook opvoeden tot een gelovige houding. Dat is trouwens de reden waarom de katholieke kerk sinds mensenheugenis onderwijs aanbiedt op alle niveaus en in alle richtingen. Indien het onderwijs enkel wetenschappelijk was, zou er geen enkele reden zijn waarom een kerk geïnteresseerd zou zijn in het aanbieden van onderwijs. Men maakt dus gebruik van het algemeen vormend onderwijs om een religieuze inhoud over te dragen. Zoals men jonge mensen tot aan de volwassenheid allerlei kennis en vaardigheden bijbrengt over niet-religieuze onderwerpen, doet men hetzelfde voor de godsdienst.

    Die verweving is lange tijd uiterst succesvol geweest. Jonge en dus zeer beïnvloedbare mensen werden eeuwenlang geïndoctrineerd terwijl ze opgeleid werden, en wel door dezelfde mensen en in dezelfde scholen. De onderwijzer die hen leerde lezen en schrijven, leerde hen ook bidden en biechten. De leidinggevende en tuchtfuncties waren voorbehouden voor priesters. Deelname aan religieuze activiteiten was frequent en verplicht, verzet was ondenkbaar.

    Dat veranderde grondig in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen onze hele westerse wereld een ware revolutie doormaakte. Het volstaat een fotoboek of een krant of tijdschrift uit 1950 te vergelijken met een van nu. Ook in het katholiek onderwijs is er veel veranderd. Priesters en religieuzen zijn er bijna niet meer. De leken die in hun plaats gekomen zijn, zijn veel minder religieus. De religieuze activiteiten zijn sterk gereduceerd. In de lessen wordt nog nauwelijks verwezen naar de godsdienst, ook niet impliciet. Zelfs de verplichte godsdienstlessen zijn veel minder religieus geworden.

    Die evolutie was onvermijdelijk. Als men jonge mensen opvoedt tot zelfstandig rationeel denken, bouwt men de kritiek op de godsdienst in in het systeem. Men kan geen twee heren dienen, de rede en het geloof, want die zijn fundamenteel aan elkaar tegengesteld. Er zijn geen twee waarheden, de ene rationeel en de andere religieus. Het is werkelijk het een of het ander. Men kan onmogelijk tegelijk zeggen dat er geen God is en dat er wel een is, tenzij die God niets meer is.

    Blijkbaar heeft, althans hier in het Westen, de rede het gehaald in die tweestrijd. De godsdienst is gemarginaliseerd en zelfs de weinige mensen die zich er nog toe bekennen, zijn nog nauwelijks religieus te noemen als men hen vergelijkt met vroeger. En dat is niet verbazingwekkend. De mens is een redelijk wezen. Wij kunnen zelf over de dingen nadenken op een behoorlijke manier. Wij hoeven van niemand wetten en regels te aanvaarden als we dat niet willen. De kerk als gezagsinstrument is dood en vergeten. Het religieus denken heeft afgedaan, niemand denkt nog ernstig in die termen zoals vroeger. En zelfs als er nog iets overblijft, is dat totaal anders dan vroeger, behalve bij enkele jammerlijk gestoorden. Het is werkelijk onmogelijk om twee heren te dienen, en niet alleen maar niet wenselijk of moeilijk. Wie voortgaat op het gezond verstand en op de redelijkheid, kan onmogelijk ook religieus denken over dezelfde dingen. Ofwel heeft God de wereld ooit geschapen, ofwel deed hij dat niet. Ofwel heeft hij zich geopenbaard aan de mens en blijft hij dat doen, ofwel niet. Ofwel is hij er, ofwel niet. En als hij er niet is, waarom dan nog doen alsof?

    Men kan zich afvragen of men God zomaar overboord kan gooien. Gaan er geen belangrijke aspecten mee verloren? Dat is een belangrijke vraag, waarop het antwoord niet voor de hand ligt. De georganiseerde vrijzinnigheid heeft bepaalde taken op zich genomen die vroeger het exclusieve domein waren van de godsdienst, zoals levensrituelen, morele bijstand enzovoort. Andere vrijzinnigen staan zeer huiverig tegenover dergelijke initiatieven: die vrijzinnigheid lijkt verdacht veel op een kerk en is al even weinig democratisch. Ik meen dat het nog te vroeg is om daarover tot een definitief besluit te komen. Allerlei initiatieven worden uitgeprobeerd en het is aan de mensen om daarop te reageren. Wat aanslaat, zal bloeien en de rest zal verdwijnen. Als er geen behoefte is aan iets, moet men het ook niet opdringen. Veel van wat vroeger verplicht was, schuwen we nu als de pest. We weten verdomd goed hoe het niet moet uit onze ervaring, terwijl die ons niet meteen de weg wijst naar hoe het dan wel moet. Veel zal verdwijnen, is al verdwenen zonder dat iemand erom treurt. Onze kleinkinderen kunnen zich zelfs niet meer inbeelden hoe het vroeger was. De rede heeft grote vooruitgang gemaakt, de religie heeft een omgekeerde evolutie doorgemaakt.

    Het past niet om voorspellingen te maken, maar het ziet ernaar uit dat we te maken hebben met onomkeerbare veranderingen. De trend is duidelijk naar beter en meer onderwijs en dat is de beste garantie voor meer redelijkheid en meer zelfstandig denken. Zo wordt de mogelijkheid tot indoctrinatie en het verspreiden van verzinsels in de grond beperkt, ook al doet men geen enkele moeite om tegen de godsdienst in te gaan. Daarnaast lijkt ook de democratie het stilaan te halen op allerlei vormen van dictatuur en ook dat is een positieve trend die ertoe bijdraagt dat mensen zelfstandig en vrij denken en niet gedwongen worden om te denken wat machthebbers willen dat men denkt.

    Ik ben realistisch genoeg om niet al te optimistisch te zijn. Neem nu Groot-Brittannië. De rechtse regering spant zich daar om onverklaarbare redenen in om de staatsgodsdienst te bevorderen. Men kan die politici er nauwelijks van verdenken dat ze dat doen omdat ze echt overtuigd zijn van die vorm van het christendom. Er moeten dus andere redenen zijn. Wil men op die manier misschien een dam opwerpen tegen de andere godsdiensten die daar ook in opmars zijn onder immigranten, inzonderheid de islam? Of is het, zoals in Rusland, het oude monsterverbond tussen kerk en staat dat men opnieuw op de been tracht te brengen? We weten het niet, maar het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat men de mensen zo terug naar de kerk krijgt, of dat men zo stemmen wint.

    Ook in andere landen is de godsdienst nog steeds machtig en zelfs oppermachtig, zoals in Iran. Ik ben er echter van overtuigd dat de bevolking in die landen, mede door een degelijk onderwijs, vroeg of laat zal inzien dat de machthebbers daar de islam gebruiken zoals destijds hier bij ons de vorsten het katholicisme gebruikten om hun eigen macht veilig te stellen. Wanneer dat het geval is, zal ook daar een onweerstaanbare drang ontstaan naar meer vrijheid van denken en handelen, en dat is het einde van elke godsdienst.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    27-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bindi, FGM en andere gebruiken

    Mensen doen vreemde dingen, dat staat buiten kijf. Vaak vraag ik me af: hoe komt het toch dat iemand zoiets doet, vooral wanneer er geen haar op mijn hoofd is dat eraan denkt om hetzelfde te doen. Ik heb het dan niet over allerlei eigenaardigheden die al bij al onbelangrijk zijn. Neem nu de bindi; dat is een lichaamsversiering die bestaat uit een gekleurde stip die men aanbrengt in het midden van het voorhoofd, net boven de wenkbrauwen. Het is een gebruik dat vooral in Zuid-Azië voorkomt en bij personen die van daar afkomstig zijn. Het is pijnloos, goedkoop, gemakkelijk te verwijderen, niet onhygiënisch en het ziet er best leuk uit. Waarom dus niet?

    Maar waarom wel?

    Omdat het een gebruik is. Men doet het al heel lang, blijkbaar en het is een ruim verspreide vorm van lichaamsdecoratie. Voor iemand die in een omgeving leeft waar dat gebruik in voege is, is het een heel kleine stap om zich ook aan een bindi te wagen. Misschien is er wel wat familiale en sociale en religieuze druk mee gemoeid, maar zelfs dan kan men maar moeilijk serieuze bezwaren bedenken tegen een dergelijk gebruik.

    Hoe men ertoe gekomen is, weet men niet meer. Iemand moet er ooit mee begonnen zijn en dan is het zijn weg gegaan. Allicht beantwoordt het aan esthetische verwachtingen: het ziet er best leuk uit. Maar het is vooral wanneer men dat spontaan ontstane versiersel gaat formaliseren dat het ook een gebruik wordt. Zo zijn er etnische gebruiken, culturele, religieuze, politieke enzovoort. Organisaties eigenen zich een bestaand of een nieuw ontworpen ‘gebruik’ toe en schrijven het voor als een uitdrukking van het toebehoren tot een of andere gemeenschap. In plaats van een willekeurig, spontaan en individueel gekozen uiterlijk teken wordt het dan een welomschreven, algemene en voorgeschreven verplichting. Wie zich eraan onttrekt, overtreedt een gebod en stelt zich bloot aan bestraffing.

    Om mensen dingen te laten doen, ook dingen die ze uit zichzelf nooit zouden doen, is het blijkbaar voldoende dat men iets formaliseert: een vaste vorm geven, er een gebruik van maken, er een morele, religieuze of culturele verplichting aan toevoegen, zodat het iets wordt waarover men niet meer nadenkt en dat tot de eigen identiteit behoort. Wanneer iets een gebruik geworden is dat al eeuwenlang meegaat en algemeen aanvaard is, wordt het zeer moeilijk om zich daaraan te onttrekken. Men moet eerst gaan nadenken over iets dat zo goed als vanzelfsprekend is en er zelf een oordeel over vormen. Wanneer men dan tot de conclusie komt dat men er niet meer wil aan meedoen, zal de gemeenschap daarop scherp en vaak zelfs gewelddadig reageren.

    Een bindi is best leuk. Er zijn nu allerlei mensen die zich een bindi schilderen of een kant en klare zelfklevende bindi plaatsen, zonder enige religieuze, culturele of andere betekenis, puur om esthetische redenen. En waarom ook niet?

    Er zijn echter ook andere gebruiken, die minder onschuldig zijn. Als we bij lichaamsversieringen blijven, zien we allerlei vormen van mutilatie of lichaamsverminking, gaande van een klein gaatje voor een bescheiden oorring of een onopvallende tatoeage tot zeer ingrijpende piercings en allerlei drastische insnoeringen en uitrekkingen van lichaamsdelen. Een aparte categorie vormt de genitale mutilatie, het verminken van de geslachtsorganen. Bij de man is dat de besnijdenis, waarbij de voorhuid van de penis verwijderd wordt. Bij de vrouw neemt het verscheidene vormen aan: de clitoridectomie of het verwijderen, geheel of gedeeltelijk van de clitoris; het verwijderen van de kleine schaamlippen of van de kleine en de grote schaamlippen, al dan niet gecombineerd met het zo goed als volledig dichtnaaien van de vagina.

    Vooral de vormen van vrouwelijke besnijdenis, die veel drastischer zijn dan de mannelijke en geen enkele hygiënische betekenis hebben, worden in gemeenschappen waar ze niet gebruikelijk zijn als gruwelijk ervaren. Maar in de bijna dertig landen waar ze tot de gebruiken behoren, is de weerstand ertegen veel minder evident. Dan wordt pas duidelijk hoe men zelfs de meest wrede, dwaze, nutteloze, vernederende en zelfs gevaarlijke ingrepen ingang kan doen vinden en ze tot symbolische gebruiken kan verheffen waartegen men zich nauwelijks verzet, zelfs niet als het met de eigen kinderen gebeurt. Voor ons is zoiets ondenkbaar, maar gedurende eeuwen hebben mensen zo hun kinderen verminkt en ook vandaag gebeurt het nog volop, niet alleen in bepaalde Afrikaanse landen, maar overal waar mensen dat als een gebruik beschouwen dat ze willen in stand houden.

    Het is een systeem: maak van iets een gebruik, schrijf het voor, en men zal het ook doen, wat het ook is, zonder erover na te denken. Dat lukt natuurlijk het best bij mensen die überhaupt niet veel nadenken: ongeschoolde, arme, ondervoede, vernederde, uitgebuite, zieke mensen uit de laagste bevolkingslagen. Daaruit komen ook degenen die dergelijke gebruiken voorschrijven en de verminkingen uitvoeren, al zijn er ook hoger opgeleide personen die zich daaraan schuldig maken. Tradities zijn zeer krachtig en moeilijk uit te roeien, zelfs als ze volkomen zinloos zijn, wanneer ze dictatoriaal opgelegd worden aan machteloze mensen. Het is vooral in democratische samenlevingen dat individuen zich spontaan zullen verzetten tegen wat zij onaanvaardbaar vinden voor zichzelf of voor anderen, bijvoorbeeld ernstige lichaamsverminkingen als de vrouwelijke besnijdenis, en het is een kenmerk van democratische politieke regimes dat ze dergelijke gebruiken niet zullen opleggen, maar ze verbieden en bestraffen.

    Er zijn talloze gebruiken in de wereld. De mens is een gewoontedier, wij apen elkaar na en de druk van de gemeenschap is aanzienlijk. De markteconomie maakt ongeveer alles mogelijk en de reclame verzint dagelijks nieuwe toepassingen en ‘trends’. Iedereen doet er aan mee, het is bijna onmogelijk om eraan te ontsnappen, het aantal mensen dat op een volstrekt originele manier leeft, is uiterst beperkt. Maar wij moeten ons ervan bewust zijn dat gebruiken goed of slecht kunnen zijn en dat slechte gebruiken ten minste zo gemakkelijk ingang vinden als totaal ongevaarlijke. Als men vaststelt dat een of ander gebruik zware negatieve gevolgen heeft, moeten we de moed hebben ertegen te protesteren en ertegen op te treden op een krachtdadige en efficiënte manier, voor het te laat is.

    Er zijn vandaag in onze wereld talloze wijd verspreide gebruiken die onze afkeuring verdienen, maar die zich niet gemakkelijk laten uitroeien. Wij moeten ze durven aanwijzen en ons ertegen verzetten, ook wanneer wij daarmee ingaan tegen tradities, voorschriften en de instellingen en de personen die ze in stand houden. Maar het eenvoudigste en het belangrijkste dat wij kunnen doen, is er zelf niet aan meedoen.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seksualiteit

    Seksualiteit: wie heeft daar geen mening over? Wie is er niet mee bezig, in gedachten en in de praktijk? Maar de meningen zijn ook hier verdeeld. Niemand zal natuurlijk ontkennen dat er zoiets als seksualiteit is; denk aan de titel van dat hilarische boek Is Sex Necessary? Maar wat is het precies? Het is een complexe kwestie en ik ben niet beter geplaatst dan gelijk welke andere 69-jarige om er uitspraken over te doen.

    Het is vaak bij bijzondere gevallen van seksualiteit dat men zich vragen gaat stellen, zoals pedofilie, incest, verkrachting, homoseksualiteit, masturbatie. Dan blijkt dat seksualiteit inderdaad veel ruimer is dan de kwestie van de voortplanting. In onze moderne tijd zijn die twee steeds meer van elkaar gescheiden: seks kan zonder voortplanting, en voortplanting kan zonder seks. Dat eerste was vroeger ook al zo: er zijn altijd al mensen geweest die seks wouden zonder dat er kinderen uit voortkwamen en daarnaar handelden. Seks en alles wat eromheen hangt, is een van de sterkste menselijke drijfveren. Dat die seksuele aandrift, de mogelijkheid om opgewonden te geraken en genot te beleven aan het seksuele bestaat, betekent dat die een voordeel betekent voor wie die heeft. Zonder die neiging of drift zou er allicht geen spontane voortplanting zijn. Wij zijn genetisch gericht op voortplanting en seksueel genot is een middel om dat aantrekkelijk te maken.

    Maar eens er een dergelijk systeem aanwezig is in onze genen, gaat dat ook een eigen leven leiden in onze beschaving. Het krijgt vorm en evolueert verder naargelang de omstandigheden en de beleving door de mens. Vergelijk het met drinken: dat is een natuurlijke behoefte en dorst waarschuwt ons voor uitdroging en drank verschaft ons genot, maar als je ziet wat drinken betekent in onze huidige maatschappij…

    Als we het hebben over seks, dan bedoelen we niet alleen wat er gebeurt bij de bevruchting. Het begrip is veel ruimer dan dat. Men kan gerust stellen dat alles wat mogelijk is in die context ook gebeurt, of ooit gebeurd is, of ooit wel eens zal gebeuren. En de mogelijkheden zijn even onuitputtelijk als de menselijke nieuwsgierigheid en vindingrijkheid. Als we de menselijke seksualiteit bekijken zoals antropologen en biologen dat doen, dan stellen we een enorme waaier van gebruiken vast, waarbinnen de bevruchting van de vrouw door de man slechts een miniem onderdeel is. Het volstaat het aantal keren dat een mens seks heeft te vergelijken met het aantal kinderen dat een mens voortbrengt om dat in te zien. En dan hebben we het niet eens over de vele uitingen van seksualiteit die niet op de voortplanting gericht zijn, zoals masturbatie, anale, orale, intercrurale seks enzovoort, fetisjisme, sadomasochisme en noem maar op. Ook subtiele, innerlijke vormen en aspecten van seksualiteit zoals verliefdheid, tederheid, bezorgdheid, verlangen, lijden, jaloersheid enzovoort zijn enorm belangrijk voor ons, vaak veel belangrijker dan de ‘eigenlijke’ seks zelf.

    Hoewel heel veel mensen allicht meestal seks hebben op de gebruikelijke manier, dat wil zeggen dat ze als man en vrouw intiem genitaal contact hebben in een levenslange monogame relatie, zijn er heel veel mensen die hun seksualiteit anders beleven, op een van de talloze mogelijkheden die daartoe bestaan. En er is wellicht niemand die uitsluitend op die gebruikelijke manier seks heeft. Dat die manier gebruikelijk is, betekent alleen dat ze het meest voorkomt, en niet eens exclusief. Dat ze nooit de enige manier is, bewijst dat andere manieren ook gebruikelijk zijn, in mindere of meerdere mate. De meest gebruikelijke is dus niet automatisch de enige juiste, of de enige natuurlijke vorm, waardoor al de andere vormen meteen ook verkeerd of onnatuurlijk zouden worden.

    Zijn alle vormen van seksualiteit dan evenwaardig? Dat is afhankelijk van welke waarde men hanteert bij de beoordeling. Als men vertrekt van ‘voortplanting’ als de hoogste exclusieve waarde, dan zijn evident alle vormen die niet tot voortplanting leiden minderwaardig. Maar wij weten dat seksualiteit op alle punten veel ruimer is dan alleen maar de voortplanting, dat voortplanting zelfs maar een miniem aspect is van de menselijke seksualiteit. Er is dus geen reden om dat aspect als enige norm te gebruiken of op te leggen; dan houdt men immers geen rekening met het grootste deel van de uitingen en vormen en belevingen van de menselijke seksualiteit. Het is dus niet omdat onze voortplanting seksueel gebeurt dat onze seksualiteit uitsluitend voor de voortplanting zou kunnen of mogen gebruikt worden. Vergelijk het nogmaals met eten en drinken: op die manier zorgen we ingevolge genetische impulsen voor onze instandhouding en we beleven daar genot aan, maar we eten en drinken ook voor het genot dat we eraan beleven: Boire sans soif et faire l'amour en tout temps, madame, il n'y a que ça qui nous distingue des autres bêtes (Beaumarchais, Le mariage de Figaro).

    Moet men dan alle vormen zonder meer toelaten? Seksualiteit is slechts een van de manieren waarop wij onze eigenheid beleven. Het is niet duidelijk dat daarvoor fundamenteel andere regels zouden gelden dan voor al de andere domeinen van het leven. De mens leeft onvermijdelijk in gemeenschap met andere mensen en vindt daarin ook zijn hoogste ontplooiing; dat samenleven is slechts mogelijk als men onderling bepaalde regels afspreekt die moeten verhinderen dat de vrijheid van de ene belemmerd wordt door die van de andere en die anderzijds zoveel mogelijk bijdragen tot een vreedzame co-existentie en zelfs de samenwerking bevorderen en leiden tot de optimale verwezenlijking van de mogelijkheden van elkeen. Ook voor de beleving van onze seksualiteit zullen we dus tot dergelijke afspraken moeten komen.

    De mensheid heeft van bij haar ontstaan dergelijke regels bedacht en wetten opgesteld en ingevoerd met vallen en opstaan. Zo heeft men ontdekt dat incest tussen familieleden in de eerste graad vaak aanleiding geeft tot nakomelingen met defecten. Dat leidde tot een algemeen incestverbod. Maar ook zo’n wet gaat een eigen leven leiden: het wordt een taboe dat een bovennatuurlijke dimensie krijgt en daaraan zijn kracht ontleedt: men ziet niet af van incest omdat men wil vermijden dat er ‘mismaakte’ kinderen komen, maar omdat het absoluut verboden is. Terwijl seks met nauwe verwanten die niet gericht is op de voortplanting vanzelfsprekend ook geen aanleiding geeft tot kinderen met een handicap en dus vanuit alleen dat oogpunt en met uitsluiting van alle andere mogelijke nadelen, toch geoorloofd zou kunnen zijn. Waarom zou de staat moeten tussenkomen wanneer bijvoorbeeld een broer en zus als gehuwden gelukkig samenwonen en ofwel kinderloos blijven, of de nodige voorzorgen nemen om genetische fouten te voorkomen bij hun nakomelingen? Men moet dus spaarzaam zijn met wetten, ook over seksualiteit en misschien zelfs vooral over seksualiteit: men weet immers dat men die wetten moeilijk kan implementeren en dat ingrijpen in het meest intieme van het persoonlijk leven een uiterst delicate zaak is voor een overheid.

    Vandaar dat in een democratische rechtsstaat de overheid uiterst tolerant zal zijn op verscheidene belangrijke gebieden en misschien vooral op seksueel gebied, terwijl overheden die niet democratisch zijn vaak uiterst intolerant zullen zijn. Zo heeft men bij ons lang masturbatie verboden, vanuit de gedachte dat dit een onnatuurlijke daad is: het is zelfbevrediging en het is niet gericht op voortplanting. Er werden zelfs wetenschappers gevonden die bereid waren te ‘bewijzen’ dat masturbatie schadelijk was voor de gezondheid, en dat terwijl iedereen wel eens masturbeerde zonder manifeste negatieve gevolgen.

    Homoseksualiteit is een ander voorbeeld. Het is van alle tijden en alle streken en men kan maar bezwaarlijk zeggen dat het schadelijk is, behalve wanneer de maatschappij zelf die schade berokkent door wetten die homoseksualiteit verbieden en de betrokken personen stigmatiseren, discrimineren en zo ook emotioneel schaden. Het is daarbij vanuit maatschappelijk oogpunt totaal onbelangrijk of homoseksualiteit een natuurlijk verschijnsel is en als dusdanig onweerstaanbaar, of het resultaat van omstandigheden buiten de wil van de betrokkenen, dan wel een vrije en bewuste keuze. Homoseksualiteit bestaat, en men moet beslissen of men daarover wetten maakt of niet. Die wetten zijn er evident geweest en ze zijn er nog en zelfs wanneer die wetten erg tolerant zijn of dode letter blijven, is er nog steeds een vrij ruim verspreide argwaan tegenover homoseksualiteit, ongetwijfeld hoofdzakelijk als gevolg van eeuwenlange verontwaardigde verbodsbepalingen. Men weet nog altijd niet precies wat de oorzaak is van homoseksualiteit. Alles wijst erop dat het een combinatie is van genetische en omgevingsfactoren, die bij verschillende individuen tot verscheidene resultaten leiden. Maar wat daar ook van zij, men zal met heel sterke argumenten moeten afkomen om homoseksualiteit te kunnen verbieden. Tot nog toe heeft men niets anders kunnen bedenken dan dat het tegennatuurlijk is en niet leidt tot nakomelingen. Op dat laatste punt is er overigens een belangrijke verandering gekomen door het homohuwelijk, kunstmatige inseminatie en adoptie door homoseksuelen.

    Menselijk gedrag is uiterst divers. Zoals de Natuur alle mogelijkheden die er zijn ook uitprobeert en er zo een complex Universum tot stand komt, zo doen ook mensen alles wat ook maar enigszins mogelijk is, om welke reden dan ook, met dezelfde complexiteit tot gevolg voor de samenleving. Zoals wij ook de Natuur slechts proberen in te tomen wanneer die manifest schadelijk is voor ons, zoals bij overstromingen, zo moeten we ook het menselijk gedrag slechts indijken en kanaliseren wanneer het schadelijk is voor de betrokkenen, voor anderen of voor de Natuur, of een combinatie daarvan. Zeker in het geval van de seksualiteit moeten we een nauwkeurig onderscheid maken tussen wat toegelaten is en wat wenselijk is. Wij kunnen immers onze wensen, die verschillen van persoon tot persoon, niet tot wetten verheffen waarmee we anderen onze wil opleggen. Het is de overheid die zal beslissen of er wettelijke maatregelen moeten getroffen worden; die zal daarbij met de grootste omzichtigheid tewerk gaan. Zij kan geen autocratische beslissingen nemen op onzekere gronden, maar het is evenmin aanvaardbaar dat zelfs een democratische meerderheid haar wil discriminerend zou opleggen aan een minderheid. Onze seksualiteit is een onvervreemdbaar mensenrecht van elke persoon en iedereen is vrij om die te beleven zoals hij of zij dat wil en kan. De overheid moet daarin enkel tussenkomen zoals in alle andere gevallen waarbij de rechten van individuen manifest onverenigbaar blijken zijn met die van anderen en tot ernstige onoplosbare conflicten leiden. Alleen in die gevallen kan de overheid een beperking van sommige vrijheden opleggen, die iedereen dan ook moet respecteren.

    Homoseksualiteit is geen goed voorbeeld van een dergelijk conflict: men kan niet aantonen dat homoseksualiteit als levenshouding of als seksuele activiteit op enigerlei wijze schadelijk zou zijn; zelfs in het extreme geval dat iedereen exclusief homoseksueel zou zijn, kan er vandaag nog steeds voortgeplant worden. Dat was vroeger niet zo, maar het aantal homoseksuelen is nooit zo aanzienlijk geweest dat het een bedreiging betekende voor het voortbestaan van de soort. Als dat het geval zou geweest zijn, zou het immers als kenmerk in de loop van de evolutie weg geselecteerd zijn.

    Pedofilie daarentegen lijkt wel degelijk een conflict in te houden. Mede door het inherente leeftijdsverschil gaat het om asymmetrische relaties, waarbij bewuste volwassenen seksueel omgaan met kinderen die zich in een kwetsbare fase van hun ontwikkeling bevinden en die niet zonder meer in staat kunnen geacht worden tot het maken van bewuste en vooral verantwoorde keuzes. Men heeft kunnen vaststellen dat pedofiele contacten op kinderen een traumatische invloed kunnen hebben met negatieve gevolgen tot op latere leeftijd. Er is ook meestal sprake van dwang, verleiding, misleiding, intimidatie en druk door de pedofiele persoon, elementen die weliswaar niet vreemd zijn aan andere relaties, maar die zeker in deze gevallen kunnen beschouwd worden als voldoende bezwarend om er een negatief oordeel over te vellen. De maatschappij zal dan ook maatregelen nemen om pedofiele praktijken af te keuren, te verbieden en te beteugelen. Zij mag zich echter niet bemoeien met het innerlijk leven van pedofiele personen en moet hun vrijheid op dezelfde manier respecteren en waarborgen als bij alle anderen. Het is enkel wanneer die personen een reëel en concreet gevaar betekenen voor de maatschappij dat men tegen hen kan optreden. Dat zal allicht betekenen dat de pedofiele persoon zich zal moeten onthouden van seksuele contacten en zijn specifieke seksualiteit op een andere manier zal moeten beleven.

    Dat onze seksualiteit genetisch gestructureerd is, hoeft geen betoog: we worden geboren met mannelijke of vrouwelijke eigenschappen, als man of vrouw. Maar louter fysiologisch is daarin al heel wat variatie mogelijk, zowel wat betreft de primaire als de secundaire geslachtskenmerken. De meer subtiele, mentale aspecten van de seksualiteit (en zegt men niet dat seks tussen onze oren zit?) zijn eveneens ten minste gedeeltelijk genetisch van aard, zoals blijkt uit onderzoek naar bijvoorbeeld homoseksualiteit. Er is dus al op genetische basis een zeer brede waaier van mogelijkheden voor seksuele identiteitsvorming, waarbij mannelijke en vrouwelijke kenmerken in alle mogelijke combinaties voorkomen; elke persoon is uniek en enkel door zeer oppervlakkig te veralgemenen kan men tot bepaalde zichtbare types komen, waarvan de traditionele hetero en de traditionele homo (m/v) er slechts twee zijn. Maar zoals elke hetero verschilt van elke andere, zijn er ook evidente verschillen tussen homoseksuelen.

    Het wordt nog complexer wanneer er andere factoren toegevoegd worden aan de genetische: de omgevingsfactoren, die bovendien veranderen naargelang plaats en tijd en zoals de genetische eveneens voor niemand dezelfde zijn, omdat iedereen een andere levensgeschiedenis heeft waarin al de persoonlijke ervaringen diep verweven zijn.

    Dat alles maakt dat men werkelijk alle mogelijke combinaties van factoren zal aantreffen, wat dan weer zorgt voor een quasi onbegrensde veelheid van gedragingen, om nog te zwijgen van emoties, op seksueel vlak.

    We kunnen dus niet anders dan concluderen dat de seksuele identiteit van een persoon uniek is en dat termen als hetero, homo, transgender, of fetisjist of sadomasochist slechts een zeer algemene aanduiding geven van iemands seksuele activiteiten en een nog vagere weergave zijn van iemands seksuele identiteit, in de mate dat we die zouden kunnen afzonderen van de specifieke algemene identiteit van die persoon. Onze seksualiteit heeft immers een zo sterke impact op onze levenshouding dat men zonder seksualiteit niet van een volledige persoonlijkheid kan spreken: de mens is een seksueel wezen.

    Deze opvatting staat haaks op onder meer de christelijke seksuele moraal, die nog steeds uitgaat van wat zij als de natuur van de seksualiteit beschouwt, namelijk haar functie bij de voortplanting. Men zou kunnen zeggen dat de christelijke seksuele moraal enkel daarover gaat: de bevruchting, en geen raad weet met alle andere aspecten van de seksualiteit, die dan weggemoffeld of verboden worden. De rijke complexiteit van elke persoonlijke identiteit wordt dan opgeofferd aan een radicale en onterechte reductie van de seksualiteit tot haar strikt biologisch procreatief aspect. De mens wordt op die manier herleid tot nog minder dan een dier en louter als een soort voortplantingsmachine beschouwd.

    Vandaar ons pleidooi om inzake seksualiteit het adagium van Terentius indachtig te zijn: Homo sum, humani nil alienum a me puto (Ik ben een mens en ik beschouw niets menselijks als mij vreemd). Een mens blijft een mens, wat ook zijn seksuele neigingen, voorkeuren of gedragingen zijn. Men moet niet proberen om daar iets aan te veranderen, want dat zal wellicht niet lukken, gezien de complexiteit van de oorzaken van de seksuele identiteit. En welke onbetwistbaar goede redenen zal men kunnen aanvoeren om zelfs maar te proberen iemand van gedacht te doen veranderen? Wat men natuurlijk wel moet doen, is het seksueel gedrag, zoals elk menselijk gedrag, maatschappelijk reguleren. En voor elke mens geldt de opdracht om zich te bezinnen over zijn identiteit en zijn gedrag, ook zijn seksueel gedrag en identiteit.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    20-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oost west, thuis best?

    Onlangs ontmoette ik enkele mensen die een vakantie hadden doorgebracht in Zuid-Afrika. Een van hen vermeldde de vreemde ervaring van de zon in die streken: bij ons komt die links van ons op (als je naar het zuiden kijkt) en gaat rechts van ons onder. In Zuid-Afrika is dat blijkbaar net andersom.

    Ik moest er even bij nadenken, en dat is vreemd. Moet ik 69 jaar oud worden voor ik dat te weten kom? Je zou toch kunnen vermoeden dat dit opvallende feit in het hele zuidelijke halfrond ooit al eens iemand voldoende zou opgevallen zijn om het ergens te vermelden, maar nee hoor. Ik las het bijvoorbeeld nergens in een handboek of bij een of andere ontdekkingsreiziger.

    Misschien vind jij het vanzelfsprekend dat de zon zich ginds anders beweegt aan de hemel, maar ik blijkbaar niet. De aarde is een bol en draait in één richting, van west naar oost; van boven de Noordpool gezien draait de aarde in tegenwijzerzin of tegen de wijzers van de klok in. Dat is zo voor iedereen op aarde, zou je dan denken. Maar als je op aarde naar het zuiden kijkt, dan kijk je naar de evenaar, en als je in het noordelijk halfrond naar het zuiden kijkt, is het oosten aan je linkerkant en het westen aan je rechterkant. In het zuidelijk halfrond is dat net andersom. Twee personen die in elk halfrond naar het zuiden kijken, kijken elkaar aan, als het ware, en dus zien ze elkaars wereld in spiegelbeeld. De zon komt overal op in het oosten en gaat overal onder in het westen, maar de plaats waar we ons bevinden op aarde bepaalt waar het oosten en het westen zich bevinden voor ons.

    Dat moet toch ooit iemand opgevallen zijn die zich naar het andere halfrond verplaatste en de evenaar overstak? En dan moet men daar toch over nagedacht hebben: waarom is dat zo? Want men dacht dat de zon om de aarde draaide, en als ze in het zuidelijk halfrond in de andere richting lijkt te draaien, van recht naar links, dan moet dat toch te denken gegeven hebben? De zon kan immers niet in twee richtingen om de aarde draaien.

    Onze plaats op aarde tegenover de evenaar bepaalt ook de baan die de zon beschrijft. Op de evenaar komt de zon op in het oosten en stijgt steil naar boven, tot ze op de middag pal boven ons hoofd staat; daarna daalt ze even steil naar beneden. Dat verschijnsel verplaatst zich noord- en zuidwaarts van de evenaar in de loop van het jaar. Halverwege tussen de evenaar en de pool beweegt de zon zich minder steil naar omhoog en omlaag en komt nooit zo hoog als op de evenaar.

    De schijnbare beweging van de zon is ook verschillend in de zomer en de winter: ze is zelfs de oorzaak van zomer en winter. Door de schuine stand van de as van de aarde worden de dagen korter en langer omdat de zon korter en langer boven de horizon uitkomt. Als ze kortere tijd zichtbaar is, bijvoorbeeld slechts acht uur hier bij ons op 21 december, komt ze ook meer naar het zuiden op en gaat ze meer naar het zuiden onder. Aan de polen komt ze in putteke winter zelfs niet eens op.

    Het zijn allemaal verschijnselen waar we niet bij stilstaan, maar die ons leven toch grondig beïnvloeden: de tijd van het jaar, de seizoenen, de lengte van dag en nacht, de hoogte van de middagzon, de veranderende plaats waar de zon opkomt en ondergaat in de loop van het jaar. Vroegere beschavingen besteedden daar meer aandacht aan. Bij heel wat primitieve volkeren probeerde men cruciale momenten van het jaar vast te leggen met kunstmatige middelen: de zomer- en winterzonnewende op 21 juni en 21 december, wanneer de zon haar hoogste en laagste stand bereikt en de dagen het langst en het kortst zijn, respectievelijk; de lente- en herfstnachtevening op 21 maart en 21 september, wanneer dag en nacht even lang zijn. Als men dan op de middag de stand van de zon vastlegt tegenover een vast punt op aarde, weet men wanneer dat moment van het jaar gekomen is. Dat kan heel eenvoudig met twee stokken, pilaren of zuilen van verschillende lengte op de zon te mikken, zoals je met een geweer doet. Stonehenge is daarvan een voorbeeld, evenals verscheidene antieke tempels, waar men een venster zo plaatste dat een zonnestraal die erdoor viel op die bepaalde dag op een gemarkeerde plek kwam. Dat waren hoogdagen, en dat merken we nog altijd: Kerstmis is de winterzonnewende, Pasen de lente-evening. De langste dag vieren we ook, maar de herfstnachtevening is bij ons wat minder in evidentie. In het Boeddhisme en in de theosofie is het wel een belangrijk moment: de dagen beginnen te korten, in de natuur sterft alles af. Bij ons gedenken we dat pas op 1 en 2 november.

    In onze moderne wereld houden we steeds minder rekening met de natuur: we willen gewoon doorgaan met onze dagelijkse bezigheden. Als het vroeg donker wordt en laat klaar steken we gewoon het licht aan, als het koud is de verwarming. Eten hebben we altijd in overvloed, ook in de winter. Regen, hagel of sneeuw kan ons niet deren. We werken en slapen even lang op de kortste dag als op de langste. Voor de primitieve volkeren bepaalde de natuur alles, omdat ze nauwelijks middelen hadden om zich ertegen te verzetten. Dat zijn de twee uitersten: de moderne mens die totaal onafhankelijk is van de wisselingen in de natuur en de primitieve mens die er totaal aan onderworpen is. Zoals gewoonlijk lijkt het wenselijk die uitersten te vermijden, en als moderne mensen toch wat meer rekening te houden met de natuurelementen. Een goed begin zou zijn dat we ons al wat meer bewust zouden worden van die natuur, en beseffen dat we er onlosmakelijk deel van uitmaken. Het zou immers verwonderlijk zijn indien wij geen enkele invloed zouden ondergaan van die astronomische bewegingen, of die invloeden helemaal zouden kunnen neutraliseren. Ons lot is met de aarde en het universum verbonden, wij zijn de aarde en het universum zoals al het andere op aarde, wij zijn allemaal een vorm die het universum aanneemt gedurende korte tijd en dan weer afbreekt om nieuwe vormen aan te nemen. Zo is het altijd al gegaan en zo zal het blijven gaan. Wij kunnen niet veel meer dan proberen de korte tijd die we hebben zo goed mogelijk te gebruiken. We doen dat niet slecht, in het algemeen gesproken, met zijn zeven miljard mensjes, maar er is duidelijk nog veel ruimte voor verbetering.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    07-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Het voordeel van de twijfel, Tim De Mey.

    Tim De Mey, Het voordeel van de twijfel, Rotterdam: Lemniscaat 2014, 255 blz., € 29,95 (hardcover, groot formaat).

    Eerst even een mogelijk misverstand uit de weg ruimen: dit boek heeft niets te maken met een gelijknamige televisiereeks die nu (begin 2015) loopt op Canvas, het tweede net van de VRT, noch met het gelijknamige boek dat bij die reeks hoort. Dus: caveat emptor.

    Wat is het dan wel?

    Dat is een vraag die ik me de hele tijd gesteld heb onder het lezen. Uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen dat het een studentencursus is, of collegenotities, of een handboek bij een lessenreeks aan een universiteit of hogeschool. Maar zo ziet het er echt niet uit: het is een zeer luxueuze uitgave, hardcover, op dik, glanzend papier, met een lay-out als van een mode- of kunstboek, met talrijke afbeeldingen in z/w, met teksten in de marge en in gekleurde kaders, met uitstapjes naar de film en de literatuur enzovoort.

    Al dat fraais, noch de bij momenten speelse schrijftrant kan evenwel verhullen dat het hier nog altijd gaat om een academische behandeling van het scepticisme als filosofische houding en van de geschiedenis van dat scepticisme. De vraag is dan: is het in zijn genre, als handboek voor het hoger onderwijs, een geslaagd boek? Ik meen van wel. Ik kan me voorstellen dat jongelui een aanpak zoals hier aangeboden wordt wel zullen smaken. De auteur heeft duidelijk heel hard geprobeerd om wat in feite een vrij ingewikkelde, taaie en met momenten ook saaie filosofische discipline is, op een aantrekkelijke, boeiende manier te presenteren. Of de studenten aan de hand van deze presentatie zullen doordringen tot de kern van de zaak zal dan afhangen van hun eigen ijver en intellectuele mogelijkheden.

    De auteur houdt duidelijk van voorbeelden en gedachte-experimenten, dat blijkt ook uit zijn eigen bibliografie. Dat is een aloude didactische traditie, en ik neem aan dat ze ook werkt in de praktijk, ik bedoel bij het lesgeven: zo houd je tenminste de aandacht gaande en de studenten wakker. In een boek werkt dat minder goed, meen ik. Dan krijgt wat mondeling een speelse excursus is en enkel bedoeld om iets anders duidelijk te maken, door het neerschrijven en uitwerken een gewicht dat het niet verdient. Elke vergelijking gaat immers mank, en die mankementen springen van het blad bij het lezen en verhinderen net de gedachtesprong die ze beogen. Een uitgewerkte filosofische tekst is iets anders dan een reeks anekdotes en gedachte-experimenten; dat is meer iets voor Zenmeesters, me dunkt. Bij het zoveelste vergezochte gedachte-experiment ging althans deze lezer steigeren: als een veronderstelling te idioot is om waar te zijn, zijn allicht ook de conclusies daaruit te idioot om waar te zijn. Het scepticisme heeft een rijke geschiedenis van dergelijke extreme voorbeelden en onrealistische veronderstellingen, en de verleiding is natuurlijk groot om daarmee te gaan spelen als docent, maar filosofie is een ernstige zaak, en geen intellectueel spel. Wanneer men zich (en de werkelijkheid) al te zeer verliest in ijle gedachte-experimenten, creëert men bij de meer bedachtzame of minder verduldige lezer een spontane reactie van afkeer tegenover zoveel ijdele spielerei. Het is niet ondenkbaar dat de filosofie precies daaraan haar slechte naam heeft te wijten.

    Het is echter een moeilijke keuze voor een auteur. De bladzijden waar de voorbeelden, excursussen en gedachte-experimenten ontbreken, zijn net zo taai en saai als alle andere filosofiehandboeken. Er zijn talloze verwijzingen naar bekende en minder bekende filosofen, maar steeds uiterst summier, wat wel eens leidt tot een nauwelijks verteerbare opeenstapeling van namen en begrippen, meer dan de lezer in zijn parate kennis kan opslaan of langer kan onthouden dan tot het omdraaien van de bladzijde. In die zin is het boek ook een naslagwerk en bron voor verdere studie.

    Een uitstekend vertrekpunt daarvoor is de substantiële verzameling van twaalf primaire teksten in het tweede deel van het boek, vanaf blz. 153. Dan blijkt nog maar eens dat Husserls zu den Sachen selbst in de filosofie nog steeds de beste methode is: men kan beter één bladzijde van een belangrijke filosoof lezen dan een heel boek over die bladzijde van een niet zo belangrijke filosoof. De afbeelding op blz. 72 is daarvan een sprekende symbolische illustratie: een bladvullende afbeelding van een antieke buste van Plato, met op de sokkel zijn naam in forse Griekse hoofdletters. En daarnaast, in een minuscule corpsgrootte: Plato.

    De eindconclusie is gemengd, zoals past bij het onderwerp: dit is ongetwijfeld een geslaagd handboek bij wat vermoedelijk boeiende colleges zullen geweest zijn over een belangrijke maar vrij ingewikkelde filosofische discipline en haar geschiedenis; door de luxueuze vormgeving is het echter een onbehoorlijk grote hap uit een studentenbudget. Als zelfstandig filosofisch werk vertoont het dan weer talrijke sporen van zijn oorspronkelijke functie als handboek bij colleges. Men zal in de bibliografie van dit boek moeiteloos een aantal andere goede inleidingen vinden tot het scepticisme. De keuze is dan aan de lezer.


    Categorie:wetenschap
    Tags:filosofie
    29-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2015: Toby
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Toby

     

    Dichten doe je niet pro forma

    Om woorden te mennen

    En met versvoeten te spelen

    Om binnen en buiten te rijmen

    Regels op elkaar af te stemmen

    En korte en lange syllaben te tellen

    Dat is allemaal net en fraai

    Maar al bij al verschrikkelijk saai

    Als je voor en na

    Niets hebt te vertellen

     

    Ik houd van mijn hond

    Is wat ik vandaag wou zeggen

    Het kan veel poëtischer dan dat

    Maar dat verandert niets aan het feit

    dat

     

    Ik houd van mijn hond

     

    Toby

     

    Karel

    Gedichtendag 2015


    Categorie:poëzie
    25-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Buridans ezel?

    Buridans ezel?

    Wanneer men in naam van de filosofie een of ander gedachte-experiment voorstelt, houd ik altijd mijn hart vast. Wat moeten de mensen niet denken over filosofen die zich met dergelijke dwaasheden bezighouden?

    Neem nu de ezel van Buridan. Die bevond zich op precies dezelfde afstand van twee hooischelven, of van een portie hooi en een emmer water, en kon dus geen keuze maken, en kwam om van honger, of van honger en dorst in het tweede geval. Tja…

    Bovendien blijkt dat Jean Buridan, die leefde tot ongeveer 1358, helemaal niet over een ezel heeft geschreven, noch over een dergelijk gedachte-experiment. Hij hield wel voor dat men altijd moet kiezen voor de beste van twee oplossingen, of de minst slechte. En wanneer de twee volledig evenwaardig zijn, is er geen rationele keuze mogelijk, omat er geen argumenten zijn voor de ene mogelijkheid of de andere.

    De dwaasheid van simplistische filosofen is hierin gelegen, dat zij een dergelijk gedachte-experiment voorstellen als een concreet geval, terwijl het niet meer is dan de illustratie van een specifieke en beperkte logische redenering. Het gaat om de vraag waarop men zijn voorkeuren moet baseren, wat de grond is voor onze besluitvorming. Het antwoord is: de rede of ratio, het rationeel redeneren, dus ons verstand gebruiken. Wanneer we echter rationeel onmogelijk kunnen uitmaken wat de beste oplossing of keuze is, is de conclusie helemaal niet, zoals (sommige) filosofen beweren, dat men geen keuze kan maken en dus gevangen zit in een dodelijk dilemma, zoals onze ezel, maar wel dat beide mogelijkheden inderdaad evenwaardig zijn en dat het dus niet uitmaakt voor welke oplossing we kiezen: ze zijn allebei even rationeel en mogen dus allebei gekozen worden. Dat is precies wat ezels en mensen ook doen in dat geval.

    We moeten dus paradoxen en andere hulpmiddelen van de filosofie met een stevige korrel grof zout nemen. Dat er geen rationele, dus redelijke keuze zou zijn tussen twee evenwaardige mogelijkheden is manifest onjuist. Het is precies door rationeel verder te denken dat we tot de conclusie komen dat we helemaal niet moeten aarzelen om te kiezen wanneer we ervan overtuigd zijn dat er geen noemenswaardig verschil is tussen twee alternatieven, wat overigens veeleer zelden zal voorkomen in de praktijk. Wij kunnen ons in dergelijke gevallen zelfs gerust laten leiden door onze persoonlijke voorkeur, of kruis of munt spelen. Veeleer dan ons te verlammen, maakt een dergelijke situatie de keuze juist gemakkelijk: het kan immers niet verkeerd gaan.

    Spinoza heeft het over Buridans spreekwoordelijke of eponieme ezel zowel in zijn eerste gepubliceerde werk, een commentaar bij Descartes, als in zijn hoofdwerk, de Ethica (E2p49s). Daar maakt hij zich min of meer vrolijk over de veronderstelling van sommige filosofen dat men tussen twee evenwaardige dingen niet kan kiezen, en men dus daarover voor altijd onbeslist moet blijven, en omkomen zoals de ezel van Buridan. Spinoza zegt: ze doen maar; maar iemand die zo redeneert, is veeleer zelf een ezel dan een mens. Natuurlijk zijn er dergelijke mensen die hun verstand niet gebruiken, zoals zelfmoordenaars, zwakzinnigen, kinderen, krankzinnigen enzovoort.

    Wie blijft steken in een al te letterlijke interpretatie van de situatie van de ezel van Buridan, denkt niet zoals een mens die goed bij zijn verstand is, en is dus zeker geen filosoof, maar een ezel. Als we over filosofie niet meer weten dan dergelijke anekdoten en gedachte-experimenten, zijn we niet veel beter dan onze simpele langoor.


    Categorie:spreekwoorden
    Tags:filosofie
    08-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza over de Islam

    Spinoza over de Islam

    De ervaring lijkt ons te leren dat het goed is voor de vrede en de eendracht dat men alle macht sterk concentreert. Er is geen enkel imperium dat zonder enige grondige omwenteling zolang heeft standgehouden als het Ottomaanse Rijk; in tegenstelling daarmee waren er geen die zo kortstondig waren of die zo door burgertwisten geteisterd werden als de volksdemocratieën. Maar als vrede neerkomt op slavernij, barbarij en verwoesting, dan is er niets erger voor de mens dan de vrede.

    Spinoza, Staatkundige Verhandeling, hoofdstuk 6, § 4.

     

    Men heeft zich sterk ingespannen om de godsdienst, of die nu waar was of niet, aantrekkelijk te maken, zodat iedereen die zou beschouwen als indrukwekkender dan om het even wat anders en men die godsdienst overijverig zou onderhouden met de grootst mogelijke getrouwheid. De Moslims hebben dat heel doeltreffend georganiseerd. Zij geloven namelijk dat het boosaardig is om zelfs over de godsdienst te discussiëren en vullen de hoofden van alle individuen met zoveel vooroordelen dat ze geen plaats laten voor gezond redeneren, laat staan voor twijfel.

    Misschien is dat wel het grootste geheim van een alleenheerschappij, en van essentieel belang daarvoor, namelijk de mensen in een bedrieglijke illusie aan zich te onderwerpen, en de angst die hen bevangt te verbergen onder de mooie naam van de godsdienst, zodat ze zullen vechten voor hun eigen slavernij alsof ze streden voor hun bevrijding, en niet van oordeel zijn dat het een vernedering is, maar wel de allerhoogste heerlijkheid wanneer zij hun eigen bloed vergieten en hun leven opofferen voor de glorie van een enkele persoon. Maar in een vrije samenleving is het niet mogelijk zoiets met succes te verzinnen of te betrachten. Het is immers helemaal in tegenstrijd met de gemeenschappelijke vrijheid om de vrije mening van een individu te binden met allerlei kluisters van vooroordelen en dwingelandij. Opstanden omwille van zogenaamd religieuze motieven kunnen ongetwijfeld enkel ontstaan omdat men wetten instelt over godsdienstige leerstellige zaken en omdat men geloofsovertuigingen onderwerpt aan vervolging en veroordeling alsof het misdaden waren, en men de personen die deze verboden overtuigingen huldigen vermoordt, niet omwille van het algemeen belang, maar vanuit de haat en de wreedheid van hun tegenstanders. Maar als de wetten van de staat ‘enkel misdaden verbieden en woorden vrij laten’ (Tacitus), dan kan een dergelijke afwijking zich niet als wettelijk uitroepen, en kunnen intellectuele disputen niet als staatsgevaarlijk beschouwd worden.

    Spinoza, Theologisch-Staatkundige Verhandeling, Voorwoord, § 6-7

     

    [Mijn tegenstander] zegt, dat ‘er mij geen enkel argument overblijft om te bewijzen dat Mohammed geen ware profeet was.’ Hij probeert dat af te leiden uit mijn verklaringen, terwijl echter daaruit klaar en duidelijk volgt dat hij een bedrieger was, aangezien hij de vrijheid die de ware godsdienst, geopenbaard door het natuurlijk licht en dat van de profeten, toestaat, en waarvan ik heb aangetoond dat ze geheel en al moet toegestaan worden, helemaal ontneemt; en zelfs mocht dit niet het geval zijn, dan vraag ik je: ben ik er soms toe gehouden om aan te tonen dat een of andere profeet vals is? Profeten moesten net aantonen dat zij waarachtig waren. En als hij daartegen aanvoert dat ook Mohammed de goddelijke wet verkondigde, en duidelijke tekenen heeft getoond van zijn zending, zoals de andere profeten hebben gedaan, dan is er voorwaar geen enkele reden meer waarom hij zou ontkennen dat ook hij een ware profeet was.

    Spinoza, Brief 43 over Van Velthuysen.

    Vertalingen © 2015 Karel D’huyvetters

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    05-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Piet Spigt (1919-1990), Nederlands humanist en vrijdenker (recensie)

    Bert Gasenbeek (redactie), Piet Spigt. Humanist onder de vrijdenkers en vrijdenker onder de humanisten, Humanistisch Erfgoed deel 18, Humanistisch Historisch Centrum, Papieren Tijger, 2014, 261 blz., foto’s. € 25 (paperback).

    Deze verzorgde uitgave is een eerbetoon aan Piet Spigt (1919-1990), een van de markante figuren uit de geschiedenis van het Nederlandse vrijzinnige humanisme in de twintigste eeuw.

    De eerste bijdrage brengt een evenwichtig, geslaagd portret van Piet Spigt, wat hem voor de lezer die niet vertrouwd is met de Nederlandse situatie aardig tot leven brengt. Vervolgens wordt dit portret aangevuld en geïllustreerd door talrijke uittreksels uit de vele geschriften van Spigt, geordend onder de titels Vrijdenken, Humanisme, en Multatuli. We leren er Spigt kennen als een zeer belezen autodidact en een gedreven vrijdenker, die zich bovendien na zijn dagtaak bij een grootbank onvermoeibaar inzette voor de georganiseerde vrijzinnigheid in Nederland, zowel in het verenigingsleven als in geschrifte.

    De afdeling Vrijdenken wordt afgesloten door een onopvallende, typische gelegenheidsbijdrage van Floris van den Berg. De afdeling Humanisme heeft als afsluiters enerzijds een onvoldragen bijdrage van Alfons Nederkoorn die bovendien stilistisch en taalkundig scherp contrasteert met de veelgeroemde schrijverskwaliteiten van Piet Spigt zelf; anderzijds een vlotte, warme en persoonlijke getuigenis van Rob Tielman.

    Atheïsten staan steeds voor een keuze: ofwel beleven ze hun overtuiging individueel, ofwel zoeken ze contact met anderen en engageren ze zich in de georganiseerde vrijzinnigheid, om zo een invloed te hebben op het maatschappelijk bestel. Piet Spigt heeft van meet af aan de beide opties gecombineerd. Hij heeft zijn leven lang gestudeerd zoals alleen een autodidact dat kan: fervent, extensief, verslindend, selectief, uitzwermend, en heeft zich zo ontwikkeld tot een zelfstandig denker en een overtuigd atheïstisch humanist. Maar hij heeft ook zijn hele leven gefunctioneerd binnen de humanistische organisaties, als lid en bestuurslid van verenigingen, als schrijvend medewerker aan tijdschriften, als opsteller van nota’s en rapporten, als spreker op bijeenkomsten, als deelnemer aan vergaderingen van commissies en werkgroepen allerhande enzovoort. Hij was een kamergeleerde, maar tevens een onverbeterlijke vergaderaar; een zorgzaam gedocumenteerd publicist en een geboren feestredenaar; een huisvader en een man die onvermijdelijk zelden thuis was.

    Wij krijgen slechts enkele aanduidingen in deze bundel van het karakter en het persoonlijk leven van Piet Spigt, maar de schrale aanwijzingen laten ons toe te vermoeden dat achter de flamboyant geklede publieke figuur een tragische figuur schuilging, die niet zelden de strijd met zijn demonen aanbond, en vaak die strijd verloor. Tragisch is voor Spigt een sleutelwoord in zijn filosofie en zijn levenshouding: het is de houding van de mens die vaststelt dat het leven hem niet altijd welgezind is en dat de mens niet in staat is om zijn drang naar idealen en zijn streven naar volmaaktheid tot een goed einde te brengen, maar die dat besef van intrinsieke onvolmaaktheid niet ziet als een reden tot defaitisme en pessimisme, maar als een uitdaging om van een misschien uitzichtloze situatie toch het beste te maken.

    Voor de Vlaamse lezer biedt dit boek een interessante en boeiende inkijk in de geschiedenis van de georganiseerde vrijzinnigheid in Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat wij in Vlaanderen toen ruimschoots achterop liepen, niet alleen in het vrijzinnig verenigingsleven, maar vooral ook in de maatschappelijke en politieke impact van de openlijke vrijzinnigheid. Zelfs vandaag nog blijkt de bijna integraal onkerkelijke Vlaamse bevolking te aarzelen om zich uitgesproken tot de vrijzinnigheid te bekennen die ze de facto aankleeft, zowel op individueel vlak als in het verenigingsleven, en dat ondanks de wettelijke erkenning en ruime subsidies die de vrijzinnigheid en haar organisaties gekregen hebben. Wat volgens dit boek in Nederland vanzelfsprekend lijkt, namelijk een normaal privaat en publiek leven als atheïst, van de wieg tot het graf, lijkt tot op vandaag in Vlaanderen veeleer de hoge uitzondering. Ook in die context stemt dit boek tot nadenken.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    04-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.besparen op cultuur?

    De laatste tijd discussieert men in Vlaanderen fel over de plannen van de regeringen (zowel de federale als de Vlaamse) om ernstig te besparen op allerlei uitgaven die beschouwd worden als minder essentieel, laat ons maar zeggen: cultuur, bijvoorbeeld en in mindere mate ook de sociale zekerheid. Er moet meer aandacht, en ook meer geld, gaan naar wat dan wel als essentieel gezien wordt, bijvoorbeeld ondernemen en tewerkstelling. Dat komt niet goed aan bij mensen die niet rechtstreeks betrokken zijn in de economie in de strikte betekenis van het woord: de productie van goederen.

    Ik vroeg me af hoe het in België gesteld is met de verdeling van de tewerkstelling in de drie traditionele sectoren: de primaire (landbouw, veeteelt, bosbouw, visserij), de secundaire (de bewerkende en verwerkende nijverheid) en de tertiaire (diensten, vervoer en financiële verrichtingen). In 1846 was dat respectievelijk 50,9 - 36,3 – 12,2. Honderd jaar later, in 1947 was dat 12,5 – 48,6 – 38,6; een enorme verschuiving. In 2000 was dat nog meer spectaculair: 1,8 – 26,3 – 71,9. In 2009 werd dat enkel bevestigd: 1,8 – 23,4 – 74,9. Ik neem aan dat de cijfers voor 2014 die trend volgen: er zijn nog nauwelijks mensen tewerkgesteld in de landbouw en zo, niemand meer in de koolmijnen; slechts één op vier in de verwerkende industrie, zoals de autoassemblage, de olieraffinaderij en zo. De overgrote meerderheid van de arbeidende bevolking werkt in de dienstensector.

    Dat is een vlag die een grote en verscheiden lading dekt. Men deelt die soms in in commerciële en niet-commerciële diensten, en die laatste noemt men dan de quartaire sector: de openbare diensten en de door de overheid gesubsidieerde diensten.

    3.683.737

    3.669.497

    3.722.319

    3.748.674

    3.735.248

    15.195

    15.050

    16.631

    16.868

    16.653

    800.683

    767.236

    763.205

    765.004

    752.138

    1.467.536

    1.459.349

    1.487.686

    1.505.195

    1.503.118

    1.400.323

    1.427.862

    1.454.797

    1.461.607

    1.463.339

     

    In de bovenstaande tabel zie je de verdeling van de tewerkgestelden over de vier sectoren (verticaal) voor de jaren 2008 tot 2012 (horizontaal). Dat zijn merkwaardige cijfers, vind ik. Wij zijn nog nauwelijks bezig met het produceren van grondstoffen en goederen, en voor het overgrote deel met dienstverlening allerhande. Voor die diensten betalen we elkaar, of ze worden door de overheid betaald, dat wil zeggen door ons, via de belastingen op ons werk.

    Ik ben geen economist, ik ken daar zo goed als niets van. Maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er bij die dienstverlening toch een goed deel activiteiten zijn die niet echt productief zijn. Neem nu defensie, het leger: dat is een zuivere kostprijs in het budget, en daar staat heel weinig tegenover dat men als winst zou kunnen beschouwen in het BNP. Idem voor de ongeveer 50.000 personen die tewerkgesteld zijn in de kunsten, het amusement en de recreatie. Het voordeel dat wij daarvan hebben is niet uit te drukken in geld, maar in economisch vagere termen als welzijn, cultuur, beschaving. Voor het onderwijs (387.000 personen) is dat duidelijker: goed gevormde en hoog opgeleide personen zijn in staat winstgevende beroepen uit te oefenen.

    Als men dus wil of moet besparen, zal men dat bij voorkeur doen in niet-winstgevende sectoren. Het leger is een gemakkelijk doelwit. We kunnen het desnoods ook zonder, of met een minimale bezetting, in samenwerking met bondgenoten. Maar dan? Er zijn meer dan een half miljoen mensen tewerkgesteld in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening. Als men moet kiezen tussen die sector en de kunsten, het amusement en de recreatie, dan lijkt het nogal voor de hand te liggen dat men een grotere inlevering zal vragen van deze laatste groep dan van de eerste. Dat is een kwestie van prioriteiten. Niemand zal beweren dat cultuur niet noodzakelijk is, maar gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening zijn dat misschien toch iets meer nadrukkelijk. Een maatschappij zonder culturele instellingen is ondenkbaar, maar dat is ook niet de bedoeling van deze regeringen: iedereen moet besparen, maar sommigen net iets meer, niet veel, dan anderen.

    De keuzes die men daarbij maakt, moeten maatschappelijk gedragen zijn. Cultuur, zeker de zogenaamd hogere cultuur, zoals opera, ballet, ernstige muziek, musea etc. is vrij elitair, hoe men het ook draait of keert: de participatiegraad is er vrij laag en bovendien grotendeels beperkt tot mensen die het zich rustig kunnen permitteren om ervoor te betalen. En dus schroeft men de (royale) subsidies aan die instellingen enigszins terug, zodat ze gedwongen worden hun aanbod te beperken, of de kostprijs voor de gebruikers te verhogen. Beide opties lijken verdedigbaar.

    Ik neem de opera als voorbeeld. Ik houd van opera, ik ben ermee opgevoed vanaf mijn prille jeugd, via de radio. Later heb ik enkele keren kunnen profiteren van de sponsoring van enkele grote bedrijven die me uitnodigden om gratis een optreden bij te wonen. Ik beken: ik heb zelden of nooit betaald voor een bezoek aan de opera, en ik denk dat ik niet de enige ben die in dat geval is. Ik heb genoten van die zeldzame keren dat ik een opera live kon bijwonen, maar voor mij hoeft het niet echt. Ik kan genieten van de muziek alleen, op cd, of van video op dvd of via de televisie. Ik heb dus mijn twijfels over de noodzaak van een operahuis, of zelfs verscheidene operahuizen in Vlaanderen alleen al. Ik vind de muziek van Wagner geniaal, maar voor mij hoeft men de Ring niet elk jaar op te voeren in Vlaanderen, tenzij dat met beperkte middelen kan, wat blijkbaar niet het geval is, als we mogen voortgaan op de aberrante kost van recente producties. Kijk, zelfs als Wagner geniaal is, is dat nog een relatief begrip. Zijn muziek is niet de enige geniale, en naast muziek zijn er nog andere geniale dingen, zoals literatuur, wetenschap, beeldende kunsten enzovoort. Ik kan Wagner eigenlijk missen, als dat moet, maar dat moet gelukkig niet, want ik kan hem vrijwel gratis zien, in uitstekende omstandigheden, zonder dat hij hier bij ons regelmatig moet opgevoerd worden; ik kan hem op elk ogenblik bekijken en beluisteren, ingeblikt, jawel, maar dat is geen laatdunkende term: ik geniet echt van opera op het (niet zo) kleine scherm; er zijn zelfs rechtstreekse uitzendingen op groot scherm in filmzalen. Als men dus de Munt enkele miljoenen ontfutselt, dan bloedt mijn hart niet, en ik neem aan dat het aantal mensen die het verschil zullen merken klein, zeer klein is. Als men daarentegen gaat snoeien in de verzorging van zieken, personen met een beperking of hulpbehoevende bejaarden, dan is de reactie terecht veel groter en overtuigender. Dat maakt van mij nog geen cultuurbarbaar, meen ik. Als iedereen die nog nooit iets van Wagner gehoord heeft een cultuurbarbaar is, dan vrees ik dat de zogezegd niet-barbaren een heel klein groepje zijn.

    Cultuur is best mogelijk zonder de extreme budgetten die men er vaak aan spendeert. Ik weet het wel: aan kijksporten besteden we veel meer geld, en het salaris van een topvoetballer is een veelvoud van wat zelfs een operaster verdient. Maar dat is een andere kwestie, die te maken heeft met massa-evenementen, reclame en media. Cultuur speelt zich vaak af binnen veel kleinere afmetingen, bijvoorbeeld de huiskamer, met een goed boek, of een kamerconcert in een of andere geschikte zaal. Dat kan met zeer beperkte middelen, en dat is de cultuur waar ik van houd. Voor mij geen wereldsterren in cultuurtempels, geen rockconcerten met 80.000 anderen op een wei in Werchter.

    Ik zal dus doorgaan met mijn gratis ‘blog’, mijn bescheiden niet-gesubsidieerde bijdrage aan de cultuur met kleine c. Ik zal niets merken van de besparingen. En ik wens een aantal mensen uit de culturele wereld die nu zo op hun achterste poten gaan staan omdat ze minder kunnen uitgeven of zelfs minder verdienen iets van die bescheidenheid toe. Er zijn ongetwijfeld veel grote kunstenaars, en veel geniale persoonlijkheden, maar het zijn niet altijd de grootste die het meest aandacht krijgen. Al iets van Spinoza gelezen?

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gelukkig 2015!

    De langste nacht is weer voorbij

    Elke nieuwe dag brengt meer licht

    Straks zal de zon ons weer omarmen.

    Die zekerheden koesteren wij

    Terwijl we weten dat het duister

    Ook over de harten van de mensen ligt

    En het licht daar moeizaam daagt

    Moge het nieuwe jaar vervulling brengen

    Van onze moedige hoop en stoutste dromen.


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    30-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Imagine...

    Imagine

    Stel je eens voor: de huidige paus gaat door met straffe uitspraken en begint de kerk echt te hervormen. Gedaan met doofpotoperaties voor seksueel misbruik door priesters en religieuzen: wie betrapt wordt, gaat er meteen uit en wordt aan het gerecht uitgeleverd. Homoseksuele relaties worden erkend zoals het huwelijk.

    Stel je voor… Enkele volgende stappen?

    Het verplichte celibaat wordt afgeschaft. Priesters mogen huwen, en gehuwden mogen priester worden. Vrouwen worden erkend als volledig gelijkwaardig met mannen en kunnen dus alle functies binnen de kerk op zich nemen, ook die van paus.

    Het huwelijk is niet onverbreekbaar: wanneer mensen beseffen dat hun relatie onhoudbaar is, mogen zij er een einde aan maken op een redelijke, wettelijke manier.

    De hel bestaat niet: het is onvoorstelbaar dat God, of de Kerk, iemand voor eeuwig zou veroordelen tot onuitstaanbare folteringen.

    De hemel bestaat niet. Er is geen enkel argument dat het geloof in een hiernamaals rechtvaardigt. In het beste geval moeten we zeggen dat we over een leven na de dood niets kunnen zeggen. Het bestaan ervan heeft geen enkel theologisch of ethisch belang. Er is dus ook geen vagevuur. Mensen worden niet in het hiernamaals bestraft of beloond. Het leven hier op aarde is het enige waar het om gaat, hier en nu leven we en dragen we de gevolgen van wat we doen. Er is geen zonde, geen biecht en geen vergeving van zonden.

    God is een benaming voor het Universum. Er is geen transcendente persoon die ingrijpt in de wereld, die liefheeft of straft en vergeeft. Hij heeft geen Zoon. Er is geen Heilige Geest.

    Er zijn geen engelen, duivels of andere geesten. Geen heiligen of zaligen.

    Mirakels zijn onmogelijk, en hebben dus ook vroeger nooit plaatsgevonden.

    Gebeden zijn niet efficiënt: zij hebben geen invloed op de gebeurtenissen, hoogstens op het gemoed van de biddende persoon.

    De mens is het resultaat van een biologische evolutie en is niet geschapen zoals hij nu is. Er is geen aards paradijs geweest, geen zondeval, geen erfzonde.

    Jezus van Nazareth is een legendarische en literaire figuur, mogelijks vaag gebaseerd op bestaande personen. Hij is geen mens-geworden God of Zoon van God, die moest sterven voor onze zonden. Er is niemand verrezen, verschenen of ten hemel opgestegen. De apostelen, Paulus, Maria en Jozef, Maria Magdalena enzovoort zijn allemaal verzonnen figuren. Het Nieuwe Testament is een verzameling van teksten van verscheidene auteurs, ontstaan op grond van mondelinge overlevering rond het begin van onze jaartelling, waarin talloze legenden en tradities verwerkt zijn. Ze hebben geen goddelijk gezag, en moeten gelezen worden als verhalen met stichtende inslag.

    De kerk is een strikt religieuze instelling, zonder wereldlijke macht. Ze is volledig gescheiden van de staat. Ze valt volledig onder de wetten van andere verenigingen van mensen en geniet geen enkele voorkeursbehandeling en krijgt geen staatssteun. De gelovigen betalen voor de werking van hun kerk.

    Enkel de burgerlijke instellingen kunnen zich uitspreken over goed en kwaad.

    Alle bezittingen die de kerk in de loop der eeuwen verworven heeft, worden aan de gemeenschap teruggegeven.

    Imagine… no religion!

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    29-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zomer met Montaigne (recensie)

    Antoine Compagnon, Een zomer met Montaigne, Amsterdam: Athenaeum – Pollak & Van Gennep, 2014, 132 blz., pocket, € 15. Vertaling: Hans van Pinxteren.

    In een lange reeks korte causerieën, oorspronkelijk geschreven voor de radio, haalt Compagnon een aantal saillante thema’s uit de beroemde Essais van Montaigne naar voren en voorziet die van zijn commentaar, vaak door Montaigne te parafraseren om zo de betekenis duidelijker te maken voor de moderne lezer. Al bij al is dit een aangename eerste kennismaking met de fascinerende figuur die Montaigne is. Het is beter dit eenvoudige, korte boekje te lezen dan helemaal niets van of over Montaigne te lezen, maar met een handvol citaten en een luchtig badinerend commentaar krijg je natuurlijk niet veel meer dan een vluchtige schets van de immense rijkdom van het oeuvre van Montaigne, en niet meer dan een eerste indruk van het complexe karakter van deze humanistische auteur. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of Compagnon steeds voldoende oog gehad heeft voor de typische licht ironische humor en de zelfspot van Montaigne, en niet al te vaak zijn ogenschijnlijk overtuigde affirmaties gelezen heeft zonder oog te hebben voor de bladzijden waar het tegendeel met evenveel aplomb wordt verkondigd…

    Indien de lectuur van dit boekje, dat men het best in kleine porties tot zich neemt, de lezer aanzet tot het benaderen van Montaigne zelf, zal daarin ongetwijfeld zijn grootste verdienste gelegen zijn.

    De vertaling door Hans van Pinxteren, die ook al de Essais vertaalde (2014), is puntgaaf.

     


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!