Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seksualiteit: idealen en normen

    Misschien is het maar een indruk, maar de laatste tijd horen en lezen we steeds meer berichten over seksueel geweld en misbruik. Dat gaat dan steeds gepaard met heilige verontwaardiging en een absolute veroordeling van ‘dergelijke praktijken’ in de media. Dat is vooral het geval als het gaat over seksueel misbruik van kinderen en over seksueel geweld, zoals bij ‘brutale’ verkrachtingen.

    Als ik sommige cijfers en statistieken bekijk, waarbij men dan nog rekening moet houden met het feit dat die slechts het spreekwoordelijke topje van de ijsberg weergeven, dan komt het me voor dat die verontwaardiging toch wel enigszins hypocriet is. Als het probleem werkelijk dergelijke afmetingen aanneemt, waarom doen we er dan niets aan?

    Misschien is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat mensen allerlei seksuele activiteiten ontplooien, op allerlei manieren, al dan niet met partners, al dan niet met vaste partners, al dan niet met menselijke partners. Zeker als we dat bekijken over de hele periode van een mensenleven, stellen we vast dat er een groot aantal en een grote verscheidenheid is in die activiteiten. Dat is zo voor iedereen, durf ik aan te nemen, al zullen er natuurlijk aanzienlijke persoonlijke verschillen zijn.

    Ik besluit daaruit dat de realiteit verschilt van het publieke beeld dat wij voor onszelf ophangen van onze seksualiteit. Wij veroordelen praktijken die wij zelf ook doen(in het algemeen gesproken). Het gaat met andere woorden niet op de mensheid in twee kampen te verdelen, waarbij de ene groep nooit iets doet dat ook maar enigszins afwijkt van de norm, en de andere wel. Wij zijn allemaal wel een beetje dader, al was het maar door ons stilzwijgen. En dus is onze publieke veroordeling van en onze heilige verontwaardiging bij elk seksueel ‘misdrijf’ een beetje gespeeld en bijgevolg hypocriet.

    Seksualiteit is nog steeds taboe, en dat is vreemd. Er gebeurt van alles, maar er wordt niet over gesproken. Of toch niet op een normale, volwassen manier. Seks is het onderwerp of het glijmiddel van het grootste gedeelte van de literatuur en van alle andere kunstvormen en communicatiemiddelen. Er is een seksindustrie met ontelbare vertakkingen en vormen. Wij zijn voortdurend met seksualiteit bezig, van jongs af aan tot op gezegende leeftijd. Maar we brengen onze seksuele geaardheid en ons seksueel gedrag niet in kaart, we maken er geen socio-economische analyse van. En dus weten we er in concreto niet veel over, en trekken we ook niet veel conclusies. Er zijn gedetailleerde wetten voor de meest belachelijke menselijke activiteiten, maar onze seksualiteit is op dat gebied onontgonnen terrein. Pas bij vermoedelijke of vermeende flagrante overtredingen van het fatsoen gaat iedereen steigeren, eventjes, tot de storm weer gaat liggen, en het seksuele leven weer zijn gewone gang gaat.

    Verre van mij om te pleiten voor andere morele normen op seksueel gebied. Maar ik meen dat het wel hoog tijd wordt dat we als seksueel actieve mensen wat realistischer gaan denken, dat we met andere woorden meer rekening gaan houden met wat wij werkelijk doen, en niet met wat wij denken dat we doen, of niet doen. De norm is niet het ideale beeld van de menselijke seksualiteit zoals dat bijvoorbeeld door de katholieke kerk wordt voorgehouden, waarbij men enkel binnen het huwelijk seks heeft met zijn partner, enkel gericht op de voortplanting en enkel als een beleving van de intieme en exclusieve emotionele liefdesrelatie tussen die twee mensen. Ik beweer niet dat er op zich iets verkeerd is met dat ideaal, ik zeg enkel dat het een ideaal is, niet de realiteit, en niet de norm. Misschien is het nuttig als ideaal, al heb ik daar mijn twijfels over, maar de norm kan het zeker niet zijn.

    Als een ideaal of norm al te zeer verschilt van de realiteit, zadel je de mensen op met allerlei schuldgevoelens en minderwaardigheidscomplexen. Bovendien is een onrealistisch ideaal meestal geen efficiënt middel om het gedrag te beïnvloeden, en dus moeten we ons de vraag stellen waarom uitgerekend een godsdienst een dergelijk seksueel ideaal voorhoudt. De enige zinnige uitleg is dan dat die godsdienst op die manier probeert gezag te verwerven over de gelovigen, niet om hun seksueel gedrag te veranderen (want dat lukt toch niet), maar uitsluitend om hun autoriteit te affirmeren en in stand te houden, en zo hun economische belangen veilig te stellen.

    Ik pleit evenmin voor het vergoelijken van allerlei bedenkelijke of ronduit misdadige seksuele praktijken. Seksueel misbruik is geen hoogstaande menselijke activiteit, dat is zeker. Maar er zijn gradaties, toch? Neem nu porno. Dat is er altijd al geweest en ook vandaag is dat overvloedig aanwezig, mede dank zij het internet. Ik heb me ooit laten vertellen door mensen die het konden weten dat het grootste gedeelte van het internetgebruik tijdens de werkuren aan porno gewijd is, en dat ging over een belangrijke katholieke instelling. Er is dus een algemeen gedogen van allerlei seksuele fenomenen, die men toch publiekelijk veroordeelt, bij gelegenheid althans.

    Men laat dus in de praktijk de mens veel vrijheid, zoals dat ook op veel andere punten het geval is. Om een vergelijking te maken die zeker mank loopt, maar toch relevant kan zijn: denk eens aan onze verkeersmiddelen en de manier waarop wij die gebruiken. Ook daar is er een enorme diversiteit en allerlei regels die al dan niet nageleefd worden. Er is bijvoorbeeld verkeersagressie, een verschijnsel dat iedereen wel eens meemaakt, als dader of als slachtoffer. Maar pas als het echt uit de hand loopt, komt het in het nieuws, en dan gaan we allemaal op onze achterste poten staan. Niemand stoort zich echt aan alle snelheidsbeperkingen, en dus komen er maatregelen om die normen af te dwingen. Maar ook dat doen we niet efficiënt: we controleren niet altijd en overal en bestraffen dus niet elke overtreding, hoewel we dat met genoeg elektronica perfect zouden kunnen.

    Met seksualiteit is dat laatste veel moeilijker. Het is gewoonweg niet haalbaar om alle seksuele activiteiten van de zeven miljard mensen in de gaten te houden en te beteugelen. Laten we misschien met dat feit wat meer rekening houden wanneer we nog maar eens geconfronteerd worden met een of ander opvallend seksueel verschijnsel of conflict. Als we zelfs simpele verkeersovertredingen niet kunnen uitsluiten met wetten, sensibilisatie, preventie of repressie, wat zouden we dat dan ooit kunnen met onze seksualiteit, waar we het zelfs niet eens zijn over wat een overtreding is en wat niet, en we, net als in het verkeer, overtredingen blijven begaan die we maar al te goed als dusdanig erkennen?

    Ik pleit er dus voor dat we over onze seksualiteit wat minder idealistisch en dogmatisch zijn en wat meer realistisch, niet om zo evidente misdaden goed te praten, maar om op die manier misschien een betere, meer objectieve kijk te krijgen op wat normaal is en wat het absoluut niet is. Wanneer iedereen een meer open houding aanneemt en onze seksualiteit bespreekbaar wordt tussen mensen, is er allicht minder aanleiding tot moreel verwerpelijke seksuele activiteit onder normale mensen.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    03-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Oxford Handbook of Atheism

    Sinds ik nu goed acht jaar geleden tot de vaststelling kwam dat ik een atheïst was, en dat altijd al geweest ben, zelfs sinds mijn kindertijd, heb ik me herhaaldelijk verdiept in wat atheïsme is, in zijn geschiedenis, zijn organisaties, verenigingen &c. Ik heb de uitgebreide literatuur gevolgd die er de jongste jaren ontstaan is, maar ook de vroegste bronnen nagespeurd. Toen ik dus onlangs een kanjer van een boek aantrof bij de nieuwe aanwinsten in de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven met als titel The Oxford Handbook of Atheism, was mijn aandacht meteen gewekt. Nu ik het enkele weken in huis heb, wil ik hier mijn leeservaring delen.

    Het begon al slecht. Het tweede hoofdstuk is een kritiek op het atheïsme, en dat is zo pover dat het nauwelijks te geloven is dat het een plaats kreeg in een prestigieuze publicatie als deze. Dan maar de volgende hoofdstukken aanpakken en hopen op beterschap. Dat is er niet echt van gekomen. Natuurlijk, er zijn ook betere hoofdstukken, maar ik heb er niet één gevonden dat me niet op mijn honger liet, inhoudelijk en vormelijk. Het gaat om wetenschappelijke teksten in de minder vleiende betekenis van het woord: meestal gortdroog, sterk methodisch, in een niet-geëngageerde stijl en een zakelijke, soms ronduit abstruse taal. Als je over iets schrijft, lijkt het me altijd een pluspunt als je toch enigszins achter je onderwerp staat, als er sprake is van enig enthousiasme. De talrijke auteurs van deze bundel zijn eigenlijk allemaal in hetzelfde bedje ziek. Geen een die eruit springt met een helder, uitgesproken, levendig, gedreven pleidooi. Zelfs als er hier en daar in de 750 bladzijden van dit boek pareltjes verborgen zijn, voelt de lezer zich als een ama, de Japanse parelduikster uit de kruiswoordraadsels van Lut, die zich op gevaar van eigen leven urenlang onder water moet ophouden om er één te vinden.

    Als je op zoek gaat naar atheïsten, lijkt het me een noodzakelijke voorwaarde dat je weet wat je zoekt, dat je aanneemt dat het bestaat en dat het je bedoeling is het te vinden. Ik heb me dikwijls afgevraagd of die drie essentieel lijkende voorwaarden vervuld waren bij de auteurs van dit boek. Je kan het vergelijken met iemand die een studie zou maken van het gebruik van de kleur rood in de schilderijen van Rubens. Die zou dan beginnen met een definitie van wat rood is, en vervolgens nagaan of die kleur aanwezig is in Rubens’ oeuvre, hoeveel, hoe vaak enzovoort. Maar als je rood definieert als een kleur met slechts één schakering, vrij willekeurig maar onwrikbaar vastgelegd, dan wordt het natuurlijk moeilijk: misschien heeft Rubens die ene schakering zelfs helemaal niet gebruikt. De conclusie van die studie zou dan ook zijn dat Rubens geen rood gebruikt heeft, wat niet alleen ingaat tegen het gezond verstand, maar ook vanuit strikt wetenschappelijk standpunt aanvechtbaar lijkt.

    Dat is nochtans precies wat in dit boek blijkt te gebeuren, maar dan zonder dat iemand tot de conclusie komt dat er misschien toch wel iets aan de hand is met de methode. Atheïsten lijken er niet geweest te zijn vóór (ten vroegste) de Franse Revolutie, en dan nog enkel clandestien, en enkel in (een [klein] deel van) (West-) Europa. Daarna verdwijnen zelfs die schimmige figuren helemaal van de aardbodem, tot de publicatie in 2006 van Dawkins’ The God Delusion. Zeker, er zijn verschijnselen die beschreven worden in de marge van een ‘echt’ (maar als onbestaand beschouwd) atheïsme, maar telkens vergoelijkend of verdonkeremanend. Echte atheïsten zijn zo zeldzaam als parels van anderhalve kilogram, zo lijkt het wel.

    Om terug te komen op onze vergelijking met Rubens’ rood: wanneer je vertrekt van een minder rigoureuze definitie van die kleur, sta je open voor de onbeschrijflijke rijkdom die je zelfs als leek al bij een oppervlakkige benadering van zijn schilderijen overvalt. Zo ook voor het atheïsme, dat eveneens vele schakeringen kent, en dat men, eenmaal men er een handzame en begrijpelijke definitie van heeft, bij iedereen in het oog springt die ook maar enigszins onbevangen dat onderwerp benadert. Veeleer dan te vertrekken van een strenge maar defaitistische definitie en dan enigszins ironisch vast te stellen dat daaraan geen werkelijkheid beantwoordt, kan men de werkelijkheid bevragen op een specifiek maar vrij ruim verbreid aspect, en daaraan dan de naam ‘atheïsme’ geven. Men zal dan geografisch en chronologisch talloze gevallen ontdekken van dat fundamentele aspect, die allemaal van elkaar verschillen, maar toch een absoluut gemeenschappelijk kenmerk hebben, zoals ook elke mens uniek is, maar toch absoluut een mens. Het is niet omdat iemand een arm of been ontbeert, of er gedachten op na houdt die men gewoonlijk (maar wellicht onterecht) aan Neanderthalers toeschrijft, dat men geen mens is.

    Als men dus weet wat men zoekt, moet men ook nog de bedoeling hebben het te vinden. Stel dat je iets ontdekt dat op atheïsme lijkt; dan kan je je ofwel uitsloven om aan te tonen dat het eigenlijk feitelijk strikt (‘wetenschappelijk’) gesproken misschien al bij al toch geen atheïsme kan genoemd worden, ergens voor een stuk, als het ware, of je kan je verheugen dat je ook in dit geval een vorm van atheïsme hebt aangetroffen. Van dergelijke vrolijkheid is in dit boek geen sprake. Dat kan vele redenen hebben. Misschien waren de auteurs onder de indruk van het prestigieuze van het project van Oxford University Press en hebben ze het niet aangedurfd om vrijuit te spreken; misschien heeft men niet de juiste auteurs gezocht of gevonden; misschien hebben de beide redacteurs het project teveel gestuurd in een bepaalde richting (en daardoor andere richtingen bewust of onbewust vermeden). Hoe dan ook is het resultaat teleurstellend: wie enige sympathie of zelfs maar een latente belangstelling heeft voor atheïsme zal niet enthousiast worden bij het lezen van de talrijke hoofdstukken van dit boek. Wie dat niet heeft, zal er waarschijnlijk niet aan beginnen (al zouden precies dergelijke mensen het beter wel doen). Als men dan ook nog de prijs bekijkt (€ 122), dan kan men zich afvragen wie nog zo gek zal zijn (als ik?) om dit boek te lezen.

    Af en toe besloop me de gedachte dat ik hier vooral geleerd heb wat atheïsme niet is, en wat theïsme wel is. Maar ook dat laatste is problematisch. Je kan wel een filosofische (of theologische) definitie maken van theïsme, maar daarmee heb je nog niets gezegd over godsdienst en kerk, en die lijken me essentieel voor die definitie. Wat maakt het uit dat er een definitie bestaat, indien die geen uitstaans heeft met datgene wat men wil definiëren? Het gaat om de werkelijkheid, niet om wat men daarover kan zeggen in abstracte bewoordingen. Er zijn concrete godsdienstige structuren, met daarin mensen, roerend en onroerend goed, belangen, tradities enzovoort. Dat is de essentie. En vervolgens stellen we, niet verwonderlijk, vast dat precies die mensen binnen die structuren vasthouden aan het theïsme, de gedachte dat er een God is naast, buiten of boven de wereld. Zij doen dat, zo mag men uit die merkwaardige maar nauwelijks toevallige vaststelling toch wel afleiden, niet zozeer omdat zij op filosofische grondslagen overtuigd zijn van het overweldigende belang van de theïstische opvatting, maar precies omdat zij deel uitmaken van die structuur en omdat zij voor hun zelfbehoud of welstand op een of andere manier daarvan afhankelijk zijn. Het gaat er niet om of er een God is, voor mijn part kan men daarin agnostisch zijn, het gaat erom dat sommige mensen volhouden dat er een God is, zonder daar ook maar enige steekhoudende verklaring te geven. Waarom doen zij dat dan toch? Omdat het hen voordelen oplevert van allerlei aard; anders zouden ze dat evident niet doen: aperte atheïsten zal je niet vinden binnen de kerkelijke structuren, maar des te meer daarbuiten, bijvoorbeeld, maar absoluut niet uitsluitend, binnen niet-kerkelijke structuren.

    Maar atheïsten zijn geen anders-gelovigen, zoals kerkelijken graag stellen. Wanneer men God elimineert uit de vergelijking, wordt de vergelijking plots veel gemakkelijker op te lossen. Zonder God is de werkelijkheid veel verklaarbaarder dan met. Atheïsme is geen anti-theïsme, is niet tegen God (aangezien die niet bestaat), het is werkelijk een afwezigheid van het denken in godsdienstige, kerkelijke termen en structuren. Er wordt niets in de plaats gesteld van God, er wordt alleen iets ontkend, op grond van objectieve argumenten over de relevantie van een godsdienstig discours.

    Wanneer men begint in te zien dat godsdienstige structuren louter economische structuren zijn, en niets met enig bovennatuurlijk wezen te maken hebben, maar alles met mensen van vlees en bloed, dat God een sluwe mythe is van machtsgeile profiteurs, dat theïsme dus niet het bestaan van God affirmeert, maar een economische, politieke en sociale ideologie is naast andere, komt atheïsme spontaan naar voren als gezond verstand voor het door die wereldse ‘godsdienstige’ structuren wordt verknoeid. En dan stelt men vast dat er naast de mensen die zich van de wereldse structuren van de godsdienst hebben bediend om zich in stand te houden en hun bestaan te vergemakkelijken, ook steeds mensen geweest zijn die dat bewust niet gedaan hebben.

    Is dat voldoende om atheïst genoemd te worden? Het antwoord daarop moet negatief zijn. A-theïst is niet louter niet-theïst. Een atheïst mag inderdaad niets in de plaats stellen van God, en niets in de plaats van de kerk. Dat zou pas een andere vorm van geloof zijn. Atheïsme impliceert, althans naar mijn oordeel, dat men zich niet bezondigt aan de al dan niet verholen machtswellust, de heerszucht en de eerzucht die zo kenmerkend is voor de godsdienstige structuur en ideologie. De koning vervangen door een dictatuur is geen bevrijding, maar het invoeren van de terreur. De paus en de kerk vervangen door Jones en Jonestown, of Dianetics, of door Stalinisme, Nazisme, Maoïsme enzovoort is geen oplossing. Dat kan men enkel als men zeer te kwader trouw en kwaadwillig is als ‘atheïsme’ bestempelen. Voor een atheïst mag er werkelijk niets in de plaats komen van de oude ideologieën. Men moet komen tot een maatschappij waarin dergelijke aliënerende en denigrerende structuren worden weggewerkt, en waarin de mensen worden opgevoed zonder hen te indoctrineren in wat dan ook, maar door hen te leren hoe men zindelijk kan denken, zodat men liefdevol kan samenleven.

    In geen enkel hoofdstuk van dit boek heb ik dat liefdevol samenleven van vrije mensen zelfs maar impliciet vereenzelvigd gezien met atheïsme. Dat is een ontstellende vaststelling, die ernstige vragen doet rijzen over dit volumineuze boek.

    Ik wil eindigen met twee bedenkingen over de statistieken over atheïsme die her en der in dit boek verspreid voorkomen.

    Een eerste bedenking betreft het onderscheid dat men maakt tussen atheïsten enerzijds en allerlei andere categorieën, zoals niet-religieuzen, onverschilligen, onwetenden enzovoort. Op die manier reduceert men drastisch het aantal mensen dat niet ‘echt’ atheïst is. In de USA bijvoorbeeld wordt het aantal atheïsten geschat op vier procent. Maar in de kolom daarnaast vermeldt men wel 34 % (!) ‘non-religious’. Dat zijn truken van de foor, of van luie Charel, zoals we in Vlaanderen zeggen. Op die manier houdt men misschien wel het aantal atheïsten laag (althans in de statistieken), maar enig voordeel levert dat de godsdienstigheid niet op: hun aantal blijft gelukkig schrikbarend dalen.

    Een tweede bedenking in die zin maakte ik mij bij het bekijken van de statistieken van het atheïsme per land. Zo blijkt Tsjechië bijna 100% atheïst te zijn, en Venezuela bijna 0%. Nu kan men veel aannemen binnen het kader van verscheidenheid op grond van geografische verschillen en historische omstandigheden, maar dit lijkt me al te gortig. Mensen zijn mensen, en atheïsme, net zoals godsdienstigheid, kunstzin of linkshandigheid zou altijd en overal ongeveer in dezelfde mate moeten voorkomen, ten minste als men de vraag correct stelt en als men peilt naar werkelijke overtuigingen en gedrag, en ernstig rekening houdt met culturele verschillen en historische omstandigheden.

    Toen de Sovjet-Unie uiteenviel, bleken de Russen plots weer massaal hun omgekeerd kruisteken te maken; het vermeende atheïsme van het Stalinisme had dan blijkbaar toch niet zo’n grote invloed gehad. En ja: ik ben me pas openlijk atheïst gaan noemen toen ik gepensioneerd was en tot geen enkele structuur meer behoorde.

    Ik vind het jammer dat een zo grote berg van moeite en kosten amper een muis (zij het dan qua afmetingen een buitenmaats exemplaar) gebaard heeft. Het doet vragen oprijzen over het intrinsieke belang van wetenschappelijk onderzoek in de humane wetenschappen, waar men lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat alle onderzoek evenwaardig is, alle onderwerpen even belangrijk en alle resultaten even relevant. Dat zou hetzelfde zijn als beweren dat de evolutietheorie en Intelligent Design en creationisme, van welke godsdienstige aard ook, evenwaardig zijn. Wie het daarmee niet eens is, zal niet veel gehad hebben aan deze bespreking, en is statistisch gezien waarschijnlijk een Venezolaan.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    18-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe we overleven - Mark Rickerby

    Hoe we overleven

     

    Als we geluk hebben,

    krijgen we een waarschuwing.

     

    Zo niet,

    is er enkel de plotse verschrikking,

    de knauw van het verscheurd zijn;

    van eraan herinnerd te worden

    dat niets permanent is,

    zelfs niet onze geliefden,

    om wie ons leven draait.

     

    Het leven is een fragiele zaak.

    Wij dansen allen

    op de rand van de afgrond,

    een duizelingwekkende klip zo hoog

    dat we niet eens de bodem zien.

     

    Een voor een

    verliezen we wie we het liefst zien

    in het duistere ravijn.

     

    Dus moeten we hen koesteren,

    onvoorwaardelijk.

    Nu.

    Vandaag.

    Op dit ogenblik.

    We zullen hen verliezen

    of zij zullen ons verliezen,

    ooit.

    Dat is zeker.

    Er is geen tijd voor gekissebis.

     

    En hen verliezen

    zal in ons hart een diepe afgrond achterlaten;

    een afgrond die we proberen te vermijden

    overdag

    en waarin we vallen, ’s nachts.

     

    Sommigen

    kunnen dat verlies niet aanvaarden,

    kunnen niet uitmaken

    wat het leven zonder hen nog waard is,

    en springen in die zwarte afgrond

    in gedachten of in het echt,

    in de hoop hen daar te vinden.

      

    En sommigen overleven

    de schok,

    de ontkenning,

    de verschrikking,

    het gesjacher,

    de barre, lege pijn,

    het onverhoord gebed,

    de slapeloze nachten

    wanneer hun adem verpletterd wordt

    onder het gewicht van de stilte

    en alles wat dat betekent.

     

    Op een of andere manier

    overleven sommigen dat alles en,

    als een bloem die opengaat na een storm,

    beginnen ze zich stilaan

    wie ze verloren hebben

    te herinneren op een andere manier…

     

    De lach,

    de onweerstaanbare geestigheid,

    het genereuze hart,

    hoe hun glimlach hen ontroerde,

    de aanmoedigingen die ze gaven

    zelfs toen hun eigen dromen

    al aan het sterven waren.

     

    En na verloop van tijd

    vullen ze die afgrond

    met andere herinneringen

    de enige herinneringen

    die er echt toe doen.

     

    We huilen nog altijd.

    Huilen zullen we altijd.

    Maar liefdevol terugblikkend

    veeleer dan wanhopig verlangend.

     

    En dat is hoe we overleven.

    Dat is hoe het verhaal hoort te eindigen.

    Dat is hoe zij zouden willen dat het was.

     

    Mark Rickerby © 1997

    Vertaling © 2014 Karel D’huyvetters, met toestemming van de auteur.


    Categorie:poëzie
    11-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.karabiner, musketon, volant en ruflettelint

    Het is lang geleden, maar vandaag gaan we nog eens op verkenning in het woordenboek en in onze geschiedenis. Aanleiding is een vraag die Deepak, onze zoon, me stelde. Hij is sinds zijn peutertijd gehandicapt aan beide benen (polio) en speelt sinds jaren rolstoelbasketbal. Om zich stevig in te snoeren in zijn rolstoel – het gaat er vrij hevig aan toe in die sport – zoekt hij voortdurend naar geschikte riemen en sluitingen. Onlangs dacht hij het gevonden te hebben: een seat belt, een veiligheidsgordel zoals in een vliegtuig of de autogordel. Maar hoe die dan vastmaken aan het frame van de rolstoel? Ik dacht meteen aan een… tja, hoe heet dat ook weer? Een metalen haak die bergbeklimmers gebruiken om hun touwen vast te maken aan ringen en andere touwen. Google leverde snel een antwoord: een karabijnhaak!

    Maar waar komt dat woord vandaan? Laten we vertrekken van de karabijn. We hebben dat woord van het Frans: carabin, maar dan wordt het ietwat ingewikkeld. Het was destijds de benaming van een soldaat van de cavalerie die gewapend was met een geweer met een korte loop; een lange loop laat toe om verder en juister te schieten, maar is erg onhandig voor een ruiter en nutteloos op korte afstand. Maar waarom carabin? Het is eigenlijk een ironische overdrachtelijke betekenis, afgeleid van scarrabin, in de Middeleeuwen de naam die men gaf aan personen die gelast waren met het begraven van de lijken van pestlijders; en die benaming is dan weer afgeleid van het Latijnse scarabaeus, de scarabee, de mestkever; in het Grieks is dat karabos, een gehoornde kever of een kreeft; wellicht van kara, kop. Omdat een troep carabins een ware slachting kon aanrichten onder de vijand, kregen zij dus de naam van de middeleeuwse doodgravers. Het wapen van een carabin is dan een carabine, of een karabijn.

    Het bijzondere aan een karabijnhaak is een ingebouwde scharnier, meestal met een veer en vaak met een beveiliging, die een snelle en toch veilige bevestiging toelaat; zo konden de carabins hun karabijn met één klik aan hun zadel vastmaken. Een ander woord voor karabijnhaak is karabiner, dat we van het Duits hebben en dat we specifiek gebruiken voor het bergbeklimmen.

    Een karabijnhaak is dus niet de haak waarmee de karabijn aan de bandelier, de draag- of schouderriem werd bevestigd. Dat is een wartel, een oogbout met een draaibare schalm, een tussenstuk dat toelaat dat de bandelier onafhankelijk kan draaien van het geweer. Bandelier hebben we van het Frans bandoulier, een struikrover, afgeleid van het Spaans bandoler, letterlijk: bendelid, een bandiet dus. Die droegen hun wapens aan een schouderriem, vandaar. Ons woord bandiet komt van het Italiaans bandito en dat is iemand die verbannen is, uitgestoten, buiten de wet gesteld.

    Een musketon of een musketonhaak is geen karabijnhaak, volgens puristen. Ze zien er nogal eender uit en ze worden ook voor dezelfde doeleinden gebruikt. Wat is dan het verschil? Misschien dat bij een karabijnhaak de opening kan vergrendeld worden; of misschien dat bij een musketon er geen lipje is dat naar binnen scharniert, maar een pinnetje dat naar beneden schuift, maar zeker ben ik het niet.

    Leuk is dat een musketonhaak een gelijklopende etymologie heeft als karabijnhaak. Een musketon is eigenlijk een voorloper van de musket, die langer was en kleiner van kaliber, dus feitelijk een karabijn in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Ook de musketon bevestigde men aan een haak, aan het zadel of aan een bandelier. De oorsprong van musket en musketon is, via het Frans, het Italiaanse moschetto, de naam voor datzelfde wapen, afgeleid van moschetta of ‘mugje’, en dat was het pijltje van een kruisboog (met stalen boog).

    En dan is er nog de festonhaak, die Van Dale niet kent. Het is in feite een karabiner, maar dan een eenvoudig model, niet met een scharnierende opening, maar gewoon een doorgeknipte metalen lus, met een simpel duwmechanisme als sluiting, een beetje zoals bij een veiligheidsspeld. Men gebruikt die bijvoorbeeld om gordijnen of volants op te hangen. Een volant is een kort gordijn bovenop en bovenaan het langere gordijn om de ophanging van het gordijn te verstoppen. Een feston is een geborduurd randje aan gordijnen en ander linnen, waaraan men de festonhaak of gordijnhaak kan vastmaken zonder de stof te beschadigen of te scheuren. Denk aan ruflettelint; Rufflette is nu een merknaam, maar oorspronkelijk was het de Britse patentnaam voor het lint dat je bovenaan een gordijn naait en dat je dan kan aantrekken om fronsen of plooien te maken; een ruffle is een gefronste volant.

    Zo, dat was het. Een bont allegaartje, misschien, maar zo zie je hoe rijk onze taal is…

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    30-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2014

    Me verwonderen

    doe ik al lang niet meer

    over de ijzige schoonheid

    van het heelal

    en de verbluffende luister

    van de levende natuur.

     

    Ik zal nooit ophouden

    vrees ik

    me te verwonderen

    over de ontstellende wreedheid

    en de luchtige onverschilligheid

    van de mens

    jegens zijn medemens

    en de wondere natuur.

     

    Gedichtendag 2014

    © 2014 Karel D'huyvetters


    Categorie:poëzie
    26-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antiklerikaal

    Antiklerikaal: tegen de wereldlijke invloed van de geestelijkheid gericht (Van Dale).

    Dat vat het goed samen. We vertrekken van het feit dat er een klerikalisme bestaat: volgens dezelfde Van Dale is dat de strekking om aan de geestelijkheid meer macht toe te kennen dan haar rechtens toekomt. Klerikaal is dan wie de invloed van de geestelijkheid op het staatkundige voorstaat. Antiklerikaal is dus wie dat betwist en zich daartegen verzet.

    Zelfs uit de woordenboekdefinitie blijkt al dat de overdreven inmenging van de geestelijkheid, dus van de bedienaren van de eredienst en de leiding van de kerk in de samenleving, onterecht is. De twee, godsdienst en maatschappij, vallen niet samen, er is een onderscheid. Dat noemen we de scheiding van kerk en staat, een van de principes waarop de moderne staat en de democratie gebouwd zijn.

    De staat zal de godsdienst dus objectief bekijken vanuit een neutraal standpunt. Dat betekent dat een godsdienst geen geprivilegieerde plaats inneemt in het staatsbestel, noch het voorwerp mag uitmaken van discriminatie of vervolging. Godsdienstvrijheid is eveneens een erkend mensenrecht: men is vrij in de keuze van zijn godsdienst, wat ook inhoudt dat men kan kiezen om geen enkele godsdienst aan te hangen.

    Godsdiensten zijn dus voor de staat instellingen of organisaties van mensen zoals alle andere, en moeten op dezelfde manier behandeld worden. Men moet nagaan wat hun activiteiten zijn, en die beoordelen zoals men diezelfde activiteiten beoordeelt wanneer ze uitgevoerd worden door andere godsdiensten of door niet-religieuze organisaties. Het feit dat het om een godsdienst gaat, mag op geen enkele manier een voor- of een nadeel opleveren. Wanneer een godsdienst bijvoorbeeld een publieke bibliotheek opricht, gelden daarvoor dezelfde regels als wanneer een andere organisatie dat doet, bijvoorbeeld een andere ideologische zuil, of de staat (de gemeente, de provincie, de centrale overheid) zelf. De veiligheidsvoorschriften moeten uiteraard dezelfde zijn en ook alle andere vereisten moeten vervuld zijn. Hetzelfde geldt voor alle andere activiteiten waarmee een godsdienst zich inlaat. Als zij bijvoorbeeld gebouwen optrekken waarin zij bijeenkomsten houden, moeten die aan dezelfde voorschriften voldoen inzake brandveiligheid, stabiliteit, toegankelijkheid voor personen met een beperking enzovoort. Als zij zich bezighouden met liefdadigheid, gelden ook daar dezelfde regels als voor niet-kerkelijke organisaties met hetzelfde doel. Idem dito voor gezondheidszorg, bejaardenverzorging, kinderopvang, onderwijs, cultuur enzovoort.

    Wij stellen vast dat in onze contreien, en in de meeste andere, de kerken zeer actief zijn op talloze domeinen van het maatschappelijk samenleven. Voor de objectieve toeschouwer is dat zelfs de exhaustieve beschrijving van de activiteiten van een godsdienst. Het feit dat men via die activiteiten een God dient, een eredienst onderhoudt tegenover een godheid, is op zich geen essentieel kenmerk van een instelling of een organisatie, aangezien dezelfde soort van activiteiten evenzeer en evengoed kunnen georganiseerd worden door niet-religieuze organisaties. Wat is het essentiële of betekenisvolle verschil tussen een gebedsgroep en een meditatie- of gespreksgroep? Tussen een politieke meeting en een misviering? Tussen een kerkelijke huwelijksplechtigheid of begrafenis en een burgerlijke? Tussen een katholieke, protestantse, joodse of islam-school voor algemeen onderwijs en een niet-religieuze?

    Wat doet een godsdienst meer dan andere organisaties? Als ze het anders doen, waarin is het verschil dan gelegen? Doen ze het altijd beter? Het evidente antwoord op die vragen leidt tot deze vraag: waarom moeten zij dan zo nodig een geprivilegieerde positie innemen?

    Wanneer wij de functie en de taken van de bedienaars van de eredienst zakelijk bekijken, dan stellen wij vast dat die in de praktijk niet verschillen van de taken die in de samenleving ook waargenomen worden door andere personen. Dat geldt ook voor de zogenaamde rituelen, die in de kerken traditioneel voorbehouden waren voor de bedienaars van de eredienst. Ook leken kunnen dopen, de communie uitreiken, de woorddienst waarnemen, begrafenissen leiden, catechese geven enzovoort. Er zijn uitzonderingen, maar die liggen zwaar onder vuur. Zo kan alleen een priester de eucharistie uitvoeren, dat wil zeggen de woorden uitspreken die het brood en de wijn veranderen in het lichaam en bloed van de Christus. Maar het is geen geheim dat men wel eens hosties uitreikt die niet gewijd zijn, als men bijvoorbeeld door de voorraad van geconsacreerde heen is: niemand die het verschil ziet, en het is de intentie die telt. Er zijn ‘misvieringen’ met diakens waarin de woorden van de consecratie niet letterlijk uitgesproken worden maar subtiel geparafraseerd. Geen mens die het verschil ziet. De biecht, een ander privilegie van de priester, is zo goed als afgeschaft net zoals de ziekenzalving. En priesterwijdingen, die alleen bisschoppen geldig kunnen doen, komen ook al bijna niet meer voor.

    Overigens zijn al die handelingen alleen binnen de betrokken godsdienst zelf van uitzonderlijk belang, voor de staat mogen ze geen verschil uitmaken. Brood en wijn zijn voor de staat brood en wijn, ook na de consecratie, en vallen dan bijvoorbeeld onder de veiligheidsvoorschriften voor voedsel. De biecht en andere consultaties met priesters zijn vergelijkbaar met andere soorten van sociale en psychologische begeleiding. Met andere woorden, de handelingen die binnen een godsdienst heilig zijn, een sacraal karakter hebben, zijn dat voor de staat niet, en worden enkel beoordeeld op hun uiterlijke tekenen. Voor de staat is een godsdienst een maatschappelijk verschijnsel als een ander, dat men objectief en zakelijk bekijkt en behandelt.

    Of zo zou het moeten zijn. Er is in Vlaanderen en in andere gebieden waar het christendom tot voor kort welig tierde al veel veranderd op dat punt, maar toch blijft het christendom genieten van heel wat ontzag, eerbied, en voorkeursbehandelingen, ook door de staat. En dat ondanks de vele schandalen die vooral binnen de katholieke kerk naar buiten gebracht worden, en waaruit ten overvloede blijkt dat de kerk inderdaad een organisatie is van mensen, met al hun gaven en gebreken. Godsdiensten zijn niet beter dan andere organisaties, en vaak zijn ze zelfs veel slechter.

    Wij kunnen dus vaststellen en erkennen dat godsdiensten zich bij een objectieve benadering niet onderscheiden van andere menselijke activiteiten. Dat zij een beroep doen op het bestaan van een godheid levert hen geen intrinsiek voordeel op. In feite kon er evengoed geen God zijn. Etsi Deus non daretur: de katholieke kerk bijvoorbeeld zal evengoed functioneren als God niet bestaat. Het bewijs daarvan ligt eenvoudig hierin: God bestaat inderdaad niet, heeft nooit bestaan, behalve in de verbeelding van wie erin gelooft. Er zijn geen bewijzen of objectieve aanduidingen voor het bestaan van een God zoals het christendom die claimt. En toch heeft die godsdienst een fenomenale geschiedenis achter de rug, en is hij nog steeds een miljardenconcern.

    Godsdiensten onderscheiden zich echter wel op een uiterst belangrijk punt van onze moderne staten: zij zijn niet democratisch. In feite kan men zelfs stellen dat daarmee een scheidingslijn wordt getrokken tussen alle menselijke organisaties en samenlevingsvormen: ofwel zijn ze democratisch of wel zijn ze dat niet. Als ze democratisch zijn, zijn het geen godsdiensten. Als ze niet democratisch zijn, zijn het godsdiensten, op een of andere manier. En als ze niet democratisch zijn, zijn het dictaturen. Democratieën verschillen alleen door het aantal mensen dat erin leeft, godsdiensten en dictaturen verschillen enkel door het aantal mensen dat erin sterft. Als men de innerlijke structuur, de methodes, de hiërarchische opbouw, de ideologie en de praktijk van godsdiensten vergelijkt met die van gelijk welke dictatuur uit de geschiedenis, stelt men vast dat er een bijna totale overeenkomst is. Vergelijkt men dictaturen en godsdiensten met een democratisch bestel of een democratische organisatie, dan stelt men vast dat ze daarvan op dezelfde manier verschillen.

    En toch zijn er nog steeds mensen die de godsdiensten verdedigen en hen bijzondere eigenschappen en een uitzonderlijke waarde toekennen. Zij pleiten voor het behoud van het sacrale in de maatschappij, als een van de diepste aspecten van het mens-zijn. Wat dat sacrale precies is, blijkt veel moeilijker te definiëren. We zien wel de context: het gaat om iets dat zich vooral situeert in individuele of collectieve meditatie in daartoe geschikte ruimten, waarbij gebruik gemaakt wordt van literaire of zogenaamd gewijde overgeleverde teksten, van gezangen en muzikale omlijsting, van artistieke middelen en architecturale structuren, van geuren en kleuren, van kostumering en theater, van rituele gebaren en gebruiken, van symbolen en verwijzingen naar de natuur… Dat zijn echter allemaal niet-sacrale elementen, die evengoed voorkomen in niet-religieuze contexten, in allerlei vormen en combinaties. Nogmaals: wat is het verschil tussen een religieuze begrafenisplechtigheid en een burgerlijke? Zij kunnen allebei verschrikkelijk slecht zijn en buitengewoon goed, en wel om dezelfde redenen.

    Ik weet niet wat men bedoelt met ‘sacraal’. Maar in tegenstelling tot wat zogenaamd godsdienstige mensen beweren, heb ik niet minder gevoel voor al de elementen die men zo graag voorbehoudt voor het sacrale. Ik kan net zo goed gegrepen worden door een tekst, een muziekstuk of een ander kunstwerk, een gebaar, een sfeer… Waarom zou ik dat niet? Als ik mij afkeer van een bepaalde godsdienst, of van alle godsdiensten, ben ik dan plots een ongevoelige, hyperrationele, cynische en amorele libertijn, een rabiate egoïst, verstoken van elke empathie, een keiharde materialist die elke hogere waarde ontkent en de mens herleidt tot zijn lichaam, een ongemitigeerde voorstander van een ongenadig kapitalisme enzovoort, terwijl alle gelovigen dat allemaal niet zijn? Kom nou…

    Wie godsdienst wil verdedigen, heeft het alsmaar moeilijker. De secularisering, dat wil zeggen het samenleven zonder godsdienst, zet zich door op grote schaal, ook binnen de godsdiensten. De moderne mens leeft als een ongelovige, ook als hij of zij nog enigszins meedoet aan bepaalde rituelen of zelfs beweert ‘in God te geloven’. Die uitspraak betekent in de meeste gevallen zo goed als niets meer. Men hoeft niet meer in God te geloven of tot een kerk te behoren om een goed mens te zijn, of dat althans te proberen. Het christendom heeft gefaald als godsdienst; het heeft zijn geschiedenis tegen, en het heeft daaruit niet geleerd, en blijft dus steeds sneller aftakelen. Wie zich nog vastklampt aan dat verhaal, mist de kans om de oude gewaden af te leggen en een nieuw begin te maken.

    Dat is waarom ik mezelf antiklerikaal noem: ik verzet mij tegen de onterechte inmenging van elke godsdienst in de samenleving, en ik meen daar goede redenen voor te hebben, zowel principiële filosofische en ideologische als historische.

    Dat is ook waarom ik me atheïst noem: het begrip God, zoals de godsdiensten dat voorhouden, is mij onbekend; het aanhouden is een onrecht dat we onszelf aandoen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:levensbeschouwing
    24-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verhitte internetdiscussie

    Ik heb me op een dag aangemeld bij Facebook. Het leek me een onschuldig en leuk initiatief: mensen die elkaar kennen of leren kennen, wisselen groeten en informatie uit. Interessant voor mensen zoals ik, gepensioneerden die zich niet in het verenigingsleven gestort hebben en die dus behoefte hebben aan contact met hun medemens.

    En het werkt. Je Facebook-vrienden zijn vrienden en kennissen en oude bekenden, die je uit het oog verloren was, en nieuwe mensen die je leert kennen omdat ze je op een of andere manier aanspreken (letterlijk of figuurlijk). Facebook maakt het gemakkelijk om je ‘vrienden’ te leren kennen en de vriendschap te onderhouden. Toegegeven: de meeste contacten op FB zijn oppervlakkig of zelfs banaal: je leest of schrijft een berichtje, je wenst iemand een gelukkige verjaardag, dat is het zowat. Leuk, meer niet.

    Af en toe echter is er iemand die een bericht plaatst op zijn of haar pagina dat je aanspreekt, in positieve of negatieve zin. Als je het goed vindt, kan je reageren met een ‘like’: vind ik leuk. Vooral als het iets is dat je tegen de haren in strijkt, heb je de neiging om uitvoeriger te reageren, want er is geen knop ‘dislike’, je kan enkel een ‘vind ik leuk’ weghalen. Maar een negatieve reactie roept steevast een tegenreactie op, want ook anderen lezen wat je geschreven hebt: het sneeuwbaleffect. Voor je het weet, ben je in een regelrecht sneeuwballengevecht gewikkeld. Dan wordt de pagina van de ongelukkige initiatiefnemer een forum, en we weten ondertussen allemaal wel al hoe het er op forums kan aan toe gaan: verhitte discussies, eenzijdige voorstellingen van zaken, oppervlakkige argumentaties, emotionele reacties, verwijten heen en weer.

    Het is me de laatste tijd enkele keren overkomen, en gisteren heeft dat een climax bereikt. De ‘vriend’ die het oorspronkelijk bericht geplaatst had, heeft uiteindelijk een einde gemaakt aan de discussie, althans wat mij betreft, door me te vragen om voortaan niet meer op zijn FB pagina te reageren: de personen die hem volgen, zijn ‘vrienden’ dus, kennen nu wel mijn standpunt, vond hij, en dat standpunt moest ik maar beter op mijn eigen pagina debiteren. Ik was er even van gepakt: het is niet aangenaam de deur gewezen te worden.

    Tijd dus voor bezinning en conclusies.

    Na een nachtje slapen heb ik besloten deze ‘vriend’, die overigens zelf het initiatief had genomen voor onze FB-vriendschap, te ontvrienden, een FB-woord voor het schrappen van iemand uit de lijst van je vrienden. Je krijgt dan zijn of haar berichten niet meer te zien. Als iemand zegt dat je niet meer welkom ben bij hem, dan kan je die bezwaarlijk nog een vriend noemen.

    Een tweede beslissing betreft het reageren op controversiële berichten. Toen ik jaren geleden begon met deze website op Seniorennet, vertoefde ik ook af en toe op de forums/fora van Seniorennet. Dat heeft niet lang geduurd: ik begreep al gauw dat de onbehouwen discussies daar niets voor mij waren, en me alleen maar opjutten. Niet goed voor mijn hart. Ik heb daar toen definitief een einde aan gemaakt en voel me daar zeer goed bij. Ik heb dat ook gedaan met de forums van de VRT, kranten en tijdschriften en internetsites. Ik zal nu hetzelfde doen met discussies op Facebook: als iemand een uitdagend of ronduit fout bericht plaatst, zal ik daarop hooguit en uitzonderlijk nog reageren met een kort bericht waarin ik mijn eigen standpunt toelicht, maar daarna niet meer deelnemen aan de discussie.

    Dat is in feite jammer, want met elkaar praten is in feite heilzaam. Maar ik heb moeten vaststellen dat forums, sociale media en andere internettoepassingen waar mensen hun opinie kwijt kunnen, niet geschikt zijn voor ernstige gesprekken. Misschien ligt het aan het medium, dat heel direct is, en dus weinig tijd laat om na te denken; misschien ligt het ook aan ons, omdat we nog niet vertrouwd zijn met deze nieuwe manier van communiceren en er niet op de juiste manier gebruik van maken en ons verlagen tot vulgaire scheldpartijen, ook al gebeurt dat met geleerde woorden.

    Ik zal dus mijn mening niet meer via forums of Facebook kenbaar maken, doch enkel via mijn Kroniek, hier op deze website. Dat is eenzijdig, aangezien ik hier geen plaats laat om reacties te plaatsen, wat technisch wel mogelijk is. Maar dan creëer ik hier een eigen forum, met al de stennis van dien, en al dat geruzie is precies wat ik niet wens, omwille van mijn eigen gemoedsrust, en om me niet te verlagen tot uitzichtloze discussies.

    Wie wil reageren op wat ik hier schrijf, vindt mijn mailadres in de kop van deze pagina, of kan gebruik maken van de knop ‘stuur me een mail’ in de linkermarge. Ik beantwoord alle mails.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kruis en de gekruisigde.

     

    Als er één icoon is dat het christendom kenmerkt, dan is het wel het kruis, met daarop de gekruisigde Christus. Wij zijn ermee opgegroeid, er was geen enkele plaats, geen enkele kamer waar geen kruisbeeld hing. In de kunst was de kruisweg en de kruisdood een prominent thema. Wij stonden er niet meer bij stil, zelfs niet bij de meest schrijnende en gruwelijke voorstellingen. Ook vandaag nog hoef je niet ver te zoeken om een kruisbeeld te vinden, zelfs niet in openbare gebouwen of op publieke plaatsen zoals kerkhoven.

    Het is pas als je, zoals ik, het christendom geheel en al afgezworen hebt, dat het tot je doordringt wat een verschrikkelijk icoon de gekruisigde is. Het gemartelde lichaam van een jonge man, in de fleur van zijn leven, in de laatste ogenblikken van zijn lijden, stervend op de meest afschuwelijke manier: dat is het beeld dat het christendom het liefst afbeeldt. Niet de verrijzende Christus, of de verrezen Zoon van God, zittend aan de rechterhand van de Vader. Nee: de kern van het geloof is blijkbaar de marteldood van de Mensenzoon.

    Christus, zo zegt het Credo, is voor ons en voor ons heil nedergedaald uit de hemel, gekruisigd, gestorven en begraven. Het is een van de mysteries van het geloof, en het is inderdaad niet te begrijpen.

    Als we de christelijke retoriek even achter ons laten, en dit gegeven bekijken zoals een antropoloog de godsdienstige riten en gebruiken van een pas ontdekte volksstam zou bekijken, of zoals een bezoeker van een buitenaardse beschaving dat zou doen, dan is het kruisbeeld en de kruisdood een ontstellend gegeven. Ongetwijfeld zijn er mensen op die manier ter dood gebracht in de periode waarin het bestaan van Jezus van Nazareth gesitueerd wordt, daarvan zijn er (beperkte) historische bewijzen. Het was een manier om zware misdadigers te bestraffen, als een afschrikwekkend voorbeeld en tevens als een publieke genoegdoening, een bewijs dat misdaad niet onbestraft bleef, de ultieme wraak van de maatschappij op wie haar belaagde.

    Jezus was echter allesbehalve een misdadiger. Hij werd door de Romeinse bezetter ter dood gebracht op vraag van de plaatselijke bevolking, de Joden en hun (religieuze en wereldlijke) leiders, omdat hij de joodse religieuze wetten zou overtreden hebben. Zo zou hij zich Zoon van God genoemd hebben. Het lijkt echter weinig waarschijnlijk dat men elke godsdienstwaanzinnige aan het kruis heeft genageld. Het hele passieverhaal is zo onwaarschijnlijk dat men het onmogelijk als een historisch verhaal kan aanvaarden. Er spelen allerlei andere mythische motieven mee, zowel uit de algemene menselijke cultuur als uit de specifiek joodse.

    Als we ervan uitgaan dat het niet om een historische gebeurtenis gaat (al zijn er allicht historische gronden voor dit verhaal: er zijn ongetwijfeld in die tijd mensen op die manier ter dood gebracht, en er waren in die tijd ongetwijfeld profetische figuren actief in die contreien) moeten we ons dus afvragen waarom een joodse sekte dit verhaal heeft aangegrepen om er een eigen godsdienst mee uit te werken. Thema’s als dat van de Messias, de lijdende dienaar, de onbegrepen profeet, de zondebok waren aanwezig in de Joodse cultuur, maar zij maakten er niet de kern van uit. Het Jodendom is een godsdienst die steunt op een verbond van een volk met zijn God, op het naleven van goddelijke wetten zodat er een vreedzame samenleving kon bestaan.

    Het christelijke thema van de verlossing is een vreemde constructie. Vooreerst is er het paradijs, het volmaakte samenleven van de mens met zijn omgeving en met zijn God. Maar dan volgt de zondeval: de mens verliest zijn volmaaktheid door zijn eigen schuld en bevindt zich plots in een vijandige omgeving, waarin hij zich moet proberen te handhaven. Het is duidelijk dat die paradijselijke voorgeschiedenis een niet ongebruikelijk mythisch verzinsel is, dat men als een contrast voorhield met de bestaande toestand. Evenzo het hiernamaals: wanneer het onvermijdelijke lijden hier op aarde ophoudt bij de dood, gaat de mens over naar een nieuwe, wazige toestand van niet-meer-lijden, een vorm van geluk, de eeuwige jachtvelden, het walhalla, de hemel.

    Het jonge christendom heeft, in de al even mythische figuur van Paulus, die universele primitieve mythe een nieuwe inkleding gegeven. In het paradijs heeft de mens de goddelijke wet bewust overtreden en dus een zonde begaan tegenover God, een schuld op zich geladen, en zich zo niet alleen een lastig leven hier op aarde op de hals gehaald, maar ook alle kansen verspeeld op een rustig of gelukzalig eeuwig leven. Er moet dus iets gebeuren om die schuld te delgen, om te boeten, zodat de zonde kan vergeven worden.

    Daartoe stuurt God zijn eniggeboren Zoon, die samen met hem sinds alle eeuwigheid leeft en heerst, als mens naar de aarde, om daar een boodschap te prediken, een voorbeeldig leven te leiden, maar niet begrepen te worden, te lijden en te sterven op de meest gruwelijke en vernederende manier. Door dit zoenoffer van zijn eigen Zoon laat God zich vermurwen en scheldt hij de oerschuld van de mensen kwijt, vergeeft hij hun erfzonde en laat hij hen weer toe in het paradijselijke hiernamaals.

    Er zijn echter voorwaarden. Men moet Christus erkennen als verlosser, in hem geloven, en leven volgens zijn voorbeeld.

    In de praktijk betekent dat echter dat men de geboden van de kerk moet naleven. Het hele verhaal is immers door mensen verzonnen, met als enige bedoeling het vestigen van een wereldse macht en een hiërarchische, of liever hiërocratische samenleving, dat wil zeggen geleid door een profiterende priesterkaste.

    Het is deze priesterkaste die de symbolen van het geloof heeft ontworpen, en het kruis is ongetwijfeld het meest verspreide en meest krachtige symbool van het christendom. De gekruisigde Zoon van God is het primordiale en alomtegenwoordige icoon van het christendom.

    Waarom? Wat is er zo bijzonder aan de kruisdood? Het was de straf voor zware misdadigers. Een leven dat zo eindigde, was een mislukt leven. Het is de ultieme vernedering. En precies dat neemt men als beeld van God, net dat draagt men triomfantelijk rond als embleem van zijn religieuze eigenheid. Sterven aan het kruis zoals Jezus van Nazareth is het hoogste goed. Dat is onbegrijpelijk, tenzij men erin slaagt de mensen zo te indoctrineren dat ze aannemen dat er een almachtige en goede, vaderlijke God is, dat de mens in een mythische voortijd tegen die God heeft gezondigd, dat alle mensen daardoor aan Gods toorn onderworpen zijn, dat de Goede Vader echter medelijden heeft gekregen met de mens, zijn Zoon heeft gezonden om te boeten voor die mythische zonden, en dat daardoor de mens bevrijd is uit het eeuwige onheil.

    Dat de mens echter Gods Zoon prompt vermoord heeft om onduidelijke en uitgerekend rituele, dus godsdienstige redenen, lijkt evenwel geen probleem te zijn. Om het simplistisch voor te stellen: de overtreding van een ritueel gebod (niet eten van de vruchten van een bepaalde boom) is een voldoende reden voor een kosmische schuld, terwijl de gruwelijke moord op de Zoon van God geen enkel gevolg heeft voor de mensheid.

    Maar blijkbaar wel voor de daders. De Joden wordt deze verschrikkelijke zin in de mond gelegd: ‘zijn bloed kome over ons en onze kinderen’ (alleen in Mt. 27.25), en het christendom heeft de Joden de moord op Christus nooit vergeven. Maar dat terzijde…

    Er zijn allerlei redenen denkbaar waarom het christendom een gekruisigde als zijn symbool heeft genomen.

    Een sekte die de hele wereld kan beschuldigen van de moord op (de Zoon van) haar God geeft zichzelf een krachtige uitgangspositie en een geldige reden om met alle heidenen af te rekenen. Het kruis is zeker in die zin ontelbare keren misbruikt in de loop van de kerkgeschiedenis. De vele martelaars en hun spectaculaire dood en hun even miraculeuze nageschiedenis brengen ons hetzelfde verhaal.

    Een lijdende figuur als voorbeeld is een overtuigende manier om een bevolking onder de knoet te houden. Men moet van het leven hier op aarde niets verwachten, het is een tranendal, wij zijn geschikt om te lijden, zoals Christus voor ons geleden heeft. In vergelijking met zijn lijden, is ons lijden minder dan niets. Maar wie de kerkelijke geboden opvolgt, wacht de eeuwige gelukzaligheid, terwijl de anderen, die hier op aarde hun geluk zoeken, in eeuwigheid zullen lijden in de hel.

    Zeker, er zijn gelovigen en zelfs priesters die vermoord zijn, om verscheidene redenen, die niet altijd met het geloof te maken hadden. Maar hun aantal is zeker veel kleiner dan dat van de onschuldige ‘heidenen’ die door het christendom vermoord zijn, alleen omdat ze geen christen waren (en het ook niet konden zijn: ze hadden immers nog nooit van die vreemde godsdienst gehoord). De kruisdood is dus niet echt het ideaal van de christen, en zeker niet van de priesterkaste: ook zij deden en doen er alles aan om het hier op aarde zo goed mogelijk te hebben.

    Ik besluit. Het meest in het oog springende symbool van het christendom, de gekruisigde, is een mythe, in het leven geroepen door een Joodse sekte die zich op korte tijd ontwikkeld heeft tot een machtige wereldse macht, die deze krachtige icoon heeft aangewend om haar heerschappij over zoveel mogelijk mensen te vestigen en te verzekeren.

    Nu zovelen de christelijke retoriek en iconografie verlaten hebben, is de tijd gekomen om ons te realiseren hoe ongepast het beeld van een door zijn medemensen gemartelde, gekruisigde mens wel is, en niet alleen als symbool van een godsdienst. Wij zouden er goed aan doen om al die afschuwelijke ontluisterende afbeeldingen van een zinloos lijdende mens voorgoed uit ons midden te bannen. Indien het christendom in zijn eigen humanistische leer zou geloven, zou het daarbij het voorbeeld moeten geven. Het wordt tijd dat we ook in onze iconen de mens zijn waardigheid teruggeven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    23-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De seculiere samenleving - Patrick Loobuyck

     

    Patrick Loobuyck, De seculiere samenleving. Over religie, atheïsme en democratie, Antwerpen-Utrecht: Houtekiet, 2013, 253 blz., € 17,95 (paperback).

    De auteur (°1974) studeerde godsdienstwetenschappen in Leuven en moraalwetenschappen in Gent. Hij is doctor in de moraalwetenschappen en doceert levensbeschouwing en politieke filosofie aan de universiteiten van Antwerpen en Gent.

    Aan het einde van de inleiding dankt de auteur de mensen met wie hij over de onderwerpen van dit boek van gedachten heeft gewisseld: ‘collega’s, studenten, lezers die reageerden op opiniestukken en artikelen, de kritische luisteraar die aanwezig was op mijn academische, maar vooral ook niet-academische spreekbeurten, de dis- en tafelgenoot (…).’ Dit geeft wellicht goed de ontstaansgeschiedenis van dit boek weer, en dat merkt men ook bij lezing. Er zijn gedeelten waar duidelijk de docent aan het woord is, andere zijn veeleer gevorderde journalistiek in directe dialoog met de actualiteit, nog andere formuleren op vulgariserende wijze inzichten voor een geïnteresseerd luisterend publiek.

    Patrick Loobuyck is natuurlijk niet de eerste om bestaand materiaal samen te brengen in een publicatie en op zich is daar ook niets mee aan de hand. Een zekere variatie in de aanpak en de benadering kan bijdragen tot de verstaanbaarheid van de boodschap en dat is hier zeker ook het geval. Af en toe is er misschien iets te weinig aandacht besteed aan het herwerken van het materiaal in boekvorm. Sommige onderdelen zijn ook stilistisch zeer herkenbaar als opiniestuk of collegenotities en daardoor mist men soms een eenheid van methode en betoogtrant. Ook de taal, die overal vlot en aangenaam leesbaar is, vertoont her en der sporen van enige nonchalance, die men gemakkelijker vergeeft in de spreektaal dan bij het geschreven woord. Het meest valt daarbij de haar-ziekte op: het verwijzen naar abstracta en mannelijke de-woorden met een vrouwelijk voornaamwoord.

    Naar mijn aanvoelen zijn de sterkste hoofdstukken die waarin de auteur ons een pregnant beeld schept van de huidige samenleving zoals die zich voordoet in onze contreien, en anderzijds die waarin hij ons de historische en filosofische achtergrond schetst van de recente ontwikkelingen.

    Zijn analyse van de Westerse secularisering is vlijmscherp, goed onderbouwd met feitenmateriaal en sociologische theorieën, evenwichtig en toch herhaaldelijk onthutsend door het ontnuchterend beeld dat we krijgen van onze maatschappij bij het begin van de eenentwintigste eeuw. De auteur is inderdaad te jong om de toestand die hij beschrijft in de tweede helft van de vorige eeuw meegemaakt te hebben, maar hij beschrijft die op indringende en overtuigende wijze. Af en toe gaat hij iets teveel op in de historische en sociologische gegevens en geeft ze zo misschien meer gewicht dan iemand zou doen die het allemaal meegemaakt heeft, zoals ikzelf (°1946). Ja, de kerken zaten stampvol in mijn jeugd, elke zondag en feestdag en bij elke gelegenheid, ja, gans Vlaanderen leek wel één groot klooster. Maar betekende dat ook dat men gelovig was? Geenszins! Achteraan in de kerk stonden de mannen bijeengepropt; ze kwamen binnen net voor de consecratie en verlieten de kerk haastig na de ‘zegen’, het ite missa est. Ondertussen stonden ze luidruchtig te praten, en niet over het geloof, maar over de duiven. De ‘pijke’, de kerkelijk ordehandhaver moest herhaaldelijk tussenbeide komen en dreigend met zijn hellebaard op de kerkvloer stampen en vervaarlijk kijken. Dan zwegen ze weer enkele ogenblikken. Vooraan zaten, m’as tu vu, de belangrijkste families op hun eigen opgesmukte kerkstoelen, daarachter de zeldzame lokale kwezels. Maar de grote massa zat er apathisch bij, af en toe een ‘amen’ mompelend, maar hoofdzakelijk wachtend tot het gedaan was en men zijn zondagsplicht vervuld had. Iedereen (of toch bijna) was gedoopt, deed zijn eerste en plechtige communie, werd gevormd, trouwde ook voor de kerk en werd daar begraven. De cijfers zijn duidelijk, maar zijn ze overtuigend? Niet in mijn ervaring. Iedereen kreeg op school en in de kerk en in de christelijke organisaties godsdienstonderricht, maar wie wist iets over zelfs maar de kern van het geloof? Men kan wel de aanwezigheid meten met cijfers, maar niet het geloof.

    Het is dus nodig om randbemerkingen te maken bij de opmerkelijke secularisering die zich zo stormachtig heeft afgespeeld vanaf de jaren 1960. Naar mijn aanvoelen zou deze onmogelijk geweest zijn, indien het geloof enige diepgang had gehad. De grote massa van de katholieken wist van het geloof zo goed als niets, deelde de opvattingen van de kerk niet en volgde de geboden niet op. Het was een uiterst formele kwestie van voldoen aan liturgische verplichtingen die erin gehamerd werden van bij de geboorte. Het was een sociaal, niet een religieus verschijnsel. Het was dus voldoende dat men ging inzien dat de kerk niet bij machte was om plichten op te leggen, dat er geen sanctionering mogelijk was, opdat men die plichten aan zijn laarzen ging lappen. De kerken zijn niet leeggelopen omdat het geloof achteruit is gegaan, maar omdat het kerkelijk instituut zijn gezag is verloren, net zoals alle andere instellingen, in die woelige naoorlogse jaren. Wellicht is het vooral die overweldigende oorlogservaring die de mensen aan het twijfelen heeft gebracht, terwijl de jonge mensen zich afzetten tegen een allerminst fraai verleden van hun ouders en opvoeders.

    Wat echter ook de oorzaken mogen geweest zijn, de secularisering is een feit, de achteruitgang van de kerk in Vlaanderen (en in naburige landen) is spectaculair en dat heeft de auteur overtuigend aangetoond. Ook de gevolgen daarvan geeft hij op een boeiende wijze weer. In Vlaanderen betekende het afkalven van het belang van de kerkelijke structuren een bedreiging van de katholieke zuil. Toch hebben de niet-religieuze organisaties van de katholieke zuil vrij goed tot uitstekend stand gehouden, vooral in de gezondheidszorg, het onderwijs, de vakbondswerking en de ziekteverzekering. Die hebben in feite nog nauwelijks iets te maken met het religieuze, aangezien de ‘klanten’ in de praktijk niet meer kerkelijk of godsdienstig zijn.

    De auteur besteedt veel aandacht aan die andere evolutie in onze streken: de immigratie, en dan vooral die van moslims. Er is het feit van een ‘vreemde’ godsdienst, maar ook de aanwezigheid van ‘godsdienstige’ mensen in een sterk geseculariseerde gemeenschap. De auteur benadert deze kwestie op een evenwichtige wijze, met respect voor de traditionele culturele en ‘religieuze’ gebruiken van de moslims, maar zonder de problemen die deze confrontatie met zich meebrengt uit de weg te gaan.

    Ik ga niet in op de twee vrij uitgebreide secties waarin de auteur op zoek gaat naar de historische en filosofische achtergronden van het secularisme. Het zijn goed geschreven, levendige en leerzame bijdragen die de noodzakelijke onderbouw vormen voor de argumenten die de auteur gebruikt bij zijn eigen duidingen. Maar ook hier zal de lezer een onderscheid moeten maken tussen de ideeën en de geschriften van de denkers uit het verleden enerzijds en de invloed daarvan op de maatschappij waarin zij leefden en onze huidige maatschappij anderzijds. In alle geval toont Patrick Loobuyck aan dat hij vertrouwd is met de literatuur ter zake en kunnen we zijn keuzes alleen maar toejuichen: hij heeft geen enkele belangrijke figuur over het hoofd gezien, al kon hij vanzelfsprekend in het kort bestek van deze overzichten geen recht doen aan de complexiteit van elk van hen.

    In het tweede deel van het boek ontwikkelt de auteur zijn opvattingen over het politiek liberalisme: de opvatting dat de politiek de burgers als vrije en gelijke individuen moet behandelen. Daaruit leidt hij onmiddellijk af dat de overheid ‘neutraal’ moet zijn; zij moet boven de ideologieën staan, mag zich niet voor of tegen een van hen uitspreken, en moet de godsdienstvrijheid van iedereen garanderen, in het kader van een scheiding van kerk en staat. Dat is de basisopvatting van de auteur, die hij herhaaldelijk naar voren brengt en met allerlei redenen omkleedt. Het is evident dat hij daarmee inderdaad de kern raakt van onze moderne samenleving. Toch meen ik dat we hierbij enkele kanttekeningen kunnen maken.

    Het gaat hier om fundamentele ‘rechten’ van het individu, die in de grondwet worden vastgelegd en bevestigd in supranationale verdragen en bewaakt door nationale en supranationale gerechtshoven. De vraag is echter: welke zijn die fundamentele rechten, hoe kiest men ze en waarop zijn ze gesteund? De auteur verwijst naar een zekere evolutie die heeft plaatsgevonden, zelfs sinds de oudheid, en die met de renaissance, de reformatie en de Verlichting tot concrete inzichten en afdwingbare ‘rechten’ is gekomen, en die we terugvinden in verscheidene verklaringen betreffende de mensenrechten en inderdaad in de grondwet van moderne staten. Naar mijn aanvoelen gaat hij echter onvoldoende in op de filosofische achtergronden van deze concrete ‘nieuwe’ inzichten. Vrijheid en gelijkheid komen over als ‘evident’, terwijl ze dat allerminst waren en nog steeds niet zijn, zelfs niet als principes. Ik mis een sterke filosofische argumentatie die grondslagen kan aanwijzen voor deze inderdaad historisch geëvolueerde ‘democratische’ principes. Waarom is vrijheid en gelijkheid zo belangrijk? De auteur weet dat ongetwijfeld, maar heeft dat niet tot een van de hoofdpunten van dit boek gemaakt. Dat is zijn keuze, natuurlijk, maar naar mijn aanvoelen had dit zijn betoog meer kracht bijgezet.

    Als mij een woordspeling vergund is, dan zou ik zeggen dat het de auteur aan LEF ontbreekt. Ik verklaar mij nader. Hij pleit overtuigend voor de invoering van een ‘neutraal’ vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie, ter vervanging van de levensbeschouwelijke vakken en het godsdienstonderricht in het onderwijs. Hij is voorzitter van de gelijknamige vzw. In dit boek echter krijgt de laatste letter van LEF in mijn aanvoelen te weinig aandacht, en wel op twee manieren. Zoals ik al zei mis ik een sterke filosofische onderbouw voor de basisprincipes van de democratie en de seculiere, neutrale rechtsstaat. Dat is een F. Ten tweede mis ik het derde element uit de befaamde leuze van de Franse Revolutie: Liberté, Egalité, maar noodzakelijkerwijze ook Fraternité. Patrick Loobuyck is vanzelfsprekend overtuigd Darwinist en spreekt ook met bewondering over Richard Dawkins, maar hij doet er te weinig mee. Bij deze beide auteurs en bij andere, onder meer Spinoza, had hij een essentieel derde element kunnen vinden voor zijn grondrechten: de mens is ten gronde een wezen dat in gemeenschap leeft. Niet dat de auteur dit ontkent of minimaliseert, maar het komt te weinig ter sprake als een van de drie peilers van onze ‘samen’leving.

    In plaats daarvan heeft hij het herhaaldelijk over tolerantie. Hij maakt daarbij het nuttige onderscheid tussen het gedogen van wat men essentieel als verkeerd beschouwt en het liefst zou zien verdwijnen, en een fundamenteel tolerante instelling, die de andere in zijn denken en doen zichzelf laat zijn, zodat alle burgers in diversiteit kunnen samenleven in een neutrale staat. Hierin, en in enkele concrete stellingnamen, komt wat ik de utopische kant van de auteur noem naar voren. Zijn pleidooi, dat we zelfs een eis kunnen noemen, voor een absoluut neutrale staat en een absolute tolerantie uit overtuiging bij alle burgers, is inderdaad een utopisch verlangen. Op geen enkel ogenblik heb ik de indruk gekregen dat dit een haalbare kaart zou zijn, integendeel. Uit de vele voorbeelden die de auteur aanhaalt, blijkt dat de politiek niet allen gesteund is op ideologische verschillen, waaronder we ook maar de godsdienst zullen rekenen, maar dat die verschillen onvermijdelijk ook een weerslag vinden in de grondwet, de strafwet en de overheidsmaatregelen. Politici zijn maar met de wet bezig om hun ideologische voor- en afkeur vast te leggen. Hopen dat zij een neutrale overheid zelfs maar betrachten zoals Patrick Loobuyck die schetst, is niet alleen niet realistisch, het is een utopie, en zelfs vermetel denken.

    Het tweede kernwoord uit de ondertitel is ‘atheïsme’. De auteur licht dit begrip herhaaldelijk en met een duidelijke sympathie toe. Wat hij erover zegt is duidelijk en overtuigend. Toch meen ik dat hij het atheïsme onderschat. Hij ziet het als een filosofische ingesteldheid, waarbij het bestaan van een opperwezen, in welke zin dan ook, wordt ontkend. Hij meent echter dat daaruit geen grote consequenties te trekken vallen. Ik kan het daarmee niet eens zijn. Patrick Loobuyck heeft inderdaad te weinig lef. Hij pleit voor een neutrale overheid, waarbinnen alle mogelijke ideologieën kunnen en mogen floreren, aangezien men het nooit ideologisch eens zal zijn. Voor de overheid zijn alle ideologieën even waardevol, zolang ze de grondwetten en de grondrechten respecteren. Het atheïsme is voor hem soms een van die ideologieën, in de mate dat atheïsten zich verenigen of voor bepaalde overtuigingen uitkomen en ijveren. Dat is niet wat ik en niet alleen ik onder atheïsme versta. Atheïsme is niet, zoals de auteur meent, te verenigen met allerlei andere opvattingen, zoals (horresco!) het nazisme, stalinisme of racisme. Het is de fundamentele instelling die het mogelijk, ja noodzakelijk maakt dat men vrijheid, gelijkheid en solidariteit tot fundamentele rechten maakt. En nee, het is niet goed dat in een neutrale staat alle mogelijke ideologieën floreren, zelfs niet als ze formeel de elementaire rechten onderschrijven.

    Ik geef een voorbeeld, dat ook Patrick Loobuyck aanhaalt en waarmee hij zeer vertrouwd is: het katholiek onderwijs. Deze organisatie zal het niet in het hoofd halen om te ontkennen dat vrijheid, gelijkheid en zelfs solidariteit essentieel zijn. Maar in de praktijk is de situatie wel even anders, nietwaar? Ik ga hier niet dieper op in, ik meen dat iedereen genoegzaam weet wat ik bedoel.

    Patrick Loobuyck komt in dit boek naar voren als een verstandig en bedachtzaam man, respectvol en begrijpend. Ik had van hem inderdaad wat meer lef verwacht. Hij laat zich verleiden tot uitspraken die anderen, onder meer zowel moslims als katholieken, maar te graag zullen aangrijpen om hun ideologie te propageren (‘Militant atheïsme is een hobby’). De auteur vindt dat allemaal goed, het hoeft voor hem niet dat iedereen atheïst is. Ook de islam en het christendom hebben grote verdiensten, ook wetenschappelijk, cultureel enzovoort. Ik deel die mening niet. Ik ben ervan overtuigd dat de neutrale staat waar Patrick Loobuyck van droomt er niet zal of kan komen zolang er ideologieën zijn zoals het christendom en de islam. De auteur lijkt veel te verwachten van evoluties binnen deze godsdiensten. Hij behoort tot de optimisten op dat punt. Ik niet. Hij schrijft: ‘De stelling dat er een rechtstreekse lijn loopt van het atheïsme naar de democratie en de mensenrechten is onjuist.’ Dat heeft me zwaar teleurgesteld en zelfs diep gekwetst. Ten minste enkele van de filosofen die de auteur zo lovend citeert, zullen zich allicht omkeren in hun graf.

    Ten slotte moeten we ons de vraag stellen die ook de auteur aansnijdt, zij het veeleer terloops en pas aan het einde van zijn boek (blz. 202), over de ware aard van ‘godsdienst’. Wanneer we dat verschijnsel bekijken als atheïst, stellen we vast dat het een (seculiere!) organisatie is van mensen, die daarmee bepaalde doelstellingen proberen te realiseren. Die doelstellingen verschillen niet essentieel van de doelstellingen van de staat of de overheid, de middelen daarentegen wel: men gaat uit van fictieve gebeurtenissen en geschriften waaraan een bovennatuurlijk karakter wordt toegeschreven, men spiegelt de mensen een kosmologie voor die elke wetenschappelijke grondslag mist, en een voortbestaan na de dood dat op geen enkele manier kan begrepen worden; op de keper beschouwd gaat het om een ‘staat in de staat’, dus een wereldlijke orde, waarbij uitzonderlijke economische belangen op het spel staan, niet alleen voor het centrale bestuur van die organisaties, maar voor alle plaatselijke afdelingen en voor alle medewerkers in alle geledingen en vormen. Er is dus niets religieus aan een godsdienst, of toch niet meer dan aan andere organisaties. Er is geen enkele reden om de godsdienst anders te behandelen dan andere organisaties, en er zijn goede redenen om al de godsdiensten met het grootste wantrouwen te bekijken. Dat is echter niet wat we op veel bladzijden in dit boek lezen, en dat is jammer.

    Desondanks is dit een boek dat ik ten zeerste aanbeveel. Het brengt ons talloze nuttige en zelfs essentiële inzichten in de problematiek van het samenleven in een complexe moderne maatschappij. Het doet ons zorgvuldig en grondig nadenken over onszelf en over de anderen om ons heen, los van alle ideologische of historische vooroordelen en alle eigenbelang. Daarin is zijn grootste verdienste gelegen, en die is voorwaar niet gering.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kweddelen!

    ‘Kweddelen’ is een woord dat Van Dale niet kent, en ik kende het ook niet voor ik me in Vlaams-Brabant vestigde in 1968. Sindsdien is het tot mijn vaste woordenschat gaan behoren, want het is best een handzaam woord.

    Laten we beginnen met het enkelvoud, een kweddel. Dat is een waardeloos ding, rommel. De oorspronkelijke betekenis van het oud-Nederlandse kwerdel of kwardel was precies dat: een vod, een lap stof, een slecht stuk leer.

    Maar ook iets dat je voor iets degelijks hebt gekocht, kan een kweddel blijken te zijn: een werktuig dat het bij het eerste gebruik begeeft of niet doet wat ervan verwacht wordt. ‘Dat moet je niet kopen, dat zijn kweddelen! Koop ineens iets degelijks.’ Als we dus te maken hebben met een dergelijke situatie, dan zitten we met kweddelen, problemen dus, veroorzaakt door een of meer kweddelen. Mensen die ruzie hebben, bijvoorbeeld vrienden, echtgenoten of collega’s, hebben kweddelen, ze praten niet meer met elkaar, ze mijden elkaars gezelschap. Een kweddelaar is dan een ruziemaker. Iemand die slecht werk aflevert, is ook een kweddelaar. En dus is kweddelen gelijk aan prutsen, amateuristisch tewerk gaan, er een zootje van maken. Ook in de sfeer van het seksuele gebruiken we ons woord. Een menstruerende vrouw zit met haar kweddelen, en een man zijn penis is ironisch ‘zijne kweddel’.

    Er zijn zo perioden in een huishouden dat er van alles verkeerd gaat. Dat kan ook niet anders, als je bedenkt wat wij allemaal in huis hebben. Vorige winter was het de brander van de centrale verwarming. Die was nog geen tien jaar oud, en toch bleek die onherstelbaar defect te zijn. En dan was er een elektrisch boilertje onder het aanrecht: dat bleef maar druppelen door een verkalkte terugslagklep. Mijn oplossing was om het af te zetten en water te warmen voor de afwas wanneer dat nodig was; op een inductieplaat heb je heel snel water gewarmd. Dat lijkt me nog altijd beter dan 24 uur op 24 water warm houden om het één keer per dag meteen bij de hand te hebben. Zo dacht Lut er niet over, en alle familieleden, vrienden en kennissen evenmin, en dus hebben we dat toch maar laten herstellen. Bij die gelegenheid bleek dat er teveel druk op de waterleiding stond, en dus moest er een drukbegrenzer komen. Maar toen bleek dat de hoofdkraan van de waterleiding geblokkeerd zat, en dat betekende dat de watermaatschappij die moest komen vervangen.

    In de zomer was het de elektriciteit die voor kweddelen zorgde. Plots sloeg de lekstroomschakelaar voortdurend af, zonder enige aanwijsbare reden. Nu eens wat het dit stopcontact of apparaat, dan weer een ander. Een van onze vrienden is elektricien van beroep, maar hij kon er kop noch staart aan krijgen. Na enkele weken was het probleem vanzelf opgelost, even plots en mysterieus verdwenen als het ontstaan was. Tot het enkele maanden later weer opdook… Weer kon onze bevriende elektricien geen systeem vinden in de gebeurtenissen. Maar dat er iets aan de hand was, dat had men ook bij Telenet gemerkt, de firma die ons voorziet van signalen voor TV, radio, telefoon en internet. Op een dag kreeg ik een bezorgd telefoontje: waarom ik voortdurend mijn modem af en aan zette? Hun statistieken hadden verraden dat er iets ongewoons aan de hand was ten huize D’huyvetters- De Rudder… Ze boden aan om gratis een technicus te laten langs komen. Natuurlijk had ik geen bezwaar, misschien waren zij wel de oorzaak, of konden ze me helpen om die te vinden. De jongeman was heel vriendelijk, maar even kordaat: na het aanhoren van mijn lang en verward verhaal schudde hij meewarig het hoofd en verklaarde zelfzeker: Telenet was niet de oorzaak. Wie of wat dan wel? Geen idee…

    En weer loste het probleem zichzelf spontaan op. We wachten bang op de volgende episode. Vervolgens was er de leeslamp die Lut ’s avonds gebruikt: op een avond begaf ze het. Ik controleerde het halogeenlampje, maar dat zag er nog goed uit, en ook de zekering was nog intact. Weer eens hulp gevraagd, en toen bleek de lamp toch stuk te zijn. Dus enkele nieuwe lampjes gaan kopen; mijn eerste poging om de lamp te vervangen, leverde enkel een gebroken lampje op. Een voorzichtiger poging met een tweede lampje lukte en dus vol goede moed de stekker ingestoken… noppes. Alles drie, vier keer nagekeken: niets. Met onze fel bevraagde vriend alles nagekeken en ja hoor: er lag ergens een draadje bloot in een gewricht. Maar zo’n leeslamp laat zich niet zomaar demonteren, en dus moet ze terug naar de leverancier; gelukkig bestaat die nog en is er een zaak in Leuven waar ze dat merk nog verkopen. Dan kan ik meteen ook de Tizio leeslamp van Artemide meenemen, die al enkele jaren defect in een hoekje staat…

    Op een van de radiatoren van de centrale verwarming staat een thermostaat met een klokschakeling. Die kreeg plots kuren en dat bleek aan lege batterijtjes te liggen. Even vervangen en klaar is kees… of toch niet: hoewel het venstertje liet zien dat er maar 16 graden gevraagd werd, bleek de radiator gloeiend heet te staan. Je probeert eens dit, dan weer dat, je leest de handleiding nog eens en ja, het lijkt nu in orde, min of meer, zo goed als…

    Gisteren hadden we weer prijs: ik wou met de bereiding van het avondmaal beginnen, zette een grote kookpan op de inductieplaat en oeps: een doffe knal en alle elektriciteit viel uit. Het bleek de centrale zekering te zijn, naast de lekstroom natuurlijk, en één van de drie zekeringen van de kookplaat. Deze morgen nog eens geprobeerd: drie van de vier platen werken, de vierde liet de zekeringen prompt weer springen. Dan maar bellen naar de zaak waar we de kookplaat destijds gekocht hebben. Om welk toestel het ging? Merk, serienummer… Er zou iemand langskomen.

    En dan was er Luts relaxzetel, die met de elektrische bediening. Daar was al langer een van de stalen buizen van het frame gebroken aan een lasnaad. Dat had ik al herhaaldelijk opgelapt met spuug en paktouw, zoals dat heet, maar onlangs bleek er nog een tweede lasnaad het begeven te hebben. Navraag bij een werkhuis in de buurt leverde niet veel op: ze wilden wel, maar toch liever niet. Een telefoontje naar de zaak waar de zetel gekocht is, stemde ons hoopvol: ja, ze deden herstellingen. Maar konden we de zetel zelf brengen en terughalen? Niet met ons Twingootje, dus moesten we een beroep doen op de oudste zoon, die een ruime gezinswagen heeft. Enkele dagen later een telefoontje: tja, dat laswerk ‘zag men niet zitten’, maar men kon wel het hele frame vervangen. Ik mocht er even over nadenken, gezien het niet onaanzienlijke prijskaartje, maar wat valt er na te denken? Over week of zo zal de zetel klaar zijn en kan ik weer eens met zoonlief op pad.

    Ik had het nog niet over het stuk van de dakgoot dat was losgekomen bij de jongste najaarsstorm. Of de verstopte afvoer van de keuken, of die van het toilet op de verdieping, of die van de dakgoot, die niet meer bij het rioolwater mag, maar bij het regenwater moet aangesloten worden, ergens onder het asfalt van de oprit. Of over de elektrische motor van een van de rolluiken die moet aangepord worden tot werken. En zo gaat het de hele tijd door. Altijd is er wel een of ander mankement, of moeten er batterijtjes vervangen worden in zappers, muizen, toetsenborden, fototoestellen, thermostaten en buitenthermometers, zijn er lampen die het begeven of plots ongevraagd beginnen te flikkeren, vallen klokken stil of lopen plots achter of voor, werken computers niet meer of zijn er documenten verdwenen, valt het radiosignaal eigenzinnig en irriterend uit, rammelt er iets in de uitlaat van de auto, heb ik een rekening vergeten te betalen of een verjaardag vergeten, is mijn vertrouwde wijn uit de winkelrekken verdwenen of ben ik te laat met het retourneren van een boek in de bibliotheek…

    Kweddelen. We hebben de laatste tijd ons deel wel gehad. Maar al bij al niets ernstigs, gelukkig. Het is wel aardig vervelend, en het kan op den duur op een mens zijn gemoed gaan werken. Vandaar dat ik dat gemoed hier maar eens gelucht heb. Misschien helpt dat ook een beetje voor jou? Gedeelde smart, halve smart. Of: gedeelde dupe, dubbele dupe?

     

     


    Categorie:etymologie
    Tags:levensbeschouwing
    21-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Euthanasie in België

    Naar een uitbreiding van de euthanasiewetgeving in België?

    In België is euthanasie wettelijk geregeld: het mag in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat het moet gaan over een wilsbekwame persoon die om euthanasie verzoekt, en men wordt niet als zodanig beschouwd wanneer men niet meerderjarig is, noch wanneer men in een ver gevorderd stadium is van dementie, noch wanneer men lijdt aan ernstige psychiatrische aandoeningen.

    Nochtans lijkt het mogelijk, zoal niet wenselijk om minderjarigen die op alle andere punten aan de voorwaarden voldoen om een euthanasieverzoek te formuleren, toch de kans te geven dat te doen. Hun lijden kan immers even ondraaglijk zijn en uitzichtloos en hun ziekte even ongeneeslijk als bij een volwassen persoon, en hun doodswens kan even gegrond zijn. Vele professionele instanties benadrukken dat men hier moet rekening houden met de ‘mentale leeftijd’ en met de uitzonderlijke omstandigheden van elk specifiek geval, veeleer dan met een vrij arbitraire wettelijke volwassenheid. Terminale minderjarigen zijn vaak veel meer volwassen dan heel wat volwassenen.

    Een andere kwestie is vergevorderde dementie. Het is niet duidelijk dat men hier kan spreken van een ondraaglijk en uitzichtloos lijden vanuit het standpunt van de dementerende persoon. Die is zich meestal zelf niet bewust van die toestand. Zelfs als die persoon op voorhand heeft geoordeeld dat hij of zij een blijvende toestand van doorgedreven dementie beschouwt als een onaanvaardbaar en dus ondraaglijk lijden, valt het moeilijk om dat objectief zo te beoordelen. Iemand die constant wezenloos en volledig hulpbehoevend is, roept bij de gezonde buitenstaander spontaan het idee op: zo wil ik niet leven. De vraag is echter of wij willen toestaan dat iemand anders beslist om een dergelijke persoon te doden. Een voorafgaande wilsverklaring biedt geen uitweg: het is niet omdat men ooit beslist heeft dat men zo niet wil leven, dat men dan ook zonder omhaal mag gedood worden wanneer het zover is. Men kan met andere woorden niet verwachten van anderen dat zij onze beslissing uitvoeren op een moment dat wij dat zelf niet meer kunnen en dat wij er zelfs niet meer kunnen om verzoeken.

    In het geval van totale dementie moet men het belangrijk onderscheid maken tussen personen die daarnaast ook fysiek ondraaglijk lijden en uitzichtloos ziek zijn, zoals demente terminale kankerpatiënten. Het lijkt onmenselijk om in dat geval de dementie en de bijhorende wilsonbekwaamheid in te roepen om een vooraf uitgesproken euthanasiewens te weigeren. Het lijkt me zelfs onmenselijk om dat niet te overwegen als er géén wilsverklaring is.

    De kwestie van euthanasie voor psychiatrische patiënten is uiterst complex. Men kan een mogelijke genezing of aanzienlijke verbetering van de toestand nooit uitsluiten, integendeel: een groot aantal patiënten die op een bepaald ogenblik een doodswens formuleren, herstellen voldoende om een voor hen aanvaardbaar leven te leiden en wensen dan geen euthanasie meer. Anderzijds is voor een dergelijk herstel een zeer uitgebreide zorgverlening nodig, en die is er niet, of niet voor iedereen. Er zijn dus schrijnende gevallen van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, maar die geen kans krijgen op euthanasie omdat er ‘in principe’ genezing mogelijk is. De hypocrisie loert hier om de hoek.

    De laatste jaren is er een alternatief naar voren gekomen voor euthanasie, namelijk palliatieve sedatie. Daarbij onderdrukt men symptomen zoals pijn of ademnood door het toedienen van medicatie die het bewustzijn verlaagt of uitschakelt. Dat komt over als minder ingrijpend dan actieve euthanasie en kan daardoor aantrekkelijker zijn voor sommige personen, om welke reden dan ook. Maar er zijn gevallen waarin palliatieve sedatie aanleiding geeft tot bedenkingen. Vooreerst start men die behandeling pas in een zeer laat stadium op, kort bij het natuurlijk levenseinde: het is meestal een kwestie van dagen. Men kan die palliatieve sedatie in principe veel vroeger laten beginnen met lagere dosis, maar dat gebeurt meestal niet: men behandelt zolang mogelijk met het oog op genezing, met behandeling van pijn en andere symptomen als een onderdeel van dat curatief proces. Palliatieve sedatie biedt derhalve geen antwoord in geval van ondraaglijk en uitzichtloos lijden waarbij de dood niet imminent is. Niet elke terminale en/of ongeneeslijke ziekte leidt tot een snelle dood, terwijl er wel degelijk sprake is van ondraaglijk lijden. Dat is onder meer zo voor zware psychiatrische stoornissen. Men kan een persoon toch niet jarenlang palliatief sedatief behandelen?

    Een interdisciplinaire werkgroep van Leuvense professoren heeft zich gedurende een langere periode met de problematiek van de euthanasie beziggehouden en heeft daarover een uitgebreid rapport uitgebracht. Het is een ongemeen interessante en gedegen tekst, die door iedereen zou moeten gelezen worden. Men vindt de tekst hier: https://www.kuleuven.be/metaforum/docs/pdf/wg_9_n.pdf

    Wat echter verbaast, is het korte besluit, en dat is ook wat in de pers gekomen is: men is tegen een uitbreiding van de euthanasiewet, zoals die besproken wordt in het parlement. Na lezing van de tekst zou men verwachten dat men althans zou instemmen met het principe van de euthanasie voor minderjarigen, zij het onder zeer strenge voorwaarden. Evenzo voor zware psychisch gestoorden die men niet kan opvangen, en ook voor dementen die daarnaast ook fysiek ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Dat is echter niet het geval. Op grond van een volkomen terechte zorg voor het leven in het geval van werkelijk wilsonbekwame jongeren, geneesbare psychiatrische gevallen en fysiek gezonde demente personen, ontzegt men euthanasie aan anderen, die alleen op die manier tot een goede dood kunnen komen. Dat is een conclusie die zo in tegenspraak is met de geest van de hele tekst, dat het hogelijk verwonderlijk is dat de leden van de werkgroep zich achter deze botte afwijzing van elke aanpassing van de bestaande wetgeving hebben geschaard. Zij pleiten in hun teksten immers zowel expliciet als impliciet voor aanpassingen aan de bestaande wetgeving, en niet alleen in restrictieve zin. Wanneer men zich dan in de conclusie zo ongenuanceerd verzet tegen zelfs een bespreking van mogelijke wijzigingen, sluit men zich uit van het verdere debat, en dat is ondemocratisch; het is immers enkel in gezamenlijk overleg dat men deze maatschappelijke kwestie naar behoren kan regelen, allicht in een compromis waarin alle burgers zich kunnen vinden.

    Het is jammer dat men om religieus-ideologisch-politieke redenen de ogen sluit voor een harde realiteit, namelijk dat onze samenleving op dit ogenblik aan een niet onbelangrijke en steeds groeiende groep van zorgbehoevende personen nog steeds niet de optimale of zelfs maar toereikende zorg aanbiedt, noch daartoe in staat zal zijn in de nabije toekomst of zelfs op middellange termijn. Wanneer een samenleving niet bij machte is om haar meest kwetsbare burgers een minimaal menswaardig leven te garanderen, heeft zij de ethische plicht hen althans toe te laten ongehinderd te kiezen voor een menswaardige dood.


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    16-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.for whom the Bell tolls: exit Didier Bellens

    …never send to know for whom the bell tolls, it tolls for thee.

    John Donne, Meditation 17

    Als je de doodklok hoort luiden, laat dan niet navragen voor wie ze luidt: ze luidt voor jou. Nunc lento sonitu dicunt, morieris: nu zeggen ze traag kleppend: je zult sterven.

    Didier Bellens heeft het waarschuwend kleppen ongetwijfeld al een hele tijd gehoord. Hij heeft er geen acht op geslagen, omdat hij wist dat het einde, dat onvermijdelijk op een dag komen moest, nabij was. Dat heeft hem vermetel gemaakt, waanzinnig bijna, zoals Roeland, de trouwe paladijn die in zijn waanzin zelfs in zijn vrienden alleen nog vijanden zag.




    Nu is het afgelopen met Bellens, althans bij Belgacom, het staatsbedrijf dat zich met telecommunicatie bezighoudt, de oude PTT, of toch het TT-stuk, want de P is nu B-Post, ook een commercieel postbedrijf, waarin de Belgische Staat eveneens de meerderheid van de aandelen bezit. Hij zal ongetwijfeld zijn ontslag aanvechten en uiteindelijk nog een aantal miljoenen euro’s opstrijken in een of ander schimmige minnelijke schikking, en even ongetwijfeld snel hier of daar een andere lucratieve benoeming in de wacht slepen. Of op zijn renten gaan teren, want hij heeft in de voorbije jaren vele miljoenen euro’s uitbetaald gekregen als loon, bonussen, deelname in de winst, kostenvergoedingen enzovoort. Hij heeft nog verscheidene nevenberoepen, die ook allemaal zeer winstgevend zijn. Hij is dus niet meteen tot de bedelstaf veroordeeld.

    Het is een intriest verhaal. Het zijn de politiekers die zijn functie hebben gecreëerd, inclusief de waanzinnig hoge wedde, de spectaculaire bonussen en de gouden parachute. Het zijn dezelfde politiekers die hem hebben binnengehaald en hem gesteund hebben door dik en dun, tegen alle beter weten in en ondanks zijn fameuze strapatsen. Hij kon zich letterlijk alles permitteren. Tot hij deed wat zelfs Rataplan, de notoir domme hond uit Lucky Luke, zich niet in het nauwelijks gevuld koppeke haalde: hij beet de hand die hem eten gaf. Hij haalde uit naar de politiekers. Eerst naar de kleintjes, die van de oppositie. Dan naar die van de partijen waartoe hij niet behoorde (de Franstalige Parti Socialiste). Dan naar die van zijn eigen partij, toen die te kennen gaf dat hij niet onmisbaar was, en tenslotte beet hij de met fluwelen handschoen omfloerste ijzeren hand van Monsieur PS zelf: Elio Di Rupo, ’s lands Premier Ministre.

    Wat wil je? Di Rupo mag dan al politiek gezien de machtigste man van (Franstalig) België zijn, maar zijn macht is (zeer) tijdelijk: wat zal ervan overblijven na de volgende verkiezingen? Wat is zijn persoonlijk fortuin? Wat betekent zijn huidige wedde van amper een paar honderdduizend euro in vergelijking met de miljoenen die Bellens elk jaar binnenrijfde? Wie is er dan de baas? Wie de gulle Sinterklaas en wie het vragende kind?





    Het is een typisch voorbeeld van de waanzinnige toestanden in het apenland dat België heet. De bank, de trein, de wegen, de post, de telefoon en telegraaf, het waren vroeger volle staatsinstellingen, monopolies die de staat zich toe-eigende om de dienstverlening te verzekeren aan de bevolking, zonder winstoogmerk. Toen daar kritiek op kwam vanuit de commerciële wereld, liet men toe dat er relatief kleine aandeelhouders kwamen, die een bescheiden graantje konden meepikken van de aanvankelijk marginale winsten van die staatsinstellingen. Maar stilaan werden sommige van die staatsbedrijven machtige instellingen die veel geld verdienden. En daar ging het fout.

    Een staatsbedrijf hoort geen geld te verdienen, maar diensten te verlenen. De staat moet niet aan commercie doen. Dat is onzin. Want commercie is riskant: de ene dag gaat het goed, de andere dag gaat het slecht. De ene dag zijn je aandelen miljarden waard, de volgende dag niets meer. De staat mag dat risico niet lopen, dat moet ze overlaten aan haar burgers en aan binnen- en buitenlandse commerciële instellingen. De staat moet niet met ons belastingsgeld spelen op de beurs (Belgacom en B-Post zijn beursgenoteerde bedrijven), het is al erg genoeg dat de banken (en de mutualiteiten en de vakbonden…) dat doen met ons spaargeld en vervolgens weer met onze belastingen moeten gered worden.

    Stel je voor: de Belgische parlementsleden zijn de hoofdaandeelhouders van die beide bedrijven; zij benoemen de leden van de raad van bestuur, het directiecomité en de CEO. En zij verdienen in vergelijking met die CEO amper een peulschil. Dat is de wereld op zijn kop, toch? Uiteindelijk gaat het dan onvermijdelijk andersom, zoals in de U.S.A, waar de zakenwereld bepaalt wie de politieke macht krijgt, wie president wordt (en nadien rijk wordt door het houden van ‘lezingen’ voor zakenlieden).

    In België ziet men dat niet in. Ik heb nog in geen enkel duidingprogramma iemand horen zeggen, zelfs niet heel zachtjes fluisteren, dat de staat geen aandelen mag bezitten in commerciële bedrijven. Wat daar fout mee is? Vind jij het normaal dat Belgacom en B-Post geld verdienen met hun dienstverlening aan de burger, en dat de helft van die winst naar de staat gaat? Wie veroorzaakt die winst? Op wiens kosten wordt die gemaakt? Op die van ons, toch? Wij betalen meer aan Belgacom en B-Post dan nodig is om die bedrijven draaiend te houden. Wat we teveel betalen, zou naar ons, de gebruikers moeten terugvloeien, of beter nog, zou ons nooit mogen aangerekend worden. Nu gaan die overschotten naar de (grote) aandeelhouders. Dat is in de eerste plaats de staat, en dat lijkt niet zo erg, want dat zijn wij, tenslotte. Maar wat doet de staat met dat geld? Het uitgeven, vooral aan het afbetalen van leningen, de meer dan 100% staatsschuld die wij hebben, en die we niet zouden hebben als de staat niet zoveel zou uitgeven. Maar er gaat ook 50% van de winst naar het grootkapitaal en naar buitenlandse investeerders. En er gaan miljoenen euro’s per jaar naar individuen zoals Bellens. Waarom moet een creatuur van nota bene een socialistische partij, met aan het hoofd de zoon van een ingeweken mijnwerker, miljoenen verdienen op onze rug? Ik zeg dat dit onzin is en wraakroepend en wie dat ontkent noem ik een domoor of, erger, een leugenaar (met een lucratieve reden om het te ontkennen).

    Als men arrogante mensen benoemt op de hoogste posten, en men kent hen meer dan royale vergoedingen toe, dat wil zeggen, niet alleen meer dan de eerste minister, maar zelfs meer dan de koning van dit land, dan moet men niet opschrikken of verwonderd zijn dat zij zich als zonnekoningen gaan gedragen en lachen met de politieke minkukels die zo gek geweest zijn om hen te benoemen en zoveel geld en macht toe te kennen. Of wat had je gedacht?

    Een land dat zich op een dergelijke manier belachelijk maakt, dat de wereld op zijn kop zet, dat het geld van de belastingbetaler verspilt aan wraakroepend hoge lonen en het belegt als risicodragend kapitaal, speelt met zijn eigen toekomst, denk aan IJsland, Ierland, Spanje, Portugal, en Griekenland, om slechts die te noemen. De staat moet aan politiek doen, dat wil zeggen zorgen voor het gemenebest, voor het algemeen belang, niet door zelf zaken te doen, maar door het zaken doen mogelijk te maken op een stabiele en eerlijke manier. Zaken doen, dat is voor de burgers zelf.

    Als de politiekers dat niet inzien, dan luidt de doodsklok ook voor hen. En helaas ook voor ons.



    Categorie:poëzie
    02-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Zevende van Beethoven





    Wanneer de naam Beethoven valt, denken we meteen aan zijn kop, of toch aan de vele afbeeldingen ervan: een man met een woeste, gekwelde gelaatsuitdrukking, wilde haren… En dat is ook hoe we over zijn muziek denken: stormachtig, hevig, luidruchtig, met grote contrasten en een hevige dynamiek. Sturm und Drang. Nu zal je me niet horen zeggen dat daar niets van aan is. Zijn meest gekende symfonie, de Vijfde, de Noodlotsymfonie ligt bij iedereen precies om die redenen goed in het gehoor: tèdèdèdèèè! Het einde van die symfonie bestaat uit een schier eindeloze reeks finale wilde uitbarstingen met het hele orkest. Zijn pianosonate nr. 17 Der Sturm heeft haar naam voorwaar niet gestolen, evenmin als de Appassionata. En zo zijn er nog heel wat meer illustere voorbeelden te geven. Clichés, ook muzikale, hebben meestal een grond van waarheid. Maar ze zijn ook vertekenend: ze herleiden een opvallend kenmerk tot het enige en maken ons zo blind voor al de andere. Dat is jammer, zeker in het geval van een eindeloos complexe en uitzonderlijk rijk gevarieerde componist als Ludwig van Beethoven (1770-1827). Denk maar aan zijn door iedereen gekende charmante Für Elise of zijn lieflijke romances voor viool en orkest, om slechts die opvallend contrasterende werken te noemen.

    Beethoven en dans… een thema dat niet echt voor de hand ligt. Nochtans schreef Beethoven in 1791 al de Musik zu einem Ritterballet, dat nog datzelfde jaar werd opgevoerd. En dan is er de muziek voor het ballet Die Geschöpfe des Prometheus, dat in 1801 werd opgevoerd en meer dan dertig vertoningen kende en nog steeds op het programma staat. De ouverture van dat stuk horen we ook nu nog vaak als een afzonderlijk concertstuk. Beethoven schreef ook heel wat dansmuziek specifiek voor (vooral de Weense) balzalen en voor de populaire muziekkiosken en de militaire muziekkapellen: menuetten, allemandes, ‘Duitse’ dansen, Ländler, contradansen, écossaises, marsen, polonaises en zelfs walsen.

    Beethovens muziek is door choreografen ontelbare malen aangegrepen om er balletten op te maken: de negende symfonie was een van de meesterstukken van Béjart, maar ook Für Elise, sommige strijkkwartetten, de vioolromances, de pianosonates. Er is echter één compositie die van bij de eerste opvoering bij iedereen in de smaak viel (op een enkele zuurpruim na) en waarvan men het dansante karakter meteen erkende: de zevende symfonie.

    Beethoven schreef zijn zevende symfonie in 1811 en 1812 toen hij in een kuuroord verbleef voor zijn gezondheid. De eerste opvoering kwam er in 1813, ter gelegenheid van een benefietconcert in Wenen voor de gesneuvelden en gewonden in een van de veldslagen in de Napoleontische oorlogen. Tijdens het concert werd ook zijn Wellingtons Sieg opgevoerd, een kortere compositie die Beethoven vrij snel geschreven had over de zege van Wellington op een broer van Napoleon in juni 1813 bij Vitoria in Spanje (en niet tijdens de slag bij Waterloo, zoals men soms denkt, want dat was in 1815). Ook dat was toen een onmiddellijk succes, wellicht mede door de oorlogsomstandigheden en het hele concert kreeg nog een tweede uitvoering. Beethoven dirigeerde zelf, naar verluidt op een uiterst levendige manier. In het orkest zaten voor de gelegenheid een aantal muzikanten en componisten zoals Louis Spohr, Johann Nepomuk Hummel, Giacomo Meyerbeer, Antonio Salieri, fagotspeler Anton Romberg, de contrabasvirtuoos Domenico Dragonetti en Mauro Giuliani.

    Maar terug naar de Zevende zelf. Bij die eerste opvoering vroeg en kreeg het enthousiaste publiek meteen een encore van het tweede deel, het allegretto, het in vergelijking langzamere gedeelte. Juist dat onderdeel werd en wordt nog steeds gebruikt als balletmuziek. Maar ook het voor Beethoven meer typische eerste deel, met het krachtige begin, brengt ons meteen in de stemming. Het derde deel, het scherzo, is mijn lievelingsstuk: een opgewekt, levendig, vrolijk snel gespeeld thema, dat onweerstaanbaar een glimlach op je lippen tovert. Niks zwaarmoedigheid of kommer en kwel hier, enkel puur plezier! Het even snelle vierde deel is een wervelende, meeslepende furie, aanzwellend naar een climax die Beethovens reputatie alle eer aandoet. Je kan de wilde Beethoven zo zien staan springen en met zijn armen zwaaien voor het orkest. Hij markeerde dit deel als fff, dat is niet fortissimo maar fortississimo: zo luid als het kan!



    Wij denken bij Beethoven ook altijd aan enorme orkesten, zoals bij de Negende. Maar de Zevende is geschreven voor strijkers, twee fluiten, twee hobo’s, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten en pauken. Vandaag zouden we dat een kamerorkest noemen… Het is dus met vrij bescheiden middelen dat de componist een overweldigend effect bereikt, zonder elektronica, boombassen en Tomorrowland-toestanden.

    Ik houd van deze Beethoven, die vreemd genoeg bij het grote publiek minder bekend is dan de pathetische Vijfde, de schilderachtige pastorale Zesde of de monumentale Negende. Het is echte dansmuziek, en als je mij niet gelooft: Wagner noemde deze Zevende symfonie van Beethoven de ‘apotheose van de dans’. Ik voeg eraan toe dat Wagner niet kwistig was met zijn lof voor andere componisten, integendeel zelfs. Zijn uitzonderlijke bewondering zal dus wel gemeend geweest zijn. En ook de moderne media houden van de Zevende: deze muziek komt voor in tientallen films, zoals in Des hommes et des dieux en The King’s Speech.

    Je hebt nu meer dan reden genoeg om niet te dralen: haal die Zevende in huis, er zijn meer dan honderd uitvoeringen van, ook op YouTube. Ze duurt niet langer dan ongeveer veertig minuten, en ik verzeker je dat het veertig van de aangenaamste minuten zullen zijn die je kan beleven met muziek. En wie erin slaagt om de hele vertoning in zijn zetel uit te zitten zonder mee te bewegen op de muziek, is een hark.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God bewijzen - Stefan Paas en Rik Peels

    Stefan Paas en Rik Peels, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, Amsterdam: Balans, 2013, 381 blz., paperback, € 19,95

    Wie dit boek in handen krijgt, moet zeker meer doen dan alleen de flaptekst lezen. Zowel de titel als de tekst op de achterflap is namelijk volkomen misleidend. Nee, dit is geen evenwichtige en objectieve weergave van de argumenten pro en contra het bestaan van God.

    Gelukkig blijkt dat al na enkele bladzijden. De auteurs verbergen hun eenzijdig standpunt niet: zij willen aantonen dat God bestaat, dat je niet gek moet zijn om in God te geloven, dat in God geloven, natuurlijk, gezond, rationeel en intellectueel verantwoord is.

    Daarmee hebben ze zich echter een onmogelijke taak gesteld, en het resultaat is dan ook bedroevend. Meer nog, het is ergerlijk. Wat we hier te lezen krijgen van de hand van mensen die zichzelf wetenschappers durven noemen, tart elke verbeelding. Dit is een opeenhoping van manifeste onwaarheden, pertinente leugens, onverantwoorde suggesties, vertekende feiten, drogredeneringen, kromtaal, sofismen en klinkklare nonsens.

    Wanneer een universitaire instelling toestaat dat haar personeel zoiets op de markt brengt, maakt zij zichzelf grondig belachelijk. Stefan Paas (1969) is hoogleraar theologie aan de VU Amsterdam. Nu is dat een heel bijzondere universiteit; zij gaat niet uit van de overheid, maar van protestantse kerken. Dat is goed om weten. Rik Peels is als postdoc verbonden aan dezelfde universiteit.

    Het malafide van dit boek is dat het zich aanbiedt als een wetenschappelijk werk, of een werk dat gesteund is op de wetenschap. Dat is niet, ik herhaal, niet het geval. Zelfs wanneer zij ander ‘wetenschappelijk’ onderzoek vermelden en als argument inroepen, gaat het om onderzoek door mensen zoals de auteurs, verbonden aan universiteiten zoals de VU. Wanneer andere, ernstige bronnen worden aangehaald, dan is dat ofwel om ze meteen aan te vallen, ofwel om ze onvolledig of onjuist te citeren, zodat ze passen in het eigen verhaal. Dat is wat we oneerlijk noemen.

    De tekst van de achterflap illustreert dit ten overvloede: ‘In God bewijzen zetten twee gelovige wetenschappers de argumenten voor en tegen Godsgeloof op een rij. Ze doen dat op een milde manier, zonder polemiek of bekeringsijver, maat met vaart en humor. Het boek is tot stand gekomen met medewerking van gelovige en niet-gelovige wetenschappers uit verschillende vakgebieden, en bevat de laatste wetenschappelijke en filosofische inzichten over religie.’ Daar is letterlijk geen woord van waar. Ik heb niet een keer gelachen bij de lezing van dit werk; integendeel, het wenen stond me veel nader, ware het niet dat de ergernis meestal de bovenhand haalde. Van mildheid is hier geen sprake, behalve die voor gelijkgezinden. De bekeringsijver druipt onwelvoeglijk van elke bladzijde. Tegenstanders worden belachelijk gemaakt en steevast op een tendentieuze manier ten tonele gevoerd. Dit boek is niets anders dan één grote polemiek. Er is geen spoor van wetenschappelijke of filosofische inzichten over religie, enkel theologisch gewauwel van het meest bedenkelijke soort.

    Dat moet toch de conclusie zijn als de auteurs beweren dat de natuurwetten niet altijd en overal gelden? Dat wonderen mogelijk zijn? Dat gebed ziekten kan genezen? Dat godsdienst gezond is?

    Ik ben een groot voorstander van de vrije meningsuiting. Een boek als dit moet dus kunnen. Maar de welvoeglijkheid en de intellectuele eerlijkheid gebieden me de lezer (m/v) te wijzen op de fundamentele oneerlijkheid van dit pseudowetenschappelijk gebrabbel. Het is niet meer dan een bedrieglijk achterhoedegevecht van twee opportunistische leden van een protestantse kerk die gemarginaliseerd is tot een onbeduidende minderheid. Mochten ze er tegen alle verwachtingen in toch in slagen om ook maar iemand te overtuigen, dan vrees ik het ergste voor de toekomst van die kerk: naast leidende figuren zoals Paas en Peels zouden ze dan ook nog eens een onevenwichtig of ronduit gestoord persoon in huis gehaald hebben.

    Welke redenen de auteurs (en de uitgever) ook mogen gehad hebben (behalve platte commercie), ik althans zie geen enkele reden waarom iemand zich dit boek zou aanschaffen, en ongeveer zoveel redenen om dat niet te doen als er woorden staan in dit ergerlijk oneerlijke boek.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    20-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Verlichting als kraamkamer, Jabik Veenbaas

    Jabik Veenbaas, De Verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis, Nieuw Amsterdam, 2013, 288 blz., €19,95 paperback.

    Het aantal publicaties over de Verlichting neemt toe. Dat moeten we toejuichen, in principe althans. Het ene boek is het andere niet. En dit boek ligt me niet. Ik heb het met grote tegenzin uitgelezen en ik schrijf deze recensie enkel om andere lezers waarschuwen voor wat hen te wachten staat.

    Enerzijds krijg je in dit boek wel een heleboel informatie over de Verlichting, die Veenbaas vrij laat doet beginnen, namelijk rond 1715. Maar er is niets nieuws bij, alles staat ook al elders beschreven, uitvoeriger, helderder, beter. Anderzijds… ja, wat krijg je dan? De auteur probeert een aantal filosofen uit die periode tegenover elkaar te plaatsen, in een vreemde tweedeling van eigen ontwerp. Enerzijds zijn dat de ‘oude rationalisten’, anderzijds de empiristen. Maar wie tot welk kamp behoort, is verre van duidelijk. En dat is slechts een van de ernstige problemen met dit boek.

    Ik weet niet of Veenbaas alles gelezen heeft wat hij citeert. Dat kan ook niet, denk ik. Hij citeert dus herhaaldelijk tweedehands, zonder het origineel gelezen te hebben. Ik heb ook niet alles gelezen, maar uit wat ik wel gelezen heb, kan ik zeggen dat Veenbaas het ofwel niet gelezen heeft, ofwel niet begrepen. In beide gevallen zou hij er beter over zwijgen en niet zo haastig zijn met zijn conclusies, zeker als die negatief zijn, zoals (vooral) het geval is met Spinoza en met de hedendaagse autoriteit over de Verlichting, Jonathan Israel.

    Veenbaas heeft het ook moeilijk met het begrip rede’. Steeds weer stelt hij dat voor als een armzalige, povere benadering van de werkelijkheid en plaatst die in oppositie met wat hij soms de ervaring noemt, soms de gevoelens. Dat is op zijn minst verwarrend. Spinoza zou dan, als oude rationalist, verstoken zijn van enig gevoel en blind voor de realiteit. Nou, moe… Een filosoof waar Veenbaas wel hoog mee oploopt, Hume, zweert volgens hem de rede volledig af als sleutel voor de realiteit en stelt dat wij enkel onze ervaring van de natuur hebben om op voort te gaan. Als dat geen primitieve vertekening is van de rijke, complexe benadering van Hume, dan weet ik het niet meer. Als we naar botsende biljartballen kijken, dan dwalen we wanneer we in de ene bal de oorzaak zien van de beweging van de andere bal die hij aanstoot.

    Kijk, als ‘filosofen’ dergelijke onzin gaan uitkramen, dan hoeft het voor mij niet meer. Hume is wel wijzer. Wat hij met dat voorbeeld aangeeft, is veel subtieler dan wat Veenbaas ervan begrepen heeft. Vanzelfsprekend is de eerste bal de oorzaak. Alleen situeert het begrip ‘oorzaak’ zich in de waarnemer, die met zijn hersenen een betekenis geeft aan een waarneming van gebeurtenissen die op zichzelf verstoken zijn van elke betekenis. Hume kan stellen dat wij in feite enkel opeenvolgende stadia waarnemen in een beweging, zoals in vertraagde beelden of de montage van stilstaande beelden van een tekenfilm. Dat is duidelijk, en ook bewezen in psychologische experimenten, waarbij men het moment van de botsing zelf wegliet: dat verhinderde geen enkele waarnemer om die botsing erbij te denken en ze ook als werkelijk gezien te rapporteren. Een computerspelletje als packman illustreert dat pertinent: in feite zijn er alleen maar vlekjes op het scherm die beurtelings oplichten, maar iedereen ziet voorwerpen verzwolgen worden. Veenbaas stelt het voor alsof de werkelijkheid even virtueel is (voor Hume): het lijkt allemaal te gebeuren zoals wij het zien, maar dat is niet zo. Dat is een verregaande simplificatie die zowel de intelligentie van Hume als die van ons zwaar onderschat en op de proef stelt. Hume, noch wij twijfelen er een ogenblik aan dat de ene bal de andere aanstoot en die daardoor in beweging brengt. En ook Descartes, Spinoza en zelf Berkeley en Kant zijn niet zo gek om dat te loochenen. Daar gaat het niet om.

    Filosofen zijn erop uit de werkelijkheid te verklaren. Het loochenen van de oorzakelijkheid is nauwelijks een verklaring te noemen. Spinoza stelt dan ook dat er niets is dat geen gevolgen heeft, en dat dus alles ook een oorzaak heeft. Daaraan kunnen we niet twijfelen. We moeten dus zoveel mogelijk de oorzaken van de dingen kennen, zodat we adequaat kennen. Als we de verkeerde oorzaken aanwijzen, is onze kennis gebrekkig of gewoon fout. Het enige middel om de juiste oorzaken te vinden, bestaat erin onze ervaringsgegevens met ons verstand te verwerken. Dat noemt men de rede. Er is dus geen ontsnappen aan de nood aan rationaliteit, zoals elke ernstige filosoof bevestigt. Wie meent dat wij kunnen (en moeten) voortgaan op onze loutere waarnemingen (een stelling die Veenbaas Rousseau toedicht), vervalt in een romantische schwärmerei over de realiteit, die overigens geen enkele basis biedt voor een wetenschappelijke benadering.

    Veenbaas slaat nog wel meer balletjes mis met zijn oppervlakkige gemeenplaatsen over ernstige filosofische kwesties zoals de ethiek en de metafysica, om slechts die te noemen. Spinoza bouwt zijn ethiek op zijn kosmologie en zijn metafysica, maar die ethiek is geen fictief bouwsel dat onderuitgaat bij het minste zuchtje. Spinoza besefte dat de werkelijkheid op een gestructureerde manier ineen zit, dat er een absolute wetmatigheid heerst in de dingen, waaraan niets en niemand ontsnapt. Dat belet hem evenwel niet om te stellen dat levende wezens, zoals de mens, hoewel ze niet aan die wetmatigheid kunnen ontsnappen, toch een leven leiden dat allesbehalve rationeel is, en dat ze er maar nauwelijks in slagen iets van die wetmatigheid te begrijpen. Dat is een evenwichtige benadering van de werkelijkheid. Wanneer men, zoals Veenbaas, de absolute wetmatigheid van de dingen in vraag stelt, en enkel aandacht besteedt aan de manier waarop de mens de werkelijkheid ervaart, komt men voortdurend in de problemen. Zoals Spinoza voortdurend herhaalt: onze waarnemingen worden meer bepaald door onze zintuigen dan door de waargenomen objecten. Als we werkelijk willen weten hoe die objecten zijn, moeten we onze ervaringen analyseren, testen, vergelijken enzovoort. Dat doen we met ons verstand, met de rede. Als we bij Veenbaas’ voorstelling van zaken waren gebleven, had Copernicus nooit een kans gekregen, noch Galilei, noch Newton enzovoort. Newton exclusief in de hoek van het empirisme duwen, zoals Veenbaas herhaaldelijk doet, is te gek voor woorden. Is het immers niet hij die als eerste de wetenschappelijke verklaring heeft gegeven van de fenomenen die wij waarnemen, en die zo de grondlegger is van de rationele benadering van de realiteit?

    In feite heeft deze auteur het zich al te gemakkelijk gemaakt. Hij heeft in dit boek een bakkersdozijn filosofen oppervlakkig, anekdotisch en vaak zelfs karikaturaal voorgesteld, meestal aan de hand van secundaire literatuur (en niet steeds de beste). Vervolgens heeft hij er wat ongenuanceerde bedenkingen bij gefantaseerd, vanuit een verdachte conservatieve, anti-intellectuele, Tea Party-achtige houding. Dat is jammer. Lezers die beter weten, zullen zich herhaaldelijk hoofdschuddend ergeren aan zoveel onnauwkeurigheden en vertekeningen. Lezers met minder achtergrond zullen argeloos een voorstelling van zaken krijgen die niet alleen oppervlakkig is, maar vaak ronduit onjuist. Dit boek verheldert de Verlichting niet, het maakt ze obscuur. Het hecht meer belang aan wat Condillac debiteerde over Spinoza dan aan Spinoza, en dat is altijd een slecht teken. Geloof dus maar niet wat Veenbaas zich hier permitteert over allerlei auteurs uit de Verlichting en over hedendaagse commentatoren. Vergeet Veenbaas zo snel mogelijk en lees Spinoza zelf, of Jonathan Israel over Spinoza en de Verlichting. Veenbaas’ boek is niet meer dan een opportunistisch commercieel inspelen op de terechte en eerlijke publieke belangstelling voor de Verlichting en haar betekenis voor vandaag. Je zal er niet wijzer door worden, en dat is toch de bedoeling als je een boek leest.

    Over de uiterlijke vormgeving heb ik ietwat gemengde gevoelens. Het is een fraaie paperback, verzorgd qua typografie. Er staan talrijke kleine zwart/wit illustraties in, maar die zijn van povere kwaliteit en hebben bovendien geen enkele betekenisvolle functie.

    Hier en daar wordt de vlotte schrijftrant van de auteur ontsierd door storende miskleunen. Zo heeft hij het over ‘divinitation’ (blz. 121) in plaats van ‘divination’. De genitief van Franse eigennamen die op een open lettergreep eindigen geeft hij onveranderlijk een vaste eind-s mee: Montesquieus, Lamettries, Diderots enzovoort.

    Kortom, dit lijkt een interessant en leuk boek, maar het is het niet. De auteur voert een schare van personages en ideeën voor ons op, maar het zijn slechts schaduwen van zichzelf, beelden die obscuur verschijnen in de duistere spiegel van Veenbaas’ hardnekkig eigenwijze interpretaties.

     


    Categorie:historisch
    Tags:filosofie
    18-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: De naakte perenboom. Op reis met Spinoza, Rudi Rotthier

    Rudi Rotthier, De naakte perenboom, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2013, 394 blz., € 21,95 paperback.

    Dit is nu eens geen boek dat speciaal voor Spinoza-kenners geschreven is. Het is evenmin zomaar een vrijblijvend leuk reisverhaal van een Vlaming wandelend door Nederland. Rudi Rotthier (zeg rottier, niet rotjé) heeft in dit boek vooral zijn eigen tocht, zijn queeste, beschreven, een periode uit zijn leven toen hij intens bezig was met Spinoza, en met Nederland.

    Het is vanzelfsprekend geen toeval dat de auteur die twee thema’s met elkaar verbonden heeft en ze in zijn boek onlosmakelijk verweeft. Spinoza was een geboren en getogen Nederlander, dat is op zich al een goede reden. Maar niet zomaar een Nederlander: hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het Nederland van zijn eigen tijd, de Verenigde Provinciën. Hij was toen al beroemd ‒ en berucht ‒ tot ver buiten de toenmalige landsgrenzen. Zijn geschriften waren, hoewel verboden, bekend over heel Europa, zoals onlangs nog bleek toen in het Vaticaan een handgeschreven kopie gevonden werd van zijn hoofdwerk, de Ethica, dat in Rome dus bekend was nog voor het werd uitgegeven na Spinoza’s dood in 1677. Hij had contact met onder meer Leibniz en via Henry Oldenburg ook met de Britse Royal Society. Hij correspondeerde met vriend en vijand, al is dat in zijn geval een eenzijdig begrip, dat we helemaal aan de kant van die vijanden moeten situeren: Spinoza was niemand vijandig gezind.

    Zijn invloed is na zijn dood alleen maar toegenomen en is blijven voortduren tot op de dag van vandaag. In Nederland vind je ten minste twee Spinoza-huizen, verscheidene standbeelden, een aantal Spinoza-straatnamen, enkele Spinozakringen, een Spinozavereniging, enkele Spinozawebsites, een (uitstekend!) Spinoza antiquariaat… Spinoza stond destijds op het hoogste bankbiljet en prijkt op postzegels en penningen, en de belangrijkste Nederlandse wetenschappelijke onderscheiding is de Spinozaprijs. Er zijn talloze lezingen, cursussen, bijeenkomsten, congressen, ‘dagen’ gewijd aan Spinoza. Er wordt volop gepubliceerd over Spinoza en zijn verzameld werk wordt er uitgegeven en in druk gehouden.

    Spinoza was een exponent van die wonderlijke tijd in Nederland, de Gouden Eeuw, de Nederlandse Republiek, het eerste stadhouderloze tijdperk, de bloeitijd van de VOC. Spreken en schrijven over Spinoza is het over Nederland hebben, toen en nu. Een reisverhaal door Nederland aan de hand van Spinoza is dus een gelukkige combinatie, waarin Rudi Rotthier wonderwel geslaagd is.

    Het is een boeiende mengeling geworden van tal van elementen. Er zijn momenten waarop het anekdotische van het reizen door hedendaags Nederland op de voorgrond treedt, en daarin toont de auteur zich een scherp waarnemer van het bijzondere in het banale: een trap die nergens heen voert, een oudere man die na een val op de hulpdiensten wacht, koude oliebollen, vuurwerkgekte en het Oranjegevoel, een hotelbrandje… het zijn leuke vignetten, subtiel geschilderde Frans Hals- of Peter van Straaten-tafereeltjes die het boek verluchten als miniaturen in een handschrift, welkome onderbrekingen tussen de meer diepgaande historische, filosofische en sociaal-politieke passages door.

    De auteur heeft voor deze laatste aspecten zijn huiswerk bijzonder goed gedaan. Hij heeft zich verdiept in Spinoza’s Nederland, maar is evengoed vertrouwd met de meer recente geschiedenis en met de Nederlandse politieke actualiteit. Hij heeft (heel!) Spinoza gelezen, ook in de eerste drukken, en ook heel wat secundaire literatuur, niet alleen de ernstige commentaren maar ook de Spinoza-biografieën en de roddels (wat helaas vaak hetzelfde is). Hij is vertrouwd met hedendaagse politieke theorieën en met het migrantenvraagstuk.

    De lezer krijgt van al die aspecten (en nog tal van andere) hapklare en goed verteerbare dosissen voorgeschoteld en dat leidt niet tot een lastig volle maag-gevoel maar tot die zalige voldaanheid die een goede maar niet overdadige maaltijd kenmerkt, om even in de culinaire sfeer te blijven die Rudi Rotthier duidelijk ook wel kan smaken of terecht afkeuren.

    Naar mijn aanvoelen zijn het echter de passages waarin hij, na enkele mislukte pogingen, erin slaagt om Spinoza te ontdekken in hedendaags Nederland, die nog het best geslaagd zijn en het langst blijven nazinderen. In welke mate is Nederland vandaag schatplichtig aan Spinoza? Welke ideeën hebben wij achteloos en zelfs met ondank van hem overgenomen? Een wethouder die de auteur meetroont naar een stadsontwikkelingsgebied dat nu eens niet bestaat uit identieke huisjes of flatgebouwen; een nationaal politicus met allochtone achtergrond die zijn jeugdige achterban confronteert met Spinoza als een gezond alternatief voor een al te fundamentalistische of simplistische lezing van de koran. Dat is ‘toegepaste Spinoza’ van de bovenste plank: de democratie die Spinoza zo dierbaar was en die hij zo feilloos beschreef in zijn beide politieke traktaten, gerealiseerd in ons leven van alledag.

    Enkele andere interviews zijn voor hun kwaliteit erg afhankelijk van de gesprekspartners van Rotthier. Als die niet goed op dreef zijn, of tegen de verwachtingen in niet veel te vertellen hebben, dan haal je daar als auteur nooit veel kruim uit. In enkele gevallen lijkt het wel om obligate bezoekjes te gaan aan de Nederlandse Spinoza-nestors: je kan geen boek schrijven over Spinoza in Nederland zonder Akkerman en Klever te vermelden, dat is nu eenmaal zo. Toch zie je de auteur opleven wanneer hij de confrontatie aangaat met bijvoorbeeld Miriam van Reijen, die hem stevig van repliek dient met enkele forse provocerende uitspraken.

    Dit geldt, mutatis mutandis, eveneens voor de bezoeken aan de plaatsen die van nabij of van ver iets te maken hadden of hebben met Spinoza. De plaats waar een huis moet of zou gestaan hebben waar hij enige tijd verbleef; een naakte perenboom in een besloten tuintje; een landgoed waar hij ooit te gast was; een stad die hij onder mysterieuze omstandigheden bezocht… Soms blijkt de teleurstelling van de auteur zo duidelijk dat ze afstraalt op de lezer. Twee bezoekjes aan het Spinozahuis in Rijnsburg, waarvan een ter gelegenheid van de heropening, leveren geen sprankelende bladzijden op over Spinoza, doch amper enkele meewarige realistische of zelfs ronduit cynische uitspraken over Rijnsburg toen en nu.

    Toch komt Spinoza ruim aan bod, mondjesmaat of in langere historische of inhoudelijke stukken. Hier blijkt de gedrevenheid waarmee Rudi Rotthier met Spinoza omgaat, maar evengoed zijn bedrevenheid in het formuleren van de essentie van Spinoza’s werk. Hij doet dat aan de hand van terloopse citaten en omzettingen in hedendaagse taal van kerngedachten uit Spinoza’s werk. Kenners zullen die feilloos situeren, de auteur doet dat niet: dit is een boek zonder voet- of eindnoten en dat is goed, het is immers een reisverhaal, zij het dan van een intellectuele reis. Rotthier bezondigt zich niet aan oppervlakkige eenzijdigheid als hij Spinoza uit de doeken doet, en dat siert hem. Hij laat zich niet verleiden tot geleerde uiteenzettingen of langdradige analyses. Vaak sluit hij zijn eigen zinnen over Spinoza af met een vraagteken. Hij is nog op reis, hij weet dat hij die denkbeeldige veilige haven nog niet heeft bereikt waar men voorgoed kan aanmeren en tevreden zuchten: ik begrijp Spinoza volkomen. Het is overigens niet erg druk in die haven: wie daar aankomt, in dat niet zo hippe Tipperary der Spinoza-egotrippers, zal er amper iemand aantreffen, op een enkele ingebeelde reïncarnatie na van onze filosoof in een om veiligheidsredenen aangemeten of noest zelfgebreide dwangbuis.

    Dit boek is een merkwaardig weefwerk van talrijke kleurige draden, een prettig patchwork van zorgvuldig gestikte stoffen, een kwistige quilt van intrigerende verhalen die moeiteloos een overtuigend geheel vormen. Spinoza-kenners zullen er zichzelf en Spinoza in herkennen; wie Spinoza beter wil leren kennen vindt er een aangename en leerrijke schets van het terrein, met handige wegwijzers naar nevenfiguren, historische achtergronden en verre filosofische horizonten, naar een aantal van de hoogste maar ook van de laagste punten van Spinoza- en Nederland. Het is een gedegen maar speelse introductie, gebouwd op een levendige reiservaring en een diepe persoonlijke bewondering voor die fascinerende figuur uit een verleden dat allicht enkel nog van ver als goud oplicht, en op een wondere wandeling langs enkele onbegane en andere platgetreden wegen, op zoek naar de Verlichting, of je eigen verlichting.

    Rest ons nog te zeggen dat de taal en stijl van deze ervaren auteur niet alleen vlekkeloos maar bovendien sprankelend zijn, wat het boek bijzonder aantrekkelijk en genietbaar maakt; dat het werk fraai is uitgegeven, gezet uit een prettig leesbare letter, met voor een keer ook voldoende witruimte om de tekst te laten ademen.

    De schaarse Vlaamse Spinozaliteratuur is met dit veelzijdig bevredigend boek van Rudi Rotthier een waardevolle bijdrage rijker, waarvan men ook in eponiem Nederland zeker zal genieten. Warm aanbevolen!






    Categorie:ex libris
    Tags:literatuur
    16-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Luc Verbeke (1924-2013)

    Op 1 januari 2008 schreef ik hier een Open brief aan Luc Verbeke. Gisteren liep er een mailtje binnen van zijn zoon Dirk, die me het overlijden van Luc meldde op 30 september 2013, op 89-jarige leeftijd. Wie meer over Luc wil weten, kan terecht op zijn website. Ik wil hier aan hem dit genegen in memoriam wijden, een bedroefde bezinning over een late vriendschap tussen twee bevlogen mensen die elkaar in de herfst van hun leven ontmoetten in de nieuwe media.

    Wij waren allebei bloggers op Seniorennet, in de afdeling cultuur, en in de populariteitsrangschikking bevonden we ons vaak in elkaars buurt. Dan ga je al eens kijken wie die ‘lucenmaria’ is, en dat was Luc Verbeke. Ik was het vaak oneens met hem. In die periode schreef ik een leven van frustraties met het katholiek geloof van mij af, en Lucs expliciete vroomheid was soms een doorn in mijn oog. Vandaar dat ik op de Nieuwjaarsdag mijn vermetele maar gemeende open brief aan hem richtte, een antwoord op een nieuwjaarsgedichtje dat hij mij met de post had opgestuurd, zoals hij dat later elk jaar zou doen. Luc reageerde met een mail, en dat was het begin van een jarenlange briefwisseling, soms bladzijden lang, meestal over God en godsdienst. We stonden aan weerszijden van de barricades, en we spaarden elkaar niet, maar we respecteerden elkaar altijd en we bleven voornaam in ons taalgebruik en onze argumenten. We wisten wel dat we elkaar nooit zouden kunnen overtuigen, maar dat was ook niet de bedoeling. We waren allebei even verbaasd dat een zo verstandig man er zo’n gedachten op na kon houden, Luc als gelovige en ik als ongelovige.

    Soms werd het Luc teveel, als ik weer eens tekeerging tegen godsdienst en kerk, en een keer schreef hij me af: hij wou me niet meer lezen, ik was te ver gegaan, ik had hem diep beledigd door zijn kerk te beledigen. Dat vond ik toen heel jammer. Door een toeval kwam ik daarna in contact met zijn zoon Dirk, die me uitnodigde om iets te schrijven voor het tijdschrift dat Luc nog had opgericht. Ik deed dat met plezier en bij die gelegenheid vermeldde ik onze onmin aan Dirk. Die heeft toen delicaat aan Vader laten weten dat onze breuk me erg verdroot, en het is weer goed gekomen tussen ons, of toch zo goed als. Ik heb toen enkele gedichten van Luc in het Engels vertaald en dat heeft hem veel plezier gedaan, denk ik.

    Met Luc kon ik de gesprekken hebben over de godsdienst die ik nooit met mijn eigen Vader had. Mijn Vava is vrij vroeg gestorven, hij was amper zo oud als ik nu en ik arriveerde laat in zijn leven. Hoewel hij ongeveer zo vroom was als Luc, was hij veel minder combattief, zodat hij nauwelijks weerstand bood als ik een zeldzame keer lucht gaf aan mijn ongenoegen over de kerk. Luc daarentegen… Het zijn vaak verhitte discussies geweest en ik kan me voorstellen dat Luc zich vreselijk aan mijn tirades en argumenten geërgerd heeft. Zijn reacties waren vaak zeer verontwaardigd, maar ze hebben mij er nooit van weerhouden om hem te blijven antwoorden en (min of meer) rustig mijn standpunten toe te lichten. Luc was van 1924, ik ben van 1946, hij was dus net oud genoeg om mijn vader te zijn, en ik heb altijd voor hem een respect opgebracht als voor een vader. Hij was inderdaad emotioneel als een verre vaderfiguur voor mij. Was ik voor hem een verloren zoon?

    We hebben elkaar nooit ontmoet, hoewel hij ons herhaaldelijk schreef dat we welkom waren bij hem thuis. Hij stuurde ons met de post trouw de boeken, bundels en gedichten die hij schreef en ook allerlei krantenknipsels en brochures. Wij antwoordden met een schilderijtje van Lut, een dichtbundel die ik vond.

    De laatste jaren waren onze contacten minder frequent en rustiger. De jaren begonnen te wegen op Luc. Toen Maria, zijn dierbare echtgenote vorig jaar overleed, besefte hij, zoals ik, dat ook voor hem het einde nabij was. Het is nog sneller gekomen dan ik gedacht had, maar is dat niet altijd zo?

    Luc heeft meegemaakt hoe de mensen rondom hem stierven, en heeft hun heengaan gemerkt met zijn gedichten. Ook voor mij breekt stilaan de tijd aan dat ik meer dode familieleden, vrienden en kennissen heb dan levende. Om Luc Verbeke mijn laatste eer te bewijzen, vertaal ik hier als diepe dankbetuiging in het Engels een gedicht dat hij schreef en dat zijn doosprentje siert. Daarmee wil ik mede aangeven dat deze overtuigde Vlaming in mijn ogen ook internationale erkenning verdient voor wat hij heeft gepresteerd en vooral voor wie hij was.

     

    Hosta in bloom

    So late blooms the hosta

    under the September sun

    and at the birches’ foot

    boletes abound.

    The leaves are still green

    and under the plane trees’

    ample crowns

    slow shadows steadily revolve

    from morning light to evening sun.

    I cannot forget the autumns

    of my many years

    nor springtime’s dreams

    and idle illusions

    nor the warm summers

    in fields and meadows

    full of life blooming and

    fragrantly ripening.

    The leaves are still green

    but soon no doubt

    felled by winds and weather

    they will fall ripe as gold

    or red as wine

    until nothing remains

    but the trees’ naked wood

    wherein I will lay me down

    when my time from child to old

    will be gone forever.

     

    Luc Verbeke (1924-2013)

    From: Van morgenlicht tot avondzon, 2006

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:levensbeschouwing
    12-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods dobbelstenen

    God speelt niet met de dobbelstenen.

    Het is een uitspraak van Einstein, die hij trouwens vaak herhaald heeft. In die woorden ligt naar mijn aanvoelen de essentie van de twintigste eeuw besloten. De westerse wereld was aan het begin van de eeuw religieus, meer bepaald christelijk. Aan het einde ervan bleef daarvan vrijwel niets meer over. De kerken staan leeg, niemand gelooft nog in de dogma’s en de ethische voorschriften, laat staan de rituele. De wetenschap is de autonome, onaanvechtbare nieuwe leer. Alles gebeurt volgens vaste regels, er is geen God die zijn zin doet, of straft of beloont. Nog van Einstein: als er al een God is, dan een zoals Spinoza die ziet, en zeker geen God die zich bezighoudt met de ‘schepping’. En voor Spinoza was God synoniem met de natuur, of het zijn.

    Mensen zoals ik, die in hun jeugd onverbiddelijk en weerloos geïndoctrineerd zijn door de kerk, hebben al de moeite van de wereld om zich van hun ingehamerde illusies te bevrijden. Ik weet van mezelf dat ik daar niet in geslaagd ben en nooit kan in slagen. Ik kan mijn jeugd niet herdoen, noch ongedaan maken. Ik moet dus voortdurend op mijn hoede zijn om niet in de denkwijzen te hervallen die mij zo vaak en zo diep opgedrongen zijn dat ik ze sindsdien niet meer ervaar als dwaze leugens die mij volkomen vreemd zijn, maar als eigen gedachten en overtuigingen. Ik weet dat ik nooit ofte nimmer van seksualiteit en erotiek kan genieten zoals het kan en eigenlijk hoort (in de mate dat ik dat op mijn leeftijd nog zou kunnen). Als je lang genoeg al wat met seks te maken heeft verguist en de zwaarste eeuwige straffen in het vooruitzicht stelt voor zelfs het minste vergrijp, heb je een onbegrijpend jongentje voor de rest van zijn leven verknoeid op dat cruciale punt van zijn leven en beleven.

    Maar dat terzijde en slechts als voorbeeld.

    Het nieuwe credo is dus de wetenschap, of beter: de natuur. Er is geen persoonlijke God die het zaakje leidt naar eigen (goed)dunken, en wat er gebeurt, is ook geen toeval: God speelt niet met de dobbelstenen. Er zijn natuurwetten die we gaandeweg ontdekken en doorgronden en toepassen in ons dagelijks leven. Bij alles gaan we er steeds van uit dat er wetmatigheden zijn. Zeker, we kennen ze niet allemaal en niet helemaal, ver vandaar. We staan waarschijnlijk nog maar aan het begin van de mogelijkheden. Er is dus nog veel meer te ontdekken dan we nu al weten. We kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe de wereld eruit zal zien over vijftig jaar, laat staan een miljard jaar. Maar wat er ook gebeure, wat we verder ook ontdekken, het zal altijd gebeuren volgens de wetmatigheden die eigen zijn aan de natuur, aan het universum waarin we ons bevinden.

    Dat heeft de mens al heel vroeg ontdekt, eigenlijk sinds er mensen zijn. Ze keken naar de zon, de maan en de sterren en zagen meteen intuïtief in dat er een regelmaat was in de schijnbare chaos. Ze probeerden die regelmaat te analyseren en neer te schrijven en er hun voordeel mee te doen. Anderen betwistten dat en claimden dat de chaos capricieus bestuurd werd door een God, en dat zij met die God goede maatjes waren en bij hem konden voorspreken, op voorwaarde natuurlijk… Het is een voortdurende strijd geweest, die tot vandaag voortduurt, tussen de onbevangen mens die vaststelt dat er natuurwetten zijn en verder niets, en een kaste van profiteurs die goedgelovige mensen andere dingen wijsmaakt.

    Ik ben ervan overtuigd dat de waarheid zal zegevieren. Maar ik weet ook dat het nog een tijdje zal duren voor iedereen expliciet overtuigd is en dat eindelijk ook toegeeft. We zijn al zover dat ongeveer iedereen in de wereld impliciet aanvaardt dat alles volgens vaste regels verloopt, zeker in ons dagelijks leven. Zo is het trouwens altijd al geweest. Zelfs in de meest religieuze tijden, bijvoorbeeld de middeleeuwen of de 19de eeuw of de eerste helft van de twintigste handelde iedereen alsof er geen God was, dat was wel evident, maar uiterlijk beleed iedereen de godsdienst. Luister naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden, zo is het nog altijd met de kerk en haar priesters en gelovigen.

    Spinoza herhaalt voortdurend dat alles noodzakelijk gebeurt volgens de natuurwetten. Geen God, geen dobbelstenen. Er kan niets gebeuren dat indruist tegen de natuurwetten. Geen mirakels dus, geen wonderbaarlijke genezingen, geen voorspellingen, geen bestraffing, geen beloning, met God valt niet te praten, hij is niet om te praten, ook niet met vasten, versterving, zelfverminking of smeekgebed en goede werken. Probeer alles wat je geleerd hebt over God en hoe de wereld ineen steekt te vergeten en begin opnieuw, tabula rasa, met niets anders als vertrekpunt dan de natuur en de natuurwetten.

    Dat alles op een noodzakelijke manier gebeurt, betekent vanzelfsprekend niet dat alles maar op één manier kan gebeuren, of dat alles al op voorhand vastligt. Ook om dat in te zien hoef je geen Einstein te zijn. We weten uit eigen ervaring dat het alle kanten uit kan gaan, of, om precies te zijn, oneindig veel kanten. Alleen wat niet in overeenstemming is met de natuurwetten, kan niet, al het andere, en dat is eindeloos veel, kan wel. Wat er uiteindelijk gebeurt, is steeds in overeenstemming met die natuurwetten, maar het is maar een van de ontelbare mogelijkheden die er binnen die natuurwetten waren. Het is dus onmogelijk om ook maar iets met zekerheid te voorspellen. Maar er zijn wel waarschijnlijkheden, en dat is voor ons meestal voldoende. Zo ‘weten’ we dat er in een voetbalwedstrijd geen duizend doelpunten zullen gemaakt worden, noch meer dan 22 (of daaromtrent) rode kaarten zullen getrokken worden. Er zijn nog zekerheden in het leven, al zijn dat op de keper beschouwd slechts (zeer grote) waarschijnlijkheden.

    De meeste mensen leven met die waarschijnlijkheden als met zekerheden, en meestal hebben ze gelijk. Voor het overige weten ze dat niets zeker is en dus gokken ze, zoals met de lotto of weddingschappen op de resultaten van ‘sport’gebeurtenissen. Niemand kan voorspellen welk paard gaat winnen, nog minder in welke volgorde de eerste drie gaan aankomen, noch wie van een hele reeks clubs gaat winnen in het voetbal. Je weet het niet, maar je gokt en af en toe heb je juist gegokt. Maar juist gokken is iets anders dan weten. Ook in de wetenschap kan je juist gokken, maar dat is geen wetenschap. Je kan duizend duistere (of duivelse) voorspellingen doen, en als er een of een paar uitkomen, kan je triomfantelijk zeggen: zie je wel?! maar daarmee heb je nog niets bewezen: iedereen kan juist gokken.

    In de wetenschap zijn we op zoek naar de natuurwetten die altijd gelden en zekerheid bieden. Of toch relatieve, voorlopige zekerheid, tot we onze kennis nog verfijnen of helemaal omgooien, zoals wanneer Copernicus ‘veronderstelde’ dat de aarde om de zon draait. Dat is een zekerheid, die door alle waarnemingen, berekeningen en theorieën wordt bevestigd, ook al zien we elke dag de zon om de aarde draaien. Er kan nooit, zo nemen we aan, een tweede, omgekeerde Copernicaanse revolutie komen, waarbij we zouden ontdekken dat de zon maar zo groot is als de maan en op luttele kilometers afstand rond de aarde draait. Wat er verder ook gebeure of wat we ooit nog ontdekken, Copernicus had het bij het rechte eind, ook al had hij zelf niet ‘gezien’ dat de zon om de aarde draait.




    Wij leren met vallen en opstaan het verschil maken tussen de relatieve zekerheden en de onzekerheid. We ontdekken patronen die op een zekerheid lijken te wijzen, en proberen te achterhalen of dat ook zo is. We berekenen al wat we kunnen, maar steeds weer ontdekken we dat de werkelijkheid veel minder voorspelbaar is dan we denken. Er zijn waarschijnlijk weinig domeinen waar zoveel berekend wordt als de economie en de wereld van de haute finance, maar vraag maar eens aan de CEO’s van de banken of ze al absolute zekerheden ontdekt hebben… Er zijn mensen die beter gokken dan anderen, maar heel vaak doet een volslagen leek het even goed als de beste goeroe. Alleen wie vals speelt, kan (tijdelijk!) veel beter doen, en mensen zijn goedgelovig en laten zich graag bedotten, maar dat is een ander verhaal, of hetzelfde verhaal maar dan vanuit een ander oogpunt gezien.

    Laten we er dus met zijn allen maar van uitgaan dat God geen nukkige, wraakzuchtige of liefhebbende en vermurwbare potentaat is en dat hij (of zij?) ook niet met de dobbelstenen rolt, kruis of munt speelt, de horoscoop raadpleegt of tarotkaarten leest. Eens we dat inzien, zijn we in staat om zelf te denken, vragen te stellen, te luisteren naar wat andere mensen ervan denken, zaken uit te proberen en te leren met vallen en opstaan en inzien dat ons universum, tot Einsteins fundamentele verwondering overigens, op een bepaalde, zeer complexe manier ineensteekt, zo en niet anders, maar dat er binnen die wetmatigheden ontelbaar veel onvoorspelbare mogelijkheden zijn.

    Ik kan me niets mooiers voorstellen dan dat.

    God gooit niet met dobbelstenen.

    Misschien speelt hij, of de natuur, wel schaak, eindeloos?


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afwezig?

    Ik stel vast dat ik hier al een hele tijd niets meer geschreven heb. Ik weet natuurlijk wel hoe dat komt: ik ben met andere dingen bezig. Dat is in de eerste plaats Spinoza. Aandachtige lezers weten dat ik een goed jaar geleden begonnen ben met een website over die 17de-eeuwse filosoof en dat ik daar nogal veel energie in steek. Zo maakte ik onder meer heel wat Nederlandse vertalingen van buitenlandse artikels over Spinoza. Ook de correspondentie daarover vraagt heel wat werk. Als je dat nog niet gedaan hebt, neem dan eens een kijkje op mijn andere website en klik hier.

    Ik mag hier nu ook wel al verklappen dat dit najaar de vertaling die ik maakte van een van Spinoza’s werken in boekvorm gepubliceerd wordt: Spinoza, De staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, uitgeverij Wereldbibliotheek, 296 blz. Met dat project ben ik veel bezig geweest, vooral ook in de voorbije maanden, en de tijd en energie die daar naartoe ging, was niet meer beschikbaar voor andere projecten.

    Spinoza neemt ook meer en meer plaats in in mijn lectuur. Ik lees en herlees zijn werken, in vertaling maar recentelijk vaker in het Latijn. Dat geeft een bijzonder gevoel van nabijheid, dat je mist als je hem via de tussenpersoon van de vertaler leest. Maar het blijft een moeilijke auteur. Telkens wanneer je denkt dat je iets essentieels begrepen hebt, stuit je op een andere tekst die je inzicht aan het wankelen brengt, en dan begint het werk van voor af aan. Ik lees ook commentaren in boeken en artikels van bekende en minder bekende specialisten, in de hoop daar wijzer van te worden en Spinoza beter te begrijpen. Dat valt niet altijd mee. Vaak zijn die teksten bijna zo moeilijk als Spinoza zelf, en dat wil wat zeggen. Of anders zijn ze zo oppervlakkig en banaal dat ik er evenmin iets van opsteek.

    Hoe dan ook, Spinoza blijft me boeien. Hem en over hem en zijn filosofie lezen verveelt me nooit, hoewel het me soms wel vermoeit. Maar de volgende dag grijp ik onweerstaanbaar weer naar een van de boeken die ik ondertussen verzameld heb van en over hem, of ga ik op zoek naar artikels op het internet, of probeer tastend te verwoorden wat ik van hem leer.

    Waarom Spinoza, vraagt men mij soms. Mijn belangstelling voor de filosofie dateert van mijn prille jeugd. Mijn oudste broer zat enkele maanden op het Klein Seminarie en hield daar een paar Latijnse handboeken filosofie aan over, waarover ik me ontfermde, zonder er veel van te begrijpen, maar het fascineerde me mateloos. Later, in de laatste drie jaren van de humaniora, las ik onder meer heel Plato in het Nederlands. Op een of andere manier kreeg ik toen ook de uitstekende geschiedenis van de filosofie in handen van Hans Joachim Störig, overigens nog steeds een aanrader. Daarin was het echter vooral de figuur van Kant die me fascineerde, en toen ik later aan de universiteit filosofie ging studeren, dacht ik aanvankelijk dat Kant de meest interessante filosoof was om te bestuderen. Maar ik liet me afleiden door Nietzsche en Bergson en door de fenomenologen, die toen erg in de mode waren. Heidegger was toen een reus voor ons, maar ik begreep geen woord van wat hij schreef en ik heb er nog altijd de grootste moeite mee, nog los van zijn meer dan dubieuze houding tegenover het Nazisme. Hij is volledig uit mijn gezichtsveld verdwenen, net zoals andere modieuze namen uit die tijd.

    Toen ik veertig jaar later op pensioen ging, kwam ik al heel snel als vanzelf bij Spinoza terecht. Er was het boek van Damasio, Looking for Spinoza, maar vooral Radical Enlightenment van Jonathan Israel, waarin Spinoza een centrale plaats inneemt. Ik las de bibliografieën van Nadler en Margaret Gullan-Whur en nog veel meer, ook in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven, waar ik ooit enkele jaren student was en waar ik nu weer thuiskwam en een schat aan Spinoza-literatuur aantrof.

    Spinoza heeft me nog nooit teleurgesteld. De meeste, zo niet alle andere filosofen moet je lezen in hun historische context. Heel veel van die oudere teksten zijn nu totaal of toch grotendeels voorbijgestreefd. Met Spinoza is dat helemaal niet zo, integendeel. Zijn inzichten van meer dan drie en een halve eeuw geleden gelden nog steeds en vormen zelfs de inspiratie voor ‘nieuwe’ hedendaagse ideeën, zowel op het vlak van de menselijke kennis en de werking van ons brein als van de ethiek, de politiek en de godsdienst. Spinoza is nog steeds ‘modern’.

    Voor mij is Spinoza een onuitputtelijke bron van wijsheid en diep menselijk inzicht, waarin ik me graag verdiep, en nooit zonder resultaat.

    Zo, dat verklaart een beetje mijn afwezigheid. Ik weet niet hoe het verder zal gaan met mijn Kroniek. Ik maak er mij ook geen bijzondere zorgen over, we zullen wel zien. Als ik weer inspiratie heb en mijn vingers weer gaan jeuken en de behoefte weer opkomt om eens goed mijn gedacht te zeggen, dan weet ik waar ik mijn zielenroerselen kwijt kan.

    Tot dan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    03-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rode kazuifels

    Ik wil nog even doorgaan op het thema van gisteren: het socialisme. Verdedigers van die ideologie hebben de vervelende neiging om zich moreel beter te wanen dan anderen. Zij nemen het immers op voor de minstbedeelden, de zwakkeren in de maatschappij, en is dat geen nobel doel?

    Zo simpel mogen we de zaken nu ook niet voorstellen, vind ik. Als iemand iets afneemt van iemand en het aan iemand anders geeft, kan men dat misschien nobel noemen, maar het kan ook gewoon diefstal zijn. Als mijn ene buurvrouw elke dag ’s morgens vroeg opstaat en werkt tot ’s avonds laat en zo een mooie cent verdient, en dan vaststelt dat de staat daar op duizend manieren meer dan de helft van afschuimt, onder meer om het als een vaste uitkering aan een andere buurman te geven die nog nooit in zijn hele leven een klap heeft uitgevoerd, dan zal zij het nobele daarvan niet meteen inzien, vrees ik. Herverdeling is voor haar een eufemisme voor ontvreemden, afnemen, diefstal dus. Zij zal zich dus afkeren van dat systeem en proberen om eraan te ontsnappen. Dat soort herverdeling is immers iets anders dan de solidariteit die voortkomt uit het feit dat wie meer verdient ook meer bijdraagt voor de gemeenschappelijke, publieke voorzieningen, zodat ook de ‘armen’ daarvan kunnen genieten, eventueel zelfs gratis.

    Nu hoor je me niet zeggen dat we niet moeten zorgen voor de zwakkeren in de maatschappij, integendeel, we moeten juist goed voor hen zorgen, dat is inderdaad een nobel doel. Het is echter zeer de vraag of we er goed aan doen hen afhankelijk te maken van een staatsuitkering. Het zou wel eens kunnen dat zoiets verlammend werkt. Ik kan me ook niet inbeelden dat iemand zich daar echt goed bij voelt: leven uit de hand van iemand anders lijkt me niet erg hartverheffend.

    Ik heb echter nog het meest last met de tussenpersonen, de socialistische partij en vakbond. Hun rol bestaat erin van de ‘rijken’ af te nemen en het weg te schenken aan de ‘armen’. Dat is een riante situatie, zeg nu zelf. Je wordt betaald om legaal en straffeloos sommige mensen te bestelen en dat geld aan anderen cadeau te geven, die je daarvoor natuurlijk zeer dankbaar zullen zijn. En bovendien kan je de hele zaak voorstellen als ‘nobel’. Een droom van een job, zou ik denken.

    Akkoord, het is een karikatuur. Maar zoals alle karikaturen vertelt ze ook een waarheid. Het moet ons niet verwonderen dat mensen die geld verdienen niet staan te springen om dat meteen weer af te geven. Dat zal zeker zo zijn wanneer die mensen vaststellen dat zij geen enkele inspraak hebben in dat systeem: zij kunnen niet zelf bepalen of en hoeveel ze afgeven, noch wat er met dat geld gebeurt. Bovendien moeten zij ook de tussenpersonen betalen, de politici en de vakbonden. En ten slotte moeten zij met lede ogen toezien hoe de staat het geld vaak op een onverantwoorde manier verspilt door slecht beheer en onkunde. Geen enkele ondernemer zal zijn of haar bedrijf beheren zoals de staat met het belastingsgeld omgaat.

    Ik ben het dus niet eens met socialisten die menen en verkondigen dat zij een morele voorsprong hebben op anderen, die een andere ideologie aanhangen. Het is al te gemakkelijk om met de politieke steun van een uitkeringsgerechtigd proletariaat een systeem van staatscliëntelisme in te stellen en in stand te houden. Het is ook verderfelijk, dat hebben we kunnen vaststellen in landen waar communistische en socialistische experimenten tot diepe armoede en genocidale dictatuur hebben geleid. Socialisme kan vernietigend zijn voor een land, dat is vandaag wel duidelijk. Er moet dus een alternatief zijn, dat mensen veeleer aanzet tot werken en ondernemen en hen zo bevrijdt van betutteling en aalmoezen.

    Het socialisme heeft als systeem veel gemeen met de kerken. Sluit je aan bij het systeem, en het systeem zal goed voor jou zorgen. Maar dan moet je wel in het systeem geloven en er trouw aan blijven, en doen wat het systeem voorschrijft. Zo creëert men een nefaste kuddegeest, waarbij het de herders zijn die bepalen wat goed is voor de schapen, en de schapen, getooid met de kleuren en de symbolen van hun ‘geloof’, de ideologie van vakbond en politieke partij, de straat op gestuurd worden om te demonstreren voor hun ‘rechten’. Socialistische partijleden, vakbondsafgevaardigden en sympathisanten zijn niet zelden even fanatiek als gelovigen, en houden er net zoals zij helemaal niet van dat men zelfstandig nadenkt en van mening verschilt.


    Het komt altijd op hetzelfde neer. Als een te kleine groep van mensen bepaalt wat anderen moeten doen, gaat het hoe dan ook fout, wat verder ook het systeem of de ideologie is. De oplossing is dat men de mensen zelf laat of doet beslissen. Maar dan is het absoluut noodzakelijk dat men de mensen goed opleidt en transparant voorlicht, anders kunnen ze niet met kennis van zaken een gezond eigen oordeel vellen. Democratie begint dus in het gezin en op school.

    In dat verband is het schrijnend te moeten vaststellen dat althans in Vlaanderen het onderwijs nog steeds hoofdzakelijk (meer dan 70 %) in handen is van de katholieke kerk. Gisteren nog noemde de Vlaamse minister van Onderwijs de dame die aan het hoofd staat van het katholiek onderwijs (en niet zichzelf…) ‘de belangrijkste speler in het veld’, en moest toegeven dat de staat wel de volledige kosten van het onderwijs mag dragen, maar zich niet mag bemoeien met de organisatie van dat onderwijs. Kijk, dat is nu het tegenovergestelde van democratie. De kerk is geen democratie, wil dat ook niet zijn. Het katholiek onderwijs is evenmin een democratie, en wil dat evenmin zijn. Hoe kan je dan verwachten dat onze kinderen daar democratisch opgevoed worden? Zij worden integendeel vanaf de eerste dag geïndoctrineerd door het systeem. Ik weet het, ik heb het ondergaan in mijn jeugd en ik heb daarna bijna veertig jaar aan een katholieke universiteit gewerkt.

    Indoctrinatie werkt, zowel bij wie geïndoctrineerd wordt als bij wie indoctrineert. Geen van beide partijen is zich nog bewust van het feit dat er iets gebeurt dat niet goed is. En zo houdt men een onzalig en verknechtend systeem in stand, generatie na generatie. Ik pleit dus voor een radicale vernieuwing van het onderwijs: als bepaalde organisaties eigen onderwijs wensen in te richten, dan moeten ze dat doen op eigen kosten. De democratische staat betaalt alleen voor het democratisch gemeenschapsonderwijs. Dat is een normale toepassing van het principe van de scheiding van kerk en staat. De opvoeding van de jongeren is te belangrijk om die aan kerken over te laten die daartoe geen enkele legitimiteit of specifieke competentie hebben.

    Vlaanderen is eeuwen lang verknecht door zowat iedereen en dat is nog altijd zo. Wij hebben ons nog altijd niet bevrijd uit de kluisters die ons binden, wij zijn nog geen vrije mensen. Wij gaan nog steeds gebukt onder het minderwaardigheidsgevoel dat men ons aangepraat en ingestampt heeft. Wij kunnen of durven nog altijd niet denken en handelen als vrije mensen, we zitten gevangen, zowel in onze eigen systemen als die van anderen. Binnenkort, bij de volgende verkiezingen, krijgen we een kans om een vuist te maken, de rug te rechten en te zeggen: genoeg! Wij zijn niemands knecht, niemand hoeft ons te zeggen wat we moeten denken en wat we mogen doen. Wij willen zelf onze beslissingen nemen, op een absoluut en transparant democratische manier. Wij willen eindelijk ons eigen lot in eigen handen nemen.

    Laten we die kans niet missen, we hebben er al zo veel gemist.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!