Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    18-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: De naakte perenboom. Op reis met Spinoza, Rudi Rotthier

    Rudi Rotthier, De naakte perenboom, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2013, 394 blz., € 21,95 paperback.

    Dit is nu eens geen boek dat speciaal voor Spinoza-kenners geschreven is. Het is evenmin zomaar een vrijblijvend leuk reisverhaal van een Vlaming wandelend door Nederland. Rudi Rotthier (zeg rottier, niet rotjé) heeft in dit boek vooral zijn eigen tocht, zijn queeste, beschreven, een periode uit zijn leven toen hij intens bezig was met Spinoza, en met Nederland.

    Het is vanzelfsprekend geen toeval dat de auteur die twee thema’s met elkaar verbonden heeft en ze in zijn boek onlosmakelijk verweeft. Spinoza was een geboren en getogen Nederlander, dat is op zich al een goede reden. Maar niet zomaar een Nederlander: hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het Nederland van zijn eigen tijd, de Verenigde Provinciën. Hij was toen al beroemd ‒ en berucht ‒ tot ver buiten de toenmalige landsgrenzen. Zijn geschriften waren, hoewel verboden, bekend over heel Europa, zoals onlangs nog bleek toen in het Vaticaan een handgeschreven kopie gevonden werd van zijn hoofdwerk, de Ethica, dat in Rome dus bekend was nog voor het werd uitgegeven na Spinoza’s dood in 1677. Hij had contact met onder meer Leibniz en via Henry Oldenburg ook met de Britse Royal Society. Hij correspondeerde met vriend en vijand, al is dat in zijn geval een eenzijdig begrip, dat we helemaal aan de kant van die vijanden moeten situeren: Spinoza was niemand vijandig gezind.

    Zijn invloed is na zijn dood alleen maar toegenomen en is blijven voortduren tot op de dag van vandaag. In Nederland vind je ten minste twee Spinoza-huizen, verscheidene standbeelden, een aantal Spinoza-straatnamen, enkele Spinozakringen, een Spinozavereniging, enkele Spinozawebsites, een (uitstekend!) Spinoza antiquariaat… Spinoza stond destijds op het hoogste bankbiljet en prijkt op postzegels en penningen, en de belangrijkste Nederlandse wetenschappelijke onderscheiding is de Spinozaprijs. Er zijn talloze lezingen, cursussen, bijeenkomsten, congressen, ‘dagen’ gewijd aan Spinoza. Er wordt volop gepubliceerd over Spinoza en zijn verzameld werk wordt er uitgegeven en in druk gehouden.

    Spinoza was een exponent van die wonderlijke tijd in Nederland, de Gouden Eeuw, de Nederlandse Republiek, het eerste stadhouderloze tijdperk, de bloeitijd van de VOC. Spreken en schrijven over Spinoza is het over Nederland hebben, toen en nu. Een reisverhaal door Nederland aan de hand van Spinoza is dus een gelukkige combinatie, waarin Rudi Rotthier wonderwel geslaagd is.

    Het is een boeiende mengeling geworden van tal van elementen. Er zijn momenten waarop het anekdotische van het reizen door hedendaags Nederland op de voorgrond treedt, en daarin toont de auteur zich een scherp waarnemer van het bijzondere in het banale: een trap die nergens heen voert, een oudere man die na een val op de hulpdiensten wacht, koude oliebollen, vuurwerkgekte en het Oranjegevoel, een hotelbrandje… het zijn leuke vignetten, subtiel geschilderde Frans Hals- of Peter van Straaten-tafereeltjes die het boek verluchten als miniaturen in een handschrift, welkome onderbrekingen tussen de meer diepgaande historische, filosofische en sociaal-politieke passages door.

    De auteur heeft voor deze laatste aspecten zijn huiswerk bijzonder goed gedaan. Hij heeft zich verdiept in Spinoza’s Nederland, maar is evengoed vertrouwd met de meer recente geschiedenis en met de Nederlandse politieke actualiteit. Hij heeft (heel!) Spinoza gelezen, ook in de eerste drukken, en ook heel wat secundaire literatuur, niet alleen de ernstige commentaren maar ook de Spinoza-biografieën en de roddels (wat helaas vaak hetzelfde is). Hij is vertrouwd met hedendaagse politieke theorieën en met het migrantenvraagstuk.

    De lezer krijgt van al die aspecten (en nog tal van andere) hapklare en goed verteerbare dosissen voorgeschoteld en dat leidt niet tot een lastig volle maag-gevoel maar tot die zalige voldaanheid die een goede maar niet overdadige maaltijd kenmerkt, om even in de culinaire sfeer te blijven die Rudi Rotthier duidelijk ook wel kan smaken of terecht afkeuren.

    Naar mijn aanvoelen zijn het echter de passages waarin hij, na enkele mislukte pogingen, erin slaagt om Spinoza te ontdekken in hedendaags Nederland, die nog het best geslaagd zijn en het langst blijven nazinderen. In welke mate is Nederland vandaag schatplichtig aan Spinoza? Welke ideeën hebben wij achteloos en zelfs met ondank van hem overgenomen? Een wethouder die de auteur meetroont naar een stadsontwikkelingsgebied dat nu eens niet bestaat uit identieke huisjes of flatgebouwen; een nationaal politicus met allochtone achtergrond die zijn jeugdige achterban confronteert met Spinoza als een gezond alternatief voor een al te fundamentalistische of simplistische lezing van de koran. Dat is ‘toegepaste Spinoza’ van de bovenste plank: de democratie die Spinoza zo dierbaar was en die hij zo feilloos beschreef in zijn beide politieke traktaten, gerealiseerd in ons leven van alledag.

    Enkele andere interviews zijn voor hun kwaliteit erg afhankelijk van de gesprekspartners van Rotthier. Als die niet goed op dreef zijn, of tegen de verwachtingen in niet veel te vertellen hebben, dan haal je daar als auteur nooit veel kruim uit. In enkele gevallen lijkt het wel om obligate bezoekjes te gaan aan de Nederlandse Spinoza-nestors: je kan geen boek schrijven over Spinoza in Nederland zonder Akkerman en Klever te vermelden, dat is nu eenmaal zo. Toch zie je de auteur opleven wanneer hij de confrontatie aangaat met bijvoorbeeld Miriam van Reijen, die hem stevig van repliek dient met enkele forse provocerende uitspraken.

    Dit geldt, mutatis mutandis, eveneens voor de bezoeken aan de plaatsen die van nabij of van ver iets te maken hadden of hebben met Spinoza. De plaats waar een huis moet of zou gestaan hebben waar hij enige tijd verbleef; een naakte perenboom in een besloten tuintje; een landgoed waar hij ooit te gast was; een stad die hij onder mysterieuze omstandigheden bezocht… Soms blijkt de teleurstelling van de auteur zo duidelijk dat ze afstraalt op de lezer. Twee bezoekjes aan het Spinozahuis in Rijnsburg, waarvan een ter gelegenheid van de heropening, leveren geen sprankelende bladzijden op over Spinoza, doch amper enkele meewarige realistische of zelfs ronduit cynische uitspraken over Rijnsburg toen en nu.

    Toch komt Spinoza ruim aan bod, mondjesmaat of in langere historische of inhoudelijke stukken. Hier blijkt de gedrevenheid waarmee Rudi Rotthier met Spinoza omgaat, maar evengoed zijn bedrevenheid in het formuleren van de essentie van Spinoza’s werk. Hij doet dat aan de hand van terloopse citaten en omzettingen in hedendaagse taal van kerngedachten uit Spinoza’s werk. Kenners zullen die feilloos situeren, de auteur doet dat niet: dit is een boek zonder voet- of eindnoten en dat is goed, het is immers een reisverhaal, zij het dan van een intellectuele reis. Rotthier bezondigt zich niet aan oppervlakkige eenzijdigheid als hij Spinoza uit de doeken doet, en dat siert hem. Hij laat zich niet verleiden tot geleerde uiteenzettingen of langdradige analyses. Vaak sluit hij zijn eigen zinnen over Spinoza af met een vraagteken. Hij is nog op reis, hij weet dat hij die denkbeeldige veilige haven nog niet heeft bereikt waar men voorgoed kan aanmeren en tevreden zuchten: ik begrijp Spinoza volkomen. Het is overigens niet erg druk in die haven: wie daar aankomt, in dat niet zo hippe Tipperary der Spinoza-egotrippers, zal er amper iemand aantreffen, op een enkele ingebeelde reïncarnatie na van onze filosoof in een om veiligheidsredenen aangemeten of noest zelfgebreide dwangbuis.

    Dit boek is een merkwaardig weefwerk van talrijke kleurige draden, een prettig patchwork van zorgvuldig gestikte stoffen, een kwistige quilt van intrigerende verhalen die moeiteloos een overtuigend geheel vormen. Spinoza-kenners zullen er zichzelf en Spinoza in herkennen; wie Spinoza beter wil leren kennen vindt er een aangename en leerrijke schets van het terrein, met handige wegwijzers naar nevenfiguren, historische achtergronden en verre filosofische horizonten, naar een aantal van de hoogste maar ook van de laagste punten van Spinoza- en Nederland. Het is een gedegen maar speelse introductie, gebouwd op een levendige reiservaring en een diepe persoonlijke bewondering voor die fascinerende figuur uit een verleden dat allicht enkel nog van ver als goud oplicht, en op een wondere wandeling langs enkele onbegane en andere platgetreden wegen, op zoek naar de Verlichting, of je eigen verlichting.

    Rest ons nog te zeggen dat de taal en stijl van deze ervaren auteur niet alleen vlekkeloos maar bovendien sprankelend zijn, wat het boek bijzonder aantrekkelijk en genietbaar maakt; dat het werk fraai is uitgegeven, gezet uit een prettig leesbare letter, met voor een keer ook voldoende witruimte om de tekst te laten ademen.

    De schaarse Vlaamse Spinozaliteratuur is met dit veelzijdig bevredigend boek van Rudi Rotthier een waardevolle bijdrage rijker, waarvan men ook in eponiem Nederland zeker zal genieten. Warm aanbevolen!






    Categorie:ex libris
    Tags:literatuur
    16-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Luc Verbeke (1924-2013)

    Op 1 januari 2008 schreef ik hier een Open brief aan Luc Verbeke. Gisteren liep er een mailtje binnen van zijn zoon Dirk, die me het overlijden van Luc meldde op 30 september 2013, op 89-jarige leeftijd. Wie meer over Luc wil weten, kan terecht op zijn website. Ik wil hier aan hem dit genegen in memoriam wijden, een bedroefde bezinning over een late vriendschap tussen twee bevlogen mensen die elkaar in de herfst van hun leven ontmoetten in de nieuwe media.

    Wij waren allebei bloggers op Seniorennet, in de afdeling cultuur, en in de populariteitsrangschikking bevonden we ons vaak in elkaars buurt. Dan ga je al eens kijken wie die ‘lucenmaria’ is, en dat was Luc Verbeke. Ik was het vaak oneens met hem. In die periode schreef ik een leven van frustraties met het katholiek geloof van mij af, en Lucs expliciete vroomheid was soms een doorn in mijn oog. Vandaar dat ik op de Nieuwjaarsdag mijn vermetele maar gemeende open brief aan hem richtte, een antwoord op een nieuwjaarsgedichtje dat hij mij met de post had opgestuurd, zoals hij dat later elk jaar zou doen. Luc reageerde met een mail, en dat was het begin van een jarenlange briefwisseling, soms bladzijden lang, meestal over God en godsdienst. We stonden aan weerszijden van de barricades, en we spaarden elkaar niet, maar we respecteerden elkaar altijd en we bleven voornaam in ons taalgebruik en onze argumenten. We wisten wel dat we elkaar nooit zouden kunnen overtuigen, maar dat was ook niet de bedoeling. We waren allebei even verbaasd dat een zo verstandig man er zo’n gedachten op na kon houden, Luc als gelovige en ik als ongelovige.

    Soms werd het Luc teveel, als ik weer eens tekeerging tegen godsdienst en kerk, en een keer schreef hij me af: hij wou me niet meer lezen, ik was te ver gegaan, ik had hem diep beledigd door zijn kerk te beledigen. Dat vond ik toen heel jammer. Door een toeval kwam ik daarna in contact met zijn zoon Dirk, die me uitnodigde om iets te schrijven voor het tijdschrift dat Luc nog had opgericht. Ik deed dat met plezier en bij die gelegenheid vermeldde ik onze onmin aan Dirk. Die heeft toen delicaat aan Vader laten weten dat onze breuk me erg verdroot, en het is weer goed gekomen tussen ons, of toch zo goed als. Ik heb toen enkele gedichten van Luc in het Engels vertaald en dat heeft hem veel plezier gedaan, denk ik.

    Met Luc kon ik de gesprekken hebben over de godsdienst die ik nooit met mijn eigen Vader had. Mijn Vava is vrij vroeg gestorven, hij was amper zo oud als ik nu en ik arriveerde laat in zijn leven. Hoewel hij ongeveer zo vroom was als Luc, was hij veel minder combattief, zodat hij nauwelijks weerstand bood als ik een zeldzame keer lucht gaf aan mijn ongenoegen over de kerk. Luc daarentegen… Het zijn vaak verhitte discussies geweest en ik kan me voorstellen dat Luc zich vreselijk aan mijn tirades en argumenten geërgerd heeft. Zijn reacties waren vaak zeer verontwaardigd, maar ze hebben mij er nooit van weerhouden om hem te blijven antwoorden en (min of meer) rustig mijn standpunten toe te lichten. Luc was van 1924, ik ben van 1946, hij was dus net oud genoeg om mijn vader te zijn, en ik heb altijd voor hem een respect opgebracht als voor een vader. Hij was inderdaad emotioneel als een verre vaderfiguur voor mij. Was ik voor hem een verloren zoon?

    We hebben elkaar nooit ontmoet, hoewel hij ons herhaaldelijk schreef dat we welkom waren bij hem thuis. Hij stuurde ons met de post trouw de boeken, bundels en gedichten die hij schreef en ook allerlei krantenknipsels en brochures. Wij antwoordden met een schilderijtje van Lut, een dichtbundel die ik vond.

    De laatste jaren waren onze contacten minder frequent en rustiger. De jaren begonnen te wegen op Luc. Toen Maria, zijn dierbare echtgenote vorig jaar overleed, besefte hij, zoals ik, dat ook voor hem het einde nabij was. Het is nog sneller gekomen dan ik gedacht had, maar is dat niet altijd zo?

    Luc heeft meegemaakt hoe de mensen rondom hem stierven, en heeft hun heengaan gemerkt met zijn gedichten. Ook voor mij breekt stilaan de tijd aan dat ik meer dode familieleden, vrienden en kennissen heb dan levende. Om Luc Verbeke mijn laatste eer te bewijzen, vertaal ik hier als diepe dankbetuiging in het Engels een gedicht dat hij schreef en dat zijn doosprentje siert. Daarmee wil ik mede aangeven dat deze overtuigde Vlaming in mijn ogen ook internationale erkenning verdient voor wat hij heeft gepresteerd en vooral voor wie hij was.

     

    Hosta in bloom

    So late blooms the hosta

    under the September sun

    and at the birches’ foot

    boletes abound.

    The leaves are still green

    and under the plane trees’

    ample crowns

    slow shadows steadily revolve

    from morning light to evening sun.

    I cannot forget the autumns

    of my many years

    nor springtime’s dreams

    and idle illusions

    nor the warm summers

    in fields and meadows

    full of life blooming and

    fragrantly ripening.

    The leaves are still green

    but soon no doubt

    felled by winds and weather

    they will fall ripe as gold

    or red as wine

    until nothing remains

    but the trees’ naked wood

    wherein I will lay me down

    when my time from child to old

    will be gone forever.

     

    Luc Verbeke (1924-2013)

    From: Van morgenlicht tot avondzon, 2006

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:levensbeschouwing
    12-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods dobbelstenen

    God speelt niet met de dobbelstenen.

    Het is een uitspraak van Einstein, die hij trouwens vaak herhaald heeft. In die woorden ligt naar mijn aanvoelen de essentie van de twintigste eeuw besloten. De westerse wereld was aan het begin van de eeuw religieus, meer bepaald christelijk. Aan het einde ervan bleef daarvan vrijwel niets meer over. De kerken staan leeg, niemand gelooft nog in de dogma’s en de ethische voorschriften, laat staan de rituele. De wetenschap is de autonome, onaanvechtbare nieuwe leer. Alles gebeurt volgens vaste regels, er is geen God die zijn zin doet, of straft of beloont. Nog van Einstein: als er al een God is, dan een zoals Spinoza die ziet, en zeker geen God die zich bezighoudt met de ‘schepping’. En voor Spinoza was God synoniem met de natuur, of het zijn.

    Mensen zoals ik, die in hun jeugd onverbiddelijk en weerloos geïndoctrineerd zijn door de kerk, hebben al de moeite van de wereld om zich van hun ingehamerde illusies te bevrijden. Ik weet van mezelf dat ik daar niet in geslaagd ben en nooit kan in slagen. Ik kan mijn jeugd niet herdoen, noch ongedaan maken. Ik moet dus voortdurend op mijn hoede zijn om niet in de denkwijzen te hervallen die mij zo vaak en zo diep opgedrongen zijn dat ik ze sindsdien niet meer ervaar als dwaze leugens die mij volkomen vreemd zijn, maar als eigen gedachten en overtuigingen. Ik weet dat ik nooit ofte nimmer van seksualiteit en erotiek kan genieten zoals het kan en eigenlijk hoort (in de mate dat ik dat op mijn leeftijd nog zou kunnen). Als je lang genoeg al wat met seks te maken heeft verguist en de zwaarste eeuwige straffen in het vooruitzicht stelt voor zelfs het minste vergrijp, heb je een onbegrijpend jongentje voor de rest van zijn leven verknoeid op dat cruciale punt van zijn leven en beleven.

    Maar dat terzijde en slechts als voorbeeld.

    Het nieuwe credo is dus de wetenschap, of beter: de natuur. Er is geen persoonlijke God die het zaakje leidt naar eigen (goed)dunken, en wat er gebeurt, is ook geen toeval: God speelt niet met de dobbelstenen. Er zijn natuurwetten die we gaandeweg ontdekken en doorgronden en toepassen in ons dagelijks leven. Bij alles gaan we er steeds van uit dat er wetmatigheden zijn. Zeker, we kennen ze niet allemaal en niet helemaal, ver vandaar. We staan waarschijnlijk nog maar aan het begin van de mogelijkheden. Er is dus nog veel meer te ontdekken dan we nu al weten. We kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe de wereld eruit zal zien over vijftig jaar, laat staan een miljard jaar. Maar wat er ook gebeure, wat we verder ook ontdekken, het zal altijd gebeuren volgens de wetmatigheden die eigen zijn aan de natuur, aan het universum waarin we ons bevinden.

    Dat heeft de mens al heel vroeg ontdekt, eigenlijk sinds er mensen zijn. Ze keken naar de zon, de maan en de sterren en zagen meteen intuïtief in dat er een regelmaat was in de schijnbare chaos. Ze probeerden die regelmaat te analyseren en neer te schrijven en er hun voordeel mee te doen. Anderen betwistten dat en claimden dat de chaos capricieus bestuurd werd door een God, en dat zij met die God goede maatjes waren en bij hem konden voorspreken, op voorwaarde natuurlijk… Het is een voortdurende strijd geweest, die tot vandaag voortduurt, tussen de onbevangen mens die vaststelt dat er natuurwetten zijn en verder niets, en een kaste van profiteurs die goedgelovige mensen andere dingen wijsmaakt.

    Ik ben ervan overtuigd dat de waarheid zal zegevieren. Maar ik weet ook dat het nog een tijdje zal duren voor iedereen expliciet overtuigd is en dat eindelijk ook toegeeft. We zijn al zover dat ongeveer iedereen in de wereld impliciet aanvaardt dat alles volgens vaste regels verloopt, zeker in ons dagelijks leven. Zo is het trouwens altijd al geweest. Zelfs in de meest religieuze tijden, bijvoorbeeld de middeleeuwen of de 19de eeuw of de eerste helft van de twintigste handelde iedereen alsof er geen God was, dat was wel evident, maar uiterlijk beleed iedereen de godsdienst. Luister naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden, zo is het nog altijd met de kerk en haar priesters en gelovigen.

    Spinoza herhaalt voortdurend dat alles noodzakelijk gebeurt volgens de natuurwetten. Geen God, geen dobbelstenen. Er kan niets gebeuren dat indruist tegen de natuurwetten. Geen mirakels dus, geen wonderbaarlijke genezingen, geen voorspellingen, geen bestraffing, geen beloning, met God valt niet te praten, hij is niet om te praten, ook niet met vasten, versterving, zelfverminking of smeekgebed en goede werken. Probeer alles wat je geleerd hebt over God en hoe de wereld ineen steekt te vergeten en begin opnieuw, tabula rasa, met niets anders als vertrekpunt dan de natuur en de natuurwetten.

    Dat alles op een noodzakelijke manier gebeurt, betekent vanzelfsprekend niet dat alles maar op één manier kan gebeuren, of dat alles al op voorhand vastligt. Ook om dat in te zien hoef je geen Einstein te zijn. We weten uit eigen ervaring dat het alle kanten uit kan gaan, of, om precies te zijn, oneindig veel kanten. Alleen wat niet in overeenstemming is met de natuurwetten, kan niet, al het andere, en dat is eindeloos veel, kan wel. Wat er uiteindelijk gebeurt, is steeds in overeenstemming met die natuurwetten, maar het is maar een van de ontelbare mogelijkheden die er binnen die natuurwetten waren. Het is dus onmogelijk om ook maar iets met zekerheid te voorspellen. Maar er zijn wel waarschijnlijkheden, en dat is voor ons meestal voldoende. Zo ‘weten’ we dat er in een voetbalwedstrijd geen duizend doelpunten zullen gemaakt worden, noch meer dan 22 (of daaromtrent) rode kaarten zullen getrokken worden. Er zijn nog zekerheden in het leven, al zijn dat op de keper beschouwd slechts (zeer grote) waarschijnlijkheden.

    De meeste mensen leven met die waarschijnlijkheden als met zekerheden, en meestal hebben ze gelijk. Voor het overige weten ze dat niets zeker is en dus gokken ze, zoals met de lotto of weddingschappen op de resultaten van ‘sport’gebeurtenissen. Niemand kan voorspellen welk paard gaat winnen, nog minder in welke volgorde de eerste drie gaan aankomen, noch wie van een hele reeks clubs gaat winnen in het voetbal. Je weet het niet, maar je gokt en af en toe heb je juist gegokt. Maar juist gokken is iets anders dan weten. Ook in de wetenschap kan je juist gokken, maar dat is geen wetenschap. Je kan duizend duistere (of duivelse) voorspellingen doen, en als er een of een paar uitkomen, kan je triomfantelijk zeggen: zie je wel?! maar daarmee heb je nog niets bewezen: iedereen kan juist gokken.

    In de wetenschap zijn we op zoek naar de natuurwetten die altijd gelden en zekerheid bieden. Of toch relatieve, voorlopige zekerheid, tot we onze kennis nog verfijnen of helemaal omgooien, zoals wanneer Copernicus ‘veronderstelde’ dat de aarde om de zon draait. Dat is een zekerheid, die door alle waarnemingen, berekeningen en theorieën wordt bevestigd, ook al zien we elke dag de zon om de aarde draaien. Er kan nooit, zo nemen we aan, een tweede, omgekeerde Copernicaanse revolutie komen, waarbij we zouden ontdekken dat de zon maar zo groot is als de maan en op luttele kilometers afstand rond de aarde draait. Wat er verder ook gebeure of wat we ooit nog ontdekken, Copernicus had het bij het rechte eind, ook al had hij zelf niet ‘gezien’ dat de zon om de aarde draait.




    Wij leren met vallen en opstaan het verschil maken tussen de relatieve zekerheden en de onzekerheid. We ontdekken patronen die op een zekerheid lijken te wijzen, en proberen te achterhalen of dat ook zo is. We berekenen al wat we kunnen, maar steeds weer ontdekken we dat de werkelijkheid veel minder voorspelbaar is dan we denken. Er zijn waarschijnlijk weinig domeinen waar zoveel berekend wordt als de economie en de wereld van de haute finance, maar vraag maar eens aan de CEO’s van de banken of ze al absolute zekerheden ontdekt hebben… Er zijn mensen die beter gokken dan anderen, maar heel vaak doet een volslagen leek het even goed als de beste goeroe. Alleen wie vals speelt, kan (tijdelijk!) veel beter doen, en mensen zijn goedgelovig en laten zich graag bedotten, maar dat is een ander verhaal, of hetzelfde verhaal maar dan vanuit een ander oogpunt gezien.

    Laten we er dus met zijn allen maar van uitgaan dat God geen nukkige, wraakzuchtige of liefhebbende en vermurwbare potentaat is en dat hij (of zij?) ook niet met de dobbelstenen rolt, kruis of munt speelt, de horoscoop raadpleegt of tarotkaarten leest. Eens we dat inzien, zijn we in staat om zelf te denken, vragen te stellen, te luisteren naar wat andere mensen ervan denken, zaken uit te proberen en te leren met vallen en opstaan en inzien dat ons universum, tot Einsteins fundamentele verwondering overigens, op een bepaalde, zeer complexe manier ineensteekt, zo en niet anders, maar dat er binnen die wetmatigheden ontelbaar veel onvoorspelbare mogelijkheden zijn.

    Ik kan me niets mooiers voorstellen dan dat.

    God gooit niet met dobbelstenen.

    Misschien speelt hij, of de natuur, wel schaak, eindeloos?


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afwezig?

    Ik stel vast dat ik hier al een hele tijd niets meer geschreven heb. Ik weet natuurlijk wel hoe dat komt: ik ben met andere dingen bezig. Dat is in de eerste plaats Spinoza. Aandachtige lezers weten dat ik een goed jaar geleden begonnen ben met een website over die 17de-eeuwse filosoof en dat ik daar nogal veel energie in steek. Zo maakte ik onder meer heel wat Nederlandse vertalingen van buitenlandse artikels over Spinoza. Ook de correspondentie daarover vraagt heel wat werk. Als je dat nog niet gedaan hebt, neem dan eens een kijkje op mijn andere website en klik hier.

    Ik mag hier nu ook wel al verklappen dat dit najaar de vertaling die ik maakte van een van Spinoza’s werken in boekvorm gepubliceerd wordt: Spinoza, De staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, uitgeverij Wereldbibliotheek, 296 blz. Met dat project ben ik veel bezig geweest, vooral ook in de voorbije maanden, en de tijd en energie die daar naartoe ging, was niet meer beschikbaar voor andere projecten.

    Spinoza neemt ook meer en meer plaats in in mijn lectuur. Ik lees en herlees zijn werken, in vertaling maar recentelijk vaker in het Latijn. Dat geeft een bijzonder gevoel van nabijheid, dat je mist als je hem via de tussenpersoon van de vertaler leest. Maar het blijft een moeilijke auteur. Telkens wanneer je denkt dat je iets essentieels begrepen hebt, stuit je op een andere tekst die je inzicht aan het wankelen brengt, en dan begint het werk van voor af aan. Ik lees ook commentaren in boeken en artikels van bekende en minder bekende specialisten, in de hoop daar wijzer van te worden en Spinoza beter te begrijpen. Dat valt niet altijd mee. Vaak zijn die teksten bijna zo moeilijk als Spinoza zelf, en dat wil wat zeggen. Of anders zijn ze zo oppervlakkig en banaal dat ik er evenmin iets van opsteek.

    Hoe dan ook, Spinoza blijft me boeien. Hem en over hem en zijn filosofie lezen verveelt me nooit, hoewel het me soms wel vermoeit. Maar de volgende dag grijp ik onweerstaanbaar weer naar een van de boeken die ik ondertussen verzameld heb van en over hem, of ga ik op zoek naar artikels op het internet, of probeer tastend te verwoorden wat ik van hem leer.

    Waarom Spinoza, vraagt men mij soms. Mijn belangstelling voor de filosofie dateert van mijn prille jeugd. Mijn oudste broer zat enkele maanden op het Klein Seminarie en hield daar een paar Latijnse handboeken filosofie aan over, waarover ik me ontfermde, zonder er veel van te begrijpen, maar het fascineerde me mateloos. Later, in de laatste drie jaren van de humaniora, las ik onder meer heel Plato in het Nederlands. Op een of andere manier kreeg ik toen ook de uitstekende geschiedenis van de filosofie in handen van Hans Joachim Störig, overigens nog steeds een aanrader. Daarin was het echter vooral de figuur van Kant die me fascineerde, en toen ik later aan de universiteit filosofie ging studeren, dacht ik aanvankelijk dat Kant de meest interessante filosoof was om te bestuderen. Maar ik liet me afleiden door Nietzsche en Bergson en door de fenomenologen, die toen erg in de mode waren. Heidegger was toen een reus voor ons, maar ik begreep geen woord van wat hij schreef en ik heb er nog altijd de grootste moeite mee, nog los van zijn meer dan dubieuze houding tegenover het Nazisme. Hij is volledig uit mijn gezichtsveld verdwenen, net zoals andere modieuze namen uit die tijd.

    Toen ik veertig jaar later op pensioen ging, kwam ik al heel snel als vanzelf bij Spinoza terecht. Er was het boek van Damasio, Looking for Spinoza, maar vooral Radical Enlightenment van Jonathan Israel, waarin Spinoza een centrale plaats inneemt. Ik las de bibliografieën van Nadler en Margaret Gullan-Whur en nog veel meer, ook in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven, waar ik ooit enkele jaren student was en waar ik nu weer thuiskwam en een schat aan Spinoza-literatuur aantrof.

    Spinoza heeft me nog nooit teleurgesteld. De meeste, zo niet alle andere filosofen moet je lezen in hun historische context. Heel veel van die oudere teksten zijn nu totaal of toch grotendeels voorbijgestreefd. Met Spinoza is dat helemaal niet zo, integendeel. Zijn inzichten van meer dan drie en een halve eeuw geleden gelden nog steeds en vormen zelfs de inspiratie voor ‘nieuwe’ hedendaagse ideeën, zowel op het vlak van de menselijke kennis en de werking van ons brein als van de ethiek, de politiek en de godsdienst. Spinoza is nog steeds ‘modern’.

    Voor mij is Spinoza een onuitputtelijke bron van wijsheid en diep menselijk inzicht, waarin ik me graag verdiep, en nooit zonder resultaat.

    Zo, dat verklaart een beetje mijn afwezigheid. Ik weet niet hoe het verder zal gaan met mijn Kroniek. Ik maak er mij ook geen bijzondere zorgen over, we zullen wel zien. Als ik weer inspiratie heb en mijn vingers weer gaan jeuken en de behoefte weer opkomt om eens goed mijn gedacht te zeggen, dan weet ik waar ik mijn zielenroerselen kwijt kan.

    Tot dan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    03-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rode kazuifels

    Ik wil nog even doorgaan op het thema van gisteren: het socialisme. Verdedigers van die ideologie hebben de vervelende neiging om zich moreel beter te wanen dan anderen. Zij nemen het immers op voor de minstbedeelden, de zwakkeren in de maatschappij, en is dat geen nobel doel?

    Zo simpel mogen we de zaken nu ook niet voorstellen, vind ik. Als iemand iets afneemt van iemand en het aan iemand anders geeft, kan men dat misschien nobel noemen, maar het kan ook gewoon diefstal zijn. Als mijn ene buurvrouw elke dag ’s morgens vroeg opstaat en werkt tot ’s avonds laat en zo een mooie cent verdient, en dan vaststelt dat de staat daar op duizend manieren meer dan de helft van afschuimt, onder meer om het als een vaste uitkering aan een andere buurman te geven die nog nooit in zijn hele leven een klap heeft uitgevoerd, dan zal zij het nobele daarvan niet meteen inzien, vrees ik. Herverdeling is voor haar een eufemisme voor ontvreemden, afnemen, diefstal dus. Zij zal zich dus afkeren van dat systeem en proberen om eraan te ontsnappen. Dat soort herverdeling is immers iets anders dan de solidariteit die voortkomt uit het feit dat wie meer verdient ook meer bijdraagt voor de gemeenschappelijke, publieke voorzieningen, zodat ook de ‘armen’ daarvan kunnen genieten, eventueel zelfs gratis.

    Nu hoor je me niet zeggen dat we niet moeten zorgen voor de zwakkeren in de maatschappij, integendeel, we moeten juist goed voor hen zorgen, dat is inderdaad een nobel doel. Het is echter zeer de vraag of we er goed aan doen hen afhankelijk te maken van een staatsuitkering. Het zou wel eens kunnen dat zoiets verlammend werkt. Ik kan me ook niet inbeelden dat iemand zich daar echt goed bij voelt: leven uit de hand van iemand anders lijkt me niet erg hartverheffend.

    Ik heb echter nog het meest last met de tussenpersonen, de socialistische partij en vakbond. Hun rol bestaat erin van de ‘rijken’ af te nemen en het weg te schenken aan de ‘armen’. Dat is een riante situatie, zeg nu zelf. Je wordt betaald om legaal en straffeloos sommige mensen te bestelen en dat geld aan anderen cadeau te geven, die je daarvoor natuurlijk zeer dankbaar zullen zijn. En bovendien kan je de hele zaak voorstellen als ‘nobel’. Een droom van een job, zou ik denken.

    Akkoord, het is een karikatuur. Maar zoals alle karikaturen vertelt ze ook een waarheid. Het moet ons niet verwonderen dat mensen die geld verdienen niet staan te springen om dat meteen weer af te geven. Dat zal zeker zo zijn wanneer die mensen vaststellen dat zij geen enkele inspraak hebben in dat systeem: zij kunnen niet zelf bepalen of en hoeveel ze afgeven, noch wat er met dat geld gebeurt. Bovendien moeten zij ook de tussenpersonen betalen, de politici en de vakbonden. En ten slotte moeten zij met lede ogen toezien hoe de staat het geld vaak op een onverantwoorde manier verspilt door slecht beheer en onkunde. Geen enkele ondernemer zal zijn of haar bedrijf beheren zoals de staat met het belastingsgeld omgaat.

    Ik ben het dus niet eens met socialisten die menen en verkondigen dat zij een morele voorsprong hebben op anderen, die een andere ideologie aanhangen. Het is al te gemakkelijk om met de politieke steun van een uitkeringsgerechtigd proletariaat een systeem van staatscliëntelisme in te stellen en in stand te houden. Het is ook verderfelijk, dat hebben we kunnen vaststellen in landen waar communistische en socialistische experimenten tot diepe armoede en genocidale dictatuur hebben geleid. Socialisme kan vernietigend zijn voor een land, dat is vandaag wel duidelijk. Er moet dus een alternatief zijn, dat mensen veeleer aanzet tot werken en ondernemen en hen zo bevrijdt van betutteling en aalmoezen.

    Het socialisme heeft als systeem veel gemeen met de kerken. Sluit je aan bij het systeem, en het systeem zal goed voor jou zorgen. Maar dan moet je wel in het systeem geloven en er trouw aan blijven, en doen wat het systeem voorschrijft. Zo creëert men een nefaste kuddegeest, waarbij het de herders zijn die bepalen wat goed is voor de schapen, en de schapen, getooid met de kleuren en de symbolen van hun ‘geloof’, de ideologie van vakbond en politieke partij, de straat op gestuurd worden om te demonstreren voor hun ‘rechten’. Socialistische partijleden, vakbondsafgevaardigden en sympathisanten zijn niet zelden even fanatiek als gelovigen, en houden er net zoals zij helemaal niet van dat men zelfstandig nadenkt en van mening verschilt.


    Het komt altijd op hetzelfde neer. Als een te kleine groep van mensen bepaalt wat anderen moeten doen, gaat het hoe dan ook fout, wat verder ook het systeem of de ideologie is. De oplossing is dat men de mensen zelf laat of doet beslissen. Maar dan is het absoluut noodzakelijk dat men de mensen goed opleidt en transparant voorlicht, anders kunnen ze niet met kennis van zaken een gezond eigen oordeel vellen. Democratie begint dus in het gezin en op school.

    In dat verband is het schrijnend te moeten vaststellen dat althans in Vlaanderen het onderwijs nog steeds hoofdzakelijk (meer dan 70 %) in handen is van de katholieke kerk. Gisteren nog noemde de Vlaamse minister van Onderwijs de dame die aan het hoofd staat van het katholiek onderwijs (en niet zichzelf…) ‘de belangrijkste speler in het veld’, en moest toegeven dat de staat wel de volledige kosten van het onderwijs mag dragen, maar zich niet mag bemoeien met de organisatie van dat onderwijs. Kijk, dat is nu het tegenovergestelde van democratie. De kerk is geen democratie, wil dat ook niet zijn. Het katholiek onderwijs is evenmin een democratie, en wil dat evenmin zijn. Hoe kan je dan verwachten dat onze kinderen daar democratisch opgevoed worden? Zij worden integendeel vanaf de eerste dag geïndoctrineerd door het systeem. Ik weet het, ik heb het ondergaan in mijn jeugd en ik heb daarna bijna veertig jaar aan een katholieke universiteit gewerkt.

    Indoctrinatie werkt, zowel bij wie geïndoctrineerd wordt als bij wie indoctrineert. Geen van beide partijen is zich nog bewust van het feit dat er iets gebeurt dat niet goed is. En zo houdt men een onzalig en verknechtend systeem in stand, generatie na generatie. Ik pleit dus voor een radicale vernieuwing van het onderwijs: als bepaalde organisaties eigen onderwijs wensen in te richten, dan moeten ze dat doen op eigen kosten. De democratische staat betaalt alleen voor het democratisch gemeenschapsonderwijs. Dat is een normale toepassing van het principe van de scheiding van kerk en staat. De opvoeding van de jongeren is te belangrijk om die aan kerken over te laten die daartoe geen enkele legitimiteit of specifieke competentie hebben.

    Vlaanderen is eeuwen lang verknecht door zowat iedereen en dat is nog altijd zo. Wij hebben ons nog altijd niet bevrijd uit de kluisters die ons binden, wij zijn nog geen vrije mensen. Wij gaan nog steeds gebukt onder het minderwaardigheidsgevoel dat men ons aangepraat en ingestampt heeft. Wij kunnen of durven nog altijd niet denken en handelen als vrije mensen, we zitten gevangen, zowel in onze eigen systemen als die van anderen. Binnenkort, bij de volgende verkiezingen, krijgen we een kans om een vuist te maken, de rug te rechten en te zeggen: genoeg! Wij zijn niemands knecht, niemand hoeft ons te zeggen wat we moeten denken en wat we mogen doen. Wij willen zelf onze beslissingen nemen, op een absoluut en transparant democratische manier. Wij willen eindelijk ons eigen lot in eigen handen nemen.

    Laten we die kans niet missen, we hebben er al zo veel gemist.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    02-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socialisme of sociaal-democratie?

    In een huisgezin is alles gemeenschappelijk bezit; men maakt geen formeel onderscheid tussen wat van wie is, alles is van ‘ons’. Wel is het zo dat er vaak min of meer vaste (maar geen exclusieve) gebruikers zijn en dat de anderen die afspraken respecteren. Soms is dat vanzelfsprekend: kinderen blijven met hun handen af van de haagschaar en de kettingzaag tot ze oud genoeg zijn. Maar ook voor hen is het ‘onze’ haagschaar, onze auto enzovoort. Er is een uiterst belangrijk onderscheid tussen wat van het gezin is en wat niet, terwijl binnen het gezin alles van iedereen is die tot het gezin behoort.

     




    Voor heel wat zaken wordt dat begrip van gemeenschappelijkheid nog uitgebreid tot andere familieleden, huisvrienden en zelfs kennissen en buren. In onze buurt zijn wij bijvoorbeeld het enige gezin dat geen elektrische haagschaar heeft, maar toen Lut laatst niet meer aan de drang kon weerstaan om de taxushaag bij te knippen (met onze ouderwetse haagschaar), kwamen maar liefst drie buren spontaan hun elektrisch apparaat aanbieden. Zo gaat het. Hoewel de eigendom, het bezit onbetwist is, beperkt men het gebruik niet tot de eigenaar, maar deelt men het gemakkelijk met andere leden van de gemeenschap.

    Wat zo vanzelfsprekend gebeurt in het gezin, de familie, de buurt en de kennissenkring, is veel minder evident daarbuiten. Je gaat bij een wildvreemde niet aankloppen met de vraag of je even zijn grasmaaier mag lenen, vind je niet? Maar op onze beste momenten zijn we zelfs voor mensen die we niet echt kennen best vriendelijk. Ik heb wel eens iemand met autopech geholpen (naar beste vermogen) en ik heb dezelfde behulpzaamheid ook al mogen ervaren. Maar dat is iets anders dan het spontaan delen van wat men heeft. Dat blijft beperkt in omvang en straal.

    Wij mensen leven in gemeenschap. Dat neemt allerlei vormen aan, maar niemand leeft alleen, no man is an island. Het zijn concentrische cirkels of venndiagrammen die aangeven met wie we delen, met wie we omgaan. Het gezin, de familie, de buurt, de kennissenkring, de collega’s van het werk, de vereniging.

    Het wordt echter anders als het gaat om het dorp, de stad, de provincie, het gewest, het land, de organisatie van samenwerkende landen, het continent. En dat is vreemd, want wij delen vaak veel meer met de anderen in die grotere gemeenschappen dan zelfs in de kleinste. Ik heb het dan over de gemeenschappelijke voorzieningen. In onze moderne maatschappij zijn die overal aanwezig en worden ze massaal gebruikt, zoals de verkeersinfrastructuur, het openbaar vervoer, de culturele voorzieningen, het onderwijs en ga zo nog maar een hele tijd door. Wij gebruiken die voorzieningen met grote vanzelfsprekendheid, vaak zonder ervoor te betalen, of toch zeker niet de volledige kostprijs. Dat is nu net de bedoeling: wij geven een deel van ons geld af, we betalen mee voor de publieke diensten, die ons in staat stellen om veel beter te leven dan wanneer iedereen alleen voor zichzelf zou zorgen.

    Sommige mensen vinden dat een slechte evolutie. De mens verliest zo zijn zelfstandigheid, ja, zijn vrijheid. Je kan of mag niet meer doen wat je wil. Als je een verplaatsing wil maken, moet je altijd gebruik maken van publieke voorzieningen, ook als je niet met het openbaar vervoer reist: als je met de wagen gaat, rijd je nog altijd op de openbare weg, die daar gelegd is met de middelen van de gemeenschap, die onderhouden wordt enzovoort. Alles wat we doen gaat over begane en gebaande wegen. Er is geen originaliteit meer, enkel een keuze tussen een beperkt aantal vaste mogelijkheden. We leven in een beschaving, met andere woorden, niet in de ongerepte natuur, en dat lijkt sommige mensen veeleer een achteruitgang dan een vooruitgang.


    Het is niet moeilijk om in te zien dat zij dwalen. Het is immers niet zo dat er in de ongerepte natuur meer mogelijkheden zouden zijn, en meer vrije keuze dan in een sterk ontwikkelde beschaving zoals de onze, integendeel. Waarom zouden we anders die beschaving tot stand gebracht hebben? En waarom wil iedereen erbij horen? Niemand wenst echt in de wildernis te wonen, dat is duidelijk. Enkel in een beschaving komen we echt aan onze trekken.

    Toch mogen we dat ongenoegen en die frustratie niet zomaar van de hand wijzen, want ze hebben een oorzaak en een reden.

    Mensen bundelen hun krachten en hun middelen om publieke voorzieningen uit te bouwen die voor iedereen het leven beter maken en iedereen meer kansen bieden. Maar daarvoor moeten goede afspraken gemaakt worden. Enerzijds moet men het eens worden over hoe men het geld inzamelt voor die gemeenschappelijke projecten. Belastingen zijn voor niemand een pretje, terwijl het toch gaat om zaken die je uiteindelijk ten goede komen, en die je anders onmogelijk zou kunnen realiseren. Iemand, de politiek dus, moet vastleggen hoeveel er nodig is en hoeveel iedereen moet betalen. En anderzijds moet iemand, de politiek dus, bepalen waaraan het geld besteed wordt. Dat zijn meteen ook de twee bronnen van ongenoegen en frustratie.

    Iedereen is het erover eens dat er belastingen moeten geheven worden, maar niemand betaalt ze graag, rechtstreeks of onrechtstreeks. Ik persoonlijk heb me nooit druk gemaakt over het verschil tussen mijn bruto- en nettoloon. Elke maand kreeg ik een ingewikkeld document toegestuurd, waarop een relatief indrukwekkend bedrag prijkte dat vervolgens in forse stappen gereduceerd werd tot ongeveer de helft. De rest? Belastingen allerhande. Aangezien ik er niet kon aan ontsnappen, liet het me ongeveer compleet koud hoeveel het was en waar het naartoe ging. Maar dat is fout, want daardoor onttrok ik mij aan mijn burgerlijke verantwoordelijkheid.

    Iedereen kan wel degelijk mee uitmaken hoeveel belastingen er geheven worden en hoe de staatsmiddelen aangewend worden, met name door te stemmen voor de ene of de andere politieke partij, die in hun partijprogramma daarover hun standpunt vastgelegd hebben. Er zijn partijen die menen dat de staatsfinanciën beperkt moeten blijven en dat men zoveel mogelijk moet overlaten aan het privé initiatief. Dan betalen we met zijn allen minder belastingen, maar dan betalen we wel meer voor het gebruik dat we maken van allerlei voorzieningen. Partijen met een andere ideologie vinden dan weer dat we zoals in een gezin alles in gemeenschap moeten bezitten, dat we dus met zijn allen voor alles betalen, zodat vervolgens alles gratis is voor iedereen.

    Dat zijn de extremen. Maar je hoort de liberalen al zeggen: ja maar, als het gebruik voor iedereen gratis is, dan zijn het de hardwerkende burgers, die het meest geld verdienen en ook het meest belastingen betalen, die voor alles opdraaien, terwijl we op die manier een kaste van profiteurs creëren die zo weinig mogelijk werken en leven van de staatsvoorzieningen. En de socialisten repliceren: als private burgers de economie helemaal in handen hebben, verrijken zij zich ongehinderd ten koste van wie minder begaafd is, minder gezond, arm, ziek of oud; zij krijgen zo beschikking over veel meer geld dan ze nodig hebben en leiden een luxe leventje, terwijl er geen publieke voorzieningen zijn voor de anderen en de privé voorzieningen onbetaalbaar zijn voor hen.

    Er zijn maar weinig mensen die pleiten voor een radicaal liberalisme. Iedereen lijkt te aanvaarden dat men geen samenleving kan uitbouwen zonder enige staatstussenkomst. Dat is de basis van wat we de democratie noemen: elke burger, hoe onvermogend ook, heeft het recht zijn stem uit te brengen en zo mee te bepalen hoeveel belastingen de staat mag ophalen en wat ermee gebeurt. Ook de (democratische) ondernemers gaan daarmee akkoord en betalen dus belastingen. Sommigen vinden dat ze er niet genoeg betalen en dat de eenvoudige burger er teveel betaalt, maar de ondernemers beweren natuurlijk het tegenovergestelde.

    Vreemd genoeg zijn er wel nog altijd mensen die beweren dat men een samenleving kan hebben waarin de staat almachtig is. Zij noemen dat het toppunt van de democratie, want alle beslissingen worden dan genomen door (de verkozen vertegenwoordigers van) het volk. Niemand kan zich dan onbehoorlijk verrijken, de koek wordt eerlijk verdeeld onder alle burgers.

    Dat klinkt goed, en het heeft heel wat mensen ertoe verleid om dit als de beste optie te zien, de meest menselijke ideologie. Het is wat men gewoonlijk aanduid met ‘links’. Maar links heeft een geschiedenis, en die is niet erg fraai. Wanneer in een staat een groep mensen legaal alle macht in handen heeft, bestaat namelijk het gevaar dat zij die macht niet optimaal gebruiken. Niemand is onfeilbaar of heilig, en waarom zouden net die politici het zijn en andere mensen niet? De kans is reëel, dat hebben we herhaaldelijk kunnen vaststellen, helaas, dat zij die macht gaan misbruiken om hun ideeën door te drukken, ook als dat domme ideeën zijn of zelfs pure waanzin. Komt daarbij dat ook persoonlijke verrijking bijna onvermijdelijk is, evenals grootheidswaanzin, paranoia en machtsmisbruik op grote schaal. Zowel het communisme als allerlei vormen van staatssocialisme hebben dat uitvoerig laten zien, met vele tientallen miljoenen doden tot gevolg en grote armoede en ellende voor alle burgers.

    Socialisme en communisme zijn dus misschien wel intellectueel aantrekkelijke ideologieën, maar in de praktijk blijken ze niet te lukken. Maar ook radicaal liberalisme kent dergelijke excessen, met even rampzalige gevolgen voor de hele bevolking, zoals ten tijde van de Industriële Revolutie.

    De oorzaak van de ellende met die beide tegenstrijdige radicale ideologieën ligt niet alleen in het feit dat ze zo radicaal zijn, maar vooral in het democratisch deficit dat ze vertonen. In beide gevallen is de macht immers in handen van een zeer beperkte groep van mensen. En in beide gevallen zijn ze helemaal niet democratisch verkozen: ook in een zogenaamd socialistisch systeem is het de nomenklatoera die alles beslist, ook wie aan de macht mag deelnemen.

    Dat geeft gelukkig ook meteen aan waar we de oplossing van het probleem moeten zoeken, namelijk in een verbetering van het democratisch gehalte van de samenleving en van de politieke organisatie.

    Vooreerst moeten er verscheidene politieke partijen zijn, en dus zeker geen eenheidspartij. Maar ook een tweepartijensysteem lijkt niet goed te werken. Men voelt aan dat er meerdere ideologieën mogelijk zijn, dat de ideeën niet in een zwart-wit formaat voorkomen, maar in een veelkleurig palet. Anderzijds is een veelheid van partijen even weinig werkbaar, enerzijds omdat het dan moeilijk is om tot een samenhangende politiek te komen, maar vooral omdat vaak een onbeduidende partij een groot gewicht in de schaal kan werpen als ze op de wip zit, zoals dat heet, en de balans naar één groep kan doen overslaan. Een voldoende groot aantal niet te kleine partijen lijkt dus de beste oplossing. Dat kan men het best bereiken door het instellen van een vrij hoge kiesdrempel: een partij die bijvoorbeeld minder dan vijf (of meer…) procent van de stemmen haalt, krijgt geen vertegenwoordigers in het parlement.

    Men moet er dus voor zorgen dat er steeds voldoende mensen actief betrokken worden bij het beleid. En dat gebeurt niet alleen doordat wij met zijn allen om de vier of vijf jaar mogen gaan stemmen! Dat is een elementaire vereiste, natuurlijk, maar ook binnen de partijen en binnen de staatsinstellingen moet er een echte democratie heersen, en daar wil het wel eens verkeerd gaan. Enkel partijleden zijn stemgerechtigd over het partijprogramma, maar het aantal partijleden is heel beperkt, slechts een fractie van de kiezers die voor een partij stemmen. Dat is niet goed, natuurlijk.

    Binnen de partijen zijn het niet zelden de traditionele ‘partijbonzen’ en de oude ‘krokodillen’ die de dienst uitmaken. Vaak komen ze uit families die al generaties lang de plak zwaaien in een stad of regio of binnen een partij; soms zijn het mensen die hun persoonlijke ambities en hun onkunde handig verbergen achter een aantrekkelijk uiterlijk en uitstekende marketing. Het zou een grote democratische stap vooruit zijn, mocht men verbieden dat kinderen van politici hun ouders rechtstreeks opvolgen. Daarnaast is het quasi noodzakelijk dat men de duur van elk politiek mandaat beperkt in de tijd, bij voorkeur tot één enkele ambtstermijn, gevolgd door een periode van ten minste twee ambtstermijnen alvorens men opnieuw aan de beurt komt, en tot een redelijke leeftijdsgrens, die de pensioengerechtigde leeftijd niet overschrijdt. Dat zou er in belangrijke mate toe bijdragen dat niemand jarenlang blijft meedraaien, steeds zijn eigen ideeën propagerend en zodoende verhinderend dat andere ideeën een kans krijgen. Zelfs als iemand het goed doet, wil dat nog niet zeggen dat er niet iemand anders is die het even goed zou doen, of, wie weet, zelfs beter.

     




    Ook in het staatsapparaat is er behoefte aan een zeer doorgedreven democratie. In het huidig systeem zijn vrijwel alle benoemingen, van de allerhoogste tot de laagste, politieke benoemingen. Dat is zelfs zo voor het zogenaamd onafhankelijke rechtssysteem. Dat heeft nefaste gevolgen voor de staatszaken, want men wordt niet benoemd op basis van de kwaliteiten die men heeft, maar op basis van het toebehoren tot een politieke partij, waaraan men dan volledig onderworpen is.

    Dat is de dubbele basis van de particratie die onze moderne maatschappij teistert en die een regelrechte aanslag is op de democratie, net zo goed als andere dictatoriale systemen, omdat ook in een particratie de macht bij een al te kleine groep van mensen berust, die daarvoor geen enkel mandaat hebben.

    Het is enkel door met heel veel mensen over heel veel zaken na te denken en samen te werken, dat we tot een beter inzicht in de werkelijkheid komen en een betere samenleving. Dat is zo op alle gebieden, maar dat dit ook voor de politiek geldt, dat zien we vaak over het hoofd. Daar hebben we de neiging om onnadenkend een ‘leider’ achterna te lopen of onrealistische populistische propaganda te geloven.

    Het socialisme is als ideologie op zich dus misschien wel aantrekkelijk, maar het is geen garantie voor goed bestuur. Vandaar dat men veeleer spreekt van een sociaal-democratie als de optimale staatsvorm. Dat moet dan een staatsinrichting zijn die waarachtig democratisch is, met een sterk doorgedreven actieve deelname van zoveel mogelijk burgers in alle regionen van de maatschappij, en die daarenboven gericht is op een maximale verdeling van de middelen over de hele bevolking. Dat laatste hoeft echter niet noodzakelijk te gebeuren door alle macht en alle initiatief aan de staat toe te kennen, omdat men zo inderdaad onvermijdelijk perverse gevolgen creëert van zelfs de best bedoelde maatregelen.

    Het zal dus allicht een gemengde economie moeten zijn, waarin het actieve ondernemerschap ruime kansen krijgt, maar waarin de verdeling van de rijkdom binnen humane grenzen gehouden wordt. In een dergelijk systeem zijn obsceen hoge salarissen en bonussen aan individuen als ondermaatse lonen voor de laagste functies uit den boze, terwijl elementaire ondersteuning van waarlijk zorgbehoevende medeburgers vanzelfsprekend zou moeten zijn.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    26-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Late Night Thoughts - Lewis Thomas

    Ergens in een tweedehandse boekenwinkel of een kringloopwinkel pikte ik een gaaf exemplaar op van Late Night Thoughts van Lewis Thomas, de auteur van onder meer The Lives of a Cell en The Medusa and the Snail. Zoals dat bij mij meestal gaat, verzeilde het boek bij ‘enkele’ andere op de leestafel en daarna op de plank met recente aanwinsten. Op een dag, enkele weken geleden, zocht ik naar iets om de dag mee te beginnen, vooraleer ik het zwaardere werk aanvang (Spinoza elke dag; Jean Meslier, over wie later meer; John Boswell over de geschiedenis van homoseksualiteit, een uitdaging).

    Een tussendoortje om me op gang te trekken dus. Elke dag (omzeggens) lees ik dan ’s morgens een hoofdstukje. En wat een meevaller bleek deze aankoop (één euro of nog minder) te zijn! De auteur, Lewis Thomas (1913-1993) was een Amerikaans medicus, die zich op verschillende domeinen verdienstelijk heeft gemaakt. De titel verwijst naar het laatste hoofdstuk van het boek: Late night thoughts on listening to Mahler’s Ninth Symphony en dat was natuurlijk genoeg om mij te overhalen om de paperback mee te nemen en te lezen.

     

    Lewis Thomas scientist



    Het zijn vrij korte stukjes, die van 1980 tot 1983 verschenen in Amerikaanse tijdschriften en in 1983 voor het eerst gebundeld werden. Het zijn dus tijdsdocumenten: ze geven uitstekend de tijdsgeest weer van die periode, die ik intens beleefd heb. Ik was toen een late dertiger, vader van twee tieners, bezig met mijn loopbaan in de universitaire administratie, gegrepen door de maatschappelijke problemen, bezield met de idealen uit mijn jeugd en tevens geconfronteerd met de harde werkelijkheid van elke dag. Verscheidene teksten van deze auteur roepen levendige herinneringen op aan die tijd. Maar wat me het meest opviel, is dat deze teksten tevens tijdloos zijn. Geen enkel onderwerp is voorbijgestreefd, geen enkel standpunt klinkt nu vals of overbodig. Dat bewijst dat de auteur zijn onderwerpen destijds wonderwel gekozen heeft en dat wat hij erover te zeggen had verstandig en diepgaand was. Bovendien schrijft Lewis Thomas als de beste: een wetenschapper, een medicus die volmaakt de pen voert en hoogstaande literatuur aflevert, een zeldzame combinatie.

    Mocht je dus zoals ik bij het snuffelen tussen de oude boeken de naam Lewis Thomas tegenkomen, aarzel dan geen ogenblik: dit is een ware schat aan intellectueel waardevolle en uiterst fijngevoelig vertolkte overpeinzingen en gedreven pleidooien van een voornaam denker en een goed mens.


     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    22-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vrije universiteiten

    De discussie over de vernieuwing van het secundair onderwijs in Vlaanderen is nog lang niet uitgeraasd, of een nieuwe storm steekt op in het onderwijslandschap, nu over de universiteiten. Wat is het probleem?

    De Vlaamse universiteiten zijn gesubsidieerde instellingen. Zij krijgen hun geld van de overheid en moeten in ruil daarvoor maatschappelijke taken vervullen, zoals universitair onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Het lijkt vanzelfsprekend dat de gemeenschap een oogje in het zeil houdt als het gaat om de omvang en de besteding van de middelen die zij ter beschikking stelt van de universiteiten.

     



    Vroeger, voor de Tweede Wereldoorlog, was dat een vrij eenvoudige zaak. Er waren niet veel universiteiten, niet veel professoren en niet veel universiteitsstudenten. Er was een beperkt aantal identieke studieprogramma’s voor alle Belgische universiteiten. Voor elk programmaonderdeel of vak had je een professor. Als je als prof voldoende vakken kon verzamelen, kreeg je een vaste benoeming als ‘gewoon hoogleraar’ voor het leven. Zo kon je in het beste (of slechtste…) geval gedurende veertig jaar dezelfde colleges geven. De universiteiten kregen dus op die manier geld om hun volledige werking op die manier te financieren: ze kregen geld genoeg om professoren aan te stellen voor een beperkt aantal vakken in een beperkt aantal vakgebieden. Die onderwijsprogramma’s werden dan ook streng bewaakt. Niet alleen mocht niemand van het vastgelegd schema afwijken, het was ook vrijwel onmogelijk om ook maar iets aan dat programma te veranderen. Op die manier bewaakte de gemeenschap de uitgaven in het universitair onderwijs. Er was voor elke programmawijziging, hoe gering ook, een wet of een wetswijziging nodig, waarover iedereen het eens moest zijn, wat op zichzelf al een voldoende rem was tegen elke vernieuwing. Elke benoeming van een gewoon hoogleraar was een staatszaak waarover terecht angstvallig werd gewaakt.


    Ik denk dat de democratisering van het universitair onderwijs na de Tweede Wereldoorlog de aanleiding is geweest voor de grondige wijziging in de financiering van de universiteiten. Er kwamen meer studenten en de collegezalen waren overvol. Het leek geen goed idee om op dat niveau les te geven aan groepen van vele honderden studenten tegelijk. Dat leidde tot de eerste opsplitsing van te talrijke groepen in populaire studierichtingen. Een professor gaf dan tweemaal hetzelfde college, of twee verschillende professoren gaven hetzelfde college. Dat betekende een uitbreiding van het aantal professoren, en dus ook van de subsidiëring.

    Gewoon hoogleraren haalden vaak hun neus op voor dergelijke colleges en lieten het parallelle college meestal over aan een assistent of een jongere collega. Ook voor het saaie en weinig verheffende afnemen van vele honderden examens, vooral van eerstejaars, voelden ze zich te goed. Daartoe werden dan assistenten ingeschakeld, in feite jonge zelfstandige onderzoekers, maar nu belast met al de minder interessante kanten van het massaal universitair onderwijs.

    Ook het strakke, onveranderlijke schema van studierichtingen en opleidingsonderdelen kwam onder druk te staan. De wetenschappelijke wereld was in beweging, er kwamen nieuwe uitdagingen in alle domeinen van de wetenschap. Er was behoefte aan vernieuwing van de onderwijsprogramma’s, aan nieuwe studierichtingen en nieuwe opleidingsonderdelen in de oude programma’s, aan uitbreiding van het aanbod, aan diversificatie en specialisatie binnen de studierichtingen. Men zag stilaan in dat men het universitair onderwijs niet moest inrichten op basis van een financieringssysteem, maar op wetenschappelijke basis. En dus verliet men stilaan de strakke en uniforme programma’s met een zeer beperkt aantal opleidingsonderdelen of vakken, en het daarmee samenhangende zeer beperkte aantal professoren.

    Er kwam een explosie van nieuwe vakken en nieuwe docenten, omdat de overheid vasthield aan de oude principes: je kon prof worden als je een vak had om te doceren, en een volle betrekking als je een minimum aan vakken had. De universiteiten maakten massaal nieuwe opleidingsonderdelen en splitsten de talrijke groepen en creëerden zo de behoefte aan nieuwe benoemingen.

    De maatschappij en de politiek volgden die trend en verhoogden de toelagen van de universiteiten. Men zag immers in dat men een explosief stijgend aantal studenten niet degelijk kon opleiden met slechts een handvol professoren in enkele sterk verouderde opleidingen. Er kwamen nieuwe opleidingen (die men aanvankelijk onderscheidde van de ‘wettelijke’ door ze ‘academisch’ te noemen) en binnen elke opleiding kwamen er talrijke nieuwe opleidingsonderdelen of ‘vakken’, aangeboden als verplichte vakken, keuzevakken waarbij men moest kiezen uit twee of meer mogelijkheden en vrije vakken die men kon kiezen uit een lange lijst.

    Voor al die colleges werden er professoren benoemd, honderden professoren. Vanzelfsprekend kon men de financiering van de universiteiten niet meer berekenen op basis van de studieprogramma’s en het aantal gewoon hoogleraren. Er was dus een nood aan een nieuw financieringssysteem. Daarin zouden allerlei factoren meespelen, waaronder voor het eerst ook de studentenaantallen.

    Dat gold in de eerste plaats voor de verdeling van de middelen onder de universiteiten, wat meteen leidde tot een harde concurrentiestrijd tussen de bestaande universiteiten en de oprichting van nieuwe (onvolledige, lokale) universitaire centra. Maar de nieuwe regels bepaalden ook dat de universiteiten per student meer geld kregen naargelang de studierichting. Zo kon je in de humane wetenschappen een voltijds personeelslid aanwerven als je veertien studenten had, in geneeskunde of bij de ingenieurs had je ‘slechts’ vijf studenten nodig.

    Faculteiten die traditioneel een beperkt eenvormig studieprogramma aanboden voor een groot aantal studenten, bijvoorbeeld de rechtsfaculteiten, kregen plots enorme middelen. Ze gebruikten die enerzijds om het aantal keuzevakken en specialismen te vergrootten, maar ook om veel meer assisterend academisch personeel aan te stellen.




    En zo ging de universitaire expansie steeds verder, tot er allerlei economische crisissen kwamen en ook de universiteiten moest inleveren. De middelen werden bevroren op een bepaald niveau, of er kwamen allerlei beperkingen, bijvoorbeeld in het aantal vastbenoemde personeelsleden en zelfs in het aantal (dure) gewoon hoogleraren. Meer en meer ging de politiek zich namens de maatschappij bezighouden met de details van de financiering van de universiteiten. Toen Vlaanderen cultureel autonoom werd, vielen de universiteiten onder het uitsluitend gezag van de Vlaamse Gemeenschap. Dat bood de gelegenheid om een nieuw universiteitsdecreet te maken, waarin alle bestaande regels grondig werden aangepast en honderden, ja duizenden nieuwe voorschriften werden opgenomen, over alle aspecten van het universitair onderwijs, ook elementen die voorheen tot de uitsluitende bevoegdheid van elke universiteit afzonderlijk behoorden, bijvoorbeeld de vereisten om te slagen voor een opleidingsonderdeel of een studiejaar.

    Men ging ook het pad op van de kwaliteitsnormen, die moesten opgesteld en bewaakt worden. De redenering was: als de universiteiten geld krijgen voor een bepaald doel, dan moeten zij ook verantwoordelijkheid afleggen over het bereiken van die doelstellingen en moeten ze daarop afgerekend worden. Zo kwamen er normen voor het percentage van de studenten dat slaagt, voor het aantal afgeleverde diploma’s, voor het aantal wetenschappelijke publicaties dat een personeelslid produceert per jaar enzovoort. En om dat alles te kunnen controleren en vergelijken (met het oog op de financiering), was het nodig dat alles zoveel mogelijk meetbaar was en dus gekwantificeerd werd. Het meten van de kwantiteit is immers veel eenvoudiger dan het objectief beoordelen van de kwaliteit, bijvoorbeeld van het onderwijs, het onderzoek, publicaties.

    We zien een aantal vaste elementen in ons verhaal over de universiteiten, waarin de financiering door de staat de belangrijkste rol speelt. Daarvoor zijn evident normen nodig. Hoeveel een staat uitgeeft aan zijn universiteiten hangt echter niet alleen af van hoeveel die staat daarvoor überhaupt wil uitgeven, maar ook van de specifieke noden van die universiteiten. Als men de universiteiten wil behouden, dan zal dat geld kosten. Hoe dat geld te verdelen is een andere kwestie. Men kan allerlei mechanismen en normen bedenken en dat is in het verleden ook gebeurd, met wisselend succes. Er is geen wondermiddel, dat optimaal met alle factoren rekening houdt. Elk nieuw systeem, hoe ingewikkeld ook, zal steeds onvoorziene perverse effecten hebben en aanleiding geven tot ontwikkelingen die men niet beoogde en die men ook niet wenst. Voortdurende aanpassing is dus noodzakelijk.

    Men kan zich echter de vraag stellen of de huidige universitaire regelneverij door de Vlaamse regering bijdraagt tot de optimale werking van de universiteiten. Men heeft door alles tot in de kleinste details bij decreet te verordenen van de universiteiten staatsinstellingen gemaakt zoals vroeger de post, de spoorwegen, het leger of de politie. De staat bepaalt alles, of beter: de politiek bepaalt alles, want de wetten worden opgesteld door de politiek. Waar vroeger de universiteiten binnen een eenvoudig en beperkt financieringskader een zo goed als absolute academische vrijheid hadden, is er nu een ongelooflijk ingewikkelde regelgeving en controle door de overheid. En dat in een periode waarin diezelfde politici de vroegere staatsinstellingen meer en meer gaan behandelen als autonome bedrijven, die moeten ‘gerund’ worden als privébedrijven, met dure managers aan het hoofd.

    Er is geen enkele reden om aan te nemen dat politici en staatsambtenaren beter zouden weten hoe een universiteit moet ‘gerund’ worden (het woord alleen al!) dan die universiteiten zelf, als kenniscentra bij uitstek. Naar mijn aanvoelen moet de staat zich bescheiden opstellen tegenover de universiteiten en zich beperken tot een globale financiering, bijvoorbeeld op basis van een maatschappelijk redelijk geacht percentage van het totale budget. Men moet het dan aan de universiteiten zelf overlaten om regels uit te werken voor de onderlinge verdeling van die middelen en voor de aanwending ervan binnen elke universiteit. Daarbij zal men voldoende vrijheid moeten laten voor verschillen tussen de universiteiten onderling, zodanig dat er een gezonde concurrentie kan ontstaan die niet anders dan positieve resultaten opleveren voor de ‘klanten’ en dus voor de maatschappij.

    Men ziet overal dat het vrijmaken van de markt (binnen redelijke grenzen), het afschaffen van monopolies en monolithische structuren en het beperken van de staatsinmenging tot gunstige resultaten leidt. Dat was vroeger ook zo voor de universiteiten. Nu zijn het machteloze uniforme staatsinstellingen geworden die zich moeten plooien naar de ambitieuze fantasieën van overijverige politieke decretenmakers en zelfbenoemde wereldverbeteraars. Professoren zijn meer en meer ambtenaren geworden binnen een bijna totalitair bureaucratisch systeem.

    Stilaan komt er protest. Mij verbaast het dat dit meestal veeleer gericht is tegen specifieke regels, zoals de telling van het aantal publicaties bij de beoordeling van een personeelslid, dan tegen de bureaucratisering zelf of tegen de algehele staatsinmenging in alle aspecten van het universitair leven.

    Begrijp me niet verkeerd, ik heb geen heimwee naar het ancien regime. Bijna veertig jaar intense deelname aan het universitair leven hebben me ervan overtuigd dat het nu veel beter is dan in 1965. We moeten niet achterom kijken, maar vooruit. Om dat mogelijk te maken, moeten de professoren en de universiteiten zich bevrijden uit het administratieve keurslijf waarin de universiteitsdecreten hen gevangen houden. Ze moeten zich ontvoogden van alle politieke en administratieve betutteling.

    Dat betekent niet dat ze geen verantwoording moeten afleggen aan de maatschappij voor het gebruik dat ze maken van de gemeenschapsmiddelen. Maar de beoordeling van een universiteit moet in de eerste plaats spontaan gebeuren door haar klanten: de gemeenschap die er door gevormd wordt, de ouders en de studenten die vrij kiezen voor een universiteit, de personeelsleden die er hun beste krachten aan wijden.

    Door het herstel van de universitaire autonomie kan er weer een gezonde onderlinge concurrentie ontstaan, de basis voor elke vooruitgang. Overdreven en ongezonde staatsinmenging leidt onvermijdelijk tot een heilloze bureaucratische verstarring die niet te rijmen valt met wat een universiteit moet zijn: het vrije intellectuele centrum van een gemeenschap.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    13-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.slaagcijfers aan de universiteit

     




    De nieuwe Leuvense universiteitsrector heeft een eerste statement gemaakt: sommige scholen bereiden hun leerlingen niet goed voor op het universitair onderwijs. Laten we dus de slaagcijfers bekendmaken per school, zodat de ouders kunnen zien naar welke school ze hun kinderen moeten sturen als ze willen dat ze later slagen aan de universiteit.

    Het is voorwaar een merkwaardige redenering. Vele jaren geleden bestonden die statistieken en werden ze door de dienst Studiebegeleiding van de Leuvense Universiteit gepubliceerd in brochures. Toen mijn oudste zoon naar de universiteit trok, bekeek ik die cijfers en kijk: wie van die school kwam en die studies aanvatte, had zowat 100% kans op slagen. Dat was voor mij een hele geruststelling, en ik neem aan voor mijn zoon ook.

    Ik herinner me dat er toen ook mensen zeiden: ik moet mijn kinderen naar een van die scholen sturen! Maar zo simpel is het niet.

    Er zijn inderdaad soorten van scholen; dat was vroeger zo en dat is nog altijd zo. Iedereen weet dat algemeen gesproken de betere leerlingen naar bepaalde scholen gaan en de mindere leerlingen naar andere. Die ‘betere’ scholen hadden/hebben enkel de sterkste richtingen. Wie afviel, kon niet overschakelen naar een zwakkere richting en verdween snel uit de school. Enkele scholen hadden, naast de drempel van hun reputatie, ook subtiele manieren om studenten vooraf te toetsen. Er was een gesprek met de ouders, onder meer over de schoolresultaten, een kennismakingsdag enzovoort. Er was dus met andere woorden een ontrading en een selectie, en dat is nog altijd zo. Zoals een leraar van een min of meer elitaire school het onlangs stelde: hoeveel kans is er dat er hier iemand ‘Cindy’ heet?

    Het is dus niet zomaar een kwestie van de kwaliteit van de school: het is de kwaliteit van de leerlingen die de belangrijkste rol speelt, en dat is de evidentie zelf: er is een groot verschil tussen de leerlingen. Stuur een leerling met minder talent en werkkracht naar een betere school, en zijn of haar slaagkansen in die school zijn kleiner dan in een minder veeleisende school, en de slaagkansen aan de universiteit nog altijd onbestaande.

    Speelt de kwaliteit van de school dan geen rol? Natuurlijk wel, maar die kwaliteit hangt grotendeels af van de leerlingen. Een school met een goede reputatie trekt goede leerlingen aan en ook goede leraars en beschikt ook over de nodige budgetten. Het zal dus meestal ook een goede school zijn, in vergelijking met andere scholen.

    De rector, die ongetwijfeld een verstandige man is, zou dus kunnen weten dat het niet veel zin heeft om een lijstje te maken van de beste scholen, zodat ouders hun kinderen daarnaar toe kunnen sturen; dat lukt alleen als die kinderen ook goede leerlingen zijn. Maar als het al goede leerlingen zijn, dan zullen ze ook in een mindere school goede resultaten halen en wellicht evenveel slaagkans hebben aan de universiteit: de beste leerlingen uit de minder goede scholen doen het statistisch gezien even goed of zelfs beter dan de zwakkere leerlingen uit de betere scholen.

    De enige constante lijkt te zijn dat leerlingen uit de sterkere richtingen het beter doen aan de universiteit dan andere. Moeten we dan onze kinderen naar die sterkere richtingen sturen? Natuurlijk, als ze het aankunnen en willen. Nogmaals: de kwaliteit van de leerling is bepalend, en die hangt af van talloze factoren, zoals het familiaal milieu en opleidingsgraad van de ouders, naast individuele eigenschappen.

    Kies dus voor een veeleisende school en een sterke richting als je kinderen dat aankunnen en ook de inspanningen willen leveren. Maar denk niet dat een goede school en een sterke richting een zwakke leerling optimaal zal voorbereiden op de universiteit of wat dan ook, integendeel: zij zullen wellicht hun studies niet afmaken in die school.

    Sommigen vinden dit onrechtvaardig. Iedereen zou gelijke kansen moeten hebben. Dat is zo. Maar we hebben te maken met mensen, en mensen zijn verschillend, zeer verschillend, op duizend manieren. Er is altijd al een zekere natuurlijke selectie geweest in het onderwijs, waarbij de beste leerlingen in zekere mate convergeren naar bepaalde scholen en de zwakkere naar andere. Wat men ook doet, dat zal altijd zo blijven, zolang men tenminste de vrije keuze laat aan de ouders en de leerlingen.

    Er zijn mensen die dat zouden willen verhinderen. Alle vroegere pogingen hebben aangetoond dat dit niet mogelijk is. Integendeel: het risico is groot dat er dan alleen een nivellering plaatsvindt op het laagste niveau, waarbij de meest begaafden slechts uitgedaagd worden op het niveau van de minst begaafden. Iedereen heeft recht op goed onderwijs en dus hebben ook de meest begaafde en meest ijverige studenten recht op onderwijs op hun niveau. De maatschappij heeft hen hard nodig.

    De bezorgdheid van de rector komt ongetwijfeld vooral voort uit de uitdagend lage slaagcijfers van de eerstejaarsstudenten aan de universiteit. Daarvoor zijn er echter andere oplossingen. De slaagcijfers voor richtingen waarvoor een toegangsexamen vereist is (of was…), zijn spectaculair hoog, hoewel dat de meest veeleisende richtingen zijn. Men kan dus de studenten vooraf efficiënt screenen, zeker om die studenten eruit te halen die allerminst kansen hebben. Maar men verkiest, om politieke redenen, de toegang tot de universiteit open te houden voor iedereen, met een uiterst laag inschrijvingsgeld, hoge studietoelagen en ruime faciliteiten zoals goedkope studentenrestaurants enzovoort. Wie zou er onder die omstandigheden niet eens een jaartje naar de universiteit willen? Wij zijn wellicht het enige land ter wereld waar men zo gemakkelijk als student binnen geraakt aan de universiteit. De prijs die we daarvoor betalen is dat sommigen even snel weer buiten zijn, een illusie armer, zoals men zegt, en een ervaring rijker. Het is op alle gebieden een kostelijk en onbarmhartig systeem voor de studenten, hun ouders en de maatschappij.

    Het is jammer dat de nieuwe rector minder oog heeft gehad voor de werkelijke problemen en zich blijkbaar heeft laten leiden door een weinig doordachte lezing van bepaalde statistieken.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    12-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Islam, Nazisme en verdraagzaamheid

    Wanneer men over de islam spreekt, of over moslims, heeft men het zo goed als uitsluitend over het fanatisme, het fundamentalisme, het terrorisme, de broederstrijd tussen sjiieten en soennieten, het gebrek aan rationeel denken, de afwezigheid van de democratie, de corruptie, het machogedrag en de onderdrukking van de vrouw, het in stand houden van oude tradities enzovoort. En men kan het niet ontkennen: we worden voortdurend geconfronteerd met voorbeelden van al die minder aantrekkelijke kanten van moslims.

     



    Vaak zegt men dan dat zij onze Verlichting gemist hebben: ze hebben de evolutie niet doorgemaakt die in het Westen geleid heeft tot onze democratie met al haar voordelen. Daarbij moeten we echter bedenken dat die Verlichting bij ons ook niet van de ene dag op de andere doorgebroken is. Spinoza (1632-1677) was een van de wegbereiders, maar zijn werken werden meteen verboden. De Franse libertijnen van het begin van de 18de eeuw gingen noodgedwongen met elkaar om in de grootste clandestiniteit. Diderot bracht enige tijd in de gevangenis door en de Encyclopédie was jarenlang verboden. En toen Robbespierre de macht greep, was het zo goed als gedaan met de ideeën van Verlichting. Condorcet stierf in de gevangenis tijdens de Franse Revolutie. Napoleon schroefde heel wat beslissingen van de revolutie terug, onder meer de afwijzing de macht van de kerk en van het vorstelijk absolutisme. Met de Restauratie werd het Ancien Régime grotendeels hersteld. Wat bleef er nog over van de Verlichting? Het Victoriaans tijdperk duurde tot 1900 en was evenmin een voorbeeld van verlichte ideeën. De eerste helft van de twintigste eeuw was een opeenvolging van gruwelijke wereldconflicten. Waar was toen de Verlichting?

     



    Is het dat wat de Islam heeft gemist? Is het een dergelijke geschiedenis die we hen toewensen?

    De V.S. daarentegen hebben de Verlichting niet gemist, en toch gelooft men daar nog massaal in God en de duivel en wijst men massaal de evolutietheorie af; het racisme mag dan al officieel verlaten zijn, de situatie van de niet-blanken is er verre van optimaal. Velen geloven dat daar geen democratie heerst, maar brutaal kapitalisme en een zeer beperkte oligarchie van de rijksten, die absoluut geen verlichte ideeën hebben.


    Toch stellen we vast dat sinds 1945 in het Westen vrede heerst. Sinds de val van de Sovjet Unie is er meer vrijheid en autonomie in Midden- en Oost-Europa. De vrije en democratische kern van West-Europa breidt zich stilaan uit naar het oosten. Gewapende conflicten, waarbij ook de V.S. en West-Europa actief betrokken zijn, spelen zich af op andere continenten.

    De moslimlanden van het Midden-Oosten verkeren als het ware in een voortdurende staat van burgeroorlog, af en toe onderbroken door periodes van wrede dictatuur, al dan niet religieus van aard, en gewapende conflicten tussen buurlanden. Men slaagt er blijkbaar niet in om allerlei eeuwenoude conflicten op vreedzame wijze op te lossen. Dat lijkt een opvallend verschil te zijn met hoe wij in onze streken omgaan met interne tegenstellingen en burenruzies tussen landen. Europa neemt geleidelijk aan de politieke macht over van de landen van de Unie, zodat ze meer gemeen hebben en dus minder reden om tegen elkaar te vechten. Er is een grote economische en sociale solidariteit onder de Europeanen, al blijven er grote regionale verschillen en worden zelfs kernlanden zoals Ierland, Portugal, Spanje en Italië geteisterd door crisissen.

    Maar wij kennen geen toestanden zoals vandaag in Syrië, Libië, Egypte…

    Ongetwijfeld is de oorzaak van dat verschil heel complex. Maar het komt mij voor dat de problematiek van de tolerantie of verdraagzaamheid daarin een belangrijke rol speelt.

    Tolerant zijn, dat betekent dat je andere mensen respecteert zoals ze zijn, hoe ze ook zijn, ook als dat helemaal anders is dan je zelf bent. Het betekent ook dat je niemand dwingt om te denken en te handelen zoals je zelf denkt en handelt. Iedereen die tot de gemeenschap behoort, is een vrij mens. De enige beperking die we allen aanvaarden, is de wet. Wie de wet niet naleeft, zal de gevolgen dragen die de wet voorziet. Maar binnen de grenzen van de wet doen en denken we allen wat we zelf goedvinden, en laten dat ook aan de anderen toe.

    Een dergelijke houding draagt vanzelfsprekend bij tot de interne vrede: men gaat dan niet zo nodig op de vuist met andersdenkenden, nee, men laat ze denken wat ze willen, ook al wijken hun gedachten ingrijpend af. Dat is veruit de beste oplossing. Hoe meer men vrij is om te denken en te handelen, hoe groter de variatie. En hoe groter de variatie, hoe meer kans dat er interessante ideeën naar voren komen. Niemand kan zeker zijn van het eigen gelijk. Het is maar door samen te leven dat we ontdekken wat de beste manier van leven is, welke de beste gedachten zijn, niet alleen op papier, maar ook in de praktijk.

    Met enige schroom citeer ik hier Mao, die in 1956 de campagne lanceerde die wij ons herinneren als ‘Laat honderd bloemen bloesemen, laat honderd gedachten botsen.’ Helaas is die campagne snel omgeslagen in de vervolging van al degenen die op de originele uitnodiging waren ingegaan. Maar de gedachte zelf is bijzonder waardevol. Het is een uitdrukking van de grondgedachte van de democratie, namelijk de vrijheid van denken en van meningsuiting, de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen wat men denkt (Spinoza).


    Dat betekent echter dat men werkelijk iedereen moet toelaten om te denken wat zij willen en te zeggen en te schrijven wat zij denken. Niet alleen de mensen die het voor het zeggen hebben of die het gezag steunen, maar ook alle anderen. Enkel wanneer men de wetten van de samenleving overtreedt, kan men daarvoor gestraft worden, en die wetten moeten de vrijheid van denken en van meningsuiting precies garanderen, en ze niet inperken, op geen enkele manier.

    In een systeem van volledige vrijheid van mening is absolute tolerantie noodzakelijk. Wanneer wij met elkaar op de vuist gaan omwille van wat iemand denkt of zegt, dan is het snel gedaan met die vrijheid van mening. Wie het meest macht heeft, zal dan andersdenkenden het zwijgen opleggen en zo de rijkdom aan gedachten verwoesten die zo nodig is als voedingsbodem voor het tot stand brengen van een optimale samenleving.

    Moet er dan een oneindige veelheid van gedachten en levensopvattingen zijn, met al de concrete uitingen daarvan? Is alles met alles te verenigen?

    Nee, en dat hoeft ook niet. Het is met ideeën en hun uitwerking zoals met de vele levensvormen die de aarde telt en geteld heeft. Het grote principe dat geleid heeft tot de onvoorstelbare diversiteit van het leven en tot de spectaculaire evolutie van onder andere de menselijke soort, is dat wat bijdraagt tot het overleven op termijn steeds de bovenhand haalt. De mens is er gekomen omdat die soort het best geschikt was om te overleven en zich in stand te houden over heel de wereld. Wat niet geschikt is, heeft minder kans en zal op termijn wegkwijnen en zelfs verdwijnen.

    Zo gaat het ook met ideeën en handelingen. We moeten dus andere ideeën niet bestrijden of uitroeien: de beste zullen steeds overleven, de minder goede zullen vanzelf verdwijnen.

    Het Nazisme leek voor veel mensen de oplossing te bieden voor de ernstige problemen van de jaren 1930. Maar aan de grondslag van die ideologie lagen principes die onvermijdelijk tot de eigen destructie moesten leiden, zoals racisme, imperialisme, dictatuur, militarisme en het verwerpen van alle democratische principes. Dat hebben een aantal mensen ingezien, ook toen al, maar veel anderen niet. Het heeft een wereldoorlog met tientallen miljoenen doden en vernietiging op grote schaal gekost eer men naar de redelijkheid terugkeerde.
     


    Moest men dan tolerant zijn tegen het Nazisme?

    Het is een zeer moeilijke kwestie. Het is duidelijk dat het prille Nazisme de wetten overtrad. Maar dat deden ook andere politieke groepen, zoals de communisten. Daartegen had de staat moeten optreden, maar wat was de staat in het toenmalige Duitsland? Wat is de staat vandaag in Somalië? Uiteindelijk heeft men het conflict op wereldschaal gewapenderhand ‘opgelost’, waarbij men de democratie ‘hersteld’ heeft, ook in Duitsland. Maar wij hebben sindsdien leren inzien dat democratie zich niet gewapenderhand laat opdringen, niet Afghanistan, niet in Libië, niet in Egypte, nergens. Democratie is een geschenk van de vrede, maar het is vooral de voorwaarde voor blijvende vrede. Democratische landen voeren veel minder oorlog dan niet-democratische. En echt democratische landen voeren geen oorlog. Landen die oorlog voeren zijn dus niet echt democratisch. Ook landen die meewerken aan oorlogsvoering, zoals België, zijn op dat punt niet echt democratisch. En met de democratie neem je geen risico’s. Voor je het weet, zijn het wapens die beslissen, of beter: de personen die de wapens in hun macht hebben.

    De basis van de democratie is de verdraagzaamheid. We kunnen dat in wetten vastleggen, maar in feite gaat het om een persoonlijke ingesteldheid, een levenshouding. Het is iets dat men kan aanleren, een manier van denken waartoe we wel in staat zijn op onze beste momenten, maar die verder kan ontwikkeld worden tot ze een goede gewoonte wordt. Dat is niet altijd gemakkelijk. Er zijn namelijk, zoals bij het Nazisme, mensen die niet tolerant zijn en die geweld niet schuwen, die de wetten aan hun laars lappen en die lak hebben aan democratie. Met die mensen moeten we voorzichtig zijn, een voorzichtigheid die zich het best manifesteert in een krachtdadige aanpak van elke wetsovertreding.

    Belangrijker dan repressie is echter opvoeding. Het is mogelijk om de mensen ervan te overtuigen, op redelijke gronden en met voorbeelden uit de praktijk, dat verdraagzaamheid beter is dan onverdraagzaamheid, geweld en conflict. We voeden onze kinderen op tot bollebozen op alle gebieden van de wetenschap, sport, ontspanning en cultuur. Maar hoeveel tijd besteden we aan hun opvoeding tot verdraagzaamheid en democratie?


    De stemmen van hen die oproepen tot verdraagzaamheid en vrijheid van denken en van meningsuiting lijken soms als die van roepende in de woestijn. Wereldwijd zijn er talloze gewapende conflicten en gewelddadige misdaad op grote en kleine schaal. De wereldvrede lijkt veraf. En toch is de oplossing voor de hand liggend: verdraagzaamheid. Laten we beginnen met in het eigen hart te kijken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    05-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mes tendres années

    Ik ben nu 67 en mijn jeugd en schooltijd ligt ver achter mij. En toch denk ik er nu dagelijks aan, en niet met genoegen. De meeste herinneringen zijn veeleer pijnlijk. Ik had het moeilijk met gezag. Dat is niets uitzonderlijks, zul je zeggen en dat is ook zo. Maar het gezag het had ook moeilijk met mij. Als er eentje werd uitgepikt om als voorbeeld te straffen, dan was ik het, keer op keer. Ik ben gepest op school, niet door mijn medeleerlingen, die wisten wel beter, maar door leraars en vooral door de directie en de personen die ze hadden aangesteld om de orde en tucht te handhaven.

    Als ik erop terugkijk, stel ik vast dat ik het gezag inderdaad niet aanvaardde en ik vond bovendien dat dat mijn goed recht was. Ik ging naar school om bij te leren. Dat was wat ik verwachtte, en ik heb nooit iets gedaan dat het leerproces verstoorde. Ik ging graag naar school, althans om bij te leren. Helaas kreeg ik te weinig aangereikt, het ging allemaal veel te traag en de kwaliteit van het onderwijs liet vaak te wensen over.

    De problemen kwamen voort uit het feit dat de school zich ook een absoluut gezag toekende over mijn doen en laten. Ik aanvaardde wel dat ik het reglement moest naleven, maar daar hield het op voor mij. Niet voor de school: hun gezag was onbeperkt, het gold evenzeer voor wat ik deed in mijn vrije tijd, zelfs voor wie ik was. Zo kon je gestraft worden als je gezien werd met een meisje, of als je rookte op straat, of als je naar de cinema ging, of op café, of als je een boek las dat niet voor jou geschikt was en ga zo maar door. Er werd van mij verwacht dat ik mij volledig zou aanpassen aan het beeld dat men had van een voorbeeldige leerling: ijverig, maar vooral onderdanig en zonder ook maar enigszins af te wijken van het model. Ik moest worden zoals zij waren, denken zoals zij dachten.

    Ik aanvaardde dat niet. Ik had me nooit vrijwillig aan dat absolute gezag onderworpen. De school had het recht niet om voor te schrijven hoe ik me moest gedragen of wat ik mocht denken en doen. Ze had, naast de plicht om les te geven, alleen het recht om het schoolreglement te doen naleven, en dan nog: als er in het reglement elementen stonden die niets met de school te maken hadden, dan voelde ik mij daardoor niet gebonden.

    In het katholiek onderwijs kregen wij niet alleen ettelijke uren per week godsdienstonderricht; er werd tevens elke morgen gebeden, er was de dagelijkse mis en allerlei ander liturgische verplichtingen. Bovendien werden we om de haverklap de kerk of de kapel ingedreven voor ‘conferenties’, zedenpreken allerhande, waarvoor de gewone lessen zonder discussie wegvielen. Ook daartegen heb ik me steeds verzet: dit hoorde niet bij de school, dit was puur machtsmisbruik: als leerling kon je niet weigeren mee te doen, je had geen keus, het was verplicht. Nog meer conflicten dus, en wie zich verzet tegen de godsdienst is een baarlijke duivel.

     



    Vooral de eerste drie jaar van de humaniora waren verschrikkelijk voor mij. Ik bracht die door in het Bisschoppelijk College Sint-Vincentius in Eeklo. In de lagere school, die gehecht was aan het college, was ik een van de beste leerlingen, maar dat veranderde als bij toverslag. Naarmate de gezagsconflicten over mijn gedrag groeiden, verdween mijn belangstelling voor de school en alles wat ermee te maken had. Er was geen enkele leraar die mijn kant koos; de meesten deden nijdig mee met het pesten, ook al hadden zij daar aanvankelijk geen enkele reden toe: als leerling was ik niet speciaal anders dan de anderen, maar mijn imago van rebel en onverlaat zorgde ervoor dat ik ook bij de leraars een slechte naam kreeg. Die onverdiende reputatie zorgde ervoor dat ik mij van hen afkeerde en ook van het onderwijs dat zij gaven. De school haatte mij, en ik haatte de school en alles wat ze aanbood, ook de lessen. Op het einde van het derde jaar was ik de laatste van de klas. Ik hoor mijn leraar nog zeggen, toen hij mij de laatste plaats toewees in de rij die naar de plechtige proclamatie ging: ‘Je zou de eerste kunnen zijn!’

    Lag het allemaal aan mij? Ik meen van niet. De schooldirectie, die uitsluitend uit priesters bestond, voerde tegenover de leerlingen en vooral tegen mij, de rebel, een waar schrikbewind. Ik vormde een bedreiging voor hun macht, omdat ik hun gezag niet aanvaardde en het zo ondermijnde. Ik was een slecht voorbeeld voor al de anderen, en dus moest ik met alle macht en alle middelen weggewerkt worden. En zo geschiedde.

    Toen ik aan mijn Vader zaliger vertelde dat ik niet terug wou naar het college in Eeklo, zei hij laconiek dat ze me daar ook niet terug wilden. Dat was dan nog het enige waarover we het eens waren. Ik ben daar vertrokken en heb nooit meer omgezien. Maar de herinneringen zijn gebleven, aan de jeugdvrienden die ik nooit meer heb teruggezien, aan een stad die ik voorgoed heb vaarwel gezegd, aan een aantal volwassenen die mijn jeugd grondig verpest hebben.

    Gelukkig heb ik daarna een nieuwe start genomen in Antwerpen, waar ik als intern de volgende drie jaar van de humaniora heb doorlopen. Niet dat het daar allemaal van een leien dakje liep. Vooral het eerste jaar was het een ongelooflijke aanpassing voor mij, maar mijn studieresultaten verbeterden spectaculair. In het laatste jaar besliste men dat ik niet meer paste in het internaat en vond men een oplossing door me onder te brengen in een gezin in de buurt van de school. Daaraan bewaar ik de beste herinneringen, hoewel ik nog maar eens weggerukt werd uit het midden van mijn medeleerlingen. Ik heb daar geleerd om alleen te zijn en mijn zin te doen, om me intens en geboeid bezig te houden met wat me echt interesseert.

    En zo is de cirkel rond. Ik heb nu geen verplichtingen meer, ik doe nu enkel nog wat ik wil. En kijk: ik heb nog nooit zo hard gewerkt, zo intens gestudeerd, zoveel gelezen, zoveel geschreven, zo diep nagedacht, zo voorbeeldig geleefd.

    Als ik terugdenk aan al die gemiste kansen in mijn jeugd, dan wordt het mij mateloos droef te moede. Ik begreep toen amper waarom ik zo gehaat was, en waarom niemand met mij daarover praatte. Men beperkte zich tot het veroordelen, bestraffen en pesten. Ik was blijkbaar iemand die bij gezagsdragers weerstand opwekte, ongewild, gewoon door wie ik was. Ik heb er tot nu over gedaan om dat in te zien en te beseffen dat ik niet door en door slecht was, zoals men mij voorhield, maar enkel terecht opstandig.

    Ik heb, op mijn eigenwijze manier en in mijn eigen leven, vertwijfeld de bittere strijd gestreden, zoals mensen dat altijd gedaan hebben, tegen het onverdraagzame absolute gezag dat sommige mensen zich zo onterecht en ongepast toe-eigenen. Ik weet nu dat ik thuishoor bij die talloze andere rebellen, geuzen en opstandelingen die uiteindelijk toch de wereld ten minste een klein beetje veranderd hebben, al was het maar mijn eigen kleine wereldje.

    Alleen is het zo vreselijk jammer dat ik toen eerst door de hel moest gaan en dat er in die kwetsbare tijd van mijn leven, mes tendres années, diepe, schrijnende wonden geslagen zijn die de tijd blijkbaar niet heelt. Ik kan een aantal mensen uit dat infame college van Eeklo niet vergeven voor wat ze mij, en ongetwijfeld nog anderen, destijds als kind hebben aangedaan. Zij zijn nu wellicht allemaal dood, maar ik kan niet wensen dat ze in vrede rusten.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    01-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Caveat emptor!

    Gisteren, bij mijn bezoek aan de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de Leuvense universiteit, viel mijn oog op de titel van een boek bij de nieuwe aanwinsten: Reason, Faith and Revolution. Ik bladerde er even in en besloot het te ontlenen. ’s Namiddags begon ik het te lezen, maar na enkele tientallen bladzijden sloeg mijn verstomming om in een onstuitbare weerzin. De rest van het boekje heb ik cursorisch en zelfs diagonaal gelezen, waarbij mijn eerste indrukken alleen maar bevestigd werden.

    De auteur is Terry Eagleton (°1943), een roemrucht Iers-Brits academicus. Het boekje is het resultaat van de Terry-lezingen (geen familie, natuurlijk) die hij in 2008 hield aan Yale University. Het is een lange tirade tegen de New Atheists (hoewel hij zichzelf atheïst noemt) en een verdediging van… ja, van wat? Niet van het historisch christendom of van de kerk, want daartegen zet hij zich even scherp af als tegen het atheïsme, oud of nieuw. Van God, dan? Ja, maar welke God? Een utopische God die hij meent te ontwaren in de grondslagen van de Bijbel, maar dan een Bijbel waarvan hij het grootste gedeelte eveneens wel moet verwerpen of uiterst controversieel interpreteren. Er is geen touw aan vast te knopen. Herhaaldelijk had ik de indruk dat de lezingen onder invloed voorgebracht of geschreven zijn. Of anders had de professor eigenlijk niets te zeggen en lulde hij er maar wat op los, omdat hij nu eenmaal goed betaald was om die Terry-lezingen te houden. Zo heeft hij ook de Gifford-lezingen gehouden in 2010, waar hij de Terry-lezingen schaamteloos recycleerde: een kopen, twee betalen. Hij gaf nog talrijke andere lezingen en is hij gastprofessor geweest aan zowat alle conservatieve of christelijk geïnspireerde universiteiten ter wereld. Wie zich inschrijft in het christendom kan ook vandaag nog rekenen op een rijke en rijk makende loopbaan.

    Ik ga me niet moe maken met aan te geven wat er allemaal verkeerd is met de redeneringen en argumenten van Eagleton, of wat daarvoor moet doorgaan. Ik vermeld zijn schrijfsel hier enkel als waarschuwing voor de argeloze lezer: caveat emptor, in het Nederlands: houd je ver van dit ding. Conservatieve christenen zullen het terecht met afgrijzen als des duivels verwerpen, terwijl mensen met ook maar enige ernst niet anders zullen kunnen dan diep betreuren dat een nochtans erudiet man zich kan verlagen tot dergelijke diepten van argumentatie en discours en zoveel flagrant en opzettelijk gebrek aan intellectuele eerlijkheid. Wat een mens al niet doet om het geld en de bedenkelijke faam. Walgelijk gewoon.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    30-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De botten van Descartes - Russell Shorto

    Russell Shorto, Descartes’ Bones. A Skeletal History of the Conflict Between Faith and Reason, New York &c.: Doubleday, 2008, xx + 299 pp., notes, bibliography, index, color plates, b/w ill., $26, hardcover.

    Een pracht van een boek, alleen al om te zien en in handen te houden. Prachtig gebonden, met kapitaalbandjes en kneep. De katernen zijn ongelijk afgesneden aan de lange zijde, zodat je de indruk krijgt dat ze met het vouwbeen opengesneden zijn, zoals het vroeger altijd ging. Voortreffelijke typografie met antieke decoratieve kapitalen bij elke nieuw hoofdstuk of sectie, heerlijk ‘oud’ papier.

     



    De inhoud? Evenveel lof. Het is een intellectueel detectiveverhaal, met als rode draad de zoektocht naar de beenderen van Descartes. Maar dat is slechts de aanleiding voor een boeiende verkenning van die cruciale periode in onze beschaving, de Verlichting. De auteur heeft zijn huiswerk goed gedaan: hij is gaan snuisteren (ik bedoel ernstig wetenschappelijk onderzoek!) in bibliotheken, musea en archieven in verscheidene landen en continenten. Hij heeft gesproken met prominente geleerden en heeft al de juiste boeken gelezen. Wij krijgen de resultaten van zijn werk op een heldere, meeslepende manier aangeboden, de subtiele details die hij aan dorre archivalische bronnen heeft ontfutseld en de brede, zelfzekere borstelstreken waarmee hij de voortgang van de beschavingsgeschiedenis schetst.

    De problematiek van de verhouding tussen geloof en rede, tussen lichaam en ‘ziel’ kruidt het boek van de eerste bladzijde tot de laatste. Toch vind ik dat dit niet de sterkste kant is van de auteur. Ik heb meer genoten van de historische taferelen dan van zijn filosofische bespiegelingen. Ik meen dat hij daar te oppervlakkig is, of misschien weigert hij om op dat punt al te diep in de eigen ziel te laten kijken.

    Het is iets dat we wel vaker zien: men stelt het ‘nieuwe atheïsme’ (en de voorafgaande oude atheïsmen) voor als rauw materialisme, en levert zo alle mogelijke vormen van denken, betekenis geven, aanvoelen, beleven over aan de ‘tegenpartij’, waartoe we dan alle godsdiensten moeten rekenen, inclusief Intelligent Design en andere vergeefse pogingen om op een wetenschappelijke manier godsdienstig te zijn. Het is een onterechte dichotomie, een valse scheidingslijn. Niet alleen omvat een ‘rationele’ levenshouding álle aspecten van het mens-zijn, bovendien is de religieuze tegenpartij even rationeel en ‘materialistisch’ in haar argumentering. Intelligent Design gebruikt dezelfde redeneringen als het atheïsme, maar dan op de zandgronden en de lemen voeten van het Geloof, de Openbaring en het Leergezag, die ze hypostaseren tot (de enige echte) materie. Dat is het echte onderscheid, en niet de vraag of er iets anders is dan de materie. Natuurlijk is er iets anders, wat is dat nu voor onzin! Maar daarmee ben ik nog niet kerkelijk of godsdienstig, toch?

    In die zin moet men ook voorzichtig zijn wanneer men Descartes omschrijft als de hoofdverantwoordelijke voor de strenge scheiding tussen het ‘geestelijke’ en de materie en al de gevolgen van dien voor de beschaving van de laatste driehonderd vijftig jaar (in het Westen). Descartes spreekt van twee afzonderlijke substanties en lijkt daarmee recht tegenover Spinoza te staan, de monist die zweert bij één Substantie. Maar Spinoza insisteert op twee verschillende en van elkaar onafhankelijke attributen, de uitgebreidheid en het denken. What’s in a name? En beide ‘rationalisten’ hebben uitvoerig en verhelderend, ja uiterst fijnzinnig en zelfs ontroerend geschreven over de menselijke gevoelens. Wij zijn, zo blijkt ook nu weer uit dit boek, nog niet klaar met de problematiek van lichaam en ziel, of geloof en rede.

    De belangrijkste reden voor de enigszins onzindelijke manier om met deze problematiek om te gaan, ligt in de diepe demarcatielijnen die de auteur (en vele anderen met hem) meent te ontwaren. Zo bijvoorbeeld tussen geloof en ongeloof, of tussen drie groepen: fundamentalistische rationele secularisten, fundamentalistische irrationele gelovigen en gematigden (wat dat dan ook mogen zijn, want hoe kan je een middenpositie innemen tussen die uitersten?). Daarmee ontzegt men aan het atheïsme onterecht elke vorm van (mede)menselijkheid, op grond van het loutere afwijzen van geloof, openbaring en leergezag, terwijl precies deze drie de minst ‘menselijke’ aspecten zijn van de gelovige levenshouding, namelijk in tegendeel de meest goddelijke, die ook verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van het onheil dat in naam van God is aangericht onder de mensen. Niemand zal een overtuigde gelovige veroordelen of hem of haar verhinderen om dat geloof te beleven. Het is pas wanneer het geïnstitutionaliseerde ‘geloven’ de macht in handen neemt en anderen uitsluit of dwingt, dat men zich daartegen terecht zal verzetten, maar dan uitsluitend op vredelievende wijze, natuurlijk.

    Er is een Nederlandse vertaling verschenen bij Atlas-Contact, De botten van Descartes, voor slechts €12. In beide gevallen een mooi geschenk, voor jezelf of voor een goede vriend of vriendin.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    27-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Ends of Life - Keith Thomas

    Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen. Ik ben geen ezel. Dus doe ik dat wel. Een paar jaar geleden besprak ik hier een uitstekend boek van prof. Keith Thomas: De ondergang van de magische wereld

    en ik betreurde het toen dat ik het boek niet eerder gelezen had. Ik kocht zijn volgend boek even later, en stelde vervolgens de lezing ervan weer uit. Dat heb ik onlangs goedgemaakt, en weer wenste ik dat ik het boek meteen gelezen had in 2009, toen het verscheen.

    Keith Thomas, The Ends of Life. Roads to Fulfilment in Early Modern England, OUP, 2009, 393 pp., € 20 (hardcover).

    De uiterlijke vorm is zoals we die graag hebben: stevig gebonden, fraaie stofwikkel, goed leesbare letter, niet te drukke bladspiegel, stevig, niet-glanzend papier. Alleen kapitaalbandjes en een leeslint hadden ons fysiek leesplezier nog kunnen verhogen.

    Dat wordt helemaal gecompenseerd door de inhoud. De titel is een beetje enigmatisch en zal weinig lezers aantrekken. Dat is spijtig, want het is helemaal geen saai geschiedkundig boek over een weinig bekende periode (1530-1780) in Engeland. Het gaat over ons, hoe we nu zijn, en hoe dat gekomen is.

    De auteur bekijkt, na een grondige inleiding, zes onderwerpen die de mens als belangrijk beschouwt:

    1.   fysieke en militaire macht

    2.   werk en roeping

    3.   rijkdom en bezit

    4.   eer en reputatie

    5.   vriendschap en sociaal leven

    6.   roem en het hiernamaals.

    Aan de hand van talloze citaten uit de besproken periode gaat hij na hoe belangrijk deze dingen waren voor de mens, waarom dat zo is, hoe dat zo gekomen is, en hoe het veranderd is in de loop der eeuwen. Het is een onthullend verhaal over de idealen die de moderne mens nu heeft.

    De auteur laat de mensen van toen aan het woord en dat maakt dit een zeer authentiek boek. Hij laat, of liever doet de lezer zelf denken, hij overstelpt ons niet met zijn ideeën en theorieën. Spontaan maak je zelf de conclusies en trek je de verhaallijn door naar onze tijd. Ik betrapte me daarop voortdurend. Je leest niet alleen, je denkt ook voortdurend na, en dat is zowat de hoogste lof die we een boek kunnen toezwaaien.

    Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden en dat is jammer, want dit is echt wel een voortreffelijk boek voor een groot publiek. Van harte aanbevolen!


    Categorie:historisch
    Tags:levensbeschouwing
    18-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goed en kwaad

    Er is geen mens die zich niet ooit vragen heeft gesteld over goed en kwaad. Hoe kunnen we weten wat goed is en wat niet?

    Verwijzen naar ons ‘geweten’ is geen oplossing, want het geweten van de ene is al wat rekbaarder dan dat van de andere. We voelen niet intuïtief aan dat iets verkeerd is, of dat gevoel is niet erg overtuigend, anders deden we niet zoveel dingen waarvan men terecht kan zeggen dat ze minder dan goed zijn. We hebben dus behoefte aan een norm, aan regels en voorschriften die zeggen wat we mogen of moeten doen en wat we moeten laten.

    Al in de Oudheid had men daar ideeën over, niet alleen in West-Europa, maar ook in andere culturen, in Azië en in Amerika en Afrika, kortom overal waar mensen wonen. Ongeveer 2000 jaar geleden ontstond een vorm van levensbeschouwing die men het christendom noemt. De basis is een verzameling van teksten die al langer leefde in het gebied rond de Middellandse Zee, maar die toen vorm kregen in een aantal ‘boeken’ en ‘brieven’, die we nu de Evangelies (over Jezus) en de Brieven (hoofdzakelijk van Paulus) noemen. Er is geen enkel bewijs dat die twee figuren ook werkelijk hebben bestaan of dat wat aan hen wordt toegeschreven ook maar iets met een historische figuur te maken heeft.

    Maar goed, die teksten waren er en stilaan groeide daaruit een georganiseerde godsdienst, aanvankelijk onder de armste en minst ontwikkelde lagen van de bevolking, maar later overgenomen door de machthebbers. De ‘leer’ was allesbehalve duidelijk en er waren allerlei zeer afwijkende opvattingen. Toch was men het er over het algemeen over eens dat er één God was, zoals in het Jodendom, en dat die God voor de mens zorgde, op voorwaarde dat de mens leefde zoals God het wilde. God maakte zijn wil bekend aan de mensen in de openbaring: via de profeten, maar vooral in de Blijde Boodschap van Jezus Christus, het Nieuwe Testament. Wie leefde zoals het hoorde, zou na de dood voortleven in eeuwige zaligheid.

    Het was een sluitend systeem. De leiding van de kerk stelde de gewijde teksten en de voorschriften op en besliste dus over goed en kwaad, maar namens God. Overtreding van de wetten van ‘God’ betekende onvermijdelijk bestraffing, eventueel nu al, maar anders zeker in het hiernamaals. In feite waren het de leiders van de kerk die de moraal vastlegden, en ze deden het niet eens zo slecht. Ze baseerden zich op regels en gebruiken die in die tijd gangbaar waren in het onmetelijke Romeinse Rijk.

    Gaandeweg werd die kerkelijke organisatie ook een wereldse macht, met al de gevolgen van dien. De priesterkaste verrijkte zich op de rug van de gelovigen, die met allerlei bijgeloof geïntimideerd en uitgebuit werden. Dat leidde tot een paradoxale situatie van een kerk die dus wel een goede moraal predikte, maar die niet toepaste op zichzelf. Dat leidde tot kritiek en ongeloof over het verhaal dat men de gelovigen voorhield. Men zag in dat het een ongeloofwaardig systeem was, niet alleen omdat de priesterkaste uitdagend profiteerde van de gelovigen, maar ook omdat er geen enkel bewijs was voor de christelijke leer. Men merkte niets van die machtige en alwetende God, niets van zijn zorg of zijn straffen, niets van het hiernamaals. Men had geen enkel voordeel bij het gelovig zijn, en anderzijds een heleboel vervelende nadelen, zowel materieel als psychologisch. Het christendom was geen troost, maar veeleer een last; het vroeg veel onzinnige inspanningen, maar daar stond niets tegenover, tenzij men deel uitmaakte van de priesterkaste of op een andere manier een graantje kon meepikken.

    Vooral het geloof in het hiernamaals, altijd al een ‘mysterie’, kwam steeds meer onder druk te staan, niet het minst door de erg commerciële aanpak van de Roomse kerk: het hiernamaals was letterlijk te koop, met goede werken, met gebeden, rituelen, boetedoening, bedevaarten, maar vooral ook met geld. Dat gaf aanleiding tot ‘ketterse’ bewegingen in de kerk, die terugwilden naar de zuiverheid van het vroege christendom en afwilden van het bijgeloof en de commercie. De Reformatie was begonnen.

    Een van de reacties was een andere opvatting over het hiernamaals en hoe er te geraken. Niet de mens, maar God besliste daarover autonoom. Het had dus geen zin om te proberen zich in te kopen via de kerk: Gods besluit stond al vast nog voor je geboren werd. Je moest nog wel je best doen om te leven zoals het hoort, maar dat was geen garantie voor de eeuwige zaligheid.

    Vanzelfsprekend bleek ook dat verhaal moeilijk te verkopen. Het was immers duidelijk dat leven volgens de vaak strenge regels van de nieuwe kerken helemaal niet leidde tot een aangenaam leven hier op aarde. En bovendien kon je er je hemel niet eens mee verdienen. Die was voorbehouden voor een klein aantal uitverkorenen, volgens sommige predikanten slechts één op een miljoen mannen. Of vrouwen in de hemel konden komen was niet eens zeker.

    Het hiernamaals hield op een concrete rol te spelen in het dagelijkse leven. Dat had een tweevoudig gevolg. Men zag in dat het leven hier op aarde maar aangenaam kon zijn voor iedereen als we elkaar goed behandelen. Maar het ontging niemand dat je het ook heel goed kon hebben als je dat niet deed en de anderen misbruikte. Iedereen deed dus een beetje goed en ook een beetje kwaad, en soms al meer kwaad dan goed, zoals men het trouwens altijd al had gedaan.

    Wie besliste er dan over goed en kwaad? Eigenlijk niemand, of iedereen. Goed was wat iedereen, of de meeste mensen goed vonden. De meningen waren soms verdeeld, maar vaak was het duidelijk, zoals het altijd al duidelijk was geweest: je moet elkaar niet de kop inslaan, je moet niet stelen, liegen en bedriegen, of seks hebben met de partner van iemand anders. Je moest dus vooral niets doen dat algemeen afgekeurd werd en meestal ook bestraft. Wat goed was, dat was ook duidelijk uit het oordeel van anderen: wat algemeen aangezien werd als goed, was het ook, zeker als dat altijd al goed bevonden was. Dingen doen waarvoor je ook na je dood nog door iedereen als goed beschouwd werd, dat was de grootste zekerheid die je kon hebben.

    Dat was wel een totale ommekeer met het christendom. Niet zozeer in wat goed was en wat niet, want daarin kwam weinig verandering, maar in de legitimering. Er was geen God meer die uitmaakte wat goed en kwaad was en daar ook zonder mankeren de beloningen en straffen voor uitdeelde. Er was geen kerk meer die je vertelde hoe het moest en hoe het zeker niet mocht. Je moest gewoon kijken naar de anderen, en dat deed men dan ook, zoals men het al altijd gedaan had.

    Natuurlijk waren er nog altijd mensen die hun eigen ideeën hadden over goed en kwaad, en die ook luidkeels verkondigden, en soms heel wat volgelingen kregen. Maar ook dat was een vorm van kijken naar wat de anderen doen: als een groep of sekte succes heeft, lokt dat anderen aan. Wie over een goede propagandamachine beschikt, kan veel mensen van alles wijsmaken gedurende lange tijd.

    Naarmate meer mensen een degelijke opleiding kregen, gingen ze inzien dat je met je eigen verstand ook al een heel eind komt. Zoals we zeiden: meestal is het niet zo moeilijk om in te zien wat goed is en wat niet. Je kan door propaganda heen kijken en inzien dat niet alles wat de meeste mensen goed vinden op een bepaald moment ook goed is op termijn. Je leert inzien dat de dingen maar geleidelijk aan duidelijk worden en dat je dus je mening herhaaldelijk moet herzien. Zonder meer vasthouden aan ‘vaste waarden’ of de algemeen geldende opvattingen is geen oplossing.

    Bovendien hebben allerlei mensen allerlei behoeften en prioriteiten. Sommigen voelen zich gelukkig als ze lekker kunnen eten en drinken, anderen als ze op vakantie zijn, nog anderen als ze ruim aan hun trekken komen op seksueel gebied, of als ze veel geld verdienen, en ongetwijfeld zijn er die slechts gelukkig zijn als al die voorwaarden en misschien zelfs nog enkele andere vervuld zijn. Veel mensen imiteren elkaars streven naar geluk en ontmoeten elkaar daar vaak in dichte drommen, zonder dat dit hun genot in de weg lijkt te staan. Anderen zijn meer selectief en genieten het liefst discreet en subtiel.

    Het is dus zeer moeilijk om een algemene lijn te trekken over wat goed is en wat niet, en dat hoeft ook niet, er is immers geen goddelijke wet en ook geen goddelijke beloning en straf. De maatschappij heeft heel wat praktische regels opgesteld over wat mag en wat niet, maar als je bereid bent om de voorziene straf te ondergaan, doe je nog altijd wat je wil, zelfs als dat verboden is, en wie weet kom je er ongemerkt mee weg, als je niet te overmoedig wordt.

    Dat is de houding die de meeste mensen vandaag aannemen. En het is ook wat de mensen altijd al gedaan hebben, ook toen het christendom nog zogezegd de overheersende moraal was. Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat er toen veel uiterlijk vertoon was, veel lege rituelen en gebruiken, en veel hypocrisie. Aan de mens zelf is niet zoveel veranderd.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    13-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rebellen - Anne Morelli (red.)

    Rebellen. Van de Galliërs tot de indignados is een bundel onder de redactie van Anne Morelli die in 2011 al verscheen in het Frans. De Nederlandstalige uitgave door EPO brengt de Franstalige bijdragen in een Nederlandse vertaling en de Nederlandstalige (wellicht) in hun oorspronkelijke versie. De vertalingen laten hier en daar te wensen over: soms heeft men zich tevredengesteld met het louter vertalen van de Franse woorden, zonder te peilen naar de betekenis. Dat heeft enkele onbegrijpelijke zinnen voor gevolg.

    In een dergelijke bundel met zeer verschillende auteurs is er onvermijdelijk ook een kwaliteitsverschil. Het gaat steeds om geschiedkundige teksten, maar de ene historicus is de andere niet, zowel in methodologische aanpak en stijl als grondigheid van het onderzoek.

    Het is een aantrekkelijk idee dat ten grondslag ligt aan het boek: zijn er in onze vaderlandse geschiedenis altijd al rebellen geweest? En zo ja, waartegen hebben ze dan gerebelleerd? Is daar een lijn in te trekken?

    Wanneer begint onze vaderlandse geschiedenis? In dit boek gaat men terug tot voor het begin van de christelijke jaartelling, naar de toestand in Gallië ten tijde van inmengingen aldaar door het Romeinse rijk. Herinneringen aan Caesars De bello Gallico en aan vroege geschiedenislessen met afbeeldingen van besnorde Galliërs, van wie de Belgen de dapperste waren, doemen op in onze verbeelding. Deze eerste bijdrage geeft ons echter een onbevredigend gevoel. Er wordt heel veel verondersteld gekend te zijn bij de lezer, er zijn heel wat cryptische allusies naar latere tijden, en de ware toedracht van de Gallische oorlogen blijft in het mythisch duistere verleden, ondanks allerlei historische gegevens.

    Wanneer wij ons naar de Middeleeuwen begeven, wordt het al iets duidelijker, maar de sociale en economische verhoudingen die bepalend zijn voor de conflicten tussen de belangengroepen worden ook hier onvoldoende aan het licht gebracht. Zonder die achtergrondinformatie blijft elk conflict veeleer anekdotisch. Het is nog teveel een verhaal van protagonisten, niet van de kleine man.

    Een tweede sectie behandelt ‘Religie als protest tegen de gevestigde orde of als uitdaging van de monarchie.’ Vanzelfsprekend gaat de aandacht daarbij eerst naar de Reformatie in de 16de eeuw, zoals die zich vooral in de in de Nederlanden afspeelde. Het is ongetwijfeld een complex verhaal, waarin religieuze tegenstellingen uitgevochten werden in territoriale conflicten, die onder meer geleid hebben tot de splitsing van de Nederlanden en tot de hegemonie van het katholicisme in de Zuidelijke Nederlanden die tot op vandaag voortduurt in Vlaanderen. Er wordt ook aandacht besteed aan de kortstondige Calvinistische republieken (1577-85), pogingen om ook in Vlaanderen radicale republieken naar Geneefs model te stichten. Volgt dan een bijdrage over het ontstaan van het Jansenisme, een discussie binnen de katholieke kerk over genade, predestinatie, goede werken enzovoort. Van een echte rebellie kan men hier nauwelijks spreken. Het ging om zeer academische en theologische twistgesprekken tussen eminente geleerden, religieuze orden en Romeinse machthebbers. De weerslag daarvan op de bevolking bleef al bij al beperkt.

    Het derde deel brengt ons meteen naar 1830 en het ontstaan van ‘België’ in de nasleep van de onderdrukking van de Franse Revolutie en de restauratie. Els Witte stelt de vraag naar de bezieling van de ‘patriotten’: was het zoals men traditioneel wil(de) doen geloven een opstand op basis van nationalistische gevoelens, of speelden er ook economische factoren mee? Heeft de burgerij de vruchten geplukt van de opstand van het gewone volk dat zijn leven had geriskeerd? In een volgende bijdrage gaat de aandacht naar de onlusten in gans Europa in 1848 en hoe die onder meer in Virton vorm kregen. Verviers is het onderwerp van een gedetailleerde studie over de arbeidersbeweging in de tweede helft van de 19de eeuw. In diezelfde periode leerden de onderdrukte arbeiders hoe ze gebruik konden maken van de bepalingen in de Belgische grondwet die de universele mensenrechten moesten veilig stellen. Het recht op vereniging, vrije meningsuiting en uiteindelijk ook het stakingsrecht en het stemrecht werden hefbomen om hun sociale en economische eisen kracht bij te zetten. Een andere bijdrage onderzoekt de rol die de bourgeoisie en de intellectuelen daarbij gespeeld hebben in de periode 1830-1914.

    Deel 4 behandelt de 20ste eeuw. Een eerste bijdrage behandelt de gevolgen van de wereldwijde crisis van de jaren 1930 in ons land, vooral het geïndustrialiseerde Wallonië. Het is een ontstellend beeld van de sociale gevolgen van een economische crisis waaraan de arbeiders geen schuld hadden, maar die hen wel dwongen tot verzet al was het maar uit puur lijfsbehoud. De tweede bijdrage behandelt de verwarde periode van het einde van de Tweede wereldoorlog en het ‘uitbreken’ van de vrede. Het gewapend verzet, dat een aanzienlijke communistische vleugel had, had gehoopt dat het van nabij betrokken zou worden bij de afrekening met de collaborateurs en de herinrichting van de staat na de terugkeer van de regering uit Londen en het herstel van de monarchie. Maar ook hier was er veeleer sprake van een restauratie naar de vooroorlogse situatie en een onderdrukking van elke poging tot rebellie. De laatste bijdrage behandelt de onlusten in 1950 (de koningskwestie) en in 1960 (de eenheidswet). Vooral de beschrijving van de koningskwestie is tegelijk fascinerend en frustrerend. Het wordt immers niet duidelijk hoe het antileopoldisme en het separatisme in Wallonië is ontstaan, noch hoe het is ten ondergegaan en plaats heeft geruimd voor het Belgicistisch socialisme van onze dagen.

    Al bij al is dit een leerzaam boek over een aantal cruciale momenten in onze vaderlandse geschiedenis. Wat ontbreekt, ook in de inleiding en de epiloog, is een rode draad die de grondslagen van de rebellie blootlegt. Waarom zijn er altijd al mensen geweest die zich verzet hebben, ook gewapenderhand, tegen de bestaande toestand? Nu krijgen we teveel de indruk dat het grotendeels een kwestie was van individuen of groepen die opkwamen voor hun eigenbelang. Dat is ongetwijfeld een essentieel element in de discussie, maar het is zeer de vraag of dat ook tot een echte rebellie leidt. Mensen hebben zich eeuwenlang gelaten geschikt in hun lot en opstanden zijn ongenadig neergeslagen. Voor een rebellie is meer nodig dan onheil en ontbering: men moet ook de oorzaken van zijn droevig lot inzien, en daarvoor is het nodig dat men nadenkt over economische en politieke machtsstructuren en naar efficiënte middelen zoekt om die te veranderen. Dat inzicht wordt te weinig belicht in dit boek. De stukjes van de puzzel zijn grotendeels aanwezig, maar de auteurs noch de redactie zijn erin geslaagd om ze in elkaar te passen tot een beeld dat verhelderend het geheel naar voren brengt.


    Categorie:historisch
    Tags:maatschappij
    12-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dick Swaab, Wij zijn ons brein

    Het is een eenvoudige gedachte, maar het heeft heel lang geduurd voor we erop kwamen, en ook vandaag nog is lang niet iedereen ervan overtuigd. Als twee mensen samen een kind maken, dan bepalen de erfelijke eigenschappen van de ouders voor een groot deel hoe dat kind zal zijn. Tijdens de negen maanden dat het kind groeiend in het lichaam van de moeder doorbrengt, wordt het sterk beïnvloed door zijn omgeving, vooral door wat zich in het lichaam van de moeder afspeelt, en door de invloeden van buitenaf op het lichaam van de moeder. Bij de geboorte liggen er aldus reeds ontelbare kenmerken vast voor de rest van het leven.

    Een spectaculair en schrijnend voorbeeld is de softenon-tragedie van 1961. Een ‘geneesmiddel’ tegen ochtendmisselijkheid bij zwangere vrouwen bleek de oorzaak te zijn voor zware misvormingen bij de baby’s. Maar ook roken, alcohol en drugs hebben ernstige gevolgen, die soms pas veel later zichtbaar worden. Heel wat lang onverklaarbare afwijkingen blijken zo een onmiskenbare en aanwijsbare oorzaak te hebben.

    Samen met Lut neem ik nu al meer dan tien jaar elke maand deel aan een gespreksgroep voor ouders van kinderen die door zelfdoding zijn heengegaan. Elke nieuwe ouder die we ontmoeten is verbijsterd door wat er gebeurd is en zoekt wanhopig naar verklaringen. Nog nooit is daar het verband besproken tussen de zwangerschap en de zelfdoding, zoveel jaar later. Nochtans zijn de statistieken duidelijk: kinderen van moeders die roken, alcohol gebruiken of drugs nemen tijdens de zwangerschap, hebben dertig procent meer kans op allerlei moeilijkheden tijdens het leven, waaronder ook zelfdoding.

    Tot voor kort was mijn houding tegenover de oorzaken van homoseksualiteit onzeker. Ik aanvaardde wel dat sommige mensen nu eenmaal homoseksueel zijn, maar waarom of hoe, ik had er geen idee van. En dus dacht ik dat het voor een deel ook wel een kwestie van keuze was.

    Het is bij het lezen van het boek van Dick Swaab, Wij zijn ons brein, dat een en ander volkomen duidelijk werd. Aan de hand van zijn eigen wetenschappelijk onderzoek en dat van collega’s, geeft hij keer op keer onverbiddelijk aan dat er voor alles wel degelijk een oorzaak is. Het is een volkomen ontnuchterend boek, dat je inzicht in de mens radicaal verandert.

    Meteen wil ik een kritiek anticiperen die vaak geuit is: Swaab beweert niet dat wij een willoos slachtoffer zijn van onze genen en de invloeden die ons lichaam ondergaat tijdens zijn vormingsperiode (die in feite een leven lang duurt, maar stilaan overgaat in aftakeling). Hij is een wetenschapper en hij spreekt altijd met twee woorden. Het gaat om vaststellingen, niet om theorieën. Hij drukt de kans op een afwijking uit percentages, die berusten op uitgebreide en gecontroleerde waarnemingen en proeven. Je hebt bijvoorbeeld dertig procent meer kans op zeg maar ADHD als je moeder tijdens haar zwangerschap gerookt heeft. Dat wil zeggen dat niet elk kind van zo’n moeder ADHD zal hebben, noch dat ADHD enkel daardoor wordt veroorzaakt.

    Het wordt nog moeilijker als het om specifieke verschijnselen gaat. Ons geslacht, en dus ook van onze seksuele kenmerken, is genetisch bepaald. Maar in de ontwikkeling van de foetus kan er van alles gebeuren, waardoor bepaalde aspecten onduidelijk worden of afwijkend, bijvoorbeeld de seksuele voorkeur. Pedofilie is daarvan een voorbeeld. Hoewel kinderen van allerlei leeftijden op ongeveer iedereen wel enige seksuele aantrekkingskracht uitoefenen, zijn er mensen die (omzeggens?) uitsluitend daardoor seksueel opgewonden raken. Dat is geen vrije keuze, maar het gevolg van een ontwikkeling van de foetus tijdens de zwangerschap. Iemand die bij zichzelf die neiging vaststelt, zal daardoor ongetwijfeld verward en getroebleerd zijn, aangezien de maatschappij dit helemaal niet aanvaardt of normaal vindt, maar het integendeel ten sterkste afkeurt, onder meer door een krachtig taboe, en streng bestraft, althans officieel. De pedofiele persoon kan dan proberen om die neiging te onderdrukken of ze op een onschuldige manier te beleven, dat wil zeggen zonder anderen te kwetsen of te hinderen. Niet iedereen slaagt daar echter in, dat weten we ondertussen ook wel, al blijft het onderwerp nog altijd taboe. Maar het is belangrijk dat wij inzien dat (zeker ten minste een aantal) pedofielen niet anders kunnen dan zich bijna onweerstaanbaar seksueel aangetrokken te voelen tot kinderen. Dat betekent vanzelfsprekend niet dat wij hen ook moeten toelaten aan die drang te voldoen: naast de onmiskenbare drang zijn er de even onmiskenbare kwalijke gevolgen voor de kinderen in een dergelijke ‘relatie’. Daarom is seksueel misbruik van kinderen terecht bij wet verboden. Maar het betekent wel dat wij liefdevol met onze pedofiele medemensen moeten omgaan, en hun seksuele voorkeur niet veroordelen als een bewuste keuze. Het is pas wanneer zij de wet overtreden dat ze misdadiger zijn en in aanmerking komen voor bestraffing, maar veel beter nog voor behandeling, niet om hun ‘aard’ te veranderen, want dat blijkt onmogelijk te zijn, maar om hen te helpen om ermee te leven zonder schade of schande voor anderen of zichzelf.

    Dick Swaab behandelt in zijn boek talrijke voorbeelden van het principe dat ons lichaam de basis is voor ons gedrag. Zoals ik al zei gaat het (vrijwel) nooit om een onafwendbaar lot, maar om een statistisch vaststelbare verhoogde kans op een of ander gevolg. En in (vrijwel) alle gevallen kan de mens ook leren omgaan met de bijzondere situatie waarin hij of zij zich bevindt. Dat kan in de eerste plaats door het inzicht dat men inderdaad afhankelijk is van zijn lichaam. Wanneer een pedofiele persoon beseft dat die neiging niet ontspruit uit zijn of haar misdadig brein, maar een natuurlijk verschijnsel is, veroorzaakt door gebeurtenissen in zijn of haar leven waarvoor die persoon geen enkele verantwoordelijkheid draagt, kan die persoon daar misschien beter leren mee omgaan.

    Ik weet dat deze gedachten nog steeds controversieel zijn. Ik kan iedereen, zowel wie denkt over deze kwesties al heel open te denken als wie aarzelt of zich er hevig tegen verzet, alleen maar zo sterk mogelijk aanraden om dit uitzonderlijk verhelderend en geestverruimend boek zo snel mogelijk en vooral zo aandachtig mogelijk te lezen. Het heeft mij aanzienlijk op andere en betere gedachten gebracht. Ik wens u hetzelfde toe.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    26-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Topprestaties, onbehagen en liefde

    We hebben het allemaal wel eens moeilijk. Soms weten we heel goed waarom dat zo is, soms ook niet. Een onbestemd onbehagen kan ons plots overvallen, dat ons te neer drukt en dat allerlei ongemak en pijn veroorzaakt. Dat verschijnsel is heel verspreid en er is al veel over geschreven. Men noemt dat de ziekte van de moderne mens, en men wijst allerlei typische kenmerken van onze moderne tijd aan als de oorzaak ervan: de individualisering en de vereenzaming, de hoge werkdruk, het wegvallen van de zingeving, de ongodsdienstigheid, de media, de luxueuze levensstijl en de druk die daaruit voortvloeit om die te realiseren… Meer dan de helft van de mensen die door de controleartsen van de Christelijke Mutualiteit arbeidsongeschikt verklaard worden, lijden aan ‘psychologische’ kwalen.

    Dat zal allemaal wel zo zijn, maar ik betwijfel dat alleen onze tijd zou gekenmerkt zijn door dat onbehagen en zijn gevolgen. Ik ben oud genoeg om te weten dat het zestig jaar geleden niet anders was, en ik heb genoeg boeken gelezen om te weten dat het ook honderd, vijfhonderd, duizend en zelfs tienduizend jaar geleden niet anders was.

    Leven is nu eenmaal niet eenvoudig. Wij moeten van alles doen om gewoon maar in leven te blijven, dat vraagt inspanningen, het kost moeite. Wij zijn voortdurend in situaties die ons uitdagen en er is geen enkele reden waarom wij zonder meer in staat zouden zijn om al die uitdagingen het hoofd te bieden. De ene dag gaat het al beter dan de andere, en de ene persoon slaagt er beter in dan de andere. Maar wij zijn geneigd om ervan uit te gaan dat iedereen optimaal kan en dus moet functioneren, en dat elk tekortschieten fout is.

    Dat is natuurlijk onzin, en de oorzaak van heel wat frustraties. Neem nu de sport. Wie tot de hoogste prestaties in staat is, krijgt de hoogste lof en verdient ook het meest geld. Terwijl het toch zo is dat alle mensen verschillend zijn en dat sommigen door hun aanleg nu eenmaal meer kunnen dan anderen. Vanzelfsprekend spelen er ook andere factoren mee, zoals training en begeleiding, voeding en motivatie. Daardoor kan men grenzen verleggen, maar ten koste van wat? Als je de meeste sportlui bekijkt, zijn dat nog nauwelijks ‘normale’ mensen, zowel wat hun lichaam betreft als hun verstandelijke vermogens en de manier waarop ze beide gebruiken. Het regime dat sportlui zich opleggen, is vaak onmenselijk. Ze ‘pieken’, ze houden het maar een bepaalde tijd van het jaar en een korte tijd in hun leven vol.

    Zo is het ook in het ‘gewone’ leven. Met enorme krachtinspanningen komen sommigen tot uitzonderlijke prestaties, maar meestal moeten we het met veel minder doen. Als we dan die geringere prestaties voortdurend gaan vergelijken met wat er mogelijk is onder de beste of geforceerde omstandigheden, dan ontstaat er een spanning tussen het verwachtingspatroon en de realiteit. De hiërarchische oversten stellen hoge verwachtingen in hun medewerkers, en als die daaraan niet beantwoorden, dan presteren ze ondermaats, met alle gevolgen van dien. Ook die medewerkers gaan dat dan als een falen ervaren, terwijl ze in feite misschien wel op het toppunt van hun kunnen presteren. Het is dus best mogelijk dat iemand al doet wat hij of zij kan, maar toch tekortschiet. Het kan niet anders dan dat wij in dergelijke situaties, waarin wij ons allen voortdurend bevinden, zwaar gefrustreerd geraken en dat wij lichamelijk en mentaal reageren op die toestand van onbehagen. Wij verzetten ons bewust of onbewust, in een poging om onszelf te beschermen tegen de noodlottige spiraal van de overbelasting van onze mogelijkheden. We worden ‘ziek’.

    Maar ook dat is geen oplossing: wie de druk niet aankan en dus ziek en arbeidsongeschikt wordt, wordt meteen beschouwd als minderwaardig, een mislukkeling. Een op tien Belgen lijdt aan depressie. Dat zijn de officiële cijfers voor zowat alle geïndustrialiseerde landen. Maar dat wil niet zeggen dat het in de andere landen minder zou zijn: er is daar evenveel werkverlet, maar men plakt er andere namen op, of men registreert het niet. Depressief zijn, of een van de vele andere psychische, psychosomatische of fysieke aandoeningen waaraan wij lijden, wordt steeds als een falen gezien, als een tekort, iets waaraan men zich schuldig maakt. De arbeidsongeschikte persoon beantwoordt niet aan de verwachtingen, voldoet niet, is dus ‘slecht’. Men schiet tekort als persoon en dat wordt zo beleefd door de persoon zelf en door de anderen.

    Er valt niets te veranderen aan het feit dat niet iedereen tot alles in staat is, of anders gezegd: dat niemand volmaakt is. Maar we kunnen wel iets doen aan de verwachtingspatronen en aan de eisen die men stelt, voor zichzelf en voor de anderen, en ook aan de manier waarop we omgaan met mensen die er niet in slagen om volmaakt te zijn in de situatie waarin zij zich bevinden. Al te vaak gaat men ervan uit dat men zoveel mogelijk de mensen moet uitdagen, dat men van hen het beste en het hoogste moet verwachten, dat men hen moet dwingen om hun grenzen te verleggen. Heel onze maatschappij lijkt daarop gebouwd. Honderdduizenden, ja miljoenen mensen zitten urenlang te kijken hoe topatleten inderdaad hun grenzen verleggen. Al de media-aandacht gaat naar dergelijke evenementen. Niemand heeft ook maar enige belangstelling met het doordeweekse werk waarmee de meesten van ons hun hele leven vullen. Daar is ergens iets dat niet klopt.

    Het kan anders. Er zijn steeds mensen geweest die dat hebben aangevoeld en ook uitgesproken hebben. Ook vandaag zijn er tendensen in onze samenleving die andere waarden benadrukken dan topprestaties, grenzen verleggen en mateloze groei. Het is echter een minderheid, die maar weinig vermag tegen de economische en politieke machtsstructuren.

    Maar we hoeven niet te wachten tot een of andere beweging van indignados of anti-globalisten voldoende macht verwerft om er iets aan te doen. Die dag komt er misschien nooit, misschien is dat niet eens mogelijk, dat leert ons althans de geschiedenis. We kunnen ook klein beginnen, met onszelf, en hoe wij met onszelf, met anderen en met de natuur omgaan op een aandachtige, liefdevolle manier.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    24-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Marius Engelbrecht, De onttovering van de waanzin

    Marius Engelbrecht, De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische verdrong, Athenaeum – Pollak & Van Gennep, Amsterdam, 2013, 367 blz., bibliografie, index, illustraties, paperback € 22,50, Ebook € 15,95.

    We hebben hier te maken met een herwerking van een proefschrift waarop de auteur in 2011 promoveerde. Niet dat dit op enige manier negatief zou afstralen op dit boek, integendeel. Het is vlot leesbaar en (bijna) alle referenties zijn naar de eindnoten verwezen. Het thema is zonder meer boeiend en belangrijk: hoe keek men vroeger tegen de waanzin aan, en hoe zijn wij tot onze huidige inzichten en opinies daarover gekomen?

    De inleiding is een knappe situering van de problematiek die het beste doet verwachten voor de rest van het boek. Helaas maakt de auteur de beloftes niet helemaal waar. In de opeenvolgende hoofdstukken en hun onderdelen gaat hij vooral in Engeland op zoek naar wat men vooral in de periode 1550-1700 dacht over waanzin, maar ook over denken, de ziel en godsdienst. Hij doet dat zeer gedetailleerd en brengt ons zo in contact met auteurs die voor de meesten onder ons volslagen onbekend zijn en die zoals de auteur opmerkt ook in hun tijd snel vergeten werden. Daarin is een eerste teleurstelling gelegen. Loont het werkelijk de moeite om dergelijke auteurs aan de vergetelheid te onttrekken en zo uitvoerig in te gaan op hun opvattingen, tot en met de beschrijving van allerlei fantastische en esoterische beschrijvingen die op geen enkele anatomische studie of ernstige filosofie gebaseerd waren? De auteur spreekt over ‘funderende’ en ‘niet-funderende’ theorieën. Copernicus en Darwin rekent hij terecht tot de eerste soort; helaas zijn ongeveer alle auteurs die hij hier honderden bladzijden lang aan het woord laat zonder meer in de twee categorie onder te brengen.

    Een tweede tegenvaller overkomt de lezer slechts langzaamaan. Aanvankelijk lees je nog met enige aandacht de abstruse beschrijvingen van de werking van de geest en de ziel in het lichaam als rudimentaire pogingen om een complexe realiteit te verklaren, in afwachting van het moment waarop die stilaan overgaan in een meer geloofwaardige uiteenzetting over de verhouding tussen lichaam en geest, die ook de sleutel moet zijn voor een goed begrip van wat waanzin is en hoe men ermee kan en moet omgaan. Maar het blijft afwachten, er komt geen conclusie. De auteur toetst de 17de-eeuwse opvattingen niet aan onze kennis van vandaag. Hij geeft (of heeft) geen ijkpunt, iets waarmee hij de positieve en negatieve kanten van een voorbijgestreefd systeem kan vergelijken en beoordelen. Men zou dat kunnen zien als een ‘open’ manier om aan geschiedschrijving te doen, waarbij men enkel de zaken beschrijft zoals ze destijds waren, zonder ze in te kleuren met onze huidige begrippen. Dat soort geschiedschrijving is echter steriel, niemand heeft daar veel aan, het is niet relevant. Wij willen wel weten hoe het vroeger was, maar dan vooral om te weten hoe het nu is, en waarom we nu meer weten dan toen, en hoe dat gekomen is, en wat het voordeel is van onze huidige opvattingen. Historia magistra vitae (Cicero).

    Ik ben dus het hele boek door aan het wachten geweest op dat ijkpunt, maar het is er niet gekomen. Op geen enkel ogenblik heeft de auteur duidelijk gemaakt wat wij nu weten over deze problematiek. Dat heeft hem verhinderd om de ingenomen stellingen van de auteurs die hij aanhaalt duidelijk voor te stellen. Hij komt niet voorbij de beperkingen die zij hadden. Zo komen we op geen enkel ogenblik in de buurt van een duidelijk onderscheid tussen het denken als zingeving en de werking van de hersenen, of het herleiden van waanvoorstellingen tot producten van de (verstoorde of beschadigde) mentale vermogens van (vooral) onze hersenen. Steeds blijft het frustrerend onduidelijk of er een ‘geestelijke’ materie bestaat of niet.

    De reden daarvoor wordt pas in de allerlaatste bladzijden duidelijk. Daar blijkt dat de auteur ook zelf die onduidelijkheid wenst aan te houden. Hij pleit voor een soort van geestesverruiming, waarin plaats is voor spirituele realiteiten die niet waarneembaar zijn bij een louter (Westerse) rationele benadering. Hij verwijst daarvoor naar een enkele Indiaas-Amerikaanse auteur.

    Terwijl die fundamentele filosofische en psychologische onduidelijkheid zich gaandeweg manifesteerde, viel mij de afwezigheid op van twee bronnen. Wat de beschrijving van de waanzin in het Engeland van de 16de en 17de eeuw betreft ontbreekt het uitstekende werk van Robin Briggs, Witches & Neighbours. The Social and Cultural Context of European Witchcraft (1966), dat ook in het Nederlands vertaald is. Daarin vinden we een verklaringsschema voor de heksenvervolging die gebaseerd is op een nauwkeurige analyse van de processen. Dit staat in schril contrast met de methode van onze auteur, die zich baseert op commentaren en strijdschriften uit die tijd. Daardoor laat hij zich meeslepen in de retoriek van de auteurs die hij bestudeert, en heeft geen oog voor de functie die deze geschriften hadden. Zo interpreteert hij kritiekloos enkele vermeende autobiografische beschrijvingen van waanzin als authentieke getuigenissen, terwijl het niets anders zijn dan klassieke voorbeelden van religieuze bekeringsverhalen, bedoeld om goedgelovige personen te misleiden.

    Een tweede afwezige is Spinoza, die door zijn tijdgenoten en in de daarop volgende eeuwen steeds als de allerbelangrijkste vertegenwoordiger is gezien van het ‘atheïsme’, een filosofie die strijdig was met de magische én de religieuze opvattingen. Hij wordt even vermeld (blz. 233-35), maar op een manier die duidelijk aantoont dat de auteur geen idee heeft van wat Spinoza voorstaat: ‘Er was nog slechts één substantie en dat was de materiële.’ Zo cru heb ik het nog maar zelden gelezen, en het verbaast me dat dit in 2013 nog zo kan gesteld worden door verstandige mensen. Het is precies in de rijke benadering van de beide noodzakelijke aspecten van de ene substantie, de uitgebreidheid en het denken, dat de auteur een stevige basis had kunnen vinden voor zijn onderzoek en interpretatie.

    Wat dus een interessante studie had kunnen worden van de veranderende opvattingen over de ziel, het verstand en de waanzin en hoe wij tot onze huidige opvattingen gekomen zijn, is hoofdzakelijk blijven steken in een al te slaafse presentatie van de vergezochte en weinig inspirerende opvattingen van een aantal randfiguren uit de Engelse context; de aanwezigheid van heel wat interessante historische gegevens kan dit euvel helaas niet goedmaken. De auteur is zich ervan bewust dat er een grote verandering heeft plaatsgevonden, maar hij weet ze niet te plaatsen en niet te duiden. Hij heeft geen afdoende verklaring voor het verschijnsel van de heksenvervolging, noch voor de revolution of the mind (Jonathan Israel) die zich heeft voorgedaan rond het midden van de 17de eeuw. Het echt jammere is dat hij de voor de hand liggende verklaringen bewust uit de weg gegaan is, op grond van zijn persoonlijke warrige (para-)psychologische en (pseudo-)filosofische opvattingen, die hij venijnig in de staart van zijn betoog meent te moeten aanprijzen. Wegens die ernstige methodologische tekorten zal dit werk hooguit lezers aanspreken die zijn warrigheid delen.



    Categorie:historisch
    Tags:levensbeschouwing
    23-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Siebrand en Hiemstra, Voetangels & Klemtonen

    Heine Siebrand en Yvonne Hiemstra, Voetangels & Klemtonen, Uitgeverij Pagina 3, 2013, 151 blz., hardcover, € 18,95

    Dit is een fraai uitgegeven boekje, keurig ingebonden met een heuse kneep (maar niet genaaid en zonder kapitaalbandjes), scherp gedrukt op glanzend papier en met een bladspiegel die ruimte laat aan het wit, om zo het zwart te laten ademen.

    Ik vrees dat het toezenden van een recensie-exemplaar aan de H-VV, de Vlaamse Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging, op een vergissing berust. Het gaat immers om een publicatie van de Nederlandse Vrijzinnigheid, en dat is iets anders dan de Vlaamse. Nog een voorbeeld van hoe twee ‘landen’ gescheiden kunnen zijn door een gemeenschappelijke taal. In Nederland gaat het om een strekking binnen het protestantisme, dus een christelijke beweging, terwijl in Vlaanderen ‘vrijzinnig’ synoniem is met onchristelijk, ongelovig en zelfs antiklerikaal. De twee vrijzinnigheden hebben, hoe kan het ook anders, toch met elkaar te maken. Binnen het protestantisme is de vrijzinnigheid evident de meest ‘vrijzinnige’ in de ‘Vlaamse’ betekenis: het minst dogmatisch, Bijbels, kerkelijk, gestructureerd, hiërarchisch opgedeeld en klerikaal, het meest modern en rationeel. Wat dat precies betekent, weten ook de meeste dergelijke vrijzinnigen blijkbaar niet zo goed, en het lezen van dit boekje zal hen noch ons daarover veel wijzer maken. Mij komt het voor dat een vrijzinnig protestantisme een stap is in de richting van de ‘echte’ vrijzinnigheid. Het protestantisme heeft in Nederland historisch veel meer terrein verloren dan het katholicisme, maar het had natuurlijk ook veel meer terrein te verliezen.

    Het gaat hier om een baker’s dozen (bakkersdozijn staat niet in Van Dale) teksten, dertien dus, al dan niet bedoeld om, zoals in de bakkerij, in alle geval twaalf gave te hebben. Stilistisch behoren ze tot de predicatie, ze zijn dus bedoeld als lezingen tijdens de viering, of zijn daarop allicht gebaseerd. De beide auteurs wensen het uitdrukkelijk in hun collegiale midden te laten wie precies wat heeft geschreven, maar hier en daar verraden persoonlijke noten wel om wie van de twee het gaat.

    Op blz. 134 citeert de auteur een toehoorder van een preek: ‘Ik heb intens genoten en ik heb er veel aan gehad, maar ik kan hem niet direct navertellen.’ Dat laatste geldt ook voor deze lezer. Je leest deze vlot geschreven teksten zonder al te veel moeite en zonder gestoord te worden door uitspraken die doen steigeren, maar veel meer dan een vaag vermoeden van wat nu eigenlijk de bedoeling was, blijft er niet over.

    De taal is modern, met (te) veel modieuze mediatieke woorden, soms in slecht Engels. Men richt zich tot moderne mensen, maar met een boodschap die erg dubbelzinnig is. De auteurs bepleiten een terugkeer naar het Bijbelse, het evangelische, het ‘oorspronkelijke’, mystieke, poëtische, onzegbare van het geloof of de ‘religie’, maar zij beseffen dat in hun Vrijzinnige gemeenten de stemming meestendeels anders is. Vechten tegen de bierkaai, dus. Het probleem is echter dat het zeer moeilijk is om tegenover elke vorm van vrijzinnigheid een boodschap te stellen die het rationele schuwt of verwerpt of verwijst naar iets dat het rationele overstijgt. Rationaliteit en transcendentie zijn moeilijk te verzoenen.

    De auteurs geven echter de indruk dat wie het transcendente verwerpt, zich meteen afwendt van dimensies van het bestaan als poëzie, zingeving en zelfs samenleving en ethiek. Daarin ligt mijns inziens hun vergissing. Zij zoeken God in de wereld, waar hij tot uiting zou komen in de natuurbeleving, in de poëtische ervaring, in het zich verbonden voelen, maar ook in de individuele mystieke belevenis. De uitdrukking ‘ten diepste’ komt in bijna elke lezing voor. Enerzijds is het vanzelfsprekend ook voor een ongelovige zonder meer mogelijk om zich daardoor te laten beroeren; anderzijds weten de auteurs nergens precies te zeggen wat zij met dat ‘ten diepste’ bedoelen, en dat is teleurstellend. Voor de lezer lijkt het een uitnodiging om grenzen te overschrijden die de auteurs nogal boudweg trekken, maar die niet aan een realiteit beantwoorden. Zij verdedigen verhalen, ook Bijbelse, als een noodzaak voor zingeving, een vereiste voor het overleven zelf, een remedie tegen de angst en de vertwijfeling van het zinloze ongelovig bestaan. Zij lijken zelfs hier en daar in het midden te laten of dat verhaal enige waarheidswaarde hoeft te hebben: misschien volstaat het dat het verhaal ‘werkt’, dat het troost en verlicht, dat het efficiënt is, zoals de genade, of de predicatie.

    Ik was verrast om hier herhaaldelijk Spinoza tegen te komen, tot ik in de biografie van Heine Siebrand las dat hij gepromoveerd is op een proefschrift over deze radicale filosoof. Toch heb ik niet de indruk dat Spinoza een drijvende kracht is achter wat we hier te lezen krijgen. Veel meer dan een vaag pantheïsme neemt men niet van hem over, en daarmee doet men de ontstellende en overweldigende kracht van zijn radicaal atheïsme hopeloos tekort.

    Samenvattend kan men zeggen dat deze preken licht verteerbaar zijn en misschien wel bij heel wat mensen, ook ongelovigen, een zekere welwillende aandacht zullen opwekken. Maar verwacht er niet teveel van. ‘Ten diepste’ blijf je op je honger, zoals te verwachten. Het is immers niet in mystieke ervaringen, noch in de openbaring van Oude of Nieuwe Testamenten, noch in de literatuur of schwärmerische natuurervaringen dat men de ultieme waarheid moet zoeken over de mens, de Natuur en het Universum. De mens heeft misschien wel behoefte aan verhalen, maar dan vooral als verwoording van waarheden, niet als taalspel rond ficties. Verhalen die de waarheid en de harde realiteit verhullen of verbloemen hebben al te lang onze samenleving gedomineerd en geteisterd. Laten we veeleer luisteren naar hen die al die tijd die verhalen hebben ontluisterd en ons er fijntjes op gewezen hebben dat de nieuwe kleren van de keizer niet kunnen verbergen dat hij rillend in zijn blootje staat.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!