Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées Philosophiques 1-12, Denis Diderot

    Filosofische gedachten

    Denis Diderot

     

    Wie zal dit lezen? (Persius, Satiren I)

     

    Ik schrijf over God. Ik reken op niet te veel lezers en hoop op slechts weinig goedkeuring. Indien deze gedachten niemand bevallen, dan kan het niet anders dan dat ze niet deugen. Maar indien ze iedereen zouden bevallen, dan beschouw ik ze als verwerpelijk.

     

     

    I

    Men peroreert onophoudelijk tegen de emoties. Men schrijft hen al de menselijke smarten toe, maar men vergeet dat ze ook de bron zijn van al ons genot. In onze constitutie is het een element waarover we niet genoeg goeds kunnen zeggen, noch genoeg kwaad. Maar wat me kregelig maakt, is dat men ze alleen maar van de slechte kant bekijkt. Het lijkt wel alsof het een belediging van de rede is, wanneer men ook maar een goed woord zou over hebben voor haar rivalen. Nochtans zijn het alleen maar de emoties, de hevige passies, die onze ziel kunnen opwekken tot grootse dingen. Zonder passies is niets nog subliem, in de zeden noch in wat wij creëren. De schone kunsten staan dan weer in hun kinderschoenen en deugdzaamheid wordt pietluttig.

    II

    Sobere emoties maken doordeweekse mensen. Wanneer de toekomst van mijn vaderland in gevaar is en ik wacht de vijand af, dan ben ik maar een ordinaire burger. Mijn vriendschap is niet minder dan bedenkelijk, indien het gevaar dat mijn vriend bedreigt mij alleen oog laat hebben voor mijn eigen problemen. Ik houd kennelijk meer van mijn eigen leven dan van mijn hartsvriendin, wanneer ik maar een minnaar ben als alle andere.

    III

    Vermolmde emoties takelen buitengewone mensen af. Dwang vernietigt de grootsheid en de energie van de natuur. Bekijk die boom daar: aan de weelde van zijn takken heb je de koelte en de reikwijdte van zijn schaduw te danken. Je blijft ervan genieten tot de winter hem van zijn kruin komt beroven. Er zijn geen uitblinkers meer in de poëzie, in de schilderkunst, in de muziek, wanneer het bijgeloof zijn aftakelingswerk heeft gedaan op het temperament.

    IV

    Dan moet het wel heerlijk zijn om krachtige emoties te hebben, zal men opmerken. Jawel, ongetwijfeld, als ze allen op dezelfde golflengte zitten. Wanneer de juiste harmonie onder hen heerst, dan zal men er geen hinder van ondervinden. Als de hoop een tegengewicht vindt in de vrees, de eerzucht in de liefde voor het leven zelf, de neiging naar genot in het belang dat men hecht aan zijn gezondheid, dan zijn er geen libertijnen, geen roekeloze en ook geen lafhartige mensen.

    V

    Het is wel het toppunt van dwaasheid om te proberen zijn passies de kop in te drukken. Het is me wat fraais wanneer een gelovige zichzelf kwelt als een geobsedeerde om toch maar niets te verlangen, niets te beminnen, niets te voelen… en uiteindelijk een echt monster wordt indien hij of zij daarin zou slagen!

    VI

    Is het mogelijk dat wat ik waardeer in de ene mens het voorwerp van mijn minachting zou uitmaken in een andere? Ongetwijfeld niet. Wat waar is moet de regel zijn voor mijn oordeel, los van alle wispelturigheid. En ik zal de ene niet als een misdaad aanrekenen wat ik in de andere bewonder als een goede eigenschap. Zou ik dan geloven dat het voorbehouden is aan slechts enkelen om voorbeeldig te leven, zoals zowel de natuur als de religie zonder onderscheid aan eenieder opleggen? Nog veel minder! Want vanwaar zouden zij dat exclusieve voorrecht vandaan halen? Als Sint Pachomius er goed aan gedaan heeft om te breken met de mensheid en zich te begraven in de eenzaamheid, dan staat het me vrij om hem na te volgen. Door zijn voorbeeld te volgen, ben ik net zo deugdzaam als hij en ik kan me niet voorstellen waarom honderd anderen niet hetzelfde recht zouden hebben als ik. Het zou nochtans nogal wat zijn als de bewoners van een hele landstreek, uit angst voor de gevaren van de samenleving, de bossen zouden in vluchten en er zouden gaan leven als de wilde dieren voor hun zielenheil; duizend zuilen opgericht op de ruines van alle sociale gevoelens, een nieuw geslacht van stylieten die zich uit godsdienstigheid elk natuurlijk sentiment ontzeggen, ophouden mens te zijn en standbeelden te spelen om echte christenen te zijn.

    VII

    Al die stemmen! Die kreten! Dat geweeklaag! Wie heeft al die klagende kadavers opgesloten in gevangenissen? Wat voor misdaden hebben al die ongelukkigen begaan? Sommigen slaan zich met keien op de borst, anderen rijten hun lichaam open met ijzeren nagels; uit de ogen van allen straalt spijt, pijn en de dood. Wie heeft hen veroordeeld tot deze martelingen? De God die ze beledigd hebben… Wat voor God is dat dan wel? Een oneindig goede God… Hoe kan een oneindig goede God genoegen scheppen in een bad van tranen? Zijn die verschrikkingen niet veeleer een belediging van zijn mededogen? Zouden zelfs criminelen nog meer doen om de woede van een tiran te bedaren?

    VIII

    Er zijn mensen van wie we niet moeten zeggen dat ze leven in de vreze Gods, maar dat ze schrik hebben van hem.

    IX

    Op grond van het portret dat men mij schetst van het Opperwezen, van zijn neiging tot woede, van de ernst van zijn wraaknemingen; op basis van bepaalde verhoudingen die ons in cijfers de verhouding aangeven tussen hen die hij in het verderf stort en hen die hij zich verwaardigt de hand te reiken, op grond van dit alles zou zelfs de meest rechtgeaarde ziel geneigd zijn te wensen dat hij niet bestond. We zouden in deze wereld heel wat geruster zijn indien we er zeker konden van zijn dat we niets te vrezen hebben in de andere. De gedachte dat er geen God is, heeft nog nooit iemand vrees aangejaagd, maar wel de gedachte dat er wel een is, een zoals men mij die afschildert.

    X

    We moeten ons God niet al te goedaardig voorstellen, noch kwaadaardig. Rechtvaardigheid houdt het midden tussen overdreven vergevingsgezindheid en wreedheid, net zoals de opgelegde straffen liggen tussen de straffeloosheid en de eeuwige verdoemenis.

    XI

    Ik weet wel dat de duistere ideeën van het bijgeloof in het algemeen meer beaamd worden dan nageleefd. Er zijn gelovigen die niet van oordeel zijn dat men zichzelf wreed moet haten om God te beminnen of moet wanhopen om godsdienstig te zijn. Hun devotie is goedlachs, hun wijsheid is heel menselijk. Waar komt dat verschil in aanvoelen toch vandaan tussen de mensen die aan de voet van hetzelfde altaar neerknielen? Zou ook de vroomheid onderhevig zijn aan de wetten van dat verdomde temperament? Helaas, we kunnen dat niet ontkennen. Zijn invloed is maar al te duidelijk in een en dezelfde gelovige. Naargelang van zijn aanvoelen ziet hij een wraakgierige of een meedogende God, de hel of de wijd open hemel; hij siddert van vrees of brandt van liefde. Het is een koorts die warme en koude toevallen kent.

    XII

    Ja, ik blijf erbij: bijgeloof is een grovere belediging van God dan het atheïsme. Plutarchus zegt: ik zou veel liever hebben dat men zou denken dat er nooit een Plutarchus geweest is dan dat men zou denken dat Plutarchus onrechtvaardig is, kolerig, onstandvastig, jaloers, wraakzuchtig, kortom zo, dat hij zelf kwaad zou zijn indien hij zo was.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 13-20, Denis Diderot

    Filosofische gedachten XIII – XX

    Denis Diderot (1713-1784)

     

     

    XIII

    Enkel het deïsme kan het hoofd bieden aan het atheïsme. Bijgeloof kan die krachtproef niet aan. Zijn God is niets anders dan een denkbeeldig wezen. Nog los van al de materiële moeilijkheden, moet het bijgeloof het hoofd bieden aan al de problemen die voortkomen uit de valsheid van zijn opvattingen. Een C… (Cicero?), een S… (Spinoza?) zouden duizend maal vervelender geweest zijn voor iemand als Vanini, dan al de Nicole’s en de Pascals ter wereld.

    XIV

    Pascal had zijn rechtgeaardheid, maar hij was vreesachtig en goedgelovig. Het was een elegant auteur en een diep denker en hij zou ongetwijfeld het hele universum hebben verklaard, ware het niet dat de Voorzienigheid hem had in de handen gegeven van mensen die zijn talenten opofferden aan hun haatgevoelens. Hoeveel meer wenselijk ware het geweest dat hij het aan de theologen van zijn tijd had overgelaten om hun twisten te beslechten; dat hij zich helemaal overgegeven zou hebben aan het nastreven van de waarheid, zonder terughoudendheid en zonder angst om God te beledigen, en gebruik had gemaakt van al de scherpzinnigheid die hij van hem had gekregen; en vooral dat hij zou geweigerd hebben om mensen als zijn meesters te erkennen die niet eens waard waren om zijn leerlingen te zijn! Op hem kunnen we heel goed toepassen wat de klaarziende La Mothe zei over La Fontaine, namelijk dat hij zo dwaas was te denken dat Arnaud, de Sacy en Nicole beter waren dan hijzelf.

     

    XV

    ‘Ik zeg je dat er helemaal geen God is; dat de schepping een waanidee is; dat de eeuwigheid van de wereld niet meer onvoorstelbaar is dan de eeuwigheid van de geest. Als ik niet inzie hoe de beweging alleen dit universum heeft doen ontstaan terwijl het daardoor wel uitstekend wordt in stand gehouden, dan zeg ik dat het belachelijk is om dat probleem op te lossen door middel van het vermeende bestaan van een wezen dat ik me evenmin kan voorstellen. Als de wonderen die schitteren in de sfeer van de natuur het bestaan van een intelligentie aantonen, dan zeg ik dat de wanorde die heerst in de morele sfeer elke Voorzienigheid teniet doet. Ik zeg je dat als alles het werk is van een God, alles zo goed zou moeten zijn als maar enigszins mogelijk is. Want als niet alles zo goed als mogelijk, dan is er bij God sprake van onmacht of van kwade wil. Dan is het om mijn bestwil dat ik niet beter ingelicht ben over zijn bestaan. Als dat zo is, wat moet ik dan met jullie toelichtingen? Ook als zou kunnen aangetoond worden, wat weinig gebeurt, dat alle kwaad de bron is van iets goeds, of dat het goed was dat iemand als Britannicus, dat de beste van de heersers ten onder ging, dat een man als Nero, dat de meest kwaadaardige van allen aan de macht kwam; hoe zou men dan nog kunnen bewijzen dat het niet mogelijk was om hetzelfde doel te bereiken zonder gebruik te maken van dezelfde middelen? Kwalijke eigenschappen toelaten om de glans van de deugd te belichten, dat is een wel erg bedenkelijk voordeel van een zo reëel nadeel.

    Kijk, zegt de atheïst, dat zijn mijn tegenwerpingen, wat heb je daarop te zeggen?

    Dat ik een booswicht ben en dat als ik niets te vrezen had van God, ik zijn bestaan niet zou aanvechten!

    Laten we een dergelijke frase overlaten aan praatjesmakers. Ze kan immers in strijd zijn met de waarheid. De welvoeglijkheid verbiedt het en het getuigt van weinig naastenliefde. Hebben wij het recht iemand uit te schelden omdat hij ongelijk heeft niet in God te geloven? Het is maar als men geen bewijzen heeft, dat men zijn toevlucht zoekt in beledigingen. Als twee mensen een controverse aangaan, dan wed ik honderd tegen een dat diegene die ongelijk heeft zich zal kwaad maken. ‘Je grijpt naar je donder in plaats van te antwoorden, zegt Menippus tegen Zeus, je hebt dus ongelijk.’

    XVI

    Op een dag vroeg men aan iemand of er echte atheïsten zijn. Hij antwoordde: denk je dat er echte christenen zijn?

    XVII

    Al de onzin van de metafysica is niet zoveel waard als een doorslaggevend argument. Om te overtuigen is het soms voldoende om een gevoelen aan te spreken, fysiek of moreel. Het was met een slaghout dat men een pyrronist overtuigd heeft dat hij ongelijk had zijn eigen bestaan te ontkennen. De schelm Cartouche had, met het pistool in de hand, Hobbes zo’n lesje kunnen leren: ‘Je geld of je leven! We zijn hier alleen, ik ben de sterkste, en er is tussen ons geen sprake van rechtvaardigheid.’

    XVIII

    Het is niet van de hand van de metafysicus dat het atheïsme harde klappen heeft gekregen. De gesublimeerde meditaties van Malebranche en Descartes waren minder van aard om het materialisme in gevaar te brengen dan een simpele waarneming van Malpighi. Als die gevaarlijke hypothese op onze dagen aan het wankelen is, dan komt de eer daarvoor toe aan de experimentele natuurkunde. Het is enkel in de werken van Newton, Musschenbroek, Hartsoeker en Nieuwentyt dat we bewijzen vinden voor het bestaan van een soeverein intelligent wezen. Dank zij de inspanningen van deze hoogstaande personen is de wereld geen god meer: het is een machine, met raderen, kabels, takels, springveren en gewichten.

    XIX

    De subtiliteiten van de ontologie hebben ten hoogste gezorgd voor sceptici; het was voorbehouden aan de kennis van de natuur om echte deïsten te maken. De ontdekking van de organische kiemen alleen al heeft een van de krachtigste bezwaren van het atheïsme ontkracht. Het maakt voor mij niet uit of de beweging nu essentieel of accidenteel is in de materie; ik ben er vandaag van overtuigd dat het resultaat ervan leidt tot ontwikkeling. Alle waarnemingen wijzen in dezelfde richting en tonen aan dat verrotting alleen niet in staat is om iets te produceren dat georganiseerd is. Ik kan zonder meer aannemen dat het mechanisme van het meest minderwaardige insect niet minder wonderbaarlijk is dan dat van de mens en ik ben er helemaal niet voor beducht dat men daaruit zou afleiden dat indien het ene is kunnen ontstaan uit een interne beweging van de moleculen, waarschijnlijk ook het andere daaruit ontstaan is. Als een atheïst zeg maar tweehonderd jaar geleden zou vooropgesteld hebben dat men misschien ooit mensen volledig gevormd zou zien oprijzen uit de ingewanden van de aarde, zoals we een menigte insecten zien ontluiken uit een grote brok opgewarmd vlees, dan zou ik wel eens willen weten wat een metafysicus hem daarop zou kunnen geantwoord hebben.

    XX

    Het zou vruchteloos zijn om de subtiliteiten van de scholastiek uit te proberen op een atheïst; uit de zwakheid van die redeneringen zou hij zelfs een vrij krachtige tegenwerping kunnen halen. ‘ Men voert me een groot aantal nutteloze waarheden aan zonder mogelijkheid tot tegenspraak, zou hij zeggen; het bestaan van God, de realiteit van het morele goed en kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel: het blijven nog altijd problemen voor mij. Hoezo! Zou het dan voor mij van minder belang zijn om tot klaarheid te komen over die kwesties dan dat ik overtuigd ben dat de drie hoeken van een driehoek gelijk zijn aan twee rechte hoeken?’

    Terwijl hij me met zijn handige overredingskracht al de bittere ernst van die bedenking liet slikken in grote slokken, zou ik de strijd weer aangegaan zijn met een vraag die eigenaardig moest overkomen bij een tegenstander die nog vol was van zijn eerste successen. Ben je jij een persoon die nadenkt, zou ik vragen. ‘Twijfel je daar misschien aan? antwoordt hij zelfvoldaan.

    En waarom niet? Wat ik heb dan gezien dat me daarvan zou overtuigen? Klanken en bewegingen? Maar een filosoof ziet net hetzelfde in een dier, dat hij wel de mogelijkheid ontzegt om te denken. Waarom zou ik jou toekennen wat Descartes weigert aan de mieren? Uiterlijk produceer je gedragingen die inderdaad veeleer van aard zijn om me ervan te overtuigen. Ik ben geneigd om te bevestigen dat je inderdaad denkt. Maar de rede schort mijn oordeel op. ‘Tussen de uiterlijke gedragingen en de gedachten is er helemaal geen essentieel verband, zegt me de Rede. Het is best mogelijk dat jouw tegenstrever niet meer nadenkt dan zijn uurwerk. Moeten we misschien het eerste het beste dier dat men heeft leren praten voor een denkend wezen houden? Wie heeft jou onthuld dat de mensen niet meer zijn dan papagaaien die men zonder dat jij het weet heeft leren praten?’

    ‘Die vergelijking is in het beste geval niet meer dan ingenieus, antwoordt hij mij; het is niet op grond van de bewegingen en de klanken, maar omwille van de gedachtestroom, de logische gevolgtrekkingen tussen de vooropstellingen en de samenhang van de redenering dat men moet oordelen dat een wezen denkt. Als er een papegaai zou zijn die op alle vragen antwoordt, dan zou ik zonder aarzelen verklaren dat het een denkend wezen is. Maar wat heeft die vraag van doen met het bestaan van God? Als je me zou aangetoond hebben dat de persoon in wie ik de meeste spitsheid van geest zie misschien slechts een automaat is, zou me dat meer geneigd maken om aan te nemen dat er een intelligentie is in de natuur?’

    Dat is mijn zaak, zeg ik dan. Maar je gaat er in alle geval mee akkoord dat het een dwaasheid zou zijn om aan jouw gelijken het denkvermogen te ontzeggen. ‘Ongetwijfeld, maar wat besluit je daaruit?’ Wat daaruit volgt is dit: dat wanneer het hele universum, wat zeg ik, wanneer de vleugel van een vlinder aanwijzingen vertoont die duizend keer meer duidelijk aantonen dat er een intelligentie is dan jij aanduidingen hebt dat jouw gelijken begiftigd zijn met een denkvermogen, dan zou het duizend keer dwazer zijn om het bestaan van een God te ontkennen dan te ontkennen dat jouw gelijke denkt.

    Welnu, dat het inderdaad zo is, daarvoor doe ik een beroep op jouw verstand, op jouw bewustzijn: heb jij ooit in de redeneringen, de daden en het gedrag van welke mens dan ook, meer intelligentie, orde, wijsheid en samenhang gezien dan in het mechanisme van een insect? Is de Godheid niet net zo duidelijk afgedrukt in het oog van een kevertje dan het vermogen tot denken dat is in de werken van de grote Newton? Hoezo! De wereld van de dingen bewijst minder dat er een intelligentie is dan de wereld van de verklaringen? Wat een idee!

    ‘Maar, antwoord je, ik geef grif toe dat anderen kunnen denken, precies omdat ik zelf denk.’ Dat, ik geef het toe, is een veronderstelling die ik niet koester. Maar staat daar niet tegenover dat mijn bewijzen sterker zijn dan de jouwe? Is de intelligentie van een eerste wezen me niet beter aangetoond in de natuur door zijn werken, dan het vermogen om te denken in een filosoof door zijn geschriften? Denk eraan dat ik je slechts een vlindervleugel heb voorgeschoteld, het oog van een kevertje, terwijl ik je zou kunnen verpletteren met het gewicht van het hele universum. Ik kan me zwaar vergissen, maar dit bewijs lijkt me zeker zo overtuigend als het beste schoolse bewijs dat men ooit heeft bedacht. Het is op basis van die redenering en enkele andere die net zo eenvoudig zijn, dat ik het bestaan van God aanvaard, en niet omwille van dat weefsel van droge metafysische ideeën, die minder van aard zijn om de waarheid te onthullen dan om er een schijn van leugenachtigheid aan te geven.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    04-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 21-49, Denis Diderot

    Filosofische gedachten XXI - XLIX

    Denis Diderot (1713-1784)

     

    XXI

    Ik sla de geschriften van een beroemde professor open en ik lees: ‘Atheïsten, ik geef toe dat de beweging essentieel behoort tot de materie; wat( besluiten jullie daaruit?... dat de wereld het resultaat is van de toevallige voortbeweging van de atomen? Dan zou ik net zo graag horen dat jullie me zeiden dat de Ilias van Homerus of de Henriade van Voltaire het resultaat is van de toevallige omwenteling van de letters.’

    Ik houd me er ver van om zo’n redenering te maken tegenover een atheïst: een dergelijke vergelijking zou hem vrij spel geven. Volgens de wetten van de waarschijnlijkheidsberekening, zou hij me zeggen, moet ik helemaal niet verwonderd zijn dat een gebeurtenis zich voordoet, wanneer het mogelijk is dat ze gebeurt, en dat de moeilijkheidsgraad van die gebeurtenis gecompenseerd wordt door de veelheid van de bewegingen. Er is een bepaald aantal worpen waarop ik met succes kan wedden dat ik honderdduizend zessen tegelijk kan gooien met honderdduizend teerlingen. Wat ook het precieze aantal letters is waarmee men me zou voorstellen om op een lukrake wijze de Ilias voort te brengen, er is altijd een bepaald aantal worpen die me een kans op succes geeft; mijn kans op succes is zelfs oneindig, indien het aantal worpen oneindig is.

    Je zal het wel met me eens zijn, zo gaat hij verder, dat de materie sinds alle eeuwigheid bestaat en dat beweging tot haar essentie behoort. Als dank voor deze toegeving, zal ik samen met jou veronderstellen dat de wereld geen grenzen heeft, dat het aantal atomen oneindig is en dat de ordening die je zo verbaast niet kan ontkend worden. Welnu, uit deze wederzijdse toegevingen volgt niets anders dan dat de kans dat de wereld toevalligerwijze ontstaat wel erg klein is, maar dat het aantal worpen oneindig is, dat wil zeggen dat de ingewikkeldheid van het gebeuren meer dan voldoende gecompenseerd is door het grote aantal worpen.

    Als er dus iets is dat tegen de redelijkheid ingaat, dan is het wel de veronderstelling dat terwijl de materie sinds alle eeuwigheid in beweging is, en terwijl er allicht in het oneindige aantal mogelijke combinaties een even oneindig aantal prachtige regelingen zijn, er toch geen enkele van die regelingen zou voorgekomen zijn in het onbegrensd aantal van al degene die zich achtereenvolgens hebben voorgedaan. Bijgevolg moet ons verstand veeleer verbaasd zijn over de veronderstelde duur van de chaos dan over het reële ontstaan van het universum.

    XXII

    Ik deel atheïsten in in drie klassen. Er zijn er die je klaar en duidelijk zeggen dat er geen God is en die daarvan ook overtuigd zijn; dat zijn de echte atheïsten. Er is ook een grote groep die niet goed weet wat ze ervan moeten denken en die de kwestie net zo goed willen beslechten met kruis of munt; dat zijn de sceptische atheïsten. Maar er zijn er nog veel meer die zouden willen dat er geen God is, die veinzen dat ze ervan overtuigd zijn en die leven alsof ze het echt zijn; dat zijn de snoeshanen van de troep. Ik verfoei die snoeshanen, ze zijn niet echt. Ik heb medelijden met de echte atheïsten: elke vertroosting lijkt me dood voor hen. En ik bid tot God voor de sceptici: het ontbreekt hen aan inzicht.

    XXIII

    Een deïst bevestigt het bestaan van een God, de onsterfelijkheid van de ziel en al wat daaruit volgt. De scepticus is onbeslist over die geloofspunten. De atheïst ontkent ze. Een scepticus is dus iets meer gemotiveerd om deugdzaam te handelen dan een atheïst, en heeft daarvoor wat minder reden dan een deïst. Zonder de vrees voor een wetgever, de neigingen van het temperament en de kennis van de concrete voordelen van de deugdzaamheid, mankeert de rechtschapenheid van de atheïst elke grond, terwijl die van de scepticus steunt op een misschien.

    XXIV

    Scepticisme is niet voor iedereen. Er is een grondig en gedesinteresseerd onderzoek voor nodig. Iemand die twijfelt omdat hij de redenen van de geloofwaardigheid niet kent, is een onnozele. Een echte scepticus heeft de argumenten geteld en gewogen. Maar redeneringen tegen elkaar afwegen is geen geringe opdracht. Wie van ons kent hun echte waarde? Als men voor een zelfde waarheid honderd bewijzen aanlevert, zal elk bewijs zijn aanhangers hebben. Elk verstand heeft zijn eigen verrekijker. In mijn ogen is een tegenwerping kolossaal, die voor jou in het niets verdwijnt. Jij ervaart als vederlicht een redenering die mij verplettert. Als wij verdeeld zijn over de intrinsieke waarde, hoe zouden we het dan eens worden over het relatieve gewicht?

    Zeg me eens hoeveel morele bewijzen er nodig zijn om op te wegen tegen een metafysische conclusie? Is het mijn bril die vertekent of de jouwe? Als het dan zo moeilijk is om de argumenten af te wegen en als er geen standpunten zijn die geen voor en tegen hebben, en bijna altijd in gelijke mate, waarom beslissen we dan zo haastig? Waar halen we ons overtuigd toontje vandaan? Hebben we niet honderdmaal ervaren dat elke dogmatische zelfgenoegzaamheid revolteert?

    ‘Men maakt dat ik voor de hand liggende zaken ga haten, zegt ons de auteur van de Essais, als men ze mij als onfeilbaar opdringt. Ik houd van woorden die de stoutmoedigheid van onze uitspraken verzachten en matigen. Aan avonturen waag ik me niet, zegt men wel eens, en dat soort dingen. En als ik kinderen zou moeten opvoeden, dan zou ik hen vooral die bevragende manier van antwoorden in de mand leggen, veeleer dan een beslissende: Wat wil dat zeggen? Ik begrijp het niet. Het zou kunnen. Is dat zo? Het is beter dat ze op hun zestigste nog de manieren van leerlingen hebben bewaard dan dat ze zich gedragen als doctores als ze vijftien zijn.’

    XXV

    Wat is God? Het is een vraag die men aan kinderen stelt, maar waarmee filosofen heel wat moeite hebben om ze te beantwoorden.

    We weten op welke leeftijd een kind moeten leren lezen, zingen, dansen, of met Latijn en meetkunde beginnen. Het is maar als het over godsdienst gaat dat men zich niet afvraagt hoever zijn begripsvermogen reikt. Van zodra het nog maar amper kan luisteren, vraagt men al aan een kind: Wat is God? En op hetzelfde ogenblik en uit dezelfde mond verneemt het dat er dwaalgeesten zijn, en zielen van afgestorvenen die komen spoken, weerwolven, en ook God. Men hamert een van de belangrijkste waarheden erin, op een manier die het mogelijk maakt dat men ze later kan afzweren voor het tribunaal van de rede. En inderdaad, het moet ons niet verwonderen dat wanneer men twintig geworden is en het bestaan van God in je hoofd verward wordt met een hoop belachelijke vooroordelen, men ertoe komt om dat idee te ontkennen en het zo te behandelen als de rechters doen wanneer ze een eerlijke mens tegenkomen die per ongelijk terecht gekomen is een troep onverlaten.

    XXVI

    Men vertelt ons veel te veel over God. En nog een vergissing: men insisteert niet voldoende op zijn aanwezigheid. De mensheid heeft het goddelijke verbannen uit haar midden. Ze heeft het verwezen naar een heiligdom. De muren van de tempel beletten het zicht erop, daarbuiten bestaat het niet. Dwazen die je bent! Breek die banden die jullie gedachten inperken. Maak God ruimer, zie hem overal waar hij is, of stel dat hij niet bestaat.

    Als ik een kind had om op te voeden, dan zou ik het Goddelijke voor dat kind tot een zo reële aanwezigheid maken, dat het hem wellicht minder moeite zou kosten om atheïst te worden dan om zich van God af te keren. In plaats van hem een of andere persoon tot voorbeeld te stellen, iemand van wie hij wist dat hij dikwijls slechter handelde dan hijzelf, zou ik hem bruutweg zeggen: God hoort je, en je liegt! Jongelui willen aangesproken worden op een zintuiglijke manier. Ik zou dus de tekenen om hem heen vermenigvuldigen die verwijzen naar de goddelijke aanwezigheid. Als er zich in mijn huis een gezelschap zou vestigen, dan zou ik daar een plaats voor God markeren en ik zou mijn leerling gewoon maken om te zeggen: ‘We zijn met zijn vieren: God, mijn vriend, mijn leraar en ikzelf.’

    XXVII

    Onwetendheid en argeloosheid zijn twee bijzonder zachte oorkussens, maar om ze zacht te vinden, moet men een kop hebben die zo knap is als die van Montaigne.

    XXVIII

    Een kolkende geest en een vurige verbeelding gaan slecht samen met de onverstoordheid van de scepticus. Ze wagen nog liever een gok over hun keuze dan helemaal geen keuze te maken. Ze vergissen zich liever dan in het ongewisse te leven. Of het nu is omdat ze niet vertrouwen op hun armen of omdat ze bang zijn voor het diepe water, men ziet ze altijd vast hangend aan takken waarvan ze beseffen hoe dun ze zijn, maar ze klampen zich liever eraan vast dan dat ze zich zouden laten gaan in de sterke stroming. Ze zijn zeker van alles, hoewel ze niets nauwkeurig onderzocht hebben. Ze twijfelen nergens aan, omdat ze daarvoor zowel het geduld als de moed missen. Ze vallen voor schone schijn die hen bedriegt. En als ze soms de waarheid ontmoeten, dan is het niet op kousenvoeten, maar bruusk, als in een openbaring. Het zijn dogmatische mensen, die men onder gelovigen als bezetenen zou bestempelen.

    Ik heb individuen van dat onrustige soort ontmoet, mensen die zich niet konden voorstellen dat men een rustige geest kan verenigen met onbeslistheid. ‘Hoe kan men leven zonder te weten wie men is, waar men vandaan komt, waar men heengaat, waarom men hier is!’ Het doet me iets dat ik dat allemaal niet weet, maar zonder dat me dat ongelukkig maakt, antwoordt de scepticus koeltjes, het is mijn schuld niet dat ik van mijn verstand geen antwoord krijg wanneer ik het de vraag stel naar mijn bestaan. Mijn hele leven lang ben ik al onwetend, zonder me te ergeren, over wat ik onmogelijk kan weten. Waarom zou ik spijt hebben over kennis die ik niet heb kunnen verwerven, en die voor mij ongetwijfeld niet noodzakelijk was, aangezien ik het zonder heb kunnen doen? Ik zou me evengoed, zo zei een van de grootste genieën van onze eeuw, kunnen lastig maken over het feit dat ik geen vier ogen heb, vier voeten en twee vleugels.

    XXIX

    Men mag van mij wel eisen dat ik de waarheid zoek, maar niet dat ik ze vind. Een sofisme kan mij zelfs meer levendig aanspreken dan een solide bewijs. Ik ben verplicht om in te stemmen met valse stellingen die ik voor waar houd, en om de ware te verwerpen die ik voor vals houd. Maar wat heb ik te vrezen, aangezien ik mezelf niet bewust bedrieg? We zullen in het hiernamaals niet beloond worden voor van onze tegenwoordigheid van geest hier op aarde; hoe zouden we er dan bestraft worden omdat we daarin tekortgeschoten zijn? Iemand verdoemen omwille van foute redeneringen, dat is uit het oog verliezen dat men goed gek moet zijn om zo iemand te behandelen als een booswicht.

    XXX

    Wat is eigenlijk een scepticus? Een filosoof die aan alles twijfelt waaraan hij gelooft, en die alles gelooft wat hem als waar voorkomt bij het terecht gebruik van zijn verstand en zijn zintuigen. Wil je het nog scherper gesteld? Maak een pyrronist eerlijk, en je hebt een scepticus.

    XXXI

    Wat men nooit in vraag gesteld heeft, is ook nooit bewezen. Wat men nog niet zonder vooringenomenheid heeft onderzocht, is niet terdege onderzocht. Scepticisme is dus de eerste stap naar de waarheid. Scepticisme moet alomvattend zijn, want het is de toetssteen voor de waarheid. Als een filosoof zich wil verzekeren van het bestaan van God en vervolgens begint met eraan te twijfelen, kan er dan één stelling zijn die niet onder deze test valt?

    XXXII

    Ongelovigheid is nu en dan het kwalijke kenmerk van een gek, en goedgelovigheid de vergissing van een verstandige mens. Wie verstandig is, kijkt heel ver in de immense mogelijkheden. Een gek houdt niet veel anders voor mogelijk dan dat wat er is. Misschien is het dat wel wat de ene kleinzielig maakt, en de andere overmoedig.

    XXXIII

    Er is evenveel risico verbonden aan teveel geloven dan te weinig. Het is niet meer of minder gevaarlijk om polytheïst te zijn dan atheïst. Bijgevolg biedt enkel het scepticisme een evenwicht, altijd en overal, tussen die twee tegengestelde overdrijvingen.

    XXXIV

    Een halfbakken scepticisme is het kenmerk van een zwakke persoonlijkheid. Het verbergt iemand die kleinzielig redeneert en zich laat afschrikken door de consequenties; een bijgelovige die gelooft dat hij zijn God eer bewijst door de voetboeien die hij zijn rede aanbindt; een soort van ongelovige die vreest zichzelf het masker af te rukken. Want indien de waarheid niets te vrezen heeft van het onderzoek, zoals de halfbakken scepticus aanneemt, wat denkt hij dan in het diepste van zijn ziel over die geprivilegieerde begrippen die hij niet durft te testen, die een plaats hebben in een uithoek van zijn bovenkamer, als in een heiligdom dat hij niet durft te naderen?

    XXXV

    Ik hoor aan alle kanten klagen over goddeloosheid. In Azië is een christen goddeloos, in Europa een moslim, een papist in London, een calvinist in Parijs, een jansenist hoog in de rue Saint-Jacques, een molinist beneden in de faubourg Saint-Médard. Wat is een goddeloze dan nog? Is iedereen het, of niemand?

    XXXVI

    Als het geweld van de kwezels zich ontketent tegen het scepticisme, komt het me voor dat ze hun eigenbelang verkeerd begrijpen, of dat ze zichzelf tegenspreken. Als het werkelijk zo is dat het voldoende is voor een goede godsdienst om aangekleefd te worden en voor een slechte om verlaten te worden, dat men ze goed kent, dan ware het wenselijk dat een universele twijfel zich zou verspreiden over de hele oppervlakte van de aarde en dat alle volkeren de waarheid van hun godsdienst in vraag zouden stellen. De missionarissen zouden ontdekken dat de grote helft van hun werk al gedaan was.

    XXXVII

    Wie de godsdienst die hij heeft gekregen door zijn opvoeding niet behoudt uit eigen keuze, kan zich er evenmin op beroemen dat hij christen is of moslim, dan dat hij niet blind geboren is of mank. Dat is een geluk, geen verdienste.

    XXXVIII

    Iemand die bereid is om te sterven voor een godsdienst waarvan hij weet dat het een valse is, is een waanzinnige.

    Iemand die sterft voor een valse godsdienst, waarvan hij denkt dat het de ware is, of voor een ware godsdienst, maar zonder dat hij daarvoor over bewijzen beschikt, is een fanatieker.

    De ware martelaar is hij die sterft voor een ware godsdienst, waarvan de waarachtigheid hem overtuigend aangetoond is.

    XXXIX

    De ware martelaar wacht de dood af. De dweper holt ze tegemoet.

    XL

    Als iemand zich in Mekka zou bevinden en daar het graf van Mohammed zou gaan beledigen, zijn altaar zou omverwerpen en een ganse moskee overhoop zetten, dan zou men zo iemand meteen op een paal spiesen; hij zou wellicht zelfs niet eens heilig verklaard worden. Vandaag de dag zou men Polyeucte gek verklaren.

    XLI

    De tijd van de revelaties is voorbij, van wonderen en uitzonderlijke boodschappen. Het christendom heeft geen behoefte meer aan die constructies. Als iemand het in zijn hoofd zou halen om hier bij ons de rol te komen spelen van Jonas en in de straat zou lopen schreeuwen: ‘Nog drie dagen, en Parijs vergaat! Burgers van Parijs, doet boete, hult u in zak en as, of gij zult vergaan binnen drie dagen!’, dan zou die meteen aangehouden worden en voor de rechter gesleept, die niet zou aarzelen om hem naar het asiel van Les Petites Maisons te sturen. Hij zou tevergeefs zeggen: ‘Mensen, houdt God minder van jullie dan van de inwoners van Ninive? Zijn jullie minder schuldig dan zij?’ Men zou zelfs geen moeite doen om hem te antwoorden en niet eens het einde van zijn gepreek afwachten om hem voor een visionair te houden.

    Elias mag uit de andere wereld terugkomen wanneer hij maar wil. De mensen van vandaag zijn nu zo, dat het al een groot mirakel zou zijn als hij hier bij zijn terugkeer goed zou onthaald worden.

    XLII

    Wanneer men het volk een dogma oplegt dat ingaat tegen de gevestigde godsdienst, of een of andere zaak die in strijd is met de openbare orde en rust, en men zou die boodschap rechtvaardigen door middel van mirakels, dan zou het gezag het recht hebben om in te grijpen, en het volk om te schreeuwen: crucifige, kruisig hem! Hoe gevaarlijk zou het niet zijn om de gemoederen van de mensen in handen te geven van een bedrieger of over te laten aan de dromen van een ziener? Als het bloed van Jezus Christus wrakroepend was voor de joden, dan is dat omdat ze, door het te vergieten, geen oren hadden naar de stem van Mozes en de Profeten, die hem tot Messias uitriepen. Er mag zelfs een engel uit de hemel nederdalen en zijn redeneringen staven met mirakels, als zijn prediking ingaat tegen de wet van Jezus Christus, dan gebiedt Paulus dat men die voor godslasterlijk houdt. Men moet iemands boodschap niet beoordelen op mirakels, maar wel op de overeenstemming van zijn doctrine met die van het volk tot wie hij zegt gezonden te zijn, vooral wanneer de leer van dat volk als waar is aangetoond.

    XLIII

    Gezag moet alle verandering wel vrezen. De meest heilige en meest zachtaardige van alle godsdiensten, het christendom zelf is niet tot wasdom gekomen zonder heel wat heibel te veroorzaken. De eerste kinderen van de Kerk zijn meer dan eens afgeweken van de gematigdheid en het geduld die hen waren voorgeschreven. Laat me toe hier enkele passages aan te halen uit een edict van keizer Julianus. Ze illustreren wonderlijk goed het genie van deze prins-filosoof en de geest van de fanatiekelingen van zijn tijd.

    ‘Ik had gedacht, zegt Julianus, dat de leiders van de Galileeërs zouden inzien hoe verschillend mijn manier van optreden is van die van mijn voorganger, en dat ze me daarvoor enigszins dankbaar zouden zijn. Ze hebben immers onder zijn bewind te lijden gehad van verbanning en gevangenschap. Men heeft een groot aantal mensen over de kling gejaagd die zij voor ketters hielden. Onder het mijne heeft men de bannelingen laten terugkeren, de gevangenen vrijgelaten en wie vogelvrij verklaard was kreeg zijn verbeurde goederen terug. Maar de onrustigheid en de razernij van dit soort mensen is zo groot, dat sinds ze het privilegie hebben verloren om elkaar te verslinden, om al diegenen te kwellen die gehecht zijn aan hun dogma’s, evenals wie de godsdienst volgt die toegestaan is door de wet, ze geen middel onverlet laten en ze geen enkele kans missen om tot revolte op te hitsen.

    Het zijn mensen die geen eerbied hebben voor waarachtige vroomheid en geen respect voor onze instellingen… Nochtans bedoelen wij niet dat men ze naar de voet van onze altaren moet slepen en hen geweld aandoen… Wat de simpele lieden betreft, het blijkt dat het hun leiders zijn die in hen de geest van verzet aanwakkeren, woedend als ze zijn over de grenzen die wij aan hun macht hebben gesteld. Wij hebben ze inderdaad geweerd uit onze rechtszalen en hen het recht ontzegd om testamenten uit te voeren, om de rechtmatige erfgenamen te passeren en zich zo meester te maken van de erfenis… Om die redenen ook hebben wij dit volk verboden woelige bijeenkomsten te houden of te intrigeren bij de priesters die tot opstand aanzetten… Ik hoop dat dit edict onze magistraten veilig stelt, die meer dan eens belaagd zijn door deze muiters, op gevaar af gestenigd te worden…

    Dat ze hun leiders vreedzaam opzoeken, dat ze er bidden, zich daar laten onderrichten en daar voldoen aan de vereisten van de cultus die ze van hen hebben vernomen, dat staan wij hen toe. Maar ze moeten afzien van alle opruiende bedoelingen… Indien die bijeenkomsten voor hen een gelegenheid zijn tot revolte, dan is dat op risico van hun have en goed, ze zijn hierbij gewaarschuwd… Mensen die niet geloven, leef in vrede… En jullie, die trouw zijn gebleven aan de godsdienst van uw vaderland en aan de goden van uw vaderen, bezondig u niet aan het vervolgen van uw buren, uw medeburgers, want het gaat bij hen veeleer om een onwetendheid die we moeten beklagen dan om kwaadwilligheid die we moeten bestraffen. We moeten de mensen terug tot de waarheid brengen door middel van de rede en niet met geweld. Wij gelasten derhalve u allen, onze trouwe onderdanen, om de Galileeërs met rust te laten.’

    Zo waren de gevoelens van deze prins, die we wel kunnen kwalijk nemen dat hij een heiden was, maar niet dat hij een afvallige zou geweest zijn. Hij heeft de eerste jaren van zijn leven doorgebracht in verscheidene scholen, met verscheidene leermeesters en heeft op rijpere leeftijd een ongelukkige keuze gemaakt: hij heeft helaas beslist om te kiezen voor de godsdienst van zijn voorouders en de goden van zijn vaderland.

    XLIV

    Wat me verwondert, is dat het werk van deze geleerde keizer voor het nageslacht bewaard is. Het vertoont trekjes die geen afbreuk doen aan de waarachtigheid van het christendom, maar die in voldoende mate in het nadeel uitvallen van sommige christenen uit zijn tijd, opdat ze bij de Kerkvaders in het bijzonder het voorwerp zouden uitmaken van de bijzondere ijver die ze hadden om de werken van hun vijanden te verwijderen.

    Het is ongetwijfeld van die voorgangers dat Sint Gregorius de Grote het soort barbaarse geloofsijver heeft geërfd dat hem zo heeft opgezet tegen de letteren en de kunst. Als het alleen van deze kerkvorst had afgehangen, dan waren we nu in dezelfde situatie als de moslims, die voor hun lectuur aangewezen zijn op niets anders dan hun Koran. Wat zou immers het lot geweest zijn van de auteurs van weleer, indien ze in de handen waren gevallen van iemand die taalfouten beoordeelde op godsdienstige principes, die dacht dat het volgen van de regels van de spraakkunst neerkwam op het onderwerpen van Jezus Christus aan Aelius Donatus, die zich in geweten verplicht voelde om de oudheid totaal te vernietigen.

    XLV

    Nochtans blijkt het goddelijk karakter van de Schrift er niet in die mate duidelijk in aanwezig, dat het gezag van de gewijde geschiedschrijvers totaal los zou staan zou zijn van het getuigenis van de andere, profane schrijvers. Waar moet het naartoe, als we de hand van God zouden moeten onderkennen in de vorm van onze Bijbel? Hoe miserabel is de Latijnse versie wel niet! De originelen zijn zelf ook geen meesterwerken qua compositie. De profeten, de apostelen en de evangelisten hebben geschreven naar eigen goeddunken. Als we de geschiedenis van het Hebreeuws volk gewoon zouden kunnen bekijken als een product van de menselijke geest, dan zouden Mozes en zijn navolgers het moeten afleggen tegen Titus Livius, Sallustius, Caesar en Josephus, allemaal auteurs die men er niet meteen van verdenkt dat ze geschreven hebben vanuit een goddelijke inspiratie. We verkiezen zelfs de jezuïet Berruyer boven Mozes!

    In onze kerken bewaren we schilderijen waarvan men ons verzekert dat ze geschilderd zijn door engelen en door de Godheid zelf. Als die werken van de hand van Le Sueur of Le Brun zouden zijn, zou ik me dan verzetten tegen die eeuwenoude traditie? Helemaal niet, waarschijnlijk. Maar als ik die hemelse werken bekijk en keer op keer zie hoe de regels van de schilderkunst geweld aangedaan wordt in de tekening en in de uitvoering, dat de echte kunst overal met voeten getreden wordt, en dan niet mag veronderstellen dat de artiest een kluns was, dan kan het niet anders dan dat ik die traditie als een verzinsel aanklaag.

     Welke conclusies zou ik al niet trekken uit deze afbeeldingen voor de Heilige Schrift? Gelukkig besef ik hoe weinig belang het heeft dat wat erin staat goed of slecht geformuleerd is. De profeten hebben er een punt van gemaakt om de waarheid te zeggen, niet om het goed gezegd te krijgen. Zijn de apostelen misschien gestorven voor een andere reden dan voor de waarheid van wat ze gezegd en geschreven hebben? Welnu, om terug te keren naar mijn onderwerp: het was ongetwijfeld van het hoogste belang om die profane auteurs te bewaren die niet anders konden dan overeen te stemmen met de gewijde schrijvers, althans over het bestaan van Jezus Christus en zijn mirakelen, over de typische karaktertrekken van Pontius Pilatus en over de daden en het martelaarschap van de eerste christenen.

    XLVI

    Een ganse natie, zal je me zeggen, is daarvan getuige geweest; zou jij dat alles durven ontkennen? Ja, dat durf ik, zolang het niet bevestigd is op gezag van iemand die niet tot uw kamp behoort en zolang ik niet zeker ben dat die persoon geen fanaticus of misleider is. Wat nog meer zij: stel dat een erkend onpartijdig auteur me vertelt dat er zich een diepe kloof heeft gevormd in het midden van een stad; dat de goden, daarover ondervraagd, geantwoord hebben dat die kloof terug dicht zal gaan wanneer men het meest waardevolle dat men bezit erin zou gooien; dat een dappere ruiter zich erin gestort heeft en dat het orakel bewaarheid is. Dat zou ik zeker veel minder geloven dan indien die auteur gewoon gezegd had er zich een kloof had gevormd en dat men veel tijd en moeite heeft moeten spenderen om die te vullen.

    Hoe onwaarschijnlijker een feit is, des te geringer het gewicht van een historisch getuigenis. Ik zou het zonder enige moeite geloven wanneer een eerlijk man me zou melden dat Zijne Majesteit een totale overwinning heeft behaald op de bondgenoten, maar als heel Parijs me zou verzekeren dat er in Passy iemand uit de dood is opgestaan, dan zou ik daarvan geen woord geloven. Dat een historicus ons wil overtuigen, of dat een heel volk zich vergist, dat zijn beslist geen wonderen.

    XLVII

    Tarquinius stelt voor om nieuwe afdelingen toe te voegen aan de cavalerie die door Romulus was opgericht. Een vogelwichelaar drukt hem op het hart dat elke innovatie in die legereenheid heiligschennis is, tenzij de goden het toegestaan hebben. Tarquinius is gechoqueerd door de vrijpostigheid van die priester en neemt zich voor om hem te ontmaskeren en om zo een kunst aan de kaak te stellen die zijn gezag doorkruist. Hij laat hem voor zich verschijnen op het marktplein en zegt hem: ‘Ziener, is wat ik denk ook mogelijk? Als jouw kennis werkelijk zo goed is als je je aanmatigt, dan stelt ze jou in staat om mijn vraag te beantwoorden!’

    De augur laat zich niet van de wijs brengen, hij raadpleegt de vogels en antwoordt: ‘Ja, Sire, wat jij in gedachten hebt, kan gebeuren.’ Tarquinius haalt een scheermes van onder zijn gewaad en raapt een steen op. ‘Kom hier, zegt hij tegen de ziener, snij deze steen door met dit scheermes, want dat is wat ik in gedachten had.’ Navius, zo heette de augur, wendt zich tot het volk en zegt met grote stelligheid: ‘Leg de steen onder het mes, en ik mag doodvallen als hij niet meteen gespleten is!’ Tegen alle verwachting in stelt men inderdaad vast dat de hardheid van de steen bezwijkt voor de scherpte van het scheermes: hij valt net zo gemakkelijk uiteen als wanneer het mes de hand van Tarquinius had beroerd en ze had doen bloeden.

     Het verbaasde volk applaudisseert, Tarquinius ziet af van zijn plannen en neemt de auguren in bescherming. Het scheermes en de kei begraaft men onder een altaar. Men richt een standbeeld op voor de ziener, standbeeld dat nog bestond onder het bewind van Augustus, zoals de profane en de gewijde schrijvers bevestigen, in de geschriften van Lactantius, Dionysius van Halicarnassos en de Heilige Augustinus.

    Je hebt de geschiedenis gehoord, luister nu naar het bijgeloof. Quintus, de bijgelovige broer van Cicero zegt hem: ’Wat heb je daarop te zeggen? Ofwel moeten we vervallen in een monsterachtig pyrronisme en hele volkeren en geschiedschrijvers voor dwazen houden en alle analen verbranden, ofwel dit feit voor waar houden. Zou je nog veeleer dit alles ontkennen, dan te aanvaarden dat de goden zich met onze aangelegenheden inlaten?’

    Ik kan niet aanvaarden dat een filosoof zijn toevlucht zou nemen tot getuigenissen die enkel bij toeval waarachtig zouden zijn, of onjuist weergegeven of zelfs vervalst door kwade trouw. Men moet zich een opinie vormen door een beredeneerde argumentatie en zich niet neerleggen bij de feiten, vooral wanneer die moeilijk te geloven zijn. (…) Weg dus met de zienerstaf van Romulus, die is verkoold in het hart van een enorme brand. Bespaar me de steen van Navius. In de filosofie is er geen plaats voor dergelijke onmogelijke fabels. Een echte filosoof zou zich er om te beginnen op toegelegd hebben om de ware aard van de vogelwichelarij te bepalen en vervolgens oorsprong ervan te onderzoeken en haar geldigheid. (…) De Etrusken leverden tenminste het bewijs voor hun discipline: een kind geboren uit een ploegijzer! Maar wiens getuigenis roepen wij in? Navius? (…) Gaan we ons nu verlaten, om te oordelen over godsdienstige zaken, op wezens die niets menselijks hebben? (Cicero, De divinatione). Maar dat is wat koningen geloven en volkeren, naties, de hele wereld. Wat is er, werkelijk, meer verbreid dan de onwetendheid? Sinds wanneer doe jij een beroep op de menigte om je eigen oordeel te vormen? (Ibid.)

    Dat is het antwoord van de filosoof. Noem me een mirakel waarop dit niet van toepassing is. De Kerkvaders hadden het heel wat problemen om zich de principes van Cicero te bedienen en hebben dan maar verkozen om de avonturen van Tarquinius aan te nemen en de kunsten van Navius aan de duivel toe te schrijven. Een handig hulpmiddel is dat, de duivel!

    XLVIII

    Alle volkeren hebben van die gebeurtenissen die te mooi zijn om waar te zijn. Zaken waarmee men van alles aantoont, maar die men helemaal niet bewijst; die men niet durft te ontkennen op gevaar af ongelovig te zijn, maar die men niet kan geloven zonder een stommeling te zijn.

    XLIX

    Romulus verdween uit het midden van de Romeinen, door de inslag van de bliksem, of vermoord door de senatoren. Het volk en de soldaten verspreiden er geruchten over. De verordeningen van de Staat spreken elkaar tegen. Het beginnende Rome is intern verdeeld en van buiten uit omsingeld door vijanden; het staat aan de rand van de afgrond. Op dat ogenblik treedt een zekere Proculeius zwaarwichtig naar voren en zegt: ‘Romeinen, de prins over wie jullie treuren is helemaal niet dood, hij is ten hemel opgestegen, waar hij zit aan de rechterhand van Jupiter. Ga, zo heeft hij me opgedragen, en meldt aan uw medeburgers dat Romulus onder de goden verkeert; verzeker hen van mijn bescherming. Zij kunnen erop aan dat de macht van hun vijanden niets vermag tegen hen: het lot heeft bepaald dat zij ooit de heersers over de hele wereld zullen zijn. Ze moeten deze voorspelling getrouw doorgeven van geslacht op geslacht, tot in de verste toekomst.’

    Er zijn omstandigheden die zich gemakkelijk lenen tot bedrog en als men goed kijkt hoe Rome er toen aan toe was, dan zal men toegeven dat Proculeius een hoofdman was en dat hij de gelegenheid te baat heeft genomen. Hij heeft in de geesten een gedachte geïntroduceerd die helemaal niet onnuttig was voor de toekomstige grandeur van zijn land.

    Het vertrouwen dat men had in degene die deze boodschap bracht is nauwelijks te geloven. Men kan zich amper voorstellen hoezeer het verdriet over het verlies van Romulus gestild werd van zodra men zich verbeelde dat hij onsterfelijk was. De eerbied die men had voor deze persoon, samen met de vrees voor een reëel gevaar, was voldoende om de legende te bevestigen. Eerst enkelen, daarna iedereen wou Romulus uitroepen tot een god en een zoon van God. (Titus Livius, Ab Urbe condita, I, 16)

    Dat wil zeggen: het volk geloofde in deze verschijning, de senatoren deden alsof ze erin geloofden, en Romulus kreeg zijn altaren. Maar daar bleef het niet bij. Weldra was het niet een simpele particulier aan wie Romulus verschenen was. Hij had zich vertoond aan meer dan duizend personen op één dag. Hij was niet door de bliksem getroffen, de senatoren hadden zich niet van hem ontdaan ter gelegenheid van een hevig onweer, nee: hij was ten hemel opgestegen te midden van donder en bliksem, ten aanschijn van de ganse bevolking. En dit verhaaltje werd mettertijd nog opgelapt met zoveel materiaal, dat de zelfstandige denkers van de eeuwen daarna er zeer verveeld mee zaten.

    Vertaling copyright Karel D'huyvetters 2012

     

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    02-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 50-62, Denis Diderot

    Filosofische gedachten L - LXII

    Denis Diderot

    L

    Een enkele bewijsvoering maakt meer indruk op mij dan vijftig feiten. Dank zij het extreme vertrouwen dat ik heb in mijn rede, is mijn geloof niet overgeleverd aan de willekeur van een hekkenspringer. Jij die Mohamed predikt: laat de manken weer lopen, de doven spreken, de blinden zien, genees de verlamden, wek de doden tot leven, geef aan de geamputeerden de ledematen terug die ze missen, een mirakel dat men nog niet geprobeerd heeft; tot jouw grote verbazing zal mijn geloof daardoor niet aan het wankelen gebracht worden. Als je wil dat ik missionaris wordt voor jouw zaak, laat dan die kunstjes achterwege en laten we redeneren. Ik vertrouw meer op mijn oordeel dan op mijn ogen. Als de godsdienst die je me verkondigt waarachtig is, dan kan zijn waarheid aangetoond worden en bewezen met onweerlegbare argumenten. Vind ze, die redeneringen. Waarom me lastig vallen met wonderen wanneer je om mij te vloeren niet meer nodig hebt dan een syllogisme? Hoezo! Is het voor jou gemakkelijker om een manke te doen lopen dan om mij iets duidelijk uit te leggen?

    LI

    Er ligt een man uitgestrekt op de grond, gevoelloos, zonder stem, zonder lichaamswarmte, bewegingsloos. Men draait hem om, draait hem nog eens om, schudt hem dooreen, bestookt hem met een hete pook, niets brengt hem in beweging, het hete ijzer kan hem geen enkel teken van leven ontlokken. Men neemt aan dat hij dood is. Is dat zo? Neen. Het is een geval zoals dat van de priester van Calama.

    Die, zo vaak als men wou, het bewustzijn verloor en voor dood neerviel telkens wanneer men hem het gezang van weeklachten liet horen. Het was zo erg dat men hem kon knijpen of zijn huid doorboren zonder dat hij er iets van voelde; soms heeft men zelfs met laaiend vuur gebrand zonder dat hij eronder leed, op de blaren na die hij eraan over hield! (Augustinus, De civitate Dei, boek XIV, hoofdstuk 24)

    Als sommige mensen op onze dagen zo iemand zouden tegenkomen, zouden ze er mooi gebruik van maken. Men zou ons een kadaver laten zien dat weer tot leven komt op het graf van een uitverkorene; het rapport van de jansenistische magistraat zou aangedikt zijn met een verrijzenis en de aanhangers van de bul Unigenitus zouden allicht serieus verontrust zijn.

    LII

    De logicus van Port-Royal verkondigt ons dat Sint-Augustinus het bij het rechte eind had toen hij, Plato navolgend, stelde dat het oordeel over wat waar is en het onderscheidingsvermogen niet tot de zintuigen behoren maar tot onze geestelijke vermogens: non est veritatis judicium in sensibus. Het is zelfs zo dat de zekerheid die wij kunnen halen uit de zintuigen niet heel ver reikt, en dat er heel wat zaken zijn die we menen te weten door middel van die zintuigen, maar waarover we geen absolute zekerheid hebben. Wanneer het getuigenis van de zintuigen het gezag van de rede niet tegenspreekt of ontkracht, valt er niet te kiezen: volgens de juiste logica moeten we ons aan de rede houden.

    LIII

    In de voorstad weerklinken de toejuichingen: de stoffelijke resten van een uitverkorene doen er op één dag meer wonderen dan Jezus Christus er in zijn hele leven heeft verricht. Allen daarheen, op een loopje, ik volg de menigte. Ik ben nog maar net aangekomen als ik hoor roepen: een mirakel! een mirakel! Ik ga dichterbij, ik kijk toe en ik zie een kleine manke die ondersteund door drie of vier liefdadige personen rondloopt. En het volk verbaast zich erover en roept voortdurend: een mirakel, een mirakel! Waar is dat mirakel dan, stommelingen? Zien jullie dan niet dat die schavuit niets anders gedaan dan heeft dan van krukken te wisselen? In dit geval was het niet anders dan altijd wanneer het over spoken gaat. Ik kan er een eed op doen dat al degenen die ooit een spook hebben gezien er vooraf al bevreesd voor waren, en dat al degenen die hier een mirakel gezien hebben, vast van plan waren om er een te zien.

    LIV

    Nochtans hebben we van dat soort vermeende mirakels een lange lijst die het kan opnemen tegen zelfs het meest vastberaden ongeloof. De auteur ervan is een senator, een ernstig man die weliswaar aanhanger was van een bedenkelijk materialisme, maar die van zijn bekering geen materieel voordeel te verwachten had. Hij was ooggetuige van de feiten die hij vertelt en heeft ongehinderd en zonder eigenbelang zijn oordeel kunnen vormen; zij getuigenis wordt bevestigd door duizend andere. Ze zeggen allen dat ze het gezien hebben en hun verklaring is zo authentiek als maar kan: de originele akten worden bewaard in de openbare archieven. Wat kunnen we daarop zeggen, ja wat? Dat die mirakels niets bewijzen, zolang de kwestie van het sentiment niet uitgeklaard is.

    LV

    Elke redenering die beide partijen bevredigt, bevredigt de ene noch de andere. Als het fanatieke geloof martelaars heeft zoals het ware geloof; en als er onder degenen die gestorven zijn voor het ware geloof fanatiekelingen waren, laten we dan het aantal doden tellen, als we dat kunnen, of anders andere motieven zoeken voor de goedgelovigheid.

    LVI

    Niets is zo van aard op iemand in zijn ongeloof te bevestigen als valse motieven voor een bekering. Aan de ongelovigen zegt men altijd: wie mogen jullie wel zijn, dat je het geloof aanvalt dat mensen als Paulus, Tertullianus, Athanasius, Chrysostomus, Augustinus, Cyprianus en nog zoveel andere beroemde personages zo moedig verdedigd hebben? Misschien hebben jullie wel een of andere moeilijkheid opgemerkt die deze superieure genieën is ontgaan. Laat maar eens zien dat jullie er meer over weten dan zij, of geef uw twijfels op voor hun zekerheden als jullie aanvaarden dat zij er meer over weten dan jullie.

    Wat een frivole redenering! De inzichten van de bedienaars zijn geen bewijs voor de waarheid van een religie. Is er een meer absurde godsdienst dan die van de Egyptenaren? Nochtans waren zijn bedienaars de meest verlichte geesten! Nee, deze ui kan ik echt niet aanbidden. Wat voor privilegies heeft hij tegenover andere groenten? Ik zou wel gek zijn om mijn eerbetoon te vergooien aan wezens die bestemd zijn om mij tot voedsel te dienen! Wat een grappige godheid: een plant die ik water geef, die groeit en die aanhaar einde komt in mijn groentetuin!

    ‘Zwijg stil, ongelukkige, uw godslastering doet me sidderen. Nu is het uw beurt om te redeneren: weet jij daar soms meer over dan het heilig college? Wie ben jij om je goden aan te vallen en lessen in wijsheid te geven aan hun priesters? Ben jij misschien slimmer dan al die orakels die de hele wereld om advies komt vragen? Wat ook je antwoord is, ik bewonder je hoogmoed of je stoutmoedigheid…’

    Zullen de christenen zich dan nooit bewust worden van hun eigen kracht? Zullen ze dan nooit die ongelukkige sofismen overlaten aan hen die geen ander verweer hebben?

    Weg met gemeenschappelijke ideeën die de ene zowel als de andere partij kan inroepen: het is immers niet mogelijk dat ze beide kanten gelijk kunnen geven. (Augustinus)

    Voorbeelden, wonderen en het gezag kunnen onnozelaars en huichelaars opleveren, doch enkel de rede kan voor gelovigen zorgen.

    LVII

    Laten we aannemen dat het van het hoogste belang is dat men bij het verdedigen van een religie slechts gebruikmaakt van de meest solide argumenten. En toch vervolgt men al wie zijn best doet om verkeerde argumenten aan te klagen! Hoezo, is het niet voldoende dat men christen is? Moet men het ook nog zijn voor de verkeerde redenen? Jullie kwezels, luister goed: ik ben geen christen omdat Sint-Augustinus het was. Ik ben het omdat het raisonnabel is om het te zijn.

    LVIII

    Ik ken de kwezels, ze worden gemakkelijk opgeschrikt. Eens ze ervan overtuigd zijn dat wat ik hier neerschrijf iets bevat dat in strijd is met hun ideeën, dan verwacht ik me meteen aan al de kwaadsprekerij die ze gedebiteerd hebben over duizend personen die meer waard zijn dan ik. Als ik enkel maar uitgescholden wordt voor deïst en schavuit, dan kom ik er nog goed vanaf. Descartes hebben ze lang geleden al verdoemd, net als Montaigne, Locke en Bayle, en ik verwacht dat ze er nog veel meer zullen verdoemen. Ik laat hen echter weten dat ik me niet sterk maak een meer eerlijk man te zijn, noch een beter christen, dan de meerderheid van die filosofen.

    Ik ben geboren in de katholieke, apostolische en Roomse Kerk en ik onderwerp me met alle kracht aan haar beslissingen. Ik wil sterven in de godsdienst van mijn voorvaderen en ik houd die voor de ware, in de mate dat men dat kan wanneer men nog nooit persoonlijk te maken heeft gehad met de Godheid en nog nooit getuige is geweest van enig mirakel. Dat is mijn geloofsbelijdenis. Ik ben er zo goed als zeker van dat ze hen niet zal bevallen, terwijl er allicht niemand van hen is die in staat zou zijn om er een betere af te leggen.

    LIX

    Ik heb hier en daar wat gelezen van Abadie, Huet en de anderen. Ik ben voldoende op de hoogte van de bewijzen voor mijn godsdienst en ik geef toe dat ze indrukwekkend zijn. Maar zelfs als ze nog duizendmaal indrukwekkender zouden zijn, dan nog zou ik het christendom nog niet voor bewezen houden. Waarom eist men van mij dat ik geloof dat er drie personen in God zijn, met evenveel zekerheid als mijn geloof in de stelling dat de drie hoeken van een driehoek overeenkomen met twee rechte hoeken? Een bewijs moet in mij een zekerheid opleveren die in verhouding staat met zijn relatieve kracht. De inwerking op mijn geest van geometrische, morele en fysische bewijzen kan niet anders dan verschillend zijn, anders is dat een frivool onderscheid.

    LX

    Jullie leggen aan een ongelovige een volume voor met geschriften waarvan jullie hem het goddelijk karakter willen aantonen. Maar nog voor aan het onderzoek te beginnen van uw bewijzen, zal hij niet nalaten om u te ondervragen over die collectie. Is die altijd dezelfde geweest, zal hij vragen. Hoe komt het dat ze vandaag niet zo uitgebreid is als enkele eeuwen geleden? Met welk recht heeft men er dit of geen werk eruit verwijderd, dat nochtans door een andere sekte vereerd wordt, en andere behouden, die door haar verworpen zijn? Op welke gronden hebben jullie de voorkeur gegeven aan dit manuscript? Wie heeft jullie geleid bij de keuze die jullie gemaakt hebben tussen al die verschillende kopieën, die het bewijs zijn dat deze heilige schrijvers jullie niet overgeleverd zijn in al hun originele en primaire puurheid?

    Als de onwetendheid van de kopiisten of de listen van de ketters ze verminkt hebben, en dat kunnen jullie niet ontkennen, dan zullen jullie ze wel moeten herstellen in hun oorspronkelijke toestand, eer je er het goddelijk karakter ervan gaat bewijzen. Jullie bewijzen kunnen immers niet slaan op een bundel verminkte geschriften en het is niet daarop dat ik mijn geloof zal vestigen. Maar wie gaan jullie belasten met die opdracht? De Kerk. Maar ik kan de onfeilbaarheid van de kerk niet aanvaarden, zolang het goddelijk karakter van de Schrift me niet bewezen is. En dus ben ik veroordeeld tot het scepticisme.

    Men kan voor dat probleem maar een oplossing vinden als men toegeeft dat de eerste fundamenten van het geloof zuiver menselijk zijn. De keuze tussen de manuscripten, het herstel van passages moet gebeuren volgens de regels van de historische kritiek. Ik zal mijn geloof aan de goddelijkheid van de heilige schriftuur laten afhangen van de zekerheid van die regels.

    LXI

    Door op zoek te gaan naar de bewijzen ben ik op de moeilijkheden gestoten. De geschriften die de redenen voor mijn geloof bevatten, bieden me te gelijkertijd redenen aan tot ongeloof. Het zijn gezamenlijke arsenalen. Aan de ene kant heb ik er de deïst ontmoet die zich kwam wapenen tegen de atheïst. De deïst en de atheïst vechten er tegen de jood. De atheïst, de deïst en de jood sluiten er een bondgenootschap tegen de christen. De christen, de jood, de deïst en de atheïst gaan de strijd aan met de moslim. De atheïst, de deïst, de jood en de moslim, samen met heel de menigte van christenen storten zich op de christen. De scepticus staat alleen tegen allen. Ik ben getuige geweest van de klappen die er gevallen zijn. Ik hield het evenwicht in de gaten tussen de strijdende partijen. Hun armen gingen omhoog en omlaag naargelang het gewicht dat eraan bevestigd was. Na veel over en weer sloeg de balans door naar de christen, maar alleen door zijn doorslaggevende argumenten, ten nadele van de tegenstanders. Ik ben mezelf tot getuige van mijn onpartijdigheid. Het heeft niet aan mij gelegen dat dat overwicht me aanzienlijk leek. Ik bevestig God in alle eerlijkheid.

    LXII

    Die verscheidenheid van opinies heeft de deïsten op een idee gebracht dat wellicht veeleer eigenaardig is dan solide. Wanneer Cicero wil aantonen de dat de Romeinen het meest oorlogszuchtige volk ter wereld zijn, haalt hij handig die bekentenis uit de mond van hun tegenstanders. Galliërs, als jullie aan iemand onderdoen in moed, aan wie dan wel? Aan de Romeinen. Parthen, wie zijn na jullie de meest dappere mannen? De Romeinen. Afrikanen, als jullie voor iemand zouden beducht zijn, voor wie dan? Voor de Romeinen. Laten we zijn voorbeeld volgen, zeggen de deïsten en de andere religionairs ondervragen. Chinezen, welke godsdienst is de beste, als het die van jullie niet is? De natuurlijke godsdienst. Moslims, welke godsdienst zouden jullie aanhangen indien jullie Mohamed zouden afzweren? Het naturalisme. Christenen, welke is de ware godsdienst, als dat niet het christendom is? De godsdienst van de joden. Maar jullie, joden, wat is de ware godsdienst als het judaïsme vals is? Het naturalisme. Wie de tweede plaats toegewezen krijgt in een unanieme consensus, en wie de eerste plaats aan niemand afstaat, verdient die ongetwijfeld.

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:poëzie
    01-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.d'Holbach's Coterie, Alan Charles Kors

    Als we over de Verlichting spreken, dan gebruiken we meestal de Duitse term Aufklärung. Waarom dat zo is, begrijp ik niet goed. Van Dale laat ons zoals gewoonlijk in het ongewisse. Hij vermeldt het woord zonder de hoofdletter die het als substantief in het Duits wel heeft en geeft daarmee aan dat het woord opgenomen is in het standaard Nederlands. Waarom een Duits woord gebruiken als we een goed Nederlands hebben? Maar vooral: waarom een Duitse term? Kan iemand mij voor de vuist weg een Duitse denker noemen uit die periode? Is er een Duitse filosoof die we spontaan met de aufklärung associëren? Ik vroeg het ooit op een congres over die periode aan een van de Duitse sprekers en zelfs hij knipperde even met de ogen, hield zijn hoofd schuin en beloofde me plechtig dat hij me zou mailen…

    Misschien is het bij gebrek aan een Franse term. Daar spreekt men over le siècle des Lumières. Lumière betekent gewoon ‘licht’, zoals als in ‘steek het licht eens aan’, maar verwijst ook naar kennis, inzicht, heldere ideeën en zelfs naar een verstandig persoon, zoals wij zeggen ‘(g)een groot licht’. De eeuw die men bedoelt, is natuurlijk de 18de eeuw, die eindigt met de Franse Revolutie. Die veelzijdige betekenis van lumière(s) is wellicht de reden waarom we daar niet zijn gaan zoeken voor een benaming voor een periode die we toch in de eerste plaats met Frankrijk in verband brengen. Montesquieu, Voltaire, Rousseau, d’Alembert en Diderot, dat zijn de namen waaraan we denken als we het over de Verlichting hebben. De Encyclopédie is de culminatie, het hoogtepunt van die periode; daarbij vergeten we vlot dat ze van meet af aan verboden was, eerst door de oppermachtige katholieke kerk en vervolgens ook door het koninklijk gezag en de rechtbanken, en dat men er enkel in het grootste geheim kon aan werken. d’Alembert schreef wel de beroemde inleiding, maar trok zich dan vrij snel terug uit het project, dat vooral de stempel draagt van de energie en het genie van Denis Diderot.

    In het Engels spreekt men van the Age of Enlightenment en dan vermeldt men Hobbes, Locke, Hume als de belangrijkste auteurs.

    Een naam die op niemands tong brandt is die van d’Holbach, voluit Paul-Henri Thiry, baron d’Holbach (1723-1789). Pas vrij recentelijk is men belangstelling gaan vertonen voor zijn rol in de Verlichting. Een van de redenen voor zijn totale onbekendheid bij het grote publiek, vroeger zo wel als nu, is zeker het feit dat hij zijn werk steeds anoniem of onder schuilnamen publiceerde.

    Jonathan Israel heeft in zijn Verlichtingstrilogie de zaken rechtgezet. Hij kent aan d’Holbach een plaats toe die enkel door Diderot kan geclaimd worden, en dat wil wat zeggen. Op een meer vulgariserende en romantiserende en dus zeer toegankelijke manier schreef Philipp Blom over A Wicked Company, het gezelschap dat gedurende bijna veertig jaar bijeenkwam in de salons van de baron d’Holbach.

    In de bibliografieën van alle boeken over die periode vinden we steeds de naam van Alan Charles Kors vermeld, van wie ik hier zijn standaardwerk besprak: Atheism in France 1650-1729, vol. I: The Orthodox Sources of Disbelief, Princeton UP, 1990, xvi + 392 pp., index, klik ook op deze link.





    Een ander werk van Alan Charles Kors dat overal vermeld is, is d’Holbachs Coterie.
    An Enlightenment in Paris, Princeton UP, 1976, xi + 359 pp., hardcover. Het boek is niet meer te koop, tenzij tweedehands voor een prijs die de wenkbrauwen de hoogte in jaagt. Door naarstig en langdurig zoeken heb ik een zeer behoorlijk exemplaar gevonden voor een redelijke prijs; de omslag was wat beschadigd door verfspatten, maar die heb ik met veel geduld grotendeels kunnen verwijderen.

    Na de recente lezing van het (helaas!) laatste deel van Israels trilogie, Spinoza’s Theologisch-politiek Traktaat en Steven Nadlers begeleidend boek daarbij, te midden van mijn vertaling van Denis Diderots Pensées philosophiques en halverwege de lezing van Condorcets Esquisse d’un tableau historique des progrès de l’esprit humain, heb ik eindelijk dit basiswerk van Alan Charles Kors over de baron en zijn gezellen gelezen.

    Het was een openbaring. We mogen daarbij niet vergeten dat het gepubliceerd is in 1976, dertig jaar voor Jonathan Israel, in een periode toen werkelijk niemand ook maar enige belangstelling had voor d’Holbach en zijn geschriften compleet onvindbaar waren. Kors schreef zijn Ph.D. thesis aan Harvard over The coterie Holbachique in 1968! Hij is blijven verder werken over dat onderwerp, als een rasechte historicus. Hij is gaan zoeken in de archieven van voor de Franse Revolutie, in de rapporten van de politie, de brieven en de dagboeken van alle betrokkenen. Hij heeft hun boeken gelezen en de boeken over hun boeken. Zo heeft hij zich een realistisch beeld gevormd van het gezelschap rond de baron d’Holbach, een beeld dat hij ons in elkaar opvolgende en aanvullende hoofdstukken schetst.

    Wij vernemen alles wat er te weten valt, op basis van zijn minutieus onderzoek van de bronnen, over de afkomst, de opleiding, de professionele en sociale activiteit van elk van de leden van de coterie, over hun huwelijk en hun vrienden en vriendinnen, over hun financies, over hun successen en hun teleurstellingen, over hun verblijf in het buitenland en in de gevangenis, over hun onderlinge verhoudingen en hun relaties met het hof, de kerk, het gerecht. Hij analyseert ook hun voornaamste geschriften en vergelijkt ze met elkaar en met die van anderen. Hij citeert overvloedig en niet selectief. Hij laat de feiten spreken en de auteurs, zonder ze te interpreteren vanuit een eigen standpunt. Hij is de perfecte historicus.

    Daarin verschilt hij grondig met Jonathan Israel, die zich bezighoudt met de ideeëngeschiedenis, de ontwikkeling van de kernideeën van de Verlichting sinds 1650 en tot 1790. Israel bekijkt alles vanuit die ideeën en selecteert zijn auteurs en hun teksten in het licht van zijn eigen programma: de bronnen aanwijzen van de radicale Verlichting, de democratie en het rationele denken. Het verschil in aanpak valt het meest op wanneer Kors het fortuin en de sociale en maatschappelijke positie van de leden van het gezelschap beschrijft. Het waren leden van de adel en van de hogere clerus; ze hadden een prima opleiding gekregen, bijna alle aan de universiteit; ze waren of werden rijk, sommigen zeer rijk; ze bekleedden belangrijke functies; het waren tegenstanders van de revolutie…

    Enkel Diderot en Naigeon zijn hun democratische overtuigingen enigszins trouw gebleven in hun persoonlijk leven, maar ook zij waren welgesteld, Diderot zelfs rijk dank zij de meer dan genereuze steun van Catharina de Grote.

    Het is dus een ontnuchterend beeld dat Alan Charles Kors ons opdringt van de coterie holbachique, zeker als je net Jonathan Israels Democratic Enlightenment hebt gelezen, zoals ik. En toch spreken deze beide heren elkaar helemaal niet tegen. Ze vullen elkaar aan en corrigeren het eventueel te eenzijdige beeld dat elk van hen afzonderlijk schetst van het gezelschap. Israel wijst op hun samenhang en op de invloed die ze als groep hadden, Kors op hun onderlinge verschillen en op het ontbreken van een echt bewust uitgedacht en gerealiseerd gezamenlijk project. Ik moet toegeven dat ik erg onder de indruk ben van Kors als een belangrijke aanvulling bij Israels beeld van het gezelschap. Zijn concrete historische inbreng, gesteund op archivalisch onderzoek, is indrukwekkend en relativeert het soms idealistische beeld dat Israel ons tekent.

    Dit is een voorbeeldig boek. Het heeft vaart, verveelt nooit, blijft boeiend ondanks of juist dank zij al de concrete historische details. Je voelt je meer en meer opgenomen in de tijd, de tweede helft van de 18de eeuw en je leert de leden van de coterie zeer persoonlijk kennen. Het zijn geen dragers van ideeën, zoals bij Israel, maar mensen van vlees en bloed, temperamentvolle lieden, eergierig, arrogant, zakelijk, uit op persoonlijke glorie, maatschappelijke erkenning en geldelijk gewin, maar ook genereuze en trouwe vrienden en verontwaardigde tegenstanders van alle onrecht.

    Dit is ook een prachtig uitgegeven werk: stevig ingebonden, kwaliteitsvol papier, een mooie, grote letter, brede marges, kapitaalbandjes maar geen leeslint, dat heb ik er dan maar zelf aan toegevoegd.

    Mensenlief wat heb ik genoten van dit boek. Ik voel me een beetje schuldig dat ik er zo enthousiast over doe, in het besef dat jullie het nooit zullen zien. Er is een exemplaar in de faculteitsbibliotheek Letteren in Leuven, waar het een verborgen leven leidt in een donker magazijn. Er is nog één exemplaar te koop ergens in Amerika, voor 110 euro plus verzendingskosten en btw. En er is natuurlijk mijn exemplaar dat een ereplaats heeft in mijn groeiende bibliotheek over de Verlichting. Apetrots ben ik!



    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    29-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.schrik niet: année bissextile!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In het Frans noemt men een schrikkeljaar une année bissextile. Om dat woord uit te leggen moeten we teruggaan tot de tijd van de Romeinen. Die hadden een vreemd systeem om de dagen van de maand aan te duiden. Zij deden dat niet zoals wij nu, tellend van de eerste dag tot de laatste, dus 1 januari, 2 januari &c.; die voor de hand liggende manier is er pas gekomen in de tijd van Karel de Grote, dus rond 800.

    In het Romeinse Rijk werkte men met drie speciale dagen in de maand: de eerste (Kalendae), de vijfde of de zevende (al naar gelang de maand: Nonae) en de dertiende of de vijftiende (Idus). Dat heeft oorspronkelijk te maken met de maanstand: op de Iden was het volle maan, op de Kalenden nieuwe maan, op de Nonen halve maan; althans toen men nog met maanmaanden rekende.

    Maar ook toen men al maanden had van ongelijke lengte, werden de dagen van de maand nog altijd aangeduid naar die drie ijkpunten:

    1 maart = Kalendae Martiae

    2 maart = ante diem VI Nonas Martias (zes dagen voor de Nonen van maart)

    3 maart = a.d. V Nonas Martias &c.

    7 maart = Nonae Martiae

    8 maart = a.d. VIII Idus Martias &c.

    15 maart = Idus Martiae

    16 maart = a.d. XVII Kalendas Apriles &c.

    Zoals je ziet: logisch maar ingewikkeld. Het mag een wonder heten dat dit systeem het meer dan duizend jaar uitgehouden heeft; mensen zijn wel heel erg conservatief als het over kalenders gaat.

    Laten we nu even kijken naar 24 en 25 februari:

    a.d. VI Kalendas Martias

    a.d. V Kalendas Martias

    Je zal het niet geloven, maar hier ligt de oorsprong van het année bissextile, het Franse schrikkeljaar. Wat was ook weer de bedoeling van een schrikkeljaar met 366 dagen in plaats van 365? Omdat een zonnejaar ongeveer 365,25 dagen telt, dus als we elk vierde jaar een dag extra nemen, dan blijven we (nogal) op koers met de seizoenen. En de Romeinen plaatsten die extra dag niet zoals wij doen op de 29ste februari, maar tussen 24 en 25 februari; ze maakten een ‘24ste februari bis’, of in hun taal: a.d. bis VI of bis sextum Kalendas Martias. Een jaar waarin zo een bissextus dag voorkwam was een annus bissextilis, een schrikkeljaar.

    En dat is de uitleg die men in de Franstalige scholen moet geven aan de kinderen als ze het woord voor schrikkeljaar leren: année bissextile.

    Als we achterom kijken in de geschiedenis, dan kunnen we zien hoe we vandaag gekomen zijn waar we nu zijn en, with a little help of our friends, begrijpen waar onze oude gebruiken vandaan komen. Wat we niet van de geschiedenis lijken te leren, is dat niet alles voor altijd hoeft vast te liggen. Het verhaal van het schrikkeljaar leert ons dat de tijdrekening en de kalender in de voorbije eeuwen zeer grondige aanpassingen heeft ondergaan. Er is dus geen enkele reden waarom we ook vandaag niet sommige nuttige of noodzakelijke ingrepen zouden doen, bijvoorbeeld Pasen op een vaste datum laten vallen, zoals Kerstmis. Maar zoals we al zegden: mensen zijn erg conservatief als het over kalenders gaat en zeker als ze bovendien ook nog gelovig zijn.

    Toch lijkt het vreemd om Christus’ geboorte wel op een vaste dag te vieren, maar zijn dood op een wisselende dag, en dan nog naargelang de maanstand, omdat de Bijbel zegt dat het gebeurde op de vrijdag voor het Joodse paasfeest en de datum daarvoor werd en wordt nog steeds bepaald volgens de maanstand. Dat Joden, Christenen, Orthodoxen en Moslims elk een eigen berekening hebben en een eigen ‘Paasdatum’ maakt het hele verhaal alleen maar aandoenlijker, of belachelijker. Wie zou het in zijn hoofd halen om gelijk welk ander feest op die manier te bepalen? En wie kan me een goede inhoudelijke reden geven om de kruisdood van Christus elk jaar op een andere dag van het jaar te gedenken? Er is al zoveel te doen over zijn geboortedag (klik even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=204519), een mens zou op de duur nog gaan twijfelen…

     

     

     


    Categorie:tijd
    Tags:schrikkeljaar, kalender, Pasen
    28-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jonathan I. Israel, Democratic Enlightenment

    Jonathan I. Israel, Democratic Enlightenment. Philosophy, Revolution, Human Rights 1750-1790, Oxford UP 2011, xvi + 1066 pp., gebonden uitgave, £ 30.



    Toen ik van de auteur zelf vernam dat hij bezig was de laatste hand te leggen aan het derde en laatste deel van zijn trilogie over de Verlichting, keek ik van dan af uit naar de aankondiging van de publicatie. Amazon bood ons de gelegenheid om het boek vooraf te bestellen en dat heb ik meteen gedaan; Amazon.UK had de laagste prijs en gratis verzendingskosten. In de periode voorafgaand aan de publicatie daalde die prijs nog wat en de voorintekenaars kregen die lagere prijs.

    Van bij zijn aankomst heb ik mij op het boek gestort. Er waren wat materiële hinderpalen. Vooreerst weegt het 1,1 kg en dat voel je. Als je het op je dijen laat rusten,snijdt het in je vlees. Als je het in de hand houdt, krijg je krampen in je polsen. Ik heb geëxperimenteerd met een leesplank en met een lezenaar, maar een echt goede oplossing heb ik niet gevonden. De lettergrootte viel ook tegen: niet echt klein, maar ook niet echt comfortabel. Dat geeft lange regels en dat maakt dat je voortdurend je hoofd en je ogen moet bewegen van links naar rechts (zeker als je multifocaal brilt). Korte regels kan je met één blik innemen en dan kom je los van het blad, je beseft niet meer dat je aan het lezen bent en dan gaat het vlot vooruit, je leest dan de gedachten, niet de letters. Het papier is blauwachtig wit, dus veel te blakend en dus vermoeiend, zowel met natuurlijk als met kunstlicht (en ik heb helaas nog altijd de ideale leeslamp niet gevonden). Ik was dus veroordeeld tot korte leesperiodes en daardoor heeft het enkele maanden geduurd voor ik erdoor was, ook al omdat ik de spijtige maar noodzakelijke onderbrekingen opvulde met enkele andere boeken. Ik ben nu eenmaal gewoon om verscheidene uren per dag lezend door te brengen, dat is een behoefte geworden.

    Het fysieke ongemak werd echter ruim gecompenseerd door het intellectuele genot. Jonathan Israel is een geniaal schrijver. Sommigen laten zich irriteren door de gedegen klassieke stijl van zijn academisch Engels, zijn lange periodebouw, zijn soms gezochte terminologie. Ik niet. Als ik een lange zin niet meteen begrijp, dan lees ik die nogmaals en ik heb de indruk dat de auteur precies dat op het oog had: diepzinnige gedachten of subtiele onderscheiden behoeven een aandachtige of herhaalde lectuur. Voor mij waren de meer dan duizend bladzijden van uit dat oogpunt dan ook een waar festijn.

    Over de inhoud zal ik kort zijn. De grondgedachten van Jonathan Israel zijn ondertussen algemeen gekend, indien niet overal aanvaard. Israel is een fervent democraat. Als beoefenaar van de ideeëngeschiedenis gaat hij op zoek naar de intellectuele bronnen van het democratisch gedachtegoed. Hij vindt dat in de Verlichting en maakt daar een essentieel onderscheid tussen die denkers en schrijvers die radicaal en revolutionair denken en schrijven, en anderen die ofwel elke verandering van het status-quo verafschuwen, ofwel voorstander zijn van een meer gematigde evolutie. Zijn sympathie gaat overduidelijk uit naar de radicale Verlichtingsdenkers. Hij neemt wel degelijk een standpunt in en steek dat niet onder stoelen of banken. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom ik zo van hem houd. Hij is geen neutrale historicus, hij is een geëngageerde 68er.





    Dat staat zijn objectiviteit en degelijkheid heus niet in de weg. Zoals in zijn twee voorgaande volumes biedt hij ons een gedetailleerd wereldwijd panorama aan van de periode die hij beschrijft, 1750 tot aan het begin van de Franse Revolutie. Maar dan wel de Ideengeschichte, niet zozeer de gebeurtenissen dus maar wel de ideeën die in die periode gangbaar waren, hun invloed op de gebeurtenissen en de invloed van de gebeurtenissen op het denken, steeds van uit concrete auteurs. Het is zijn overtuiging dat de Verlichte denkers een enorme invloed gehad hebben op het verloop van de geschiedenis. Hij illustreert dat aan de hand van talloze voorbeelden, waarbij vooral twee werken de volle aandacht krijgen: Raynals Histoire philosophique et politique des Deux Indes (1770) en d’Holbachs Système de la nature van hetzelfde jaar. Maar vergis u niet: de lijst van de primaire bibliografie, dus de werken uit de beschreven periode zelf, beslaat in het boek meer dan vijfentwintig pagina’s, en elk van de vermelde werken komt in dit boek aan bod.





    Het aanstekelijk enthousiasme van Jonathan Israel maakt een groot deel uit van de aantrekkelijkheid van zijn boeken, indien je althans zijn voorkeuren deelt voor het democratisch denken, voor tolerantie en voor overlegstructuren. Maar zelfs mijn diepe bewondering voor deze auteur maakt mij niet blind voor wat sommigen zien als tekorten. Ook ik heb me voortdurend afgevraagd hoe die directe invloed van denkers en schrijvers op de brede beschaving in zijn werk gegaan is. Een groot aantal van die radicale werken werd immers meteen bij verschijnen verboden en de exemplaren werden in beslag genomen. De kostprijs, die al niet laag was (er waren immers nog geen goedkope drukprocedés of massaproductie) werd door die kunstmatige schaarste nog opgedreven. Slechts enkelen konden een exemplaar bemachtigen, zelfs van de weinigen die het zich konden veroorloven. Het was dus zeker niet zo dat die werken algemeen verspreid waren, of dat het gewone volk ze zou lezen. Daarover maakten die auteurs zelf zich ook geen illusies: herhaaldelijk hoor je de klacht dat slechts een kleine minderheid in staat was (en is…) om diepere politieke of filosofische gedachten te doorgronden, of daar ook maar enige belangstelling voor had (en heeft). We moeten evenwel goed voor ogen houden dat het niet zozeer gaat om de werken zelf, maar over de gedachten die erin aan bod komen.

    Zelfs van verboden boeken vond men overal besprekingen in allerlei literaire tijdschriften, die een veel grotere verspreiding kenden en die ongestraft mochten citeren uit de gewraakte publicaties. Zelfs de religieuze pers en de parochiepriesters in hun homilieën vonden het nodig om de goegemeente op de hoogte te brengen van de atheïstische ideeën, met de bedoeling ze als wraakroepend aan te klagen, maar daardoor vonden ze toch ook weer een verspreiding bij een publiek dat er anders geen weet zou van hebben. Ik heb dat zelf meegemaakt toen ik op jonge leeftijd een pater Franciscaan op de preekstoel hoorde tekeer gaan tegen Gerard Walschap, ongetwijfeld naar aanleiding van zijn Salu en merci. Ik had nog nooit van Walschap gehoord en de overgrote meerderheid in de kerk ongetwijfeld ook niet. Het kan niet anders dan dat sommige toehoorders uit nieuwsgierigheid naar Walschap hebben gegrepen na het horen van die donderpreek, terwijl ze dat anders nooit uit zichzelf zouden gedaan hebben.

    Ik heb me ook de bedenking gemaakt dat er een onmiskenbaar verband is tussen wat grote denkers en schrijvers in hun boeken vastleggen en wat er leeft in een gemeenschap, een beschaving. Ik heb niet de indruk dat de Verlichtingsgedachten door die denkers zelf ‘uitgevonden’ zijn, dat ze uit het niets tevoorschijn gekomen zijn als geniale gedachten. Dat wordt bevestigd door de lange voorgeschiedenis van een groot aantal van die ideeën en ook door het bijna gelijktijdig opduiken ervan bij verscheidene auteurs en in verscheidene landen. Soms is de tijd rijp voor een gedachte, die al lang sluimerend leeft bij sommige verlichte geesten. De economische, politieke en sociale omstandigheden kunnen de aanleiding zijn voor een dergelijke opbloei, als reactie op toestanden die men als onvolmaakt, bedreigend of zelfs onaanvaardbaar ervaart, hetzij als het resultaat van gunstige evoluties in de algemene cultuur, bijvoorbeeld een hogere graad van alfabetisering en scholing, de boekdrukkunst, vrede…

    Ik wil daarmee de concrete inbreng van individuele figuren niet minimaliseren. De idee van de parlementaire democratie en het algemeen enkelvoudig stemrecht zijn niet uit de lucht gevallen, ooit heeft iemand dat bedacht, het waren ideeën die nog niet bestonden, omdat ze geen kans hadden om gerealiseerd te worden. Maar het volstond ook niet om ze te bedenken: daarmee waren ze nog lang niet in de praktijk gebracht, dat heeft nog eeuwen geduurd en het zal wellicht nog eeuwen duren voor dat overal ter wereld het geval is, als het ooit zover komt.

    Lieve lezers, ik kan je dit boek, zoals de andere werken van Jonathan Israel, niet genoeg aanraden. Het is nog niet in het Nederlands vertaald, maar dat komt nog wel.






    In het Nederlands verscheen van hem wel al:

    Nederland als centrum van de wereldhandel: 1585-1740, 1991, 504 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 905194036X

    De Republiek, 1477-1806, 2001, 1368 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 9051942214

    De joden in Europa, 1550-1750, 2003, 356 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 9051942222

    Radicale Verlichting: hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, 2005, 944 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 9051942397

    In strijd met Spinoza : het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800), Bert Bakker, Wassenaar : NIAS, 2007. ISBN 978-90-351-3209-2

    Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid : een dilemma van de Verlichting, Soeterbeeck Programma, Nijmegen, 2007

    Verlichting onder vuur: Filosofie, moderniteit en emancipatie, 1670-1752, 2010, 1184 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 9789051943276

    Revolutie van het denken: Radicale Verlichting en de wortels van onze democratie, 2011, 240 blz., uitgeverij Van Wijnen - Franeker, ISBN 9789051944105


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    26-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vita brevis

    Wie lang genoeg leeft

    leert allengs dat leven

    leren sterven is.

     

    De last van eeuwen rust

    Ongevraagd op schouders

    van rijke erfgenamen.

     

    De tijd verwijdt

    de blik verglijdt

    naar oneindigheid.

     

    Langzaam daagt het inzicht

    leven is amper

    kort vertoeven.

     

    Een dag, een mensenleven

    is even oplichten

    dan weer oneindig niets.

     

    Zo krimpt ons leven in

    en groeit het uit

    tot al wat is.

     

    De petite histoire maakt plaats

    voor een immens ruimere ruimte

    die om geen tranen maalt.

     

    In het licht van eeuwigheid

    is een mensenleven te kort

    om te tellen.

     

    Niet in uren en dagen

    maar in miljarden jaren

    meten we ontstaan en vergaan.

     

    Afstanden verschrompelen

    voeten, ellen, vadems

    gaan verloren in lichtjaren.

     

    De aarde verdwijnt

    in sterrenstelsels

    ontelbaar.

     

    Ik verlies mij

    in honderd miljard anderen

    en nog duizend miljard meer.

     

    Het unieke is niets meer

    eindeloos vermenigvuldigd

    lemniscaat.

     

    Het hier en nu

    ooit alles

    nu minder dan niets.

     

    De stormen in mijn hart

    de passie en de glimlach

    rimpels in een plas.

     

    Door verder te kijken

    zie ik minder

    en minder.

     

    Alles verdwijnt

    in de oneindigheid

    van ruimte en tijd.

     

    Leven is niets

    om zich zorgen te maken

    sterven evenmin.

     

    In de ogen

    van een kind

    zie ik nevelvlekken.

     

    In de tranen van een moeder

    stroomt de Amoer en de Nijl

    naar zee.

     

    In de waanzin

    van de woede

    kolkt Etna en Vesuvius.

     

    De honger van de wereld

    roept om wraak

    in het sterven van de sterren.

     

     

    Met elk nieuw leven

    wordt het universum

    opnieuw geboren.

     

     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    25-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een steen verleggen in een rivier

    E

    r is iets onherroepelijks aan Darwin. Eens je in zijn denkwijze getreden bent, kan je er niet meer aan ontsnappen. Darwins Dangerous Idea, schreef Daniel Dennett en zo is het ook. Er zit een strak determinisme in, een geleerd woord voor een strikte opeenvolging van oorzaak en gevolg. Een kleine variatie bij de voortplanting, een minimie mutatie van je genen en de toekomst ziet er heel anders uit. Althans als die verandering ook gevolgen heeft in de praktijk, ten goede of ten kwade en bovendien ook erfelijk is, en dominant, en…

    Maar het is een mechanisme, een machine, een proces. Er hoeft niet over gepraat te worden, voor en tegen afgewogen, aan een paritair comité voorgelegd, democratisch ter stemming gelegd, aan een referendum onderworpen, in een resolutie gegoten. Al wat nodig is, is dat er voortgeplant wordt en dat er daarbij een afwijking is van wat meestal gebeurt. En tijd, veel tijd, enorm veel tijd.

    Zo’n afwijking is een accident, een voorval, iets dat kan gebeuren en het ook doet. Er is geen bedoeling mee gemoeid, er wordt geen rekening gehouden met de omgeving, er is geen reden voor. Er zijn dus op zich geen goede en slechte afwijkingen. Een gunstige afwijking is er een die aan dat individu een voordeel oplevert. Een ongunstige berokkent dat individu een nadeel, altijd achteraf gezien. De ‘misvormde’ snavel van de vink blijkt handig te zijn voor de zaden die in het broedgebied overvloedig aanwezig zijn. Maar voor elke nuttig misvormde snavel zijn er allicht ook honderd die dat niet zijn.

    Je zou dus kunnen stellen dat een nuttige afwijking altijd resultaat oplevert. Dat lijkt een tautologie, een waarheid als een koe, maar dat is het niet. Het gaat me om het woordje ‘altijd’. Dat lichtjes kromme snaveltje dat het resultaat is van een genetische mutatie en dat handig blijkt om bij de zaden te kunnen of om ze te openen, kan niet anders dan ook dat resultaat hebben. Er zijn afwijkingen die uitstekend aangepast blijken te zijn aan de omgeving, in die mate dat zelfs een vink of zelfs een eencellig wezentje niet anders kan dan er voordeel uit putten, er niet kan aan ontsnappen. Dat is de motor van de evolutie, dat is het mechanisme dat nooit aflaat: genetische wijzigingen die nuttig blijken te zijn.

    Hoe onvoorstelbaar groot is het contrast met andere kenmerken en andere mechanismen!

    We staan er niet bij stil, maar het grootste gedeelte van onze inspanningen, onze gerichte activiteiten, ontberen de onvermijdelijkheid, de efficiëntie, ten goede of ten kwade, en het ingrijpende, definitieve van het genetisch mechanisme. Het grootste gedeelte van wat wij hier op aarde doen, laat nauwelijks sporen na, heeft amper enig gevolg voor de toekomst. Wij verleggen wel eens een steen in het water en de rivier zal inderdaad nooit meer dezelfde zijn, maar geen mens die het zal merken. Er zijn al honderd miljard mensen zoals wij op aarde geweest, 100.000.000.000. Van slechts enkelen hebben we de naam onthouden of een voorwerp behouden. De grootste verwezenlijkingen zijn anoniem gebleven.



    Ik herinner me mijn ouders, maar zeer fragmentarisch, in flarden van woorden en beelden en emoties. Ik heb met geen van beide ooit een ernstig gesprek gevoerd. Enkele foto’s, enkele nietszeggende maar toch ontroerende brieven, een opname van hun stem op een bandje is al wat me van hen rest. Zeker, ze zijn beslissend geweest voor mijn bestaan en hun invloed op mijn leven is aanzienlijk geweest. Maar enkel wat ik genetisch van hen heb geërfd, is onvermijdelijk geweest. Hun tedere zorg, hun strenge opvoeding, het zijn geschenken geweest die ik kon aannemen of weigeren en veel, al te veel heb ik geweigerd of achteloos verworpen. Ik heb me afgezet tegen hun invloed, ik ben mijn eigen weg gegaan, heb hun wijze woorden of wat daarvoor doorging in de wind geslagen, ik wist het beter, veel beter, ik wou niet worden zoals zij. En dat is me aardig gelukt, vind ik.

    Zie je het verschil? Je kan proberen om dingen door te geven, maar als dat niet genetisch gebeurt, dan is die overdracht precair, er is geen enkele zekerheid dat het lukt, de kans is groot dat het allemaal ten ondomme is. We zien het voortdurend om ons heen. Een ouder werkt zich uit de naad om een fortuin te vergaren en zijn kinderen verbrassen het. Je drukt je stempel op je werkomgeving en nog voor je oud of versleten bent, krijg je een stamp onder je kont en wie na jou komt zet de hele boel op stelten, alleen maar om zijn of haar stempel te kunnen zetten. Je verzamelt dingen om je heen die je waardevol vindt, boeken, postuurtjes, schilderijen, sculpturen, klokken en uurwerken, weet ik veel, of bierviltjes, sleutelhangers, kroonstoppen, tuinkabouters; je erfgenamen zitten ermee verveeld en brengen alles naar de brocanterie of de kringloopwinkel. Je laat een legaat na en vijftig jaar later is je geld ontwaard.

    Wie zal er na mijn dood iets lezen van al wat ik geschreven heb? Wat zal er gebeuren met de bestanden op mijn computer? Meer nog: wat zal er overblijven van wat er in mijn hersenen zit, van wat er ooit in gezeten heeft?

    Wij hebben een hele beschaving opgebouwd, we hebben zoveel mogelijk opgeslagen in vaste vormen, in taal, gebruiken, gebouwen, voorwerpen, kunstwerken, wetenschap en technologie, in kennis. Maar niets daarvan heeft de vastheid van wat onze genen vermogen. Dat simpele mechanisme is erin geslaagd om op relatief korte tijd van het meest simpele basismateriaal, enkele chemische elementen en wat warmte, de hele wereld te maken die wij voor ons zien, inclusief de mens, dat meest wonderlijke van alle schepselen, een wezen dat het denken tot op ongekende hoogten heeft gebracht, maar er niet in slaagt om zijn woning, de wereld, en zijn huishouden, de samenleving, op orde te houden. We moorden elkaar uit, we bestelen elkaar, we martelen en verkrachten elkaar, we bekampen en bestrijden en negeren elkaar in plaats van samen te genieten.

    Zonder enige tussenkomst van buiten uit is de wereld geworden wat hij is. Al wat wij eraan toegevoegd hebben, is oppervlakkig, onvolmaakt, vergankelijk, onbelangrijk, verwaarloosbaar en in veel gevallen nadelig, zelfs dodelijk.

    Stilaan beginnen we dat in te zien en verkennen we de grenzen van de genetica. We willen wat we kennen en weten genetisch vastleggen. Geen lapmiddelen, zoals pesticiden, maar definitieve oplossingen, zoals genetisch gemanipuleerde planten en dieren en straks misschien mensen die niet meer moe, ziek of oud kunnen worden. Stilaan gaan we ons bezig houden met wat echt telt: onze genetische opmaak. Maar dat werk laten we over aan een heel kleine groep van specialisten, zonder ons daarbij veel vragen te stellen. En ondertussen gaan wij door met het verleggen van een steen in een rivier en proberen daarmee onszelf of anderen de indruk te geven dat we de wereld voorgoed veranderd hebben.


     

     

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    24-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.puntdichten voor Vader

    Als een alternatief verjaardagscadeau vroeg ik aan mijn kinderen een gedicht, een versje, een kattenbelletje. Oudste zoon Dirk reageerde met een verrassend origineel sonnet dat me tot tranen toe ontroerde.

    Fils cadet Luk had wat meer tijd nodig, maar dit is zijn puntig poëtisch cadeautje:

     

    "Verjaardag in een globale wereld"

     

    De tijd is rijp nu

    Geest en lichaam nog rijper

    Verrotting alom

     

     

    "Vergissing"

     

    Geen haar op zijn hoofd

    Nochtans echt geen werkschuw tuig

    Dat eraan denkt

     

     

    "Denken aan haar"

     

    Wie had dat gedacht,

    Weelderige krullenpracht,

    66 jaren later

     

     

    "Rare carrière planning"

     

    Wie bij de vos slaapt

    Krijgt zijn vlooien soms later

    Theoloog ex post

     

     

    "Vraag voor de zeker-weter"

     

    Qui disait encore

    « Qui a raison contre tout

    le monde, a tort

     

     

    "Ode aan het nonsensgedicht"

     

    Ik zit mij voor mijn scherm,

    Onnoemelijk t'enerveren

    Ik wou dat ik mijn vader was,

    Vlot verzen declameren.

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    21-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eitjes en zaadjes

    M

    ijn eerste seksuele voorlichting kreeg ik verscheidene jaren na mijn seksueel ontwaken. De gekleurde platen met ovaria en testes stonden zo ver af van de levende wezens om mij heen, dat ik er niet de minste belangstelling kon voor opbrengen. De biologie van de menselijke voortplanting was toen het laatste van mijn zorgen of mijn nieuwsgierigheid. Over seksualiteit praatte men niet.





    Dat maakt dat ik tot vandaag bitter weinig afweet van de biologische processen die zich bij onze voortplanting afspelen. Dat bleek nog maar eens tijdens een gesprek daarover met Jacques, mijn internetvriend uit ’s Hertogenbosch. Omdat geen van ons precies wist hoe het eraan toe gaat, kreeg ik als opdracht om dat ‘even’ na te kijken.

    Op Wikipedia vind je massa’s informatie; het is dan de kwestie om het kaf van het koren te scheiden. Ook gewoon begrijpen wat er staat is al een hele klus: het wemelt van wetenschappelijke termen die bovendien allemaal erg op elkaar lijken. Toen ik besloot om er een stukje over te schrijven, heb ik me voorgenomen om geen enkel moeilijk woord te gebruiken. Ik hoop dat het lukt.

    Wij planten ons seksueel voort. Eenvoudig gezegd betekent dat, dat we met zijn tweeën moeten zijn, een mannetje en een vrouwtje. Elk van beide brengt voortplantingsmateriaal voort, het vrouwelijke eitje en het mannelijk zaadje. Die verenigen zich en dat bevruchte eitje groeit uit tot een baby. Dat lijkt evident, maar het heeft wel ‘even’ geduurd voor zelfs de wetenschap daarachter gekomen was; 150 jaar geleden was dit nog een veronderstelling.

    Sindsdien weten we er veel meer over. De eitjes en de zaadjes zijn heel bijzonder: ze bevatten maar de helft van de informatie die een normale menselijke cel heeft, het zijn dus halve cellen. Door de samenvoeging van twee halve cellen, vormt zich een nieuwe volledige cel, het bevruchte eitje.

    Het aanmaken van die ‘halve’ cellen gebeurt op een eigenaardige manier. Bij de mens zijn er in elke (volledige) cel 23 paar dragers van kenmerkende eigenschappen. In een voortplantingcel niet. Van elk paar wordt telkens slechts één van de beide dragers genomen, de ene of de andere, willekeurig, de linkse of de rechtse, zeg maar.





    Aangezien wij helemaal gemaakt zijn uit zo’n samengevoegde cel, dragen wij dus allemaal het materiaal van onze ouders. De helft komt van onze vader, de andere helft van onze moeder. Maar let nu even goed op: bij elk zaadje en eitje is er die willekeurige keuze tussen de linkse en de rechtse drager, een die we van onze vader hebben of een van onze moeder. Er zijn dus heel wat combinaties mogelijk, namelijk 2 tot de 23ste macht, of 8.388.608 verschillende mogelijkheden.

    Het is dus niet zo dat wij altijd identiek hetzelfde voortplantingsmateriaal aanleveren in onze zaadjes en eitjes. Dat zorgt voor de aanzienlijke variatie die we in onze kinderen zien; ze lijken in het beste geval wel op elkaar, maar ze verschillen ook heel sterk, naargelang de combinatie van kenmerken in het zaadje en het eitje waaruit ze ontstaan zijn.

    Er is nog een tweede belangrijk moment bij de overdracht van de kenmerken. Dat gebeurt bij de samenvoeging van het eitje met het zaadje. De twee halve cellen voegen zich niet naadloos bij elkaar, de 23 kenmerken van de vader gaan niet netjes naast die van de moeder liggen, nummer 1 naast nummer 1 enzovoort. Het gebeurt wat meer rommelig. Bovendien zorgt de samenvoeging voor conflicten in elk paar: nu eens is het kenmerk van de vader overheersend, dan weer dat van de moeder. Daardoor is het niet vooraf te voorspellen welke kenmerken het kind uiteindelijk zal hebben.

    Die vrij ingewikkelde toestand heeft zijn voordelen. De overdracht van negatieve kenmerken wordt zo min of meer vermeden en die van goede veeleer bevorderd.

    Het kan ook fout lopen en wel in beide processen. Het eitje of het zaadje, of zelfs allebei, kunnen fouten vertonen. Dat kan de samenvoeging verhinderen, of het kan leiden tot een onvolmaakt kindje, bijvoorbeeld het syndroom van Down. Maar ook ‘volmaakte’ zaadjes en eitjes kunnen op een onvolmaakte manier samensmelten en ook dat kan resultaten geven die veel minder dan goed zijn.

    Dit lijkt me al meer dan genoeg voor vandaag. We onthouden dat al onze cellen afkomstig zijn van onze vaders en onze moeders, elk voor de helft. Maar bij het aanmaken van de zaadjes en eitjes gebeurt er een willekeurige keuze tussen elk gegevenspaar, zodat we nu eens een kenmerk doorgeven dat we van onze moeder hebben, dan weer een van onze vader. Zo zit er verschil op de eitjes en zaadjes die een persoon aanmaakt en dat verschil zie je ook in onze kinderen.

    Ik heb geprobeerd om een vrij ingewikkeld proces begrijpelijk voor te stellen, zonder moeilijke woorden. Ik hoop dat ik erin geslaagd ben, maar ik hoop vooral dat mijn uitleg ook klopt, dat ik de geleerde uitleg goed begrepen heb. Als iemand het beter weet, dan hoor ik dat graag.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    19-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza's Theologisch-politiek tractaat

    D

    e voorbije weken heb ik nuttig en aangenaam doorgebracht in het gezelschap van Spinoza’s Tractatus Theologico-Politicus.

    Ik gebruikte daarvoor:

    Spinoza, Theological-Political Treatise, Edited by Jonathan Israel, Translated by Michael Silverthorne and Jonathan Israel, Cambridge Texts in the History of Philosophy, Cambridge UP, 2008², xlvi + 280 pp., paperback, € 19,90 nieuw.




    Steven Nadler, A Book Forged in Hell. Spinoza’s Scandalous Treatise and the Birth of the Secular Age, Princeton UP, 2011, xviii + 279 pp., hardcover, $ 29,95, ong. € 20 nieuw

    In het Nederlands is er

    Akkerman, F., Spinoza: Theologisch-Politiek Traktaat (uit het Latijn vertaald, ingeleid en van verklarende aantekeningen voorzien), Wereldbibliotheek, 1997.

    Klever, Wim: Definitie van het Christendom: Spinoza’s Tractatus theologico-politicus, Opnieuw vert. en toegel. door Wim Klever, Eburon-1999, 396 blz.

    Ik zou me hier kunnen uitputten in een bloemrijke loftuiting van zowel de TTP, zoals de Tractatus bekend staat bij Spinoza-liefhebbers, als de uitstekende introductie en vertaling van Jonathan Israel, The Master himself, als de even meesterlijke toelichting van die andere specialist, Steven Nadler. Ik ga dat niet doen, want dan zou ik alleen maar in herhaling vervallen van wat ikzelf en vele anderen al hebben gezegd en geschreven over Jonathan Israel, Steven Nadler, Spinoza en de Tractatus.

    Ik zeg dus alleen maar dit: lees de Tractatus, in welke taal en presentatie ook. Het zal je allicht enige moeite kosten, maar het is die moeite meer dan waard. En het is veel minder moeilijk dan het lijkt, zeker als je gebruik maakt van de uitstekende toelichtingen die nu volop voorhanden zijn.

    Bij zijn anoniem verschijnen in 1670 werd de Tractatus vrijwel onmiddellijk verboden in heel Europa en verguisd als een obsceen, hemeltergend, godlasterlijk boek, een boek gesmeed in de hel. Vandaag, bijna 350 jaar later, heeft het niets van zijn originaliteit en zijn oproerige kracht verloren. Ondanks het ruime hedendaagse aanbod van subversieve vrijzinnige atheïstische literatuur, is er maar weinig dat kan wedijveren met dit bescheiden boekje. Het is een van de belangrijkste werken ooit in de geschiedenis van de filosofie, in het religieus en politiek denken en zelfs in Bijbelstudie (Nadler, p. 240).

    Doen!


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    18-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Openbaring zonder God?

    M

    en zal mij niet kunnen verwijten dat ik niet nagedacht heb over God en het (christelijk) geloof, dat ik mij niet geïnformeerd heb, dat ik het bestaan van God en de waarde van het geloof en de kerk zou verwerpen zonder te weten waarover ik spreek. Ik ben ook altijd bereid om andere meningen te beluisteren en ze ernstig te nemen wanneer ze zelf ook ernstig zijn.

    Het overkomt me voortdurend dat ik me afvraag of een of ander aspect van het Godsgeloof toch niet een reële waarde zou kunnen inhouden, wanneer men het grondig bekijkt en andere interpretaties overweegt dan de voor de hand liggende, traditionele of letterlijke betekenis. Spinoza heeft dat ook gedaan: hij spreekt voortdurend over God en verzet zich heftig tegen de beschuldiging van atheïsme. Dat heeft helaas geen enkele kerkelijke instantie verhinderd om van zijn naam een synoniem te maken van atheïsme, ongeloof, blasfemie en al wat ingaat tegen God en Kerk.




    Is Spinozisme en atheïsme dan misschien niets anders dan Godsgeloof onder een andere naam? Ik denk vaak dat het inderdaad zo is. Als we theologische concepten zoals God en openbaring goed verstaan, dan zijn er ten hoogste nog nuanceverschillen, zo al niet identiteit, tussen atheïsme en Godsgeloof. Dat liet Spinoza toe om letterlijk te stellen: Deus sive Natura, waarbij hij kernachtig duidelijk maakte dat voor hem God en de Natuur een en hetzelfde zijn.

    Laten we dat even toepassen op de openbaring. Letterlijk en zoals het ons is voorgehouden door de kerk, betekent het dat God zich aan de mensheid openbaart. Dat gebeurt op verscheidene manieren. Hij heeft zich op een bijzondere wijze gemanifesteerd aan zijn uitverkoren volk, Israël. Vervolgens heeft hij zijn eigen Zoon mens laten worden en zo als het ware zelf tot de mensheid gesproken. De volgelingen van Christus hebben dan een kerk gesticht om zijn werk voort te zetten en Gods Geest staat hen bij in hun verkondigingswerk.





    Als we dat op een naïeve, kinderlijke en dus zeer antropomorfe manier bekijken, hebben we ergens in de wolken een God die boodschappen en boodschappers stuurt naar de mensen hier op aarde: profeten, engelen, zijn Zoon, zelf ook God in eenheid met de Vader, apostels en evangelisten, kerkgeleerden en onfeilbare kerkvorsten die rechtstreeks door Hem Zelf geïnspireerd worden. Zij zijn slechts de spreekbuis van God, wat zij vertellen en neerschrijven hebben zij niet uit zichzelf, zij zijn vol van de Geest van God, God houdt de hand vast van de evangelisten in een soort van écriture automatique. De kerk wordt op wonderbaarlijke wijze geleid door God zelf, in die mate dat het opperste gezag van de kerk, de paus, een gewone mens, door het opnemen van zijn functie zonder meer onfeilbaar wordt, precies omdat hij door Gods Geest aangestuurd wordt en dus niet meer zijn eigen mening verkondigt, maar het Woord van God.

    Het lijkt gemakkelijk, en dat is het ook, om bij zoveel fantasie gewoon de schouders op te halen en te zeggen: nee, zo is het niet. Er is helemaal geen God, er is geen enkele reden om aan te nemen dat er zo een God zou zijn, het is allemaal verzonnen, het is totaal ongeloofwaardig.

    Maar we kunnen die traditionele voorstelling ook anders bekijken. We kunnen dieper graven dan die kinderlijke voorstelling en ons afvragen of daaronder geen diepere waarheid schuilgaat. Ongetwijfeld hebben vele gelovigen zo geredeneerd. Kerkleiders, begeesterde gelovige denkers en verstandige theologen en filosofen hebben altijd geprobeerd om aan die fundamentele gelovige houding een diepere inhoud te geven, met wisselend succes, binnen en buiten de kerk.

    Wanneer we echter vertrekken van een atheïstische opvatting, dan zeggen we dat er geen God is die zich aan de mens openbaart. Wat is het gevolg voor wat men de openbaring noemt? Al de vermeende boodschappen van God verdwijnen daarmee niet in het niets. Het Oude Testament blijft bestaan, de geschiedenis van Gods volk wordt de geschiedenis van Israël, opgetekend door mensen. Christus wordt een charismatische mens, de evangelisten en Paulus ook, en Hieronymus, Augustinus, Thomas Aquinas, Erasmus, Luther, Calvijn enzovoort. Ook de leer van de kerk, opgesteld door theologen en kerkvorsten, wordt een neerslag van wat verstandige en geëngageerde mensen in de loop van de eeuwen hebben gedacht. Gods openbaring wordt mensenwerk dat we niet zomaar moeten verwerpen, wanneer we op een goede dag stellen dat er geen God is die erachter zit.






    Het is een beetje een Copernicaanse omkering: de openbaring is er wel degelijk, maar ze komt niet van God, ze is niets anders dan het inzicht dat de mensheid zelf heeft verworven, haar eigen wijsheid en ervaring. Meteen verdwijnen dan al de moeilijkheden die veel verstandige mensen hebben met het kinderlijk Godsbeeld. God is niets anders dan de menselijke beschaving die zich realiseert. Hegel en Schopenhauer en zelfs Nietzsche hebben dit aangevoeld en uitgesproken. Het is ook de basisgedachte van Spinoza: God is de Natuur, de Wereld, het Al. Dus geen wonderbaarlijke toestanden, geen goddelijke inspiratie, geen heilige boeken, geen onfeilbaarheid, geen starre onderdanigheid aan traditie en gezag. We kunnen weer de hele omvangrijke en diverse christelijke literatuur gaan lezen en daaruit waardevolle inzichten putten.

    Er zijn evenwel enkele moeilijkheden met een dergelijke benadering, dus wacht nog even voor je enthousiast naar je Bijbel, Koran of hymnenbundel grijpt, of de verzamelde werken van Bossuet, Sint Jan van het Kruis of Hildegard von Bingen.

    Vooreerst is de kerk het niet eens met deze interpretatie: indien ik dit zou neergeschreven hebben in vroegere tijden, dan was ik op de brandstapel beland en ook nu riskeer ik nog altijd excommunicatie voor dergelijke uitspraken. God is helemaal geen fictie, geen manier van spreken, geen metafoor. De kerk verwerpt die opvatting formeel en met alle kracht. Ze heeft dat altijd gedaan en doet dat nog steeds onverminderd. Dit is Spinozisme en dat staat voor de kerk gelijk met atheïsme en godloochening en het misleiden van de gelovigen. Er is voor deze opvatting geen plaats binnen de gemeenschap der christenen. Het is verboden om zo te denken, het is een afschuwelijke dwaling, een ketterij.

    Dat is een. Maar goed, stel dat je daarbij de schouders ophaalt en zegt: wat dan nog, de kerk kan me gestolen worden, ik behoor toch niet tot dat instituut, ik wil mijn eigen interpretatie geven aan het christelijk erfgoed, ook als dat het kerkelijk gezag niet zint.

    Lieve lezer, ook dan kan ik je geen tuin vol rozen beloven. Neem om het even welk joods of christelijk document en probeer het te lezen met je nieuw verworven inzicht in wat de openbaring echt is: de ontplooiing van het menselijk denken. Je staat dan voor een quasi ondoordringbare mist van begrippen, uitdrukkingen, concepten, dogma’s en leerstellingen, mystieke ontboezemingen, filosofische en theologische haarklieverijen en klinkklare nonsens die het zo goed als onmogelijk maken om ook maar enigszins de menselijke waarden te onderkennen die achter deze geschriften schuilgaan.

    Ik heb hier in mijn Kroniek al herhaaldelijk Bijbelse teksten geanalyseerd, uit het Oude Testament en het Nieuwe, niet vergezochte en esoterische, maar de meest bekende: het Onze Vader en het Weesgegroet; de Tien Geboden en de Vijf geboden; het Credo en het Gloria; het kerstverhaal en de passie; het offer van Isaac en nog veel meer. Telkens bleek het zelfs met de beste wil van de wereld niet doenbaar om ook maar een zweem van menselijke waarden te ontdekken, zeker niet voor deze tijd. Het probleem met de christelijke literatuur is dat ze zich vastgepind heeft op de kinderlijke manier om over God te denken. Men heeft zich louter bezig gehouden met het verzinnen van een uitleg voor dingen die niet uit te leggen zijn, zoals het bestaan van God, zijn Zoon en zijn Moeder, zijn Geest, engelen en duivelen, hemel en hel, zonde en vergiffenis, dood en verrijzenis, het eeuwig leven…

    De zeldzame personen die ooit op een andere manier over deze dingen hebben durven spreken, hebben het meestal niet overleefd, hun geschriften zijn met hen verbrand. Ze zijn verketterd en doodgezwegen. Er is in het Westen enkel een verborgen traditie van dit alternatief denken, die ook vandaag nog maar schuchter in de openbaarheid treedt. De macht van het kerkelijk gezag is nog steeds aanzienlijk, de stem van de oppositie komt nog maar nauwelijks aan bod.

    Een alternatieve lezing van de christelijke literatuur is niet iets dat je geredelijk kan aanpakken: je zal grotendeels zelf het werk moeten doen. En dan zal je vaststellen dat het nauwelijks de moeite loont. De aanzienlijke inspanningen die je je moet getroosten, zullen je niet alleen uitgeput maar ook zwaar teleurgesteld achterlaten: is het maar dat? Is dat die fameuze onderliggende christelijke boodschap? Want het komt neer op slechts dit: behandel je medemens zoals je zou willen dat je zelf behandeld wordt, of: bemin uw naaste zoals uzelf. God beminnen is niets anders dan u gedragen als een eerlijk en rechtvaardig mens. Al de rest is bijzaak, ballast, folklore, bijgeloof of, erger nog: onzin.

    Het is een ontnuchterende gedachte. De christelijke levensbeschouwing en haar Joodse voorgeschiedenis samengevat in één simpele gedachte en dan vaststellen dat men zich vierduizend jaar heeft bezig gehouden met die te verpakken in een gedrocht van een ideologie en een godsdienst, waarover men dan met een aan waanzin grenzend fanatisme onder elkaar en met de ‘heidenen’ ten strijde is getrokken, in weerwil van de onderliggende boodschap. Je tegenstanders uitroeien in naam van de naastenliefde, mooi is dat.





    Het is zo jammer. We verliezen onze tijd met twisten over bijzaken en vergeten dat we slechts eventjes hier zijn en dan weer niet meer. We zouden beter de korte tijd die we hebben, gebruiken om gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Salaris

    S

    alaris is best een vreemd woord, het klinkt ook vreemd. Niet te verwonderen, want het heeft Latijnse wortels.

    Van Dale zegt dit over de oorsprong: teruggaand op Lat. salarium (zoutrantsoen, salaris), van sal (zout); vroeger dienden gestandaardiseerde hoeveelheden zout als betaalmiddel.

    Dat deed me de wenkbrauwen fronsen. Zout was ook toen niet bepaald een luxeproduct, de zoutwinning was al eeuwen bekend en het is een vrij eenvoudig en dus goedkoop proces, namelijk verdamping van zouthoudend water, zoals zeewater. Als je iemand, bijvoorbeeld legioensoldaten in zout uitbetaalt, zou je dus heel veel zout moeten geven, meer zout dan iemand kan verbruiken of nodig heeft. Bovendien kende men toen al het gebruik van edele metalen voor muntstukken, er was dus al geld, ook om vrij kleine bedragen uit te betalen. Ik heb nergens een bevestiging gevonden van het verhaal van Van Dale. Ik heb ook geen weet van archeologische resten van dergelijke zoutblokken als betaalmiddel.





    Nochtans heeft het Latijnse woord voor zout sal, wel degelijk iets te maken met salaris. Alleen weten we niet goed wat. Misschien was een deel van het loon dat aan soldaten uitbetaald werd, de soldij, bestemd om zout te kopen, waarmee men allerlei vleeswaren kon pekelen: vlees, bonen… Misschien was het een van de talrijke bonussen die soldaten kregen. Andere bronnen stellen dat het gaat om de soldij van soldaten die de wegen bewaakten waarlangs zout vervoerd werd, de via salaria. Plinius de Oudere (Gaius Plinius Secundus (23 AD – 25 augustus 79 AD) schreef in zijn encyclopedische werk Naturalis Historia dat de Romeinse soldaten oorspronkelijk (dus niet toen hij dat schreef) in zout uitbetaald werden en dat salarium daarvan afkomstig is.

    Sommigen beweren dat ‘soldaat’ en ‘soldij’ ook afgeleid zijn van sal dare, zout geven, maar het is veel waarschijnlijker dat die woorden afgeleid zijn van de Romeinse solidus, een gouden muntstuk waarvan geweten is dat men er soldaten mee betaalde.




    Overigens waren er in de oudheid maar heel weinig mensen die een salaris kregen, een geldsom als beloning voor gepresteerde arbeid. De meeste arbeid werd verricht door slaven en die kregen enkel kost en inwoon. Wel was het zo dat Romeinse magistraten en beambten die zich dienden te verplaatsen een salarium kregen, een vergoeding van hun kosten en onkosten. Dat is de betekenis die het woord heeft in het klassiek Latijn. Van daar is het overgenomen in zowat alle westerse talen voor een wedde of loon, toen meer arbeiders en bedienden op die manier vergoed werden.

    ‘Wedde’ is ook maar een raar woord, vind ik. We weten wel wat het is, maar het heeft op zichzelf, als woord, geen evidente betekenis. Aan een kind hoef je niet uit te leggen wat een pannenkoek is, of een lekstok. Maar wat een wedde is? De wortel, zoiets als ‘wed’ vinden we in verscheidene oude en moderne westerse talen terug. Oorspronkelijk sloeg het op een onderpand dat werd geëist of gegeven bij een wettelijke overeenkomst. Dat kon een zakelijk akkoord zijn, of een huwelijksovereenkomst; ook een weddingschap valt daaronder, de inzet, de som waarvoor men wedt, is dan het onderpand. Omdat een dergelijk onderpand meer en meer in geld werd gegeven, kreeg ‘wedde’ de afgeleide betekenis van ‘geld’ en kon het woord ook specifiek gebruikt worden, zoals vandaag het geval is, voor het maandloon dat men ontvangt.

    ‘Loon’ klinkt bekender in de oren, we zien het ook in ‘beloning’ en ‘lonen’; het oorspronkelijke oerwoord ‘laun’ betekende al wat ‘loon’ nu nog zegt: een vergoeding.

    Als we het wat chiquer willen, dan spreken we van een honorarium. Aanvankelijk was dat een eergeschenk aan een ambtenaar bij zijn ambtsaanvaarding, later en nu nog elke vergoeding die men uitbetaalde aan een hoger geplaatste, zoals een dokter, een advocaat, een geleerde spreker…

    In onze moderne maatschappij speelt het salaris, de wedde, het loon of het honorarium een belangrijke rol. Wie een lagere functie uitoefent, krijgt daarvoor minder geld, maar er zijn wel minimumlonen, vastgelegd door de staat. Daarnaast zijn er ook afspraken per bedrijf of per sector van tewerkstelling. Daarover wordt voortdurend onderhandeld. Als het in een sector goed gaat, bijvoorbeeld de productie van auto’s, dan zullen de lonen daar ook goed zijn. De arbeiders delen zo in de winst die de bedrijven maken. Het omgekeerde is ook waar. Als een bepaald beroep een lange voorbereiding vraagt, of bijzondere vaardigheden of kennis vereist, of lastig of gevaarlijk is: dat zijn allemaal factoren die bepalend zijn voor de verloning. Dat is een van de principes van onze vrijemarkteconomie, het liberaal kapitalisme, waarin vooral vraag en aanbod spelen. Wie iets uitzonderlijks kan of bijzondere eigenschappen heeft, kan daarvoor veel geld vragen, althans indien er voldoende vraag naar is. Denk aan topatleten, managers, acteurs, fotomodellen, uitvinders enzovoort. Wie niets kan, moet dom en belastend werk doen en krijgt daarvoor het laagste loon, amper voldoende om te overleven.






    Het communisme en het socialisme vertrekken van andere principes. De wedde hoeft niet afgestemd zijn op wat je doet, maar op wat je nodig hebt als lid van de maatschappij. Iedereen heeft dezelfde rechten en krijgt dus van de staat hetzelfde loon: de havenarbeider, de onderwijzer, de dokter, de universiteitsprofessor. Er kunnen beperkte verschillen zijn, maar die zijn verwaarloosbaar in vergelijking met het kapitalistisch systeem, waar het verschil tussen de hoogste vergoedingen en de laagste spectaculair groot is.

    Wij leven hier in een gemengd systeem. De staat heeft allerlei manieren om de hoogste wedden te beperken, onder meer door er de hoogste belastingen op te heffen, en om de laagste lonen te beschermen, door minima te bepalen en ze minder te belasten of zelfs belastingsvrij te maken. Maar de verschillen blijven aanzienlijk.

    Wij hebben hier bij ons net een staking achter de rug van de zee- en rivierloodsen. Niemand zal ontkennen dat het om een gevaarlijk en lastig beroep gaat, waarvoor lang moet gestudeerd worden, dat een hoge kennis en vaardigheid vereist, een grote tegenwoordigheid van geest. Loodsen dragen ook een enorme verantwoordelijkheid: bij een verkeerde beslissing kan de schade enorm zijn. De druk waaronder de loodsen gebukt gaan is dan ook groot en dat heeft ongetwijfeld een weerslag op hun gezondheid, net zoals de gevaarlijke en onregelmatige werkomstandigheden.

    Om al die redenen zal de wedde, het salaris, het loon of het honorarium van deze mensen in onze maatschappij relatief hoog zijn. De staat heeft ervoor gekozen om dit werk toe te vertrouwen aan staatsambtenaren, om te vermijden dat vrijbuiters minder goed werk zouden afleveren. In ruil voor een vaste betrekking en een behoorlijk loon, doen de loodsen ten minste gedeeltelijk afstand van hun recht op vrije onderhandelingen met hun werkgever over hun loon. Zij kunnen niet als zelfstandige werken, of als werknemer bij een commerciële onderneming.

    Dat is zo voor alle staatsambtenaren. Het is een essentieel onderscheid in onze maatschappij. Ofwel werk je voor een vast loon voor de staat en heb je werkzekerheid, ofwel werk je ‘in de privé’, waarbij je over je loon kan onderhandelen en je meer kan verdienen naargelang je vaardigheden, kennis, inzet enzovoort. Het is een keuze waarvoor ieder van ons geplaatst is en die eenieder maakt op grond van eigen afwegingen.

    De loodsen in Vlaanderen spelen het echter dubbel. Het zijn ambtenaren en dus hebben ze een vast loon en vast werk. Daarbij houdt men rekening met hun grote verantwoordelijkheden en hun arbeidsomstandigheden. Als de staat geen goed loon zou aanbieden, dan zouden er geen kandidaten zijn om dat werk te doen, ook al heeft de staat het monopolie van het loodsen. Bekwame mensen zouden dan voor een ander beroep kiezen, waar ze meer kunnen verdienen.

    Maar de loodsen zijn niet tevreden met hun toch al aanzienlijk loon, noch met de bijkomende voordelen die ze in de loop van de jaren bedongen hebben. Zij vergelijken zichzelf met collega’s die commercieel werken in min of meer vergelijkbare omstandigheden, bijvoorbeeld kapiteins van schepen. En dus eisen een minste een vergelijkbaar loon en vergelijkbare sociale voorzieningen, bijvoorbeeld wat het pensioen betreft. Zij zetten hun eisen kracht bij door te staken. Omdat ze een cruciale functie vervullen in de Antwerpse haven, kunnen ze ondanks hun beperkt aantal, toch onoverzienbare economische gevolgen creëren. Hun onderhandelingspositie is dus zo goed als onbeperkt. Zij kunnen op hun eentje zowat de hele Vlaamse economie platleggen.





    Wie als ambtenaar aan het werk gaat, doet dat altijd, bewust of onbewust, vanuit een zekere overtuiging, een solidariteitsgevoel. Men ziet het als een dienst aan de gemeenschap. In ruil daarvoor krijgt men een min of meer bescheiden loon, vastheid van betrekking en goede sociale voorzieningen, vooral ook een goed en vroeg pensioen. De staat kan op die manier een aantal belangrijke diensten in de maatschappij verzekeren, zoals het onderwijs, de post, het openbaar vervoer enzovoort, zonder daarvoor commerciële lonen te moeten betalen.

    Het is echter precies daar dat het verkeerd is gegaan. De staat is zich meer en meer gaan opstellen als een commerciële instelling. Er zijn topmanagers aangesteld die dezelfde toplonen moeten krijgen als in de privé, anders komen ze niet. Een zo verder naar beneden: directeurs, diensthoofden en zelfs specialisten allerhande: de staat moet hen op dezelfde manier betalen als in commerciële instellingen, anders gaan ze daar werken. Er is dus geen sprake meer van de typische instelling van de ambtenaar, die voor een matig loon hard werkt. Alle ambtenaren, bijvoorbeeld ook het onderwijzend personeel, willen een wedde die vergelijkbaar is met mensen die gelijksoortig werk doen in commerciële instellingen. En die privé bedrijven lokken de mensen met goede lonen, maar ook met pensioenplannen die nog veel rooskleuriger zijn dan die van de staat. Er is een wederzijds opbod, tot niemand nog het verschil ziet tussen een ambtenaar m/v en een werknemer m/v in de privé.

    Zo komen we terug bij onze loodsen. Zij onderhandelen met de staat alsof zij geen ambtenaren zijn, maar werknemers in een privé bedrijf. Zij storen zich niet aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, zij kijken alleen naar hun eigen job en zien geen enkele reden waarom zij minder zouden verdienen dan hun collega’s in privé bedrijven in binnen- of buitenland. Zij onderhandelen in volledige vrijheid. Daarbij vergeten zij dat de staat hun beroep heeft gemonopoliseerd precies opdat de maatschappij geen commerciële prijs zou hoeven te betalen voor hun noodzakelijke en precieuze diensten.

    Het oude systeem van de ambtenarij heeft in de praktijk afgedaan. Een ambtenaar heeft geen gezag meer, boezemt geen ontzag meer in, heeft geen sociaal aanzien meer. Een ambtenaar ziet men meer en meer als een sukkel, een schlemiel, iemand die niet goed genoeg is om in een commerciële omgeving te werken. De staat werkt daaraan mee door in zijn diensten louter commerciële waarden voorop te stellen: efficiëntie, doelstellingen halen, evaluatie, functioneringsgesprekken, vijfjarenplannen… Ook het laatste taboe is nu bespreekbaar: de vastheid van betrekking. Wie een negatieve evaluatie krijgt, kan afgedankt worden.

    Wij zullen vroeg of laat weer de klassieke vragen moeten stellen. Wat voor maatschappij willen we, een liberaal-kapitalistische of een socialistische. Het ziet ernaar uit dat wij nu regelrecht afstevenen op een commerciële, individualistische, marktgestuurde maatschappij en dat de idealen van communisme en socialisme afgedaan hebben. Wie nu nog spreekt over ambtenaren, maatschappelijke inzet, solidariteit, dienst aan de gemeenschap, verbondenheid met de minder gegoeden, onbaatzuchtige samenwerking, dat is een onrealistische dromer. Iedereen, zelfs de socialistische partijen sinds Tony Blair, denken en spreken nog enkel in termen van vraag en aanbod en persoonlijke verrijking als motor van de maatschappij.





    Het is enkel wanneer we geconfronteerd worden met acties als die van de loodsen en de luchtverkeersleiders en de bruggenwachters dat we het gevaar zien dat om de hoek loert als we alles privatiseren, ook de kerntaken die tot voor kort toevertrouwd waren aan de staat en zijn ambtenaren. Een ongeremd kapitalisme belooft ons wel de hemel op aarde, maar er is geen enkele reden om blindelings aan te nemen dat het zijn beloften kan waarmaken, evenmin als de extreme communistische, socialistische en nationalistische experimenten dat konden. Wij hebben de debacle van beide systemen gezien in de twintigste eeuw en nu ook in het begin van de eenentwintigste. Je zou dus kunnen hopen dat we er wijzer door geworden zijn, maar dat lijkt vooralsnog niet het geval.

    Wellicht moeten er eerst nog zwaardere crisissen komen, zoals in IJsland, Ierland, Portugal, Spanje, Italië, Griekenland…

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    16-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mens sana in corpore sano?

    Een vriendelijke lezer stelde me pertinente vragen over mijn fysiek: wat doe ik om mijn lichaam in goede conditie te houden? Dat behoor ik volgens hem wel te doen, overtuigd als ik ben van de eenheid van lichaam en geest. Hoe kan een geest goed functioneren in een slecht onderhouden lichaam?

    Mijn correspondent, die mijn belangstelling en bewondering voor Spinoza deelt, haalt er zelfs de Ethica bij (II, 13, commentaar) Ik citeer in de vertaling van Henri Krop:

    Wel valt in het algemeen op te merken dat naarmate een lichaam beter in staat is om veel tegelijk te doen of te ondergaan, zijn geest meer tegelijk kan begrijpen. En naarmate de handelingen van een lichaam meer van dat lichaam zelf afhangen en het aantal andere lichamen dat ermee samenwerkt om hetzelfde tot stand te brengen kleiner is, is zijn geest beter in staat om onderscheiden te kennen. Hieruit kunnen wij verder afleiden dat de ene geest voortreffelijker is dan de andere en de reden zien waarom wij van ons lichaam alleen verwarde kennis hebben.

    Niemand zal vandaag nog ontkennen dat lichaam en geest een zijn. Dat is ook wat Spinoza ons steeds voorhoudt. Zoals wel vaker confronteert hij ons met nogal paradoxale stellingen, ideeën die op een uitdagende wijze iets poneren dat bij een eerste benadering niet klopt of niet overtuigend is. In de toelichting blijkt dan dat we iets verder moeten nadenken, tot op het bot, tot bij de eerste beginselen, en dan blijkt de stelling evident.

    Dat is ook hier weer zo. Er zijn knappe koppen en mensen die het denken liever aan anderen overlaten. Er zijn genieën en er zijn mensen die verstandelijk gehandicapt zijn. Spinoza stelt doodleuk: een lichaam dat veel tegelijk aankan, zal een geest herbergen die veel kan begrijpen.




    Nou… We hoeven maar naar mensen als Steven Hawking te kijken om toch even te aarzelen bij die uitspraak. Met zijn handicaps kan Hawking ogenschijnlijk nauwelijks iets presteren met zijn lichaam, hij kan zelfs niet meer zelfstandig praten. Als je een instelling voor mentaal beperkte mensen bezoekt, zie je dan weer dat die wel over een ogenschijnlijk normaal werkend lichaam beschikken, maar niet over een geest die tot veel in staat is.

    Het is pas wanneer we ophouden met dualistisch te denken en terugkeren naar Spinoza’s basisintuïtie, dat zijn uitleg begrijpelijk wordt. Hij zegt en herhaalt voortdurend dat lichaam en geest één zijn en ondeelbaar; dat het lichamelijke en het geestelijke aspecten zijn van hetzelfde, in dit geval een mens. Als we enkel het lichaam van Steven Hawking beschouwen, dan is dat zeer onvolmaakt, terwijl zijn geest, ook afzonderlijk beschouwd, tot de scherpste behoort die de mensheid ooit heeft voortgebracht. Maar dat mogen we niet doen, dat apart beschouwen. Hawking is een persoon, geen (fabuleuze) geest (gevangen) in een (inferieur) lichaam. Zijn geest is zijn lichaam en zijn lichaam is zijn geest, je kan die niet scheiden of afzonderlijk bekijken en beoordelen. Denken doet hij (vooral) met zijn hersenen en die behoren tot zijn lichaam, dat is gewoon zijn lichaam. Communiceren doet hij met zijn lichaam, zij het met behulp van allerlei gadgets en veel computers.

    Wat Spinoza hier zegt, is alleen maar juist als we het basisprincipe toepassen, de eenheid van lichaam en geest. Vanaf het ogenblik dat we dat uit het oog verliezen en ons gaan uitspreken over een van beide, los van het andere, klopt wat Spinoza hier zegt niet meer.

    Deze redenering gaat ook voor personen met een mentale beperking. Als je hun lichaam afzonderlijk bekijkt, dan lijkt daarmee niets aan de hand. Het de werking van hun geest die deficiënt is. Maar dan vergeten we dat hun geest niet een of ander mysterieus ‘ding’ is dat ergens in dat lichaam rondhangt en dat om een of andere reden min of meer goed werkt. Nee, die geest is niets anders dan de werking van dat lichaam, waarbij de hersenen de belangrijkste rol spelen.

    Wat Spinoza hier zegt is niets anders dan een tautologie: lichaam en geest zijn één en dus geldt alles wat men over het ene kan zeggen onverminderd ook voor het andere. En dus is Steven Hawkings ‘lichaam’ net zo knap als zijn ‘geest’. Ja?

    Overigens heeft Spinoza het hier niet specifiek over de kwalitatieve verschillen tussen de geestelijke kwaliteiten van de ene mens tegenover de andere. Uit de context blijkt veeleer dat hij het heeft over het onderscheid tussen de mens en andere ‘lichamen’ zoals planten en dieren. Zijn stelling is dan dat de mens, die meer tegelijk aankan met zijn ‘lichaam’, ook meer aankan met zijn ‘geest’ dan een dier, zeg maar een schildpad. En dat is evident, zeker wanneer wij beiden in hun eenheid en eigenheid beschouwen en niet gaan onderscheiden tussen lichaam en geest, want dan zou een hond bijvoorbeeld op lichamelijk gebied beter zijn dan een mens qua reukzin en gehoor, een adelaar beter qua zicht, een olifant beter qua tastzin en een rat (ik zeg zo maar wat) beter qua smaakzin.

    Het is dus een simplistische en foutieve redenering om te zeggen dat een fysiologisch op alle punten superieur lichaam ook over een betere geest zou beschikken. Een topatleet die net een herseninfarct heeft opgelopen, beschikt over een uitstekend lichaam (op die kleine bloedklonter na…), maar hij is wel hersendood.

    Is er dan geen enkel verband tussen de twee? Is mens sana in corpore sano onzin?

    Ja en nee. Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat er geen onmiddellijk en rechtstreeks verband is tussen de fysieke conditie van een persoon en zijn geestelijke of verstandelijke kwaliteiten. Je kan prachtige atleten hebben die niet eens hun naam kunnen schrijven en je hebt wetenschappers die enkel met massale medicatie en dure apparaten in leven blijven. Een topconditie op het ene gebied is dus geen noodzakelijke noch voldoende voorwaarde voor topprestaties in het andere.

    Is er dan geen enkel verband? Dat ook weer niet. Kinderen die vanaf hun geboorte sterk gestimuleerd worden, blijken zich mentaal sneller en breder en dieper te ontwikkelen dan andere. Opvoeding en milieu hebben een invloed op de intelligentie. Als je pijn hebt, kan je minder helder denken. Als je dronken bent, denk je nog nauwelijks. Als je een hersenletsel hebt, accidenteel of congenitaal, is je geest belemmerd.

    In het algemeen kan je dus wel stellen dat een ‘gezond’ lichaam een noodzakelijk voorwaarde is voor een gezonde geest. Er mag vooral met de hersenen niet veel verkeerd gaan voor onze geest verstek laat gaan. Ook een goede fysieke conditie draagt bij tot een goede werking van de geest. Een gezonde, fitte persoon is, algemeen gesproken, beter in staat tot helder nadenken dan een zieke, door overgewicht geplaagde verstokt rokende alcoholverslaafde die nooit de deur uitkomt. Wie zich goed verzorgt, heeft ook betere overlevingskansen. Het is dus zeker wenselijk dat men zorgt voor een gezond lichaam, ook vanuit het standpunt van de geestelijke gezondheid. Maar het lijkt me niet zo dat bijvoorbeeld het aankweken van spiermassa door intensieve training ook maar enigszins zou bijdragen tot een verhoogde intelligentie. Het tegendeel blijkt helaas al te vaak bewaarheid.





    Laten we besluiten en onze theoretische beschouwingen toetsen aan de praktijk. Een van de hedendaagse auteurs die ik het meest bewonder is Steven Nadler, een vermaard specialist in Spinoza en de Vroegmoderne periode. Hij is ook een fervent langeafstandsloper, hij heeft zelfs deelgenomen aan de Iron Man. Ik heb hem eens ontmoet en hij straalde inderdaad gezondheid uit, terwijl hij een zeer interessante en geleerde toespraak hield aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Heeft het een te maken met het andere? Is zijn genie en zijn indrukwekkende wetenschappelijke productiviteit het resultaat van zijn fysieke inspanningen en conditie? Ik weet het niet zeker, maar ik denk: toch in zekere mate.

    Dat is voor mij voldoende om te concluderen dat een goede fysieke conditie belangrijk is. Anderzijds kan men ook zonder dergelijke wel zeer doorgedreven inspanningen een behoorlijke fysiek opbouwen en onderhouden. Het ene lichaam kan al wat meer hebben dan het andere en wat voor de ene een peulschil is, is voor de andere een onoverkomelijke opgave.

    Voor mezelf heb ik uitgemaakt dat het voldoende is als ik mijn fysieke inspanningen beperk tot wat natuurlijk is en tot mijn dagelijkse gewoonten behoort. Ik doe dus geen inspanningen die geen functie hebben in mijn dagelijks leven. Als ik fiets, is dat om ergens naartoe te gaan: de bakker, de bank, de apotheker, het postkantoor, de bibliotheek, een vriendenbezoek enzovoort. Zomaar gaan fietsen ervaar ik als een zinloze bezigheid. Wandelen: net zo, al laat ik me al eens verleiden om een toertje te doen, zo mogelijk in gezelschap; in mijn eentje is dat telkens een beproeving. Er doet zich dan een conflict voor in mijn kop tussen het doen en het denken, omdat ik iets doe zonder doel. Het verre en vage doel, mijn fysieke gezondheid bevorderen, is niet voldoende om me in gang te krijgen.

    Ik poets wekelijks het huis en doe ook wat klusjes in en rond het huis. Dat geeft me wat beweging, maar niet veel, toegegeven.

    Ik beoefen dus ook geen sport. Ook dat komt me te kunstmatig over en verstoken van zin. Met een tennisraket op een bal kloppen, bij voorbeeld, wat ik enkele jaren gedaan heb, lijkt me totaal zinloos op zichzelf. Ik kan er werkelijk geen prioriteit aan geven, er zijn zoveel andere dingen die ik wel interessant vind en dus veel liever doe. Dat die meestal vanuit mijn luie zetel gebeuren, neem ik er maar bij.






    Ik ben nu 66 en de aftakeling is al geruime tijd ingezet, dat merk ik maar al te goed, ik moet me maar vergelijken met zeg maar twintig jaar geleden. Ik weet dat ik daaraan iets kan doen door vaker, meer intensief en meer gericht te bewegen. Maar ik kan het niet opbrengen, niet uit luiheid, maar mentaal, ik ben niet voldoende gemotiveerd om het te doen. Mocht mij dokter me zeggen dat ik elke dag een uur moet gaan wandelen of wekelijks moet sporten als ik niet binnenkort wil doodvallen, dan zou ik dat ongetwijfeld doen. Maar zo ver is het nog niet. Ik heb geen echte hinder van mijn fysieke conditie en zolang dat niet het geval is, doe ik er ook geen bijzondere inspanningen voor. Ik neem aan dat ik niet de enige ben die zo redeneer.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    15-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jozua en de stilstaande zon

    Het verzet van de (katholieke) kerk tegen de theorie van Copernicus over ons zonnestelsel is berucht. Galilei was ook een slachtoffer van die hetze.




    In wat men daarover leest, verwijst men steevast naar een Bijbels argument. Dit is de tekst die dan wordt aangehaald (Jozua 10):

    7 Hierop trok Jozua met zijn hele leger, geen enkele soldaat uitgezonderd, vanuit Gilgal ten strijde. 8 De HEER zei tegen hem: ‘Je hoeft voor die koningen niet bang te zijn, want ik lever ze aan je uit. Geen van hen zal tegen je kunnen standhouden.’ 9 Jozua wist de vijand vanuit Gilgal in één nachtelijke mars te bereiken, en hij verraste hem in een plotselinge aanval. 10 Toen de soldaten van de vijand het leger van Israël zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek in hun gelederen, zodat de Israëlieten hun bij Gibeon een zware nederlaag konden toebrengen. Ze achtervolgden hen tot aan de pas van Bet-Choron, en nog verder – ja, ze sloegen hen zelfs vlak voor Azeka en Makkeda nog neer. 11 Toen hun vijanden de pas van Bet-Choron afvluchtten, wierp de HEER vanuit de hemel grote hagelstenen op hen, tot aan Azeka toe. Er stierven meer soldaten door die hagelstenen dan door de zwaarden van de Israëlieten. 12 Want op die dag, de dag dat de HEER de Amorieten aan Israël overleverde, had Jozua gebeden tot de HEER. In aanwezigheid van Israël sprak hij:

    ‘Zon, sta stil boven Gibeon,

    maan, blijf staan boven de vlakte van Ajjalon.’

    13 En de zon stond stil

    en de maan bleef staan,

    tot Israël zijn vijanden had afgestraft.

    Dit staat opgetekend in het Boek van de oprechte. De zon bleef een volle dag boven aan de hemel staan voordat ze onderging. 14 Het is voor noch na die dag ooit voorgekomen dat de HEER op die manier gehoor gaf aan de bede van een mens, maar de HEER streed dan ook voor Israël. 15 Na deze overwinning keerde Jozua met het hele leger terug naar het kamp bij Gilgal.

    Ik heb het altijd al een dwaasheid gevonden om de Bijbel, een boek zonder wetenschappelijke pretenties, in te roepen in een wetenschappelijke discussie. Maar zelfs als we daaraan voorbijgaan, lijkt het me vreemd om Copernicus’ theorie af te wijzen op grond van wat we hier lezen. Het gaat hier duidelijk om een wonder, een mirakel, een afwijking van het normale verloop van de natuur. De zon ging niet onder, maar bleef aan de hemel stilstaan, en ook de maan. Dat is wat er staat. Indien men aanneemt, zoals de kerk deed, dat de zon om de stilstaande aarde draait, dan is die zon- en maanstilstand inderdaad een wonder.




    Maar wat als men Copernicus en Galilei volgt?

    De aarde draait dan om de zon en om haar as en het is die laatste beweging die voor het verloop van dag en nacht zorgt. Als de Bijbel zegt dat de zon tijdelijk stilstond, dan blijft het evengoed een wonder in de veronderstelling dat de aarde om haar as draait. In plaats van de zon tegen te houden, heeft God dan de aarde tegengehouden, dat is alles. Het wonder blijft, de Bijbel heeft nog altijd gelijk. Wat is dan het probleem?

    Ongetwijfeld hebben de kerkgeleerden toen ook daaraan gedacht, zo dom waren ze nu ook weer niet. De scholastiek heeft wel andere Bijbelse ongerijmdheden logisch verklaard, dit is in vergelijking daarmee een koud kunstje.

    Het ziet er dus naar uit dat men Copernicus theorie niet verwierp op Bijbelse gronden, op die paar zinnen die ik hierboven citeerde. Galilei werd niet vervolgd en veroordeeld omdat hij stelde dat de aarde om de zon draait. Zelfs dan kan ze immers het centrum zijn van het Universum, zoals de kerk stelt. Wat maakt het uit welke beweging de aarde maakt?

    Wat was dan wel het probleem?

    Het was een conflict over gezag. De kerk verdedigde de opvattingen van een andere geleerde, Ptolemaeus (90-168), die overigens slechts herhaalde wat zijn voorgangers hadden gesteld. Dit was de gevestigde opvatting onder geleerden gedurende de Oudheid en de Middeleeuwen en de kerk sloot zich daarbij aan. De waarnemingen die Copernicus en anderen deden, leidden echter tot anomalieën: als de zon rond de aarde draait, dan zijn er allerlei verschijnselen die men niet kan verklaren, in het bijzonder de beweging van de planeten (die aan die ogenschijnlijk chaotische beweging hun naam danken van planeten, of ‘zwervers’ in het Grieks). Het was om een verklaring te vinden voor de schijnbare bewegingen van de planeten dat Copernicus uiteindelijk voorstelde om de zaak om te draaien: als de aarde om de zon draait, net zoals de andere planeten, dan klopt alles als een bus.

    De kerk hoefde niets anders te doen dan Copernicus en na hem Galilei te benoemen tot pauselijk astronoom om zo met de eer te gaan lopen, zonder enig gezichtsverlies. Haar lot was immers niet gebonden aan Ptolemaeus, niet eens een christen, wat zowel Copernicus als Galilei wel waren.

    Maar nee, hoor. De kerk heeft altijd gelijk en wat zij beweert, heeft eeuwigheidswaarde. De paus kan zich niet vergissen, is onfeilbaar. Door dus een standpunt in te nemen in een puur wetenschappelijke kwestie, had men zich vastgezet op een verloren positie. Indien men zou toegeven dat men al eeuwen lang ten onrechte had gesteld dat de zon om de aarde draaide, dan zou men, zo dacht men, een mal figuur slaan. Als de kerk zich daarin had vergist, dan was het uit met de onfeilbaarheid. Dus hield men vast aan die ene wetenschappelijke theorie en verwierp de andere. Niet omdat die in strijd was met het geloof of met de tekst van de Bijbel, want noch in het ene noch in het andere geval is dat zo. De plaats van de aarde in het zonnestelsel heeft niets te maken met het geloof, het mirakel van Jozua is niet minder spectaculair in Copernicus’ theorie dan in die van Ptolemaeus.

    Ongetwijfeld heeft ook het kenmerkend conservatisme van elke gezagsconcentratie meegespeeld. In Rome zaten een aantal machtige kerkvorsten bijeen, overtuigd van hun gelijk en hun eigen intelligentie en bezorgd om het behoud van hun macht en hun gezag. Het was dan ook teveel gevraagd van hun niet geringe maar door hun machtspositie verstarde verstandelijke vermogens, om aan te nemen dat een obscure monnik beter wist hoe de wereld ineen stak dan zij, met al hun kennis en intelligentie, of de onfeilbare paus.

    En dus beging Rome nog maar eens een cruciale vergissing, door vast te houden aan een ongegronde opvatting lang nadat de wetenschap had aangetoond dat ze onjuist was. Het ging duidelijk niet om wie er gelijk had, op wetenschappelijk gebied. Het ging ook niet om een botsing tussen de Bijbel, het Woord van God, en de wetenschap. Het ging erom wie er bepaalde wat juist was: de kerk of de wetenschap.

    En dat is best vreemd, want de kerk was in feite helemaal niet afkerig van de wetenschap. Gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance en ook nog lang daarna was de wetenschapsbeoefening geconcentreerd in kerkelijke instellingen, in kloosters en daarna in kerkelijke universiteiten. De kerk was altijd sterk geïnteresseerd in de wetenschappen en in het onderwijs. Gedurende lange tijd waren alle wetenschappers priesters en religieuzen. Hoe komt het dan dat het toen zo vreselijk verkeerd is gegaan?

    Omdat de wetenschappers hun eigen gang wouden gaan. Ze wilden de dingen zelf onderzoeken, zonder enige betutteling, ze wilden zelfstandig zijn, alleen vertrouwend op hun eigen inzichten en die van hun collega’s. Ze wilden kunnen aanvaarden wat ze ontdekten, ook als dat niet overeenkwam met wat de kerk zei. Ze wilden autonoom zijn, en dat kan natuurlijk niet in een almachtige kerk, waar alleen het hoogste gezag gelijk heeft en bepaalt wat waar en goed is. Het was de opstand van het individu tegen het gezag, van de rede tegenover het geloof.

    Wanneer de kwestie van Copernicus en van Galilei nog eens ter sprake komt, bedenk dan dat het helemaal niet ging om die ene Bijbeltekst en ook niet om de plaats van de aarde en de zon in ons zonnestelsel, maar om de plaats en de rol van de godsdienst en het individu in de maatschappij. Dat zijn vragen die ook vandaag bijzonder actueel zijn. In Antwerpen is een imam veroordeeld omdat hij de godsdienst boven de burgerlijke maatschappij en het individu stelt. In Iran en in andere moslimlanden maar ook in sommige christelijke gebieden zoals Amerika en ook in Engeland gebeurt het omgekeerde: daar wil men de godsdienst weer als het hoogste gezag installeren en de wetenschap en het individu verknechten.

    ’t Is maar dat je het weet.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    13-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Emoties, justitie en de sharia

    Emoties kunnen, zo zegt ons het cliché, soms hoog oplaaien. We vergelijken ze zo met een verzengend vuur dat gevoed door brandbaar materiaal en voldoende zuurstof voor enorme hitte en vlammen zorgt.

    Ik ben veeleer iemand die probeert zijn emoties te beheersen.

    Dat is iets anders dan ze te ontkennen of te vermijden of te verdringen. Ik sta open voor alle spontane emoties, ik laat ze toe in mijn leven, ik verheug me erover, want ze tonen aan dat ik leef. Ik ben dus geen stoïcijn, die het geluk zoekt in het vermijden van emoties. Dat lijkt me een zielige bezigheid. Het geluk ligt niet in de afwezigheid van smart, net zomin als ongeluk gelegen is in de afwezigheid van vreugde; voor beide is veel meer nodig. Een mens die geen emoties kent, is geen mens, zo simpel is het.

    We hebben onze emoties nodig. Het zijn onmisbare mechanismen die de evolutie ons heeft aangereikt om gepast te reageren op allerlei omstandigheden. Ons lichaam reageert spontaan op prikkels, lang voor ons verstand dat in de gaten heeft. Het zou dus dwaasheid zijn om die waardevolle signalen te negeren, zowel in vreugde als in pijn. Wie geen verdriet heeft, nooit uitgelaten is, niet verliefd wordt, geen medelijden kent, geen tranen in de ogen krijgt, tja, wat voor leven heeft zo iemand?




    Anderzijds is het niet goed om je door je emoties te laten overweldigen. Wanneer het vooral of bijna uitsluitend je gevoelens zijn die je leven bepalen, dan ervaren we dat als een minder goede toestand waar we moeten zien uit te geraken. Wegzinken in ons verdriet, overmoedig worden door ons succes, alles in de waagschaal werpen omwille van een verliefdheid: het gebeurt en terwijl we het zelf misschien niet zo erkennen en ervaren, zal de buitenwereld hoofdschuddend zeggen: dat loopt niet goed af.

    Het komt er dus op aan om al die spontane gevoelens niet te ontkennen of te verdringen, maar ze volop en intens te beleven, maar dan op een evenwichtige manier. We moeten een plaats geven aan onze emoties. We moeten er vooral voor zorgen dat ze niet obsessief worden, dat ze alle andere gevoelens niet verhinderen en ons opsluiten in een eenzijdige kijk op het leven.

    Bij het nemen van onze beslissingen laten we ons vaak leiden door onze emoties en dat is normaal, dat is goed, dat is menselijk. Maar ook hier moeten we erop bedacht zijn dat we niet een bepaald gevoel laten overwegen. Iemands verdriet kan zo groot zijn, dat hij of zij er als het ware door verlamd is. We spreken dan al gauw van een depressie, maar die kan natuurlijk ook andere oorzaken hebben dan alleen maar verdriet, zoals stress, overbelasting, relationele problemen enzovoort.

    Wie zich enkel door emoties laat leiden, zal zelden voor een rustig, evenwichtig persoon doorgaan, of het nu een bepaalde emotie is of de vreemde chaos van emoties die een mens in de loop van een dag, een week, een maand, een jaar of een leven lang beroeren. Er moet nog iets anders zijn in ons leven dan alleen maar spontaan en ongeremd reageren op emoties. Men noemt dat gemakshalve de rede, het verstand.

    Wanneer we ons bewust zijn van onze emoties, wanneer we ze herkennen voor wat ze zijn, wanneer we zien hoe ze ons leven ingrijpend veranderen zonder dat we er erg in hebben, dan hebben we al een eerste stap gezet: we weten nu dat er iets aan de hand is, dat we ons meer dan gewoonlijk laten leiden door onze gevoelens, dat we anders reageren op de mensen en de dingen om ons heen. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat we uit onze omgeving signalen opvangen die ons wijzen op ons afwijkend gedrag. Het kan ook dat we als het ware onszelf observeren en enigszins verbaasd vaststellen dat we anders handelen en denken dan anders. Ons lichaam weet dat wij rouwen, verheugd zijn of verliefd lang voor wij dat voor onszelf uitspreken. Pas wanneer de spontane reacties van ons lichaam ons beginnen op te vallen, merken wij dat we ten prooi zijn aan een sterke emotie.

    Dan is het tijd om in te grijpen. Je kan dan toegeven aan je gevoelens, je eraan overgeven, erin zwelgen, jezelf erin verliezen. Maar je weet, zeker als je geen puber meer bent, dat dat geen oplossing is. Ofwel brengen die losgeslagen emoties je naar de rand van de afgrond, ofwel komt er vanzelf een einde aan: de tijd heelt alle wonden. In beide gevallen moet het evenwicht zich herstellen. Je moet weer ontvankelijk worden voor andere gevoelens dan dat ene dat je dreigt mee te sleuren. Je moet meer redelijk worden.

    Emoties kruiden het leven, een leven zonder is het leven niet waard. Laten we dankbaar zijn voor al onze emoties, hoe verrassend en onverwacht of verontrustend ze ook zijn. Maar we moeten ook leren hoe er mee om te gaan. Ze mogen ons niet overmeesteren, ons de baas worden. We moeten ze ten goede aanwenden, ze mogen niet destructief worden, voor onszelf noch voor de mensen om ons heen.

     

    Deze morgen werd ik sterk aangegrepen door twee nieuwsberichten. Ik werd meteen woedend en erg opgewonden, temeer omdat ik met mijn reacties geen blijf wist. Er bleef dus niets anders over dan enkele uren nadenken terwijl ik het huis de wekelijkse poetsbeurt gaf, waarbij je verstand toch ongeveer op nul staat, je weet immers wat je te doen staat, je hebt het al zo vaak gedaan. En van dat nadenken komt bij mij het schrijven, dat merk je nu.

    Het eerste bericht ging over een Belgische gangster van vreemde origine. Bij een overval waarbij slechts enkele honderden euro’s buitgemaakt werden, liep hij bij een vuurgevecht met de politie een schotwonde op. Enige tijd later was hij een van de daders van een zeer gewelddadige homejacking. Een jonge politieagente werd daarbij zomaar neer gekogeld met een zwaar vuurwapen. Nu meldt een krant dat deze man voor de verwonding die hij opliep bij de eerste overval een invaliditeitsuitkering kreeg van een ziekenfonds en dat hij die nog steeds krijgt, nu hij in de gevangenis zit voor de brutale moord op de politieagente.





    Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die op zo’n bericht woedend reageer. Het is erg dat die man een uitkering krijgt terwijl hij in de gevangenis zit, waar hij er helemaal geen behoefte aan heeft. Het is terecht dat een politieke partij dat wettelijk onmogelijk wil maken. Maar wat mij zo boos maakt, is het feit dat hij een uitkering krijgt voor een letsel dat hij heeft opgelopen in een vuurgevecht met de politie naar aanleiding van een gewapende overval. Eerlijk, dat begrijp ik niet. Als je bij het sporten of gewoon in je huiskamer je been breekt en je houdt daaraan een blijvend letsel over en je hebt geen (dure!) verzekering, dan is dat het einde van het verhaal. De verzekeringsmaatschappijen zijn ervoor berucht om de bewijslast voor uitkeringen zo zwaar mogelijk te maken. En dan verneem je dit! Hoe is het toch mogelijk dat niemand er ooit aan gedacht heeft om dergelijke perverse gevolgen van onze sociale zekerheid uit te sluiten? Hoe is het mogelijk dat geen enkele ambtenaar of bediende, geen enkele raad van bestuur beslist heeft om die uitkering te weigeren of aan te vechten? Zijn letsel was immers blijkbaar niet van die aard dat het hem verhinderde om zijn gewelddadige levensstijl ongestoord verder te zetten. Een brave burger verliest zijn uitkering voor veel minder.

    Ik heb me tijdens het nadenken en nu nog tijdens het schrijven voortdurend afgevraagd of ik me niet teveel laat leiden door mijn emoties. Ik denk het niet. Ook nu mijn woede al wat gekoeld is, zoek ik tevergeefs naar een goede reden om die misdadiger een sociale vergoeding toe te kennen voor een letsel dat hij heeft opgelopen bij een gewelddadige overval. Waarom zou de maatschappij sociale voordelen toekennen aan iemand die de maatschappij zo brutaal belaagt en zoveel schade toebrengt? Om nog te zwijgen over het feit dat die man in zijn hele leven allicht nog nooit enige positieve bijdrage heeft geleverd aan de maatschappij.

    Ik begrijp het niet en ik weiger het te begrijpen. Als we zo doorgaan, dan stemt binnenkort iedereen op extreem rechtse en populistische partijen. En zullen de politiemensen misschien beginnen denken dat ze maar beter ineens kunnen schieten om te doden, zoals ook de gangsters zelf doen. Zo komen we zowel politiek als politioneel in een onverantwoorde escalatie terecht waarvan het einde voor beschaafde mensen zelfs niet denkbaar is.

    Het tweede bericht betrof een man van 48 die veroordeeld was tot een jarenlang rijverbod nadat hij in dronken toestand een dodelijk verkeersslachtoffer had gemaakt en vluchtmisdrijf had gepleegd. Sinds zijn veroordeling is hij nog herhaaldelijk betrapt op het gebruik van zijn wagen, een Porsche Boxster. Dat heeft hem nu al twee (!)veroordelingen opgeleverd tot levenslang rijverbod.





    Het is duidelijk dat die man het niet zal afleren. Hij zal altijd met zijn auto blijven rijden en hopen dat men hem niet betrapt. Maar zelfs als men hem betrapt: wat riskeert hij dan? Nog een veroordeling tot levenslang rijverbod? Dat is toch onzin! Waarschijnlijk staat er op het overtreden van zo’n rijverbod geen andere straf, of als er al gevangenisstraf zou op staan, dan zal dat een heel beperkte zijn, enkele maanden voorwaardelijk misschien. En wat dan nog? Hij kan gewoon doorgaan, voor hem is dat allemaal niets, hij doet gewoon waar hij zin in heeft.

    Staat de maatschappij machteloos in dergelijke gevallen? Ik weet het niet, maar het lijkt wel zo. De bestraffing is inefficiënt, ze bereikt het beoogde doel niet: de man uit het verkeer houden omdat hij een gevaar is voor zijn medemensen. Wat zou men kunnen doen, wat zou ik doen?

    Na enig nadenken ben ik tot deze conclusie gekomen: men had al bij de eerste overtreding zijn wagen in beslag moeten nemen en verbeurd verklaren. Een Porsche Boxster kost algauw een slordige 65.000 euro zonder BTW en andere belastingen. Zelfs iemand met diepe zakken voelt dat. Wanneer hij nogmaals in een wagen betrapt wordt, kan men hetzelfde doen; indien zijn nieuwe wagen minder kost dan zijn eerste wagen, legt men hem een supplementaire boete op tot hetzelfde bedrag. Als je bij elke overtreding 65.000 euro riskeert, dan ga je misschien nadenken, zelfs als je zo hardleers bent als deze kerel.

    Als we er niet in slagen om met ons gerechtsapparaat zo’n mensen tot betere gevoelens te brengen, als we hen niet met legale middelen kunnen uit het verkeer houden om hen te verhinderen onschuldige slachtoffers te maken, dan zullen we ook hier onvermijdelijk in een spiraal van geweld terechtkomen. Vroeg of laat zal men dan naar het systeem van de sharia grijpen. Volgens de letter van de Koran hakt men een dief eerst de rechterhand af en bij een tweede diefstal de linkerhand. Stelen wordt dan inderdaad wel erg bemoeilijkt. De vraag is alleen of wij de sharia willen, of er echt geen alternatief is. Ons huidig justitiesysteem is dat in alle geval niet. Wij zullen er dus een beter moeten verzinnen, of uiteindelijk ten onder gaan aan het geweld, dat van de misdaad of dat van de staat en de godsdienst.

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eenvoud en complexiteit

    De laatste tijd had ik het hier al herhaaldelijk over het toeval. Dat is geen… toeval, want het is best een moeilijk begrip, als je er wat dieper op ingaat. We hebben vastgesteld dat echt toeval, namelijk iets dat op geen enkele manier voorspelbaar is, niet bestaat. Alles wat gebeurt, heeft immers oorzaken en ook gevolgen; indien we die allemaal zouden achterhalen, tot in het kleinste detail, dan konden we alles perfect voorspellen.

    Een voorbeeld: in laboratoriumopstellingen kunnen bepaalde proeven onder identieke omstandigheden uitgevoerd worden. De resultaten zullen steeds dezelfde zijn. Dat maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken. Zo kan men betonblokken van verschillende samenstelling onderwerpen aan dezelfde druk om te zien welke de sterkste is.




    Ik zei: onder identieke omstandigheden: dat is natuurlijk niet echt mogelijk, er zal altijd wel een of ander miniem verschil zijn, in luchtdruk of luchtvochtigheid of zo. Door die verschillen zo klein mogelijk te houden, kunnen we de invloed daarvan op de proeven minimaliseren. Zo zien we dat het zeer moeilijk is om omstandigheden te scheppen waarin de dingen echt voor de volle honderd procent voorspelbaar zijn. Het is vrijwel onmogelijk om de dingen terug te brengen tot de uiterste eenvoud op alle punten, een uiterste eenvoud die vereist is om de hoogste voorspelbaarheid te bereiken.

    In de praktijk zijn de dingen zelden eenvoudig, er is altijd een groot aantal factoren in het spel, die de eenvoud in de weg staan. Eenvoud is zeldzaam, complexiteit heerst alom. Hoe groter de complexiteit, hoe moeilijker het is om voorspellingen te doen. Als er wolken te zien zijn, is er kans dat het regent, dat kan je met het blote oog vaststellen. Maar er zijn zeer krachtige computers nodig om te voorspellen of het ook echt zal regenen en zelfs die voorspellingen zijn niet echt betrouwbaar.

    Complexiteit maakt voorspelbaarheid, moeilijk, maar niet onmogelijk. In principe kunnen we alles berekenen, als we lang en hard werken, desnoods miljoenen jaren en met de beste computers. Maar dat is niet eens nodig. We kunnen ons ook tevreden stellen met benaderende cijfers, met voorspellingen die geen zekerheid bieden, maar slechts waarschijnlijkheid. We hebben niet altijd zekerheid nodig, een grote graad van waarschijnlijkheid is ook al heel nuttig. Als je klaarstaat voor een dagje naar zee, en de weerkundige dienst geeft een grote kans op regen, dan kan je daaruit je conclusies trekken. Als je thuisblijft en achteraf hoort dat het toch niet geregend heeft aan de kust, dan haal je even de schouders op.

    Voor heel veel zaken moeten we genoegen nemen met die waarschijnlijkheid. De wereld is veel te complex voor absolute voorspelbaarheid.

    We hebben het begrip ‘toeval’ dus bijgesteld: het gaat niet om dingen die zomaar gebeuren, tegen alle natuurwetten in, maar om gebeurtenissen die afwijken van de waarschijnlijkheid.





    De kans dat je tijdens je uitstapje naar zee na vijftig jaar plots een oude bekende tegen het lijf loopt, is vrij gering. Maar het kan gebeuren en dan noemen we dat een toevallige ontmoeting. We weten ook wel dat er niets toevallig is aan die ontmoeting: jij bent die morgen vertrokken met jouw bestemming en hij ook, elk op een bepaald moment, en elk heeft er een bepaalde tijd over gedaan, steeds totaal binnen de grenzen van de natuurwetten. Op basis van die gegevens, kon het niet anders dan dat jullie elkaar ontmoetten. Het is alleen omdat jullie die gegevens niet kenden, dat je zo verrast bent elkaar weer te zien na al die jaren. Het was onwaarschijnlijk dat het zou gebeuren, maar er is niets bijzonders aan het feit dat het gebeurde. Niet alleen wat waarschijnlijk is, gebeurt; ook het onwaarschijnlijke gebeurt, alleen gebeurt het minder vaak, of misschien zelfs helemaal niet, net zoals het waarschijnlijke.

    Ik haalde hier het voorbeeld aan van de trekking van de loterij. Om helemaal zeker te zijn dat het winnende getal door het ‘toeval’ zou bepaald worden, creëren we omstandigheden die door hun complexiteit de voorspelbaarheid zo goed als uitsluiten. Wij hebben immers vastgesteld dat complexiteit voorspelbaarheid bemoeilijkt. Een eenvoudige opstelling zou zijn: kruis of munt; dan heb je slechts twee mogelijkheden, bijvoorbeeld 0 en 1. Je kan dan een getal samenstellen uit nullen en enen, door voor elk cijfer kruis of munt te gooien. Een dobbelsteen geeft al meer mogelijkheden en twee dobbelstenen nog meer. Maar we willen de indruk vermijden dat een mens ermee gemoeid is en dus maken we machines om de beweging uit te voeren en vullen die met ballen met de cijfers op, of zelfs getallen, dan zijn er nog meer mogelijkheden. Je ziet wat er gebeurt: we sluiten menselijk opzet uit en we creëren een complex systeem. En dat noemen we toeval.

    Maar als er een systeem is, dan kan in principe ook het resultaat berekend worden, als we erin slagen om alle elementen in rekening te brengen. Zo is het (waarschijnlijk?) onmogelijk om, zelfs met de grootste computers, lukrake getallen te produceren. Met kruis of munt heb je 50/50 kans, met een dobbelsteen is het al moeilijker, maar perfect berekenbaar, zelfs met een kaartspel kan je nauwkeurig berekenen hoeveel kans je hebt om een bepaalde kaart te trekken. Een computer is een rekenmachine; als je die programmeert om at random cijfers of getallen te produceren, dan is er nog steeds jouw programma dat de volgorde van die getallen bepaalt en dus is het mogelijk om dat programma te ontdekken uit de resultaten, want de resultaten hangen af van het programma.

    Toeval is dus principieel onmogelijk. Een zeer hoge onwaarschijnlijkheid is het enige denkbare.

    In de natuur heb je van alles: zeer voorspelbare zaken en uiterst onwaarschijnlijke. Dat maakt het zo fascinerend.

    Zijn er dan geen zekerheden? Is alles alleen maar of ten hoogste waarschijnlijk?






    Neem nou een driehoek. De som van de binnenhoeken is, dat ‘weten’ we, 180°. Je kan dat met het blote oog zien: teken een vierkant en trek een diagonaal. In een vierkant heb je vier rechte hoeken, dus 4 x 90= 360°. Een rechthoekige driehoek is de helft van een vierkant, dus zijn de hoeken ervan samen 180°. Je kan nog verder gaan: aangezien een rechthoekige driehoek een rechte hoek heeft van 90°, is de som van de andere twee hoeken ook 90° en aangezien ze gelijk zijn, zijn ze elk 45°. Ja?

    Dat zijn zekerheden, het kan niet anders zijn.

    Ja, maar dat is de theorie. Alleen in theorie bestaan er volmaakte vierkanten en driehoeken en cirkels. In de praktijk kan ik geen perfecte geometrische figuur tekenen en jij ook niet en een computer ook niet. Er zullen altijd minieme verschillen zijn. Als je ooit geplaveid hebt of tegels geplaatst, dan weet je dat wel. Onze geometrische figuren zijn begrippen, geen ‘dingen’. Begrippen kunnen perfect zijn, dingen niet, die zijn slechts benaderend en dus onvolmaakt en dus is de berekening van de afmetingen altijd veel moeilijker dan we denken, veel complexer en de uitkomst dus veel minder voorspelbaar.

    Wij mensen zijn voortdurend heen en weer geslingerd tussen die twee: complexiteit en eenvoud; voorspelbaarheid en waarschijnlijkheid.

    Twee voorbeelden die mij al lang intrigeren.

    Van kindsbeen af ben ik gefascineerd door mechanische uurwerken en hoe meer ik erover verneem, hoe groter mijn verwondering en bewondering. Met enkele eenvoudige middelen, een slinger, enkele radertjes, een anker, een gewicht of een veer, slagen we erin een resultaat te bereiken dat zowel complex als eenvoudig is. Wat we willen bereiken is de absolute eenvoud van een zichzelf perfect herhalende beweging, zonder enige afwijking: tiktak, tiktak. Lang voor het eerste mechanische uurwerk er was, dacht Aristoteles dat de tijd kon gemeten worden met een cirkelvormige en dus repeterende maat. Dat is precies wat een uurwerk doet: de tijd in kleine gelijke stukjes onderverdelen en het voortschrijden ervan aanduiden door een cirkelvormige beweging van de wijzers.





    Maar elke uurwerkmaker en elke liefhebber weet dat dit eenvoudig principe in de praktijk hels moeilijk te realiseren is. Een mechanisch uurwerk dat helemaal gelijk loopt, bestaat niet. Ik heb een tiental mechanische uurwerken en klokken in huis en er zijn er geen twee die gelijk lopen en geen een die juist loopt. Er is altijd een afwijking, te wijten aan de machine zelf, ook al is die slechts een seconde op bijvoorbeeld honderd jaar. De prijs van zo’n uurwerk is astronomisch hoog, wat erop wijst dat de absolute eenvoud in de praktijk onbereikbaar is. En toch proberen we het altijd weer. We hebben duizend manieren om gratis te weten hoe laat het is, maar de verkoop van peperdure mechanische uurwerken heeft geen last van crisissen, in tegendeel.

    Om een zeer eenvoudig resultaat te bereiken, een beweging die zichzelf gewoon maar herhaalt, hebben we een uiterst complexe machine nodig, gebouwd met de allergrootste nauwkeurigheid, wat ook weer ongelooflijk complexe machines vereist, door uiterst bekwame technici, ontworpen door vindingrijke ingenieurs…

    Mijn tweede voorbeeld is het biljartspel. Als knaap keek ik met grote ogen naar de volwassenen die aan het biljartenwaren in chique cafés of gezellige verenigingslokalen. Drie ballen op een grote tafel met een groen laken. Een keu waarmee je de ene bal achtereenvolgens tegen de twee andere doet botsen. Telkens vormen de drie ballen een andere figuur, die de volgende carambole moeilijker of gemakkelijker maakt. De opgave is eenvoudig: een carambole maken, zo mogelijk twee of meer. De praktijk is uiterst complex, sommige caramboles zijn alleen theoretisch mogelijk, in de praktijk heb je als ongeoefend amateur geen kans, terwijl een kampioen onwaarschijnlijke stoten uithaalt.





    Biljarten is de wetten van de fysica in de praktijk. De zwaartekracht, de beweging, oorzaak en gevolg. Hoe beter je kan spelen, hoe meer je ingrijpt op die wetten: je kan de ballen allerlei effect meegeven en ze op vele manieren raken, zodat ze afwijken van hun natuurlijke beweging. Je probeert de ballen te dwingen om te doen wat jij wil, wat vereist is: een carambole maken, de eenvoud zelf: tiktak. Maar wat je daarvoor moet doen varieert van de eenvoud zelf tot een voor onmogelijk gehouden kunststoot.

    Ik kan het niet laten om er nog een derde voorbeeld aan toe te voegen, terwijl ik tijdens het schrijven luister naar strijkkwartetten nrs.1, 2 en 4 van Béla Bartók: de muziek! Wellicht is dat het meest subtiele spel dat wij mensen daar spelen met eenvoud en complexiteit, regelmaat en afwijking, met het opwekken van verwachtingen en het doorbreken van patronen.

    Wij zijn gefascineerd door de eenvoud en de complexiteit die er nodig is om die te bereiken, door de altijd verrassende afwisseling tussen het voorspelbare en het onverwachte.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    06-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluksmachines

    Iedereen wil gelukkig zijn. Alleen verschillen we van mening over wat geluk is en hoe het te bereiken. Als wij beelden zien van een haveloze junkie die zich in een verlaten pand inspuit met een of ander goedje, dan kunnen wij onmogelijk begrijpen dat hij bezig is met het zoeken naar geluk, maar toch is het zo. Die junkie is een mens en hij bevredigt op dat moment zijn hoogste verlangen, resultaat gegarandeerd, of toch voor eventjes, kostprijs slechts enkele euro’s.


    Als we om ons heen kijken, ligt het geluk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wij zijn geneigd om te denken dat alle mensen zowat hetzelfde willen: een goede gezondheid, een dak boven het hoofd, voldoende eten en drinken, werk of een zinvolle bezigheid, een partner… Maar dan blijkt dat we daarmee zelden tevreden zijn. We willen meer en andere dingen, het is nooit genoeg. Mensen die een prachtig huis hebben, trekken er voortdurend op uit om op schier onbereikbare plaatsen genoegen te nemen met een eenvoudige hut. Mensen met een mooi gezin geven plots alles op om een nieuw leven te beginnen met iemand anders. Mensen met een top job laten zich verleiden door de drank en drinken zich in de vernietiging. Jonge mensen met een schitterende toekomst voor zich zoeken vertier in drugs en weekeindplezier en rijden zich te pletter op een grauwe zondagmorgen. Ogenschijnlijk evenwichtige mensen komen terecht in misdadige sekten, waar ze een onwaarschijnlijk dwaas regime volgen van een idiote of gehaaide goeroe.

    De mens beschikt over een brede waaier van genotsensoren: lekker eten en drinken, een heerlijk parfum of de geur van de wassende zee, de roes van alcohol, seksuele opwinding, de voldoening van iets te bezitten, de euforie van het succes, de verdwazing van drugs, het artistieke genot, de voldoening van fysieke inspanning, de kick van sport… Geluk is niet eenduidig, het is veelvormig.

    En dus zijn er geluksmachines, systemen om ons geluk te verzekeren. Dat kan door zoveel mogelijk sensoren te prikkelen, door alle prikkels intens te bevredigen, een Bourgondisch leven te leiden. Het kan ook door van zoveel mogelijk afstand te doen, alle prikkels te vermijden en de rust op te zoeken van de eenvoud. Het kan door te vluchten in religieuze waanzin, of door filosofisch naar de Waarheid te zoeken. Het kan door zinvol te leven in een maatschappelijk verband, of net niet.




    Er zijn duizenden geluksmachines: een vibrator, een gevulde ijskast of wijnkelder, een tv of stereoset, een computer, een gamebox, een fitnesstoestel, een bibliotheek, een handboog, een fiets, een snelle wagen, penselen, verf en doek, beitels en steen, een tube met vluchtige lijm, pijnstillers, drugs…

    Wij zijn bijzonder vindingrijk in ons streven naar geluk, we zoeken het op de gekste plaatsen. Vijfduizend kilometer door sneeuw en ijs ploeteren op Antarctica zonder bevoorrading, met enkel de wind als hulp. Als jong meisje op je eentje de wereld rondvaren in een zeilboot. Te voet naar Compostella. Als gehandicapte de hoogste bergen beklimmen. Lees het eens na in het Guinness Book of Records: verbazingwekkend. Alsof we als individu of als groep niets anders te doen hebben.





    Godsdiensten zijn ook geluksmachines, de grootste die er zijn. Ze beloven je geluk hier op aarde en het eeuwig geluk in het hiernamaals, als je doet wat ze je voorschrijven. En het werkt: er zijn mensen die zich goed voelen bij die recepten, of toch niet slecht. Miljarden mensen bekennen zich tot een of andere godsdienst of ideologie, die ze min of meer fanatiek beleven. Daar is in principe even weinig op te zeggen als op andere geluksmachines, behalve als er dwang mee gemoeid is, of bedrog, als het beloofde geluk uitblijft of compleet illusoir is.

    Moeten we ieder diertje zijn pleziertje laten? Mag elkeen op zijn manier het geluk nastreven? Is dat een onvervreemdbaar recht, zoals in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring staat: the pursuit of happines? Zijn er hogere vormen van geluk en lagere? Is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen het hoogste geluk bereiken, wat dat ook moge zijn? Moeten we de mensen wijzen op de nadelen of gevaren van sommige geluksmachines, hen desnoods verhinderen om gelukkig te worden op de manier die zij hebben gekozen?

    Moeten we iets doen om die junkie te ontwennen en terug op het rechte pad te brengen? Moeten we een aan alcohol verslaafde collega of vriend terechtwijzen of helpen? Moeten we het gebruik van soft drugs verbieden en bestraffen? Moeten we mensen verhinderen om domme, nutteloze, dure en gevaarlijke dingen te doen bij het nastreven van hun geluk? Of is elke mens vrij om zijn eigen geluksmachine te kiezen?

    Het zijn vragen die we ons allemaal wel eens stellen.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    05-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrij, of bevrijd?

    Gisteren gebruikte ik de scheidsrechter in het voetbalspel als voorbeeld in de discussie over de vrije wil. Ik wil daar nog wat dieper ingaan, omdat het ons kan helpen om te begrijpen hoe we echt vrij kunnen zijn.

    Wat is een goede scheidsrechter? Vooreerst moet hij de reglementen van het voetbal kennen. Het heeft geen zin iemand het veld op te sturen die nog nooit van voetbal gehoord heeft. Naast die theoretische kennis moet hij ook ervaring hebben. Iemand met alleen maar theoretische kennis zal het in het begin niet echt goed doen. Vandaar dat er in alle (goede) opleidingen behalve theorie ook praktijk voorkomt. Wat je in de boeken geleerd hebt, moet je ook in de praktijk kunnen brengen en dat kan alleen door ervaring op te doen. Op die manier wordt de abstracte wetenschap een concrete en parate kennis. Uit de massa van theoretische gegevens selecteer je dan die toepassingen die je het vaakst van pas komen. Je leert ook snel reageren: er is immers geen tijd om lang na te denken, het leven, zoals het voetbalspel, moet voortgaan.





    Kennis en ervaring zijn noodzakelijk, maar dat maakt je nog niet tot een goede scheidsrechter. Er is nog iets anders nodig, namelijk onpartijdigheid. Het ergste verwijt dat men een scheidsrechter kan toesturen, is wel dat hij partijdig zou zijn. Het behoort tot de essentie van zijn functie dat hij niemand bevoordeelt of benadeelt, maar zonder enige bijbedoeling of onderliggende reden objectief oordeelt. Hij mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid of persoonlijke voorkeur. Hij mag ook niet impulsief of emotioneel reageren. Dat is niet altijd gemakkelijk. Misschien kent hij sommige spelers persoonlijk, of herkent hij hen van vroegere ontmoetingen. Hij kan daarbij een positieve of negatieve indruk hebben opgedaan, maar dat mag niet meespelen. Ook als een speler erg verbaal is en voortdurend kritiek spuit: de scheidsrechter mag zich door niets of niemand laten beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Ook niet door zijn persoonlijke situatie. Dat zal niet altijd lukken, hij of zij is tenslotte ook maar een mens.

    Een goede scheidsrechter is dus iemand die zich terdege heeft voorbereid op zijn taak, die een ruime ervaring heeft en die zich niet laat beïnvloeden of afleiden.

    Dit is geen kwade leefregel voor elk van ons.

    Wij zondigen vaak tegen de regels die we net geschetst hebben. Wij durven wel eens oordelen zoals men zegt: niet gehinderd door enige kennis van zaken of enige ervaring. Het gebeurt maar zelden dat wij ons niet laten leiden door onze persoonlijke voorkeuren en onze emoties. Wij zijn rancuneus en haatdragend, of verliefd, of partijdig. We hebben een verborgen agenda, we zijn uit op eigen profijt of willen per se gelijk halen. We zijn meestal niet erg objectief.

    We zouden dat ook anders kunnen formuleren: wij zijn niet vrij. Zoals een scheidsrechter die zich laat omkopen of zich laat leiden door zijn persoonlijke voorkeuren of zijn emoties niet vrij is. Vrij zijn is vrij zijn van al wat afbreuk doet aan de objectiviteit, de onpartijdigheid en de eerlijkheid. Vrije beslissingen zijn dus niet beslissingen die we zomaar nemen, onnadenkend. Dat is niet wat wij bedoelen met echt vrij zijn, integendeel. Hoe beter wij voorbereid zijn, hoe vrijer wij zijn om de juiste beslissing te nemen. Wie zich laat leiden door verkeerde principes, wie zich niet terdege geïnformeerd heeft, wie impulsief en emotioneel reageert, wie geen rekening houdt met zijn eigen ervaringen of die van anderen, die is helemaal niet vrij, maar zeer onvrij. Wij moeten ons bevrijden van onkunde, onervarenheid, onnadenkendheid, oneerlijkheid…

    Mensen worden niet kant-en-klaar geboren. In onze eerste levensjaren zijn we hulpeloos, mentaal en fysiek. We kunnen alleen overleven dank zij anderen die voor ons zorgen, die alles voor ons doen (maar dat vergeten we al te gemakkelijk wanneer we ze niet meer nodig hebben en we herinneren het ons helaas alleen maar wanneer ze er niet meer zijn, maar dat terzijde). Het duurt gemakkelijk twintig jaar voor we een beetje op eigen benen kunnen staan en volleerd zijn we nooit. Wij worden dus zeer onvrij geboren en blijven dat ook heel ons leven in ruime mate. Vrijheid is iets dat we moeten verwerven, iets dat inspanning vergt. We zullen nooit helemaal vrij zijn, maar we kunnen wel goede vorderingen maken als we ook maar enigszins moeite doen.




    Een leven lang proberen en bijleren, dat is de boodschap. Met vallen en opstaan, door schade en schande. Iedereen doet het op zijn eigen manier. De ene slaagt er al wat beter in dan de andere. Het is ook niet zo dat je lang moet gestudeerd hebben om jezelf te bevrijden van vooringenomenheid of oneerlijkheid: je kan dat overal leren, in de school van het leven. Het is zeker niet zo dat de grootste geleerden ook de meest vrije mensen zijn; het kan, maar het is geen garantie. Sommige wetenschappers zijn doortrapte schurken in hun persoonlijk leven, soms zelfs in hun wetenschap, wanneer ze hun resultaten vervalsen, gegevens stelen van collega’s of zich laten omkopen om de belangen van anderen te dienen.

    Over het algemeen kunnen we stellen dat het altijd goed is om bij het nemen van belangrijke beslissingen goed na te denken, je goed te informeren, niet impulsief te handelen en rekening te houden met alle mogelijke gevolgen, voor jezelf en voor anderen. Net zoals een scheidsrechter zullen we daarin ook ervaring moeten opdoen, zodat we net als zij snel kunnen oordelen wanneer dat nodig is. Door goede gewoonten aan te kweken en er goede principes op na te houden, kunnen we daarop terugvallen wanneer we plots voor een probleem komen te staan.

    Zo komen we bij allerlei basisregels die de mensheid heeft opgebouwd: gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet liegen… Of kleine hulpmiddeltjes: een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of: always choose the lesser of two evils; of nog: beter een vogel in de hand dan tien in de lucht.

    Ik besluit. Waar we aanvankelijk misschien dachten dat vrijheid neerkomt op beslissingen die we persoonlijk en autonoom kunnen nemen zonder rekening te houden met wie of wat dan ook, een soort van absolute vrijheid dus, zijn we tot de conclusie gekomen dat we slechts vrij zijn in de mate dat we met zoveel mogelijk elementen rekening houden en dat we ons ontdoen van al wat het nemen van de juiste beslissing in de weg staat. Niet vrij zijn, maar bevrijd zijn.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!