Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    18-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Openbaring zonder God?

    M

    en zal mij niet kunnen verwijten dat ik niet nagedacht heb over God en het (christelijk) geloof, dat ik mij niet geïnformeerd heb, dat ik het bestaan van God en de waarde van het geloof en de kerk zou verwerpen zonder te weten waarover ik spreek. Ik ben ook altijd bereid om andere meningen te beluisteren en ze ernstig te nemen wanneer ze zelf ook ernstig zijn.

    Het overkomt me voortdurend dat ik me afvraag of een of ander aspect van het Godsgeloof toch niet een reële waarde zou kunnen inhouden, wanneer men het grondig bekijkt en andere interpretaties overweegt dan de voor de hand liggende, traditionele of letterlijke betekenis. Spinoza heeft dat ook gedaan: hij spreekt voortdurend over God en verzet zich heftig tegen de beschuldiging van atheïsme. Dat heeft helaas geen enkele kerkelijke instantie verhinderd om van zijn naam een synoniem te maken van atheïsme, ongeloof, blasfemie en al wat ingaat tegen God en Kerk.




    Is Spinozisme en atheïsme dan misschien niets anders dan Godsgeloof onder een andere naam? Ik denk vaak dat het inderdaad zo is. Als we theologische concepten zoals God en openbaring goed verstaan, dan zijn er ten hoogste nog nuanceverschillen, zo al niet identiteit, tussen atheïsme en Godsgeloof. Dat liet Spinoza toe om letterlijk te stellen: Deus sive Natura, waarbij hij kernachtig duidelijk maakte dat voor hem God en de Natuur een en hetzelfde zijn.

    Laten we dat even toepassen op de openbaring. Letterlijk en zoals het ons is voorgehouden door de kerk, betekent het dat God zich aan de mensheid openbaart. Dat gebeurt op verscheidene manieren. Hij heeft zich op een bijzondere wijze gemanifesteerd aan zijn uitverkoren volk, Israël. Vervolgens heeft hij zijn eigen Zoon mens laten worden en zo als het ware zelf tot de mensheid gesproken. De volgelingen van Christus hebben dan een kerk gesticht om zijn werk voort te zetten en Gods Geest staat hen bij in hun verkondigingswerk.





    Als we dat op een naïeve, kinderlijke en dus zeer antropomorfe manier bekijken, hebben we ergens in de wolken een God die boodschappen en boodschappers stuurt naar de mensen hier op aarde: profeten, engelen, zijn Zoon, zelf ook God in eenheid met de Vader, apostels en evangelisten, kerkgeleerden en onfeilbare kerkvorsten die rechtstreeks door Hem Zelf geïnspireerd worden. Zij zijn slechts de spreekbuis van God, wat zij vertellen en neerschrijven hebben zij niet uit zichzelf, zij zijn vol van de Geest van God, God houdt de hand vast van de evangelisten in een soort van écriture automatique. De kerk wordt op wonderbaarlijke wijze geleid door God zelf, in die mate dat het opperste gezag van de kerk, de paus, een gewone mens, door het opnemen van zijn functie zonder meer onfeilbaar wordt, precies omdat hij door Gods Geest aangestuurd wordt en dus niet meer zijn eigen mening verkondigt, maar het Woord van God.

    Het lijkt gemakkelijk, en dat is het ook, om bij zoveel fantasie gewoon de schouders op te halen en te zeggen: nee, zo is het niet. Er is helemaal geen God, er is geen enkele reden om aan te nemen dat er zo een God zou zijn, het is allemaal verzonnen, het is totaal ongeloofwaardig.

    Maar we kunnen die traditionele voorstelling ook anders bekijken. We kunnen dieper graven dan die kinderlijke voorstelling en ons afvragen of daaronder geen diepere waarheid schuilgaat. Ongetwijfeld hebben vele gelovigen zo geredeneerd. Kerkleiders, begeesterde gelovige denkers en verstandige theologen en filosofen hebben altijd geprobeerd om aan die fundamentele gelovige houding een diepere inhoud te geven, met wisselend succes, binnen en buiten de kerk.

    Wanneer we echter vertrekken van een atheïstische opvatting, dan zeggen we dat er geen God is die zich aan de mens openbaart. Wat is het gevolg voor wat men de openbaring noemt? Al de vermeende boodschappen van God verdwijnen daarmee niet in het niets. Het Oude Testament blijft bestaan, de geschiedenis van Gods volk wordt de geschiedenis van Israël, opgetekend door mensen. Christus wordt een charismatische mens, de evangelisten en Paulus ook, en Hieronymus, Augustinus, Thomas Aquinas, Erasmus, Luther, Calvijn enzovoort. Ook de leer van de kerk, opgesteld door theologen en kerkvorsten, wordt een neerslag van wat verstandige en geëngageerde mensen in de loop van de eeuwen hebben gedacht. Gods openbaring wordt mensenwerk dat we niet zomaar moeten verwerpen, wanneer we op een goede dag stellen dat er geen God is die erachter zit.






    Het is een beetje een Copernicaanse omkering: de openbaring is er wel degelijk, maar ze komt niet van God, ze is niets anders dan het inzicht dat de mensheid zelf heeft verworven, haar eigen wijsheid en ervaring. Meteen verdwijnen dan al de moeilijkheden die veel verstandige mensen hebben met het kinderlijk Godsbeeld. God is niets anders dan de menselijke beschaving die zich realiseert. Hegel en Schopenhauer en zelfs Nietzsche hebben dit aangevoeld en uitgesproken. Het is ook de basisgedachte van Spinoza: God is de Natuur, de Wereld, het Al. Dus geen wonderbaarlijke toestanden, geen goddelijke inspiratie, geen heilige boeken, geen onfeilbaarheid, geen starre onderdanigheid aan traditie en gezag. We kunnen weer de hele omvangrijke en diverse christelijke literatuur gaan lezen en daaruit waardevolle inzichten putten.

    Er zijn evenwel enkele moeilijkheden met een dergelijke benadering, dus wacht nog even voor je enthousiast naar je Bijbel, Koran of hymnenbundel grijpt, of de verzamelde werken van Bossuet, Sint Jan van het Kruis of Hildegard von Bingen.

    Vooreerst is de kerk het niet eens met deze interpretatie: indien ik dit zou neergeschreven hebben in vroegere tijden, dan was ik op de brandstapel beland en ook nu riskeer ik nog altijd excommunicatie voor dergelijke uitspraken. God is helemaal geen fictie, geen manier van spreken, geen metafoor. De kerk verwerpt die opvatting formeel en met alle kracht. Ze heeft dat altijd gedaan en doet dat nog steeds onverminderd. Dit is Spinozisme en dat staat voor de kerk gelijk met atheïsme en godloochening en het misleiden van de gelovigen. Er is voor deze opvatting geen plaats binnen de gemeenschap der christenen. Het is verboden om zo te denken, het is een afschuwelijke dwaling, een ketterij.

    Dat is een. Maar goed, stel dat je daarbij de schouders ophaalt en zegt: wat dan nog, de kerk kan me gestolen worden, ik behoor toch niet tot dat instituut, ik wil mijn eigen interpretatie geven aan het christelijk erfgoed, ook als dat het kerkelijk gezag niet zint.

    Lieve lezer, ook dan kan ik je geen tuin vol rozen beloven. Neem om het even welk joods of christelijk document en probeer het te lezen met je nieuw verworven inzicht in wat de openbaring echt is: de ontplooiing van het menselijk denken. Je staat dan voor een quasi ondoordringbare mist van begrippen, uitdrukkingen, concepten, dogma’s en leerstellingen, mystieke ontboezemingen, filosofische en theologische haarklieverijen en klinkklare nonsens die het zo goed als onmogelijk maken om ook maar enigszins de menselijke waarden te onderkennen die achter deze geschriften schuilgaan.

    Ik heb hier in mijn Kroniek al herhaaldelijk Bijbelse teksten geanalyseerd, uit het Oude Testament en het Nieuwe, niet vergezochte en esoterische, maar de meest bekende: het Onze Vader en het Weesgegroet; de Tien Geboden en de Vijf geboden; het Credo en het Gloria; het kerstverhaal en de passie; het offer van Isaac en nog veel meer. Telkens bleek het zelfs met de beste wil van de wereld niet doenbaar om ook maar een zweem van menselijke waarden te ontdekken, zeker niet voor deze tijd. Het probleem met de christelijke literatuur is dat ze zich vastgepind heeft op de kinderlijke manier om over God te denken. Men heeft zich louter bezig gehouden met het verzinnen van een uitleg voor dingen die niet uit te leggen zijn, zoals het bestaan van God, zijn Zoon en zijn Moeder, zijn Geest, engelen en duivelen, hemel en hel, zonde en vergiffenis, dood en verrijzenis, het eeuwig leven…

    De zeldzame personen die ooit op een andere manier over deze dingen hebben durven spreken, hebben het meestal niet overleefd, hun geschriften zijn met hen verbrand. Ze zijn verketterd en doodgezwegen. Er is in het Westen enkel een verborgen traditie van dit alternatief denken, die ook vandaag nog maar schuchter in de openbaarheid treedt. De macht van het kerkelijk gezag is nog steeds aanzienlijk, de stem van de oppositie komt nog maar nauwelijks aan bod.

    Een alternatieve lezing van de christelijke literatuur is niet iets dat je geredelijk kan aanpakken: je zal grotendeels zelf het werk moeten doen. En dan zal je vaststellen dat het nauwelijks de moeite loont. De aanzienlijke inspanningen die je je moet getroosten, zullen je niet alleen uitgeput maar ook zwaar teleurgesteld achterlaten: is het maar dat? Is dat die fameuze onderliggende christelijke boodschap? Want het komt neer op slechts dit: behandel je medemens zoals je zou willen dat je zelf behandeld wordt, of: bemin uw naaste zoals uzelf. God beminnen is niets anders dan u gedragen als een eerlijk en rechtvaardig mens. Al de rest is bijzaak, ballast, folklore, bijgeloof of, erger nog: onzin.

    Het is een ontnuchterende gedachte. De christelijke levensbeschouwing en haar Joodse voorgeschiedenis samengevat in één simpele gedachte en dan vaststellen dat men zich vierduizend jaar heeft bezig gehouden met die te verpakken in een gedrocht van een ideologie en een godsdienst, waarover men dan met een aan waanzin grenzend fanatisme onder elkaar en met de ‘heidenen’ ten strijde is getrokken, in weerwil van de onderliggende boodschap. Je tegenstanders uitroeien in naam van de naastenliefde, mooi is dat.





    Het is zo jammer. We verliezen onze tijd met twisten over bijzaken en vergeten dat we slechts eventjes hier zijn en dan weer niet meer. We zouden beter de korte tijd die we hebben, gebruiken om gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Salaris

    S

    alaris is best een vreemd woord, het klinkt ook vreemd. Niet te verwonderen, want het heeft Latijnse wortels.

    Van Dale zegt dit over de oorsprong: teruggaand op Lat. salarium (zoutrantsoen, salaris), van sal (zout); vroeger dienden gestandaardiseerde hoeveelheden zout als betaalmiddel.

    Dat deed me de wenkbrauwen fronsen. Zout was ook toen niet bepaald een luxeproduct, de zoutwinning was al eeuwen bekend en het is een vrij eenvoudig en dus goedkoop proces, namelijk verdamping van zouthoudend water, zoals zeewater. Als je iemand, bijvoorbeeld legioensoldaten in zout uitbetaalt, zou je dus heel veel zout moeten geven, meer zout dan iemand kan verbruiken of nodig heeft. Bovendien kende men toen al het gebruik van edele metalen voor muntstukken, er was dus al geld, ook om vrij kleine bedragen uit te betalen. Ik heb nergens een bevestiging gevonden van het verhaal van Van Dale. Ik heb ook geen weet van archeologische resten van dergelijke zoutblokken als betaalmiddel.





    Nochtans heeft het Latijnse woord voor zout sal, wel degelijk iets te maken met salaris. Alleen weten we niet goed wat. Misschien was een deel van het loon dat aan soldaten uitbetaald werd, de soldij, bestemd om zout te kopen, waarmee men allerlei vleeswaren kon pekelen: vlees, bonen… Misschien was het een van de talrijke bonussen die soldaten kregen. Andere bronnen stellen dat het gaat om de soldij van soldaten die de wegen bewaakten waarlangs zout vervoerd werd, de via salaria. Plinius de Oudere (Gaius Plinius Secundus (23 AD – 25 augustus 79 AD) schreef in zijn encyclopedische werk Naturalis Historia dat de Romeinse soldaten oorspronkelijk (dus niet toen hij dat schreef) in zout uitbetaald werden en dat salarium daarvan afkomstig is.

    Sommigen beweren dat ‘soldaat’ en ‘soldij’ ook afgeleid zijn van sal dare, zout geven, maar het is veel waarschijnlijker dat die woorden afgeleid zijn van de Romeinse solidus, een gouden muntstuk waarvan geweten is dat men er soldaten mee betaalde.




    Overigens waren er in de oudheid maar heel weinig mensen die een salaris kregen, een geldsom als beloning voor gepresteerde arbeid. De meeste arbeid werd verricht door slaven en die kregen enkel kost en inwoon. Wel was het zo dat Romeinse magistraten en beambten die zich dienden te verplaatsen een salarium kregen, een vergoeding van hun kosten en onkosten. Dat is de betekenis die het woord heeft in het klassiek Latijn. Van daar is het overgenomen in zowat alle westerse talen voor een wedde of loon, toen meer arbeiders en bedienden op die manier vergoed werden.

    ‘Wedde’ is ook maar een raar woord, vind ik. We weten wel wat het is, maar het heeft op zichzelf, als woord, geen evidente betekenis. Aan een kind hoef je niet uit te leggen wat een pannenkoek is, of een lekstok. Maar wat een wedde is? De wortel, zoiets als ‘wed’ vinden we in verscheidene oude en moderne westerse talen terug. Oorspronkelijk sloeg het op een onderpand dat werd geëist of gegeven bij een wettelijke overeenkomst. Dat kon een zakelijk akkoord zijn, of een huwelijksovereenkomst; ook een weddingschap valt daaronder, de inzet, de som waarvoor men wedt, is dan het onderpand. Omdat een dergelijk onderpand meer en meer in geld werd gegeven, kreeg ‘wedde’ de afgeleide betekenis van ‘geld’ en kon het woord ook specifiek gebruikt worden, zoals vandaag het geval is, voor het maandloon dat men ontvangt.

    ‘Loon’ klinkt bekender in de oren, we zien het ook in ‘beloning’ en ‘lonen’; het oorspronkelijke oerwoord ‘laun’ betekende al wat ‘loon’ nu nog zegt: een vergoeding.

    Als we het wat chiquer willen, dan spreken we van een honorarium. Aanvankelijk was dat een eergeschenk aan een ambtenaar bij zijn ambtsaanvaarding, later en nu nog elke vergoeding die men uitbetaalde aan een hoger geplaatste, zoals een dokter, een advocaat, een geleerde spreker…

    In onze moderne maatschappij speelt het salaris, de wedde, het loon of het honorarium een belangrijke rol. Wie een lagere functie uitoefent, krijgt daarvoor minder geld, maar er zijn wel minimumlonen, vastgelegd door de staat. Daarnaast zijn er ook afspraken per bedrijf of per sector van tewerkstelling. Daarover wordt voortdurend onderhandeld. Als het in een sector goed gaat, bijvoorbeeld de productie van auto’s, dan zullen de lonen daar ook goed zijn. De arbeiders delen zo in de winst die de bedrijven maken. Het omgekeerde is ook waar. Als een bepaald beroep een lange voorbereiding vraagt, of bijzondere vaardigheden of kennis vereist, of lastig of gevaarlijk is: dat zijn allemaal factoren die bepalend zijn voor de verloning. Dat is een van de principes van onze vrijemarkteconomie, het liberaal kapitalisme, waarin vooral vraag en aanbod spelen. Wie iets uitzonderlijks kan of bijzondere eigenschappen heeft, kan daarvoor veel geld vragen, althans indien er voldoende vraag naar is. Denk aan topatleten, managers, acteurs, fotomodellen, uitvinders enzovoort. Wie niets kan, moet dom en belastend werk doen en krijgt daarvoor het laagste loon, amper voldoende om te overleven.






    Het communisme en het socialisme vertrekken van andere principes. De wedde hoeft niet afgestemd zijn op wat je doet, maar op wat je nodig hebt als lid van de maatschappij. Iedereen heeft dezelfde rechten en krijgt dus van de staat hetzelfde loon: de havenarbeider, de onderwijzer, de dokter, de universiteitsprofessor. Er kunnen beperkte verschillen zijn, maar die zijn verwaarloosbaar in vergelijking met het kapitalistisch systeem, waar het verschil tussen de hoogste vergoedingen en de laagste spectaculair groot is.

    Wij leven hier in een gemengd systeem. De staat heeft allerlei manieren om de hoogste wedden te beperken, onder meer door er de hoogste belastingen op te heffen, en om de laagste lonen te beschermen, door minima te bepalen en ze minder te belasten of zelfs belastingsvrij te maken. Maar de verschillen blijven aanzienlijk.

    Wij hebben hier bij ons net een staking achter de rug van de zee- en rivierloodsen. Niemand zal ontkennen dat het om een gevaarlijk en lastig beroep gaat, waarvoor lang moet gestudeerd worden, dat een hoge kennis en vaardigheid vereist, een grote tegenwoordigheid van geest. Loodsen dragen ook een enorme verantwoordelijkheid: bij een verkeerde beslissing kan de schade enorm zijn. De druk waaronder de loodsen gebukt gaan is dan ook groot en dat heeft ongetwijfeld een weerslag op hun gezondheid, net zoals de gevaarlijke en onregelmatige werkomstandigheden.

    Om al die redenen zal de wedde, het salaris, het loon of het honorarium van deze mensen in onze maatschappij relatief hoog zijn. De staat heeft ervoor gekozen om dit werk toe te vertrouwen aan staatsambtenaren, om te vermijden dat vrijbuiters minder goed werk zouden afleveren. In ruil voor een vaste betrekking en een behoorlijk loon, doen de loodsen ten minste gedeeltelijk afstand van hun recht op vrije onderhandelingen met hun werkgever over hun loon. Zij kunnen niet als zelfstandige werken, of als werknemer bij een commerciële onderneming.

    Dat is zo voor alle staatsambtenaren. Het is een essentieel onderscheid in onze maatschappij. Ofwel werk je voor een vast loon voor de staat en heb je werkzekerheid, ofwel werk je ‘in de privé’, waarbij je over je loon kan onderhandelen en je meer kan verdienen naargelang je vaardigheden, kennis, inzet enzovoort. Het is een keuze waarvoor ieder van ons geplaatst is en die eenieder maakt op grond van eigen afwegingen.

    De loodsen in Vlaanderen spelen het echter dubbel. Het zijn ambtenaren en dus hebben ze een vast loon en vast werk. Daarbij houdt men rekening met hun grote verantwoordelijkheden en hun arbeidsomstandigheden. Als de staat geen goed loon zou aanbieden, dan zouden er geen kandidaten zijn om dat werk te doen, ook al heeft de staat het monopolie van het loodsen. Bekwame mensen zouden dan voor een ander beroep kiezen, waar ze meer kunnen verdienen.

    Maar de loodsen zijn niet tevreden met hun toch al aanzienlijk loon, noch met de bijkomende voordelen die ze in de loop van de jaren bedongen hebben. Zij vergelijken zichzelf met collega’s die commercieel werken in min of meer vergelijkbare omstandigheden, bijvoorbeeld kapiteins van schepen. En dus eisen een minste een vergelijkbaar loon en vergelijkbare sociale voorzieningen, bijvoorbeeld wat het pensioen betreft. Zij zetten hun eisen kracht bij door te staken. Omdat ze een cruciale functie vervullen in de Antwerpse haven, kunnen ze ondanks hun beperkt aantal, toch onoverzienbare economische gevolgen creëren. Hun onderhandelingspositie is dus zo goed als onbeperkt. Zij kunnen op hun eentje zowat de hele Vlaamse economie platleggen.





    Wie als ambtenaar aan het werk gaat, doet dat altijd, bewust of onbewust, vanuit een zekere overtuiging, een solidariteitsgevoel. Men ziet het als een dienst aan de gemeenschap. In ruil daarvoor krijgt men een min of meer bescheiden loon, vastheid van betrekking en goede sociale voorzieningen, vooral ook een goed en vroeg pensioen. De staat kan op die manier een aantal belangrijke diensten in de maatschappij verzekeren, zoals het onderwijs, de post, het openbaar vervoer enzovoort, zonder daarvoor commerciële lonen te moeten betalen.

    Het is echter precies daar dat het verkeerd is gegaan. De staat is zich meer en meer gaan opstellen als een commerciële instelling. Er zijn topmanagers aangesteld die dezelfde toplonen moeten krijgen als in de privé, anders komen ze niet. Een zo verder naar beneden: directeurs, diensthoofden en zelfs specialisten allerhande: de staat moet hen op dezelfde manier betalen als in commerciële instellingen, anders gaan ze daar werken. Er is dus geen sprake meer van de typische instelling van de ambtenaar, die voor een matig loon hard werkt. Alle ambtenaren, bijvoorbeeld ook het onderwijzend personeel, willen een wedde die vergelijkbaar is met mensen die gelijksoortig werk doen in commerciële instellingen. En die privé bedrijven lokken de mensen met goede lonen, maar ook met pensioenplannen die nog veel rooskleuriger zijn dan die van de staat. Er is een wederzijds opbod, tot niemand nog het verschil ziet tussen een ambtenaar m/v en een werknemer m/v in de privé.

    Zo komen we terug bij onze loodsen. Zij onderhandelen met de staat alsof zij geen ambtenaren zijn, maar werknemers in een privé bedrijf. Zij storen zich niet aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, zij kijken alleen naar hun eigen job en zien geen enkele reden waarom zij minder zouden verdienen dan hun collega’s in privé bedrijven in binnen- of buitenland. Zij onderhandelen in volledige vrijheid. Daarbij vergeten zij dat de staat hun beroep heeft gemonopoliseerd precies opdat de maatschappij geen commerciële prijs zou hoeven te betalen voor hun noodzakelijke en precieuze diensten.

    Het oude systeem van de ambtenarij heeft in de praktijk afgedaan. Een ambtenaar heeft geen gezag meer, boezemt geen ontzag meer in, heeft geen sociaal aanzien meer. Een ambtenaar ziet men meer en meer als een sukkel, een schlemiel, iemand die niet goed genoeg is om in een commerciële omgeving te werken. De staat werkt daaraan mee door in zijn diensten louter commerciële waarden voorop te stellen: efficiëntie, doelstellingen halen, evaluatie, functioneringsgesprekken, vijfjarenplannen… Ook het laatste taboe is nu bespreekbaar: de vastheid van betrekking. Wie een negatieve evaluatie krijgt, kan afgedankt worden.

    Wij zullen vroeg of laat weer de klassieke vragen moeten stellen. Wat voor maatschappij willen we, een liberaal-kapitalistische of een socialistische. Het ziet ernaar uit dat wij nu regelrecht afstevenen op een commerciële, individualistische, marktgestuurde maatschappij en dat de idealen van communisme en socialisme afgedaan hebben. Wie nu nog spreekt over ambtenaren, maatschappelijke inzet, solidariteit, dienst aan de gemeenschap, verbondenheid met de minder gegoeden, onbaatzuchtige samenwerking, dat is een onrealistische dromer. Iedereen, zelfs de socialistische partijen sinds Tony Blair, denken en spreken nog enkel in termen van vraag en aanbod en persoonlijke verrijking als motor van de maatschappij.





    Het is enkel wanneer we geconfronteerd worden met acties als die van de loodsen en de luchtverkeersleiders en de bruggenwachters dat we het gevaar zien dat om de hoek loert als we alles privatiseren, ook de kerntaken die tot voor kort toevertrouwd waren aan de staat en zijn ambtenaren. Een ongeremd kapitalisme belooft ons wel de hemel op aarde, maar er is geen enkele reden om blindelings aan te nemen dat het zijn beloften kan waarmaken, evenmin als de extreme communistische, socialistische en nationalistische experimenten dat konden. Wij hebben de debacle van beide systemen gezien in de twintigste eeuw en nu ook in het begin van de eenentwintigste. Je zou dus kunnen hopen dat we er wijzer door geworden zijn, maar dat lijkt vooralsnog niet het geval.

    Wellicht moeten er eerst nog zwaardere crisissen komen, zoals in IJsland, Ierland, Portugal, Spanje, Italië, Griekenland…

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    16-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mens sana in corpore sano?

    Een vriendelijke lezer stelde me pertinente vragen over mijn fysiek: wat doe ik om mijn lichaam in goede conditie te houden? Dat behoor ik volgens hem wel te doen, overtuigd als ik ben van de eenheid van lichaam en geest. Hoe kan een geest goed functioneren in een slecht onderhouden lichaam?

    Mijn correspondent, die mijn belangstelling en bewondering voor Spinoza deelt, haalt er zelfs de Ethica bij (II, 13, commentaar) Ik citeer in de vertaling van Henri Krop:

    Wel valt in het algemeen op te merken dat naarmate een lichaam beter in staat is om veel tegelijk te doen of te ondergaan, zijn geest meer tegelijk kan begrijpen. En naarmate de handelingen van een lichaam meer van dat lichaam zelf afhangen en het aantal andere lichamen dat ermee samenwerkt om hetzelfde tot stand te brengen kleiner is, is zijn geest beter in staat om onderscheiden te kennen. Hieruit kunnen wij verder afleiden dat de ene geest voortreffelijker is dan de andere en de reden zien waarom wij van ons lichaam alleen verwarde kennis hebben.

    Niemand zal vandaag nog ontkennen dat lichaam en geest een zijn. Dat is ook wat Spinoza ons steeds voorhoudt. Zoals wel vaker confronteert hij ons met nogal paradoxale stellingen, ideeën die op een uitdagende wijze iets poneren dat bij een eerste benadering niet klopt of niet overtuigend is. In de toelichting blijkt dan dat we iets verder moeten nadenken, tot op het bot, tot bij de eerste beginselen, en dan blijkt de stelling evident.

    Dat is ook hier weer zo. Er zijn knappe koppen en mensen die het denken liever aan anderen overlaten. Er zijn genieën en er zijn mensen die verstandelijk gehandicapt zijn. Spinoza stelt doodleuk: een lichaam dat veel tegelijk aankan, zal een geest herbergen die veel kan begrijpen.




    Nou… We hoeven maar naar mensen als Steven Hawking te kijken om toch even te aarzelen bij die uitspraak. Met zijn handicaps kan Hawking ogenschijnlijk nauwelijks iets presteren met zijn lichaam, hij kan zelfs niet meer zelfstandig praten. Als je een instelling voor mentaal beperkte mensen bezoekt, zie je dan weer dat die wel over een ogenschijnlijk normaal werkend lichaam beschikken, maar niet over een geest die tot veel in staat is.

    Het is pas wanneer we ophouden met dualistisch te denken en terugkeren naar Spinoza’s basisintuïtie, dat zijn uitleg begrijpelijk wordt. Hij zegt en herhaalt voortdurend dat lichaam en geest één zijn en ondeelbaar; dat het lichamelijke en het geestelijke aspecten zijn van hetzelfde, in dit geval een mens. Als we enkel het lichaam van Steven Hawking beschouwen, dan is dat zeer onvolmaakt, terwijl zijn geest, ook afzonderlijk beschouwd, tot de scherpste behoort die de mensheid ooit heeft voortgebracht. Maar dat mogen we niet doen, dat apart beschouwen. Hawking is een persoon, geen (fabuleuze) geest (gevangen) in een (inferieur) lichaam. Zijn geest is zijn lichaam en zijn lichaam is zijn geest, je kan die niet scheiden of afzonderlijk bekijken en beoordelen. Denken doet hij (vooral) met zijn hersenen en die behoren tot zijn lichaam, dat is gewoon zijn lichaam. Communiceren doet hij met zijn lichaam, zij het met behulp van allerlei gadgets en veel computers.

    Wat Spinoza hier zegt, is alleen maar juist als we het basisprincipe toepassen, de eenheid van lichaam en geest. Vanaf het ogenblik dat we dat uit het oog verliezen en ons gaan uitspreken over een van beide, los van het andere, klopt wat Spinoza hier zegt niet meer.

    Deze redenering gaat ook voor personen met een mentale beperking. Als je hun lichaam afzonderlijk bekijkt, dan lijkt daarmee niets aan de hand. Het de werking van hun geest die deficiënt is. Maar dan vergeten we dat hun geest niet een of ander mysterieus ‘ding’ is dat ergens in dat lichaam rondhangt en dat om een of andere reden min of meer goed werkt. Nee, die geest is niets anders dan de werking van dat lichaam, waarbij de hersenen de belangrijkste rol spelen.

    Wat Spinoza hier zegt is niets anders dan een tautologie: lichaam en geest zijn één en dus geldt alles wat men over het ene kan zeggen onverminderd ook voor het andere. En dus is Steven Hawkings ‘lichaam’ net zo knap als zijn ‘geest’. Ja?

    Overigens heeft Spinoza het hier niet specifiek over de kwalitatieve verschillen tussen de geestelijke kwaliteiten van de ene mens tegenover de andere. Uit de context blijkt veeleer dat hij het heeft over het onderscheid tussen de mens en andere ‘lichamen’ zoals planten en dieren. Zijn stelling is dan dat de mens, die meer tegelijk aankan met zijn ‘lichaam’, ook meer aankan met zijn ‘geest’ dan een dier, zeg maar een schildpad. En dat is evident, zeker wanneer wij beiden in hun eenheid en eigenheid beschouwen en niet gaan onderscheiden tussen lichaam en geest, want dan zou een hond bijvoorbeeld op lichamelijk gebied beter zijn dan een mens qua reukzin en gehoor, een adelaar beter qua zicht, een olifant beter qua tastzin en een rat (ik zeg zo maar wat) beter qua smaakzin.

    Het is dus een simplistische en foutieve redenering om te zeggen dat een fysiologisch op alle punten superieur lichaam ook over een betere geest zou beschikken. Een topatleet die net een herseninfarct heeft opgelopen, beschikt over een uitstekend lichaam (op die kleine bloedklonter na…), maar hij is wel hersendood.

    Is er dan geen enkel verband tussen de twee? Is mens sana in corpore sano onzin?

    Ja en nee. Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat er geen onmiddellijk en rechtstreeks verband is tussen de fysieke conditie van een persoon en zijn geestelijke of verstandelijke kwaliteiten. Je kan prachtige atleten hebben die niet eens hun naam kunnen schrijven en je hebt wetenschappers die enkel met massale medicatie en dure apparaten in leven blijven. Een topconditie op het ene gebied is dus geen noodzakelijke noch voldoende voorwaarde voor topprestaties in het andere.

    Is er dan geen enkel verband? Dat ook weer niet. Kinderen die vanaf hun geboorte sterk gestimuleerd worden, blijken zich mentaal sneller en breder en dieper te ontwikkelen dan andere. Opvoeding en milieu hebben een invloed op de intelligentie. Als je pijn hebt, kan je minder helder denken. Als je dronken bent, denk je nog nauwelijks. Als je een hersenletsel hebt, accidenteel of congenitaal, is je geest belemmerd.

    In het algemeen kan je dus wel stellen dat een ‘gezond’ lichaam een noodzakelijk voorwaarde is voor een gezonde geest. Er mag vooral met de hersenen niet veel verkeerd gaan voor onze geest verstek laat gaan. Ook een goede fysieke conditie draagt bij tot een goede werking van de geest. Een gezonde, fitte persoon is, algemeen gesproken, beter in staat tot helder nadenken dan een zieke, door overgewicht geplaagde verstokt rokende alcoholverslaafde die nooit de deur uitkomt. Wie zich goed verzorgt, heeft ook betere overlevingskansen. Het is dus zeker wenselijk dat men zorgt voor een gezond lichaam, ook vanuit het standpunt van de geestelijke gezondheid. Maar het lijkt me niet zo dat bijvoorbeeld het aankweken van spiermassa door intensieve training ook maar enigszins zou bijdragen tot een verhoogde intelligentie. Het tegendeel blijkt helaas al te vaak bewaarheid.





    Laten we besluiten en onze theoretische beschouwingen toetsen aan de praktijk. Een van de hedendaagse auteurs die ik het meest bewonder is Steven Nadler, een vermaard specialist in Spinoza en de Vroegmoderne periode. Hij is ook een fervent langeafstandsloper, hij heeft zelfs deelgenomen aan de Iron Man. Ik heb hem eens ontmoet en hij straalde inderdaad gezondheid uit, terwijl hij een zeer interessante en geleerde toespraak hield aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Heeft het een te maken met het andere? Is zijn genie en zijn indrukwekkende wetenschappelijke productiviteit het resultaat van zijn fysieke inspanningen en conditie? Ik weet het niet zeker, maar ik denk: toch in zekere mate.

    Dat is voor mij voldoende om te concluderen dat een goede fysieke conditie belangrijk is. Anderzijds kan men ook zonder dergelijke wel zeer doorgedreven inspanningen een behoorlijke fysiek opbouwen en onderhouden. Het ene lichaam kan al wat meer hebben dan het andere en wat voor de ene een peulschil is, is voor de andere een onoverkomelijke opgave.

    Voor mezelf heb ik uitgemaakt dat het voldoende is als ik mijn fysieke inspanningen beperk tot wat natuurlijk is en tot mijn dagelijkse gewoonten behoort. Ik doe dus geen inspanningen die geen functie hebben in mijn dagelijks leven. Als ik fiets, is dat om ergens naartoe te gaan: de bakker, de bank, de apotheker, het postkantoor, de bibliotheek, een vriendenbezoek enzovoort. Zomaar gaan fietsen ervaar ik als een zinloze bezigheid. Wandelen: net zo, al laat ik me al eens verleiden om een toertje te doen, zo mogelijk in gezelschap; in mijn eentje is dat telkens een beproeving. Er doet zich dan een conflict voor in mijn kop tussen het doen en het denken, omdat ik iets doe zonder doel. Het verre en vage doel, mijn fysieke gezondheid bevorderen, is niet voldoende om me in gang te krijgen.

    Ik poets wekelijks het huis en doe ook wat klusjes in en rond het huis. Dat geeft me wat beweging, maar niet veel, toegegeven.

    Ik beoefen dus ook geen sport. Ook dat komt me te kunstmatig over en verstoken van zin. Met een tennisraket op een bal kloppen, bij voorbeeld, wat ik enkele jaren gedaan heb, lijkt me totaal zinloos op zichzelf. Ik kan er werkelijk geen prioriteit aan geven, er zijn zoveel andere dingen die ik wel interessant vind en dus veel liever doe. Dat die meestal vanuit mijn luie zetel gebeuren, neem ik er maar bij.






    Ik ben nu 66 en de aftakeling is al geruime tijd ingezet, dat merk ik maar al te goed, ik moet me maar vergelijken met zeg maar twintig jaar geleden. Ik weet dat ik daaraan iets kan doen door vaker, meer intensief en meer gericht te bewegen. Maar ik kan het niet opbrengen, niet uit luiheid, maar mentaal, ik ben niet voldoende gemotiveerd om het te doen. Mocht mij dokter me zeggen dat ik elke dag een uur moet gaan wandelen of wekelijks moet sporten als ik niet binnenkort wil doodvallen, dan zou ik dat ongetwijfeld doen. Maar zo ver is het nog niet. Ik heb geen echte hinder van mijn fysieke conditie en zolang dat niet het geval is, doe ik er ook geen bijzondere inspanningen voor. Ik neem aan dat ik niet de enige ben die zo redeneer.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    15-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jozua en de stilstaande zon

    Het verzet van de (katholieke) kerk tegen de theorie van Copernicus over ons zonnestelsel is berucht. Galilei was ook een slachtoffer van die hetze.




    In wat men daarover leest, verwijst men steevast naar een Bijbels argument. Dit is de tekst die dan wordt aangehaald (Jozua 10):

    7 Hierop trok Jozua met zijn hele leger, geen enkele soldaat uitgezonderd, vanuit Gilgal ten strijde. 8 De HEER zei tegen hem: ‘Je hoeft voor die koningen niet bang te zijn, want ik lever ze aan je uit. Geen van hen zal tegen je kunnen standhouden.’ 9 Jozua wist de vijand vanuit Gilgal in één nachtelijke mars te bereiken, en hij verraste hem in een plotselinge aanval. 10 Toen de soldaten van de vijand het leger van Israël zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek in hun gelederen, zodat de Israëlieten hun bij Gibeon een zware nederlaag konden toebrengen. Ze achtervolgden hen tot aan de pas van Bet-Choron, en nog verder – ja, ze sloegen hen zelfs vlak voor Azeka en Makkeda nog neer. 11 Toen hun vijanden de pas van Bet-Choron afvluchtten, wierp de HEER vanuit de hemel grote hagelstenen op hen, tot aan Azeka toe. Er stierven meer soldaten door die hagelstenen dan door de zwaarden van de Israëlieten. 12 Want op die dag, de dag dat de HEER de Amorieten aan Israël overleverde, had Jozua gebeden tot de HEER. In aanwezigheid van Israël sprak hij:

    ‘Zon, sta stil boven Gibeon,

    maan, blijf staan boven de vlakte van Ajjalon.’

    13 En de zon stond stil

    en de maan bleef staan,

    tot Israël zijn vijanden had afgestraft.

    Dit staat opgetekend in het Boek van de oprechte. De zon bleef een volle dag boven aan de hemel staan voordat ze onderging. 14 Het is voor noch na die dag ooit voorgekomen dat de HEER op die manier gehoor gaf aan de bede van een mens, maar de HEER streed dan ook voor Israël. 15 Na deze overwinning keerde Jozua met het hele leger terug naar het kamp bij Gilgal.

    Ik heb het altijd al een dwaasheid gevonden om de Bijbel, een boek zonder wetenschappelijke pretenties, in te roepen in een wetenschappelijke discussie. Maar zelfs als we daaraan voorbijgaan, lijkt het me vreemd om Copernicus’ theorie af te wijzen op grond van wat we hier lezen. Het gaat hier duidelijk om een wonder, een mirakel, een afwijking van het normale verloop van de natuur. De zon ging niet onder, maar bleef aan de hemel stilstaan, en ook de maan. Dat is wat er staat. Indien men aanneemt, zoals de kerk deed, dat de zon om de stilstaande aarde draait, dan is die zon- en maanstilstand inderdaad een wonder.




    Maar wat als men Copernicus en Galilei volgt?

    De aarde draait dan om de zon en om haar as en het is die laatste beweging die voor het verloop van dag en nacht zorgt. Als de Bijbel zegt dat de zon tijdelijk stilstond, dan blijft het evengoed een wonder in de veronderstelling dat de aarde om haar as draait. In plaats van de zon tegen te houden, heeft God dan de aarde tegengehouden, dat is alles. Het wonder blijft, de Bijbel heeft nog altijd gelijk. Wat is dan het probleem?

    Ongetwijfeld hebben de kerkgeleerden toen ook daaraan gedacht, zo dom waren ze nu ook weer niet. De scholastiek heeft wel andere Bijbelse ongerijmdheden logisch verklaard, dit is in vergelijking daarmee een koud kunstje.

    Het ziet er dus naar uit dat men Copernicus theorie niet verwierp op Bijbelse gronden, op die paar zinnen die ik hierboven citeerde. Galilei werd niet vervolgd en veroordeeld omdat hij stelde dat de aarde om de zon draait. Zelfs dan kan ze immers het centrum zijn van het Universum, zoals de kerk stelt. Wat maakt het uit welke beweging de aarde maakt?

    Wat was dan wel het probleem?

    Het was een conflict over gezag. De kerk verdedigde de opvattingen van een andere geleerde, Ptolemaeus (90-168), die overigens slechts herhaalde wat zijn voorgangers hadden gesteld. Dit was de gevestigde opvatting onder geleerden gedurende de Oudheid en de Middeleeuwen en de kerk sloot zich daarbij aan. De waarnemingen die Copernicus en anderen deden, leidden echter tot anomalieën: als de zon rond de aarde draait, dan zijn er allerlei verschijnselen die men niet kan verklaren, in het bijzonder de beweging van de planeten (die aan die ogenschijnlijk chaotische beweging hun naam danken van planeten, of ‘zwervers’ in het Grieks). Het was om een verklaring te vinden voor de schijnbare bewegingen van de planeten dat Copernicus uiteindelijk voorstelde om de zaak om te draaien: als de aarde om de zon draait, net zoals de andere planeten, dan klopt alles als een bus.

    De kerk hoefde niets anders te doen dan Copernicus en na hem Galilei te benoemen tot pauselijk astronoom om zo met de eer te gaan lopen, zonder enig gezichtsverlies. Haar lot was immers niet gebonden aan Ptolemaeus, niet eens een christen, wat zowel Copernicus als Galilei wel waren.

    Maar nee, hoor. De kerk heeft altijd gelijk en wat zij beweert, heeft eeuwigheidswaarde. De paus kan zich niet vergissen, is onfeilbaar. Door dus een standpunt in te nemen in een puur wetenschappelijke kwestie, had men zich vastgezet op een verloren positie. Indien men zou toegeven dat men al eeuwen lang ten onrechte had gesteld dat de zon om de aarde draaide, dan zou men, zo dacht men, een mal figuur slaan. Als de kerk zich daarin had vergist, dan was het uit met de onfeilbaarheid. Dus hield men vast aan die ene wetenschappelijke theorie en verwierp de andere. Niet omdat die in strijd was met het geloof of met de tekst van de Bijbel, want noch in het ene noch in het andere geval is dat zo. De plaats van de aarde in het zonnestelsel heeft niets te maken met het geloof, het mirakel van Jozua is niet minder spectaculair in Copernicus’ theorie dan in die van Ptolemaeus.

    Ongetwijfeld heeft ook het kenmerkend conservatisme van elke gezagsconcentratie meegespeeld. In Rome zaten een aantal machtige kerkvorsten bijeen, overtuigd van hun gelijk en hun eigen intelligentie en bezorgd om het behoud van hun macht en hun gezag. Het was dan ook teveel gevraagd van hun niet geringe maar door hun machtspositie verstarde verstandelijke vermogens, om aan te nemen dat een obscure monnik beter wist hoe de wereld ineen stak dan zij, met al hun kennis en intelligentie, of de onfeilbare paus.

    En dus beging Rome nog maar eens een cruciale vergissing, door vast te houden aan een ongegronde opvatting lang nadat de wetenschap had aangetoond dat ze onjuist was. Het ging duidelijk niet om wie er gelijk had, op wetenschappelijk gebied. Het ging ook niet om een botsing tussen de Bijbel, het Woord van God, en de wetenschap. Het ging erom wie er bepaalde wat juist was: de kerk of de wetenschap.

    En dat is best vreemd, want de kerk was in feite helemaal niet afkerig van de wetenschap. Gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance en ook nog lang daarna was de wetenschapsbeoefening geconcentreerd in kerkelijke instellingen, in kloosters en daarna in kerkelijke universiteiten. De kerk was altijd sterk geïnteresseerd in de wetenschappen en in het onderwijs. Gedurende lange tijd waren alle wetenschappers priesters en religieuzen. Hoe komt het dan dat het toen zo vreselijk verkeerd is gegaan?

    Omdat de wetenschappers hun eigen gang wouden gaan. Ze wilden de dingen zelf onderzoeken, zonder enige betutteling, ze wilden zelfstandig zijn, alleen vertrouwend op hun eigen inzichten en die van hun collega’s. Ze wilden kunnen aanvaarden wat ze ontdekten, ook als dat niet overeenkwam met wat de kerk zei. Ze wilden autonoom zijn, en dat kan natuurlijk niet in een almachtige kerk, waar alleen het hoogste gezag gelijk heeft en bepaalt wat waar en goed is. Het was de opstand van het individu tegen het gezag, van de rede tegenover het geloof.

    Wanneer de kwestie van Copernicus en van Galilei nog eens ter sprake komt, bedenk dan dat het helemaal niet ging om die ene Bijbeltekst en ook niet om de plaats van de aarde en de zon in ons zonnestelsel, maar om de plaats en de rol van de godsdienst en het individu in de maatschappij. Dat zijn vragen die ook vandaag bijzonder actueel zijn. In Antwerpen is een imam veroordeeld omdat hij de godsdienst boven de burgerlijke maatschappij en het individu stelt. In Iran en in andere moslimlanden maar ook in sommige christelijke gebieden zoals Amerika en ook in Engeland gebeurt het omgekeerde: daar wil men de godsdienst weer als het hoogste gezag installeren en de wetenschap en het individu verknechten.

    ’t Is maar dat je het weet.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    13-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Emoties, justitie en de sharia

    Emoties kunnen, zo zegt ons het cliché, soms hoog oplaaien. We vergelijken ze zo met een verzengend vuur dat gevoed door brandbaar materiaal en voldoende zuurstof voor enorme hitte en vlammen zorgt.

    Ik ben veeleer iemand die probeert zijn emoties te beheersen.

    Dat is iets anders dan ze te ontkennen of te vermijden of te verdringen. Ik sta open voor alle spontane emoties, ik laat ze toe in mijn leven, ik verheug me erover, want ze tonen aan dat ik leef. Ik ben dus geen stoïcijn, die het geluk zoekt in het vermijden van emoties. Dat lijkt me een zielige bezigheid. Het geluk ligt niet in de afwezigheid van smart, net zomin als ongeluk gelegen is in de afwezigheid van vreugde; voor beide is veel meer nodig. Een mens die geen emoties kent, is geen mens, zo simpel is het.

    We hebben onze emoties nodig. Het zijn onmisbare mechanismen die de evolutie ons heeft aangereikt om gepast te reageren op allerlei omstandigheden. Ons lichaam reageert spontaan op prikkels, lang voor ons verstand dat in de gaten heeft. Het zou dus dwaasheid zijn om die waardevolle signalen te negeren, zowel in vreugde als in pijn. Wie geen verdriet heeft, nooit uitgelaten is, niet verliefd wordt, geen medelijden kent, geen tranen in de ogen krijgt, tja, wat voor leven heeft zo iemand?




    Anderzijds is het niet goed om je door je emoties te laten overweldigen. Wanneer het vooral of bijna uitsluitend je gevoelens zijn die je leven bepalen, dan ervaren we dat als een minder goede toestand waar we moeten zien uit te geraken. Wegzinken in ons verdriet, overmoedig worden door ons succes, alles in de waagschaal werpen omwille van een verliefdheid: het gebeurt en terwijl we het zelf misschien niet zo erkennen en ervaren, zal de buitenwereld hoofdschuddend zeggen: dat loopt niet goed af.

    Het komt er dus op aan om al die spontane gevoelens niet te ontkennen of te verdringen, maar ze volop en intens te beleven, maar dan op een evenwichtige manier. We moeten een plaats geven aan onze emoties. We moeten er vooral voor zorgen dat ze niet obsessief worden, dat ze alle andere gevoelens niet verhinderen en ons opsluiten in een eenzijdige kijk op het leven.

    Bij het nemen van onze beslissingen laten we ons vaak leiden door onze emoties en dat is normaal, dat is goed, dat is menselijk. Maar ook hier moeten we erop bedacht zijn dat we niet een bepaald gevoel laten overwegen. Iemands verdriet kan zo groot zijn, dat hij of zij er als het ware door verlamd is. We spreken dan al gauw van een depressie, maar die kan natuurlijk ook andere oorzaken hebben dan alleen maar verdriet, zoals stress, overbelasting, relationele problemen enzovoort.

    Wie zich enkel door emoties laat leiden, zal zelden voor een rustig, evenwichtig persoon doorgaan, of het nu een bepaalde emotie is of de vreemde chaos van emoties die een mens in de loop van een dag, een week, een maand, een jaar of een leven lang beroeren. Er moet nog iets anders zijn in ons leven dan alleen maar spontaan en ongeremd reageren op emoties. Men noemt dat gemakshalve de rede, het verstand.

    Wanneer we ons bewust zijn van onze emoties, wanneer we ze herkennen voor wat ze zijn, wanneer we zien hoe ze ons leven ingrijpend veranderen zonder dat we er erg in hebben, dan hebben we al een eerste stap gezet: we weten nu dat er iets aan de hand is, dat we ons meer dan gewoonlijk laten leiden door onze gevoelens, dat we anders reageren op de mensen en de dingen om ons heen. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat we uit onze omgeving signalen opvangen die ons wijzen op ons afwijkend gedrag. Het kan ook dat we als het ware onszelf observeren en enigszins verbaasd vaststellen dat we anders handelen en denken dan anders. Ons lichaam weet dat wij rouwen, verheugd zijn of verliefd lang voor wij dat voor onszelf uitspreken. Pas wanneer de spontane reacties van ons lichaam ons beginnen op te vallen, merken wij dat we ten prooi zijn aan een sterke emotie.

    Dan is het tijd om in te grijpen. Je kan dan toegeven aan je gevoelens, je eraan overgeven, erin zwelgen, jezelf erin verliezen. Maar je weet, zeker als je geen puber meer bent, dat dat geen oplossing is. Ofwel brengen die losgeslagen emoties je naar de rand van de afgrond, ofwel komt er vanzelf een einde aan: de tijd heelt alle wonden. In beide gevallen moet het evenwicht zich herstellen. Je moet weer ontvankelijk worden voor andere gevoelens dan dat ene dat je dreigt mee te sleuren. Je moet meer redelijk worden.

    Emoties kruiden het leven, een leven zonder is het leven niet waard. Laten we dankbaar zijn voor al onze emoties, hoe verrassend en onverwacht of verontrustend ze ook zijn. Maar we moeten ook leren hoe er mee om te gaan. Ze mogen ons niet overmeesteren, ons de baas worden. We moeten ze ten goede aanwenden, ze mogen niet destructief worden, voor onszelf noch voor de mensen om ons heen.

     

    Deze morgen werd ik sterk aangegrepen door twee nieuwsberichten. Ik werd meteen woedend en erg opgewonden, temeer omdat ik met mijn reacties geen blijf wist. Er bleef dus niets anders over dan enkele uren nadenken terwijl ik het huis de wekelijkse poetsbeurt gaf, waarbij je verstand toch ongeveer op nul staat, je weet immers wat je te doen staat, je hebt het al zo vaak gedaan. En van dat nadenken komt bij mij het schrijven, dat merk je nu.

    Het eerste bericht ging over een Belgische gangster van vreemde origine. Bij een overval waarbij slechts enkele honderden euro’s buitgemaakt werden, liep hij bij een vuurgevecht met de politie een schotwonde op. Enige tijd later was hij een van de daders van een zeer gewelddadige homejacking. Een jonge politieagente werd daarbij zomaar neer gekogeld met een zwaar vuurwapen. Nu meldt een krant dat deze man voor de verwonding die hij opliep bij de eerste overval een invaliditeitsuitkering kreeg van een ziekenfonds en dat hij die nog steeds krijgt, nu hij in de gevangenis zit voor de brutale moord op de politieagente.





    Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die op zo’n bericht woedend reageer. Het is erg dat die man een uitkering krijgt terwijl hij in de gevangenis zit, waar hij er helemaal geen behoefte aan heeft. Het is terecht dat een politieke partij dat wettelijk onmogelijk wil maken. Maar wat mij zo boos maakt, is het feit dat hij een uitkering krijgt voor een letsel dat hij heeft opgelopen in een vuurgevecht met de politie naar aanleiding van een gewapende overval. Eerlijk, dat begrijp ik niet. Als je bij het sporten of gewoon in je huiskamer je been breekt en je houdt daaraan een blijvend letsel over en je hebt geen (dure!) verzekering, dan is dat het einde van het verhaal. De verzekeringsmaatschappijen zijn ervoor berucht om de bewijslast voor uitkeringen zo zwaar mogelijk te maken. En dan verneem je dit! Hoe is het toch mogelijk dat niemand er ooit aan gedacht heeft om dergelijke perverse gevolgen van onze sociale zekerheid uit te sluiten? Hoe is het mogelijk dat geen enkele ambtenaar of bediende, geen enkele raad van bestuur beslist heeft om die uitkering te weigeren of aan te vechten? Zijn letsel was immers blijkbaar niet van die aard dat het hem verhinderde om zijn gewelddadige levensstijl ongestoord verder te zetten. Een brave burger verliest zijn uitkering voor veel minder.

    Ik heb me tijdens het nadenken en nu nog tijdens het schrijven voortdurend afgevraagd of ik me niet teveel laat leiden door mijn emoties. Ik denk het niet. Ook nu mijn woede al wat gekoeld is, zoek ik tevergeefs naar een goede reden om die misdadiger een sociale vergoeding toe te kennen voor een letsel dat hij heeft opgelopen bij een gewelddadige overval. Waarom zou de maatschappij sociale voordelen toekennen aan iemand die de maatschappij zo brutaal belaagt en zoveel schade toebrengt? Om nog te zwijgen over het feit dat die man in zijn hele leven allicht nog nooit enige positieve bijdrage heeft geleverd aan de maatschappij.

    Ik begrijp het niet en ik weiger het te begrijpen. Als we zo doorgaan, dan stemt binnenkort iedereen op extreem rechtse en populistische partijen. En zullen de politiemensen misschien beginnen denken dat ze maar beter ineens kunnen schieten om te doden, zoals ook de gangsters zelf doen. Zo komen we zowel politiek als politioneel in een onverantwoorde escalatie terecht waarvan het einde voor beschaafde mensen zelfs niet denkbaar is.

    Het tweede bericht betrof een man van 48 die veroordeeld was tot een jarenlang rijverbod nadat hij in dronken toestand een dodelijk verkeersslachtoffer had gemaakt en vluchtmisdrijf had gepleegd. Sinds zijn veroordeling is hij nog herhaaldelijk betrapt op het gebruik van zijn wagen, een Porsche Boxster. Dat heeft hem nu al twee (!)veroordelingen opgeleverd tot levenslang rijverbod.





    Het is duidelijk dat die man het niet zal afleren. Hij zal altijd met zijn auto blijven rijden en hopen dat men hem niet betrapt. Maar zelfs als men hem betrapt: wat riskeert hij dan? Nog een veroordeling tot levenslang rijverbod? Dat is toch onzin! Waarschijnlijk staat er op het overtreden van zo’n rijverbod geen andere straf, of als er al gevangenisstraf zou op staan, dan zal dat een heel beperkte zijn, enkele maanden voorwaardelijk misschien. En wat dan nog? Hij kan gewoon doorgaan, voor hem is dat allemaal niets, hij doet gewoon waar hij zin in heeft.

    Staat de maatschappij machteloos in dergelijke gevallen? Ik weet het niet, maar het lijkt wel zo. De bestraffing is inefficiënt, ze bereikt het beoogde doel niet: de man uit het verkeer houden omdat hij een gevaar is voor zijn medemensen. Wat zou men kunnen doen, wat zou ik doen?

    Na enig nadenken ben ik tot deze conclusie gekomen: men had al bij de eerste overtreding zijn wagen in beslag moeten nemen en verbeurd verklaren. Een Porsche Boxster kost algauw een slordige 65.000 euro zonder BTW en andere belastingen. Zelfs iemand met diepe zakken voelt dat. Wanneer hij nogmaals in een wagen betrapt wordt, kan men hetzelfde doen; indien zijn nieuwe wagen minder kost dan zijn eerste wagen, legt men hem een supplementaire boete op tot hetzelfde bedrag. Als je bij elke overtreding 65.000 euro riskeert, dan ga je misschien nadenken, zelfs als je zo hardleers bent als deze kerel.

    Als we er niet in slagen om met ons gerechtsapparaat zo’n mensen tot betere gevoelens te brengen, als we hen niet met legale middelen kunnen uit het verkeer houden om hen te verhinderen onschuldige slachtoffers te maken, dan zullen we ook hier onvermijdelijk in een spiraal van geweld terechtkomen. Vroeg of laat zal men dan naar het systeem van de sharia grijpen. Volgens de letter van de Koran hakt men een dief eerst de rechterhand af en bij een tweede diefstal de linkerhand. Stelen wordt dan inderdaad wel erg bemoeilijkt. De vraag is alleen of wij de sharia willen, of er echt geen alternatief is. Ons huidig justitiesysteem is dat in alle geval niet. Wij zullen er dus een beter moeten verzinnen, of uiteindelijk ten onder gaan aan het geweld, dat van de misdaad of dat van de staat en de godsdienst.

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eenvoud en complexiteit

    De laatste tijd had ik het hier al herhaaldelijk over het toeval. Dat is geen… toeval, want het is best een moeilijk begrip, als je er wat dieper op ingaat. We hebben vastgesteld dat echt toeval, namelijk iets dat op geen enkele manier voorspelbaar is, niet bestaat. Alles wat gebeurt, heeft immers oorzaken en ook gevolgen; indien we die allemaal zouden achterhalen, tot in het kleinste detail, dan konden we alles perfect voorspellen.

    Een voorbeeld: in laboratoriumopstellingen kunnen bepaalde proeven onder identieke omstandigheden uitgevoerd worden. De resultaten zullen steeds dezelfde zijn. Dat maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken. Zo kan men betonblokken van verschillende samenstelling onderwerpen aan dezelfde druk om te zien welke de sterkste is.




    Ik zei: onder identieke omstandigheden: dat is natuurlijk niet echt mogelijk, er zal altijd wel een of ander miniem verschil zijn, in luchtdruk of luchtvochtigheid of zo. Door die verschillen zo klein mogelijk te houden, kunnen we de invloed daarvan op de proeven minimaliseren. Zo zien we dat het zeer moeilijk is om omstandigheden te scheppen waarin de dingen echt voor de volle honderd procent voorspelbaar zijn. Het is vrijwel onmogelijk om de dingen terug te brengen tot de uiterste eenvoud op alle punten, een uiterste eenvoud die vereist is om de hoogste voorspelbaarheid te bereiken.

    In de praktijk zijn de dingen zelden eenvoudig, er is altijd een groot aantal factoren in het spel, die de eenvoud in de weg staan. Eenvoud is zeldzaam, complexiteit heerst alom. Hoe groter de complexiteit, hoe moeilijker het is om voorspellingen te doen. Als er wolken te zien zijn, is er kans dat het regent, dat kan je met het blote oog vaststellen. Maar er zijn zeer krachtige computers nodig om te voorspellen of het ook echt zal regenen en zelfs die voorspellingen zijn niet echt betrouwbaar.

    Complexiteit maakt voorspelbaarheid, moeilijk, maar niet onmogelijk. In principe kunnen we alles berekenen, als we lang en hard werken, desnoods miljoenen jaren en met de beste computers. Maar dat is niet eens nodig. We kunnen ons ook tevreden stellen met benaderende cijfers, met voorspellingen die geen zekerheid bieden, maar slechts waarschijnlijkheid. We hebben niet altijd zekerheid nodig, een grote graad van waarschijnlijkheid is ook al heel nuttig. Als je klaarstaat voor een dagje naar zee, en de weerkundige dienst geeft een grote kans op regen, dan kan je daaruit je conclusies trekken. Als je thuisblijft en achteraf hoort dat het toch niet geregend heeft aan de kust, dan haal je even de schouders op.

    Voor heel veel zaken moeten we genoegen nemen met die waarschijnlijkheid. De wereld is veel te complex voor absolute voorspelbaarheid.

    We hebben het begrip ‘toeval’ dus bijgesteld: het gaat niet om dingen die zomaar gebeuren, tegen alle natuurwetten in, maar om gebeurtenissen die afwijken van de waarschijnlijkheid.





    De kans dat je tijdens je uitstapje naar zee na vijftig jaar plots een oude bekende tegen het lijf loopt, is vrij gering. Maar het kan gebeuren en dan noemen we dat een toevallige ontmoeting. We weten ook wel dat er niets toevallig is aan die ontmoeting: jij bent die morgen vertrokken met jouw bestemming en hij ook, elk op een bepaald moment, en elk heeft er een bepaalde tijd over gedaan, steeds totaal binnen de grenzen van de natuurwetten. Op basis van die gegevens, kon het niet anders dan dat jullie elkaar ontmoetten. Het is alleen omdat jullie die gegevens niet kenden, dat je zo verrast bent elkaar weer te zien na al die jaren. Het was onwaarschijnlijk dat het zou gebeuren, maar er is niets bijzonders aan het feit dat het gebeurde. Niet alleen wat waarschijnlijk is, gebeurt; ook het onwaarschijnlijke gebeurt, alleen gebeurt het minder vaak, of misschien zelfs helemaal niet, net zoals het waarschijnlijke.

    Ik haalde hier het voorbeeld aan van de trekking van de loterij. Om helemaal zeker te zijn dat het winnende getal door het ‘toeval’ zou bepaald worden, creëren we omstandigheden die door hun complexiteit de voorspelbaarheid zo goed als uitsluiten. Wij hebben immers vastgesteld dat complexiteit voorspelbaarheid bemoeilijkt. Een eenvoudige opstelling zou zijn: kruis of munt; dan heb je slechts twee mogelijkheden, bijvoorbeeld 0 en 1. Je kan dan een getal samenstellen uit nullen en enen, door voor elk cijfer kruis of munt te gooien. Een dobbelsteen geeft al meer mogelijkheden en twee dobbelstenen nog meer. Maar we willen de indruk vermijden dat een mens ermee gemoeid is en dus maken we machines om de beweging uit te voeren en vullen die met ballen met de cijfers op, of zelfs getallen, dan zijn er nog meer mogelijkheden. Je ziet wat er gebeurt: we sluiten menselijk opzet uit en we creëren een complex systeem. En dat noemen we toeval.

    Maar als er een systeem is, dan kan in principe ook het resultaat berekend worden, als we erin slagen om alle elementen in rekening te brengen. Zo is het (waarschijnlijk?) onmogelijk om, zelfs met de grootste computers, lukrake getallen te produceren. Met kruis of munt heb je 50/50 kans, met een dobbelsteen is het al moeilijker, maar perfect berekenbaar, zelfs met een kaartspel kan je nauwkeurig berekenen hoeveel kans je hebt om een bepaalde kaart te trekken. Een computer is een rekenmachine; als je die programmeert om at random cijfers of getallen te produceren, dan is er nog steeds jouw programma dat de volgorde van die getallen bepaalt en dus is het mogelijk om dat programma te ontdekken uit de resultaten, want de resultaten hangen af van het programma.

    Toeval is dus principieel onmogelijk. Een zeer hoge onwaarschijnlijkheid is het enige denkbare.

    In de natuur heb je van alles: zeer voorspelbare zaken en uiterst onwaarschijnlijke. Dat maakt het zo fascinerend.

    Zijn er dan geen zekerheden? Is alles alleen maar of ten hoogste waarschijnlijk?






    Neem nou een driehoek. De som van de binnenhoeken is, dat ‘weten’ we, 180°. Je kan dat met het blote oog zien: teken een vierkant en trek een diagonaal. In een vierkant heb je vier rechte hoeken, dus 4 x 90= 360°. Een rechthoekige driehoek is de helft van een vierkant, dus zijn de hoeken ervan samen 180°. Je kan nog verder gaan: aangezien een rechthoekige driehoek een rechte hoek heeft van 90°, is de som van de andere twee hoeken ook 90° en aangezien ze gelijk zijn, zijn ze elk 45°. Ja?

    Dat zijn zekerheden, het kan niet anders zijn.

    Ja, maar dat is de theorie. Alleen in theorie bestaan er volmaakte vierkanten en driehoeken en cirkels. In de praktijk kan ik geen perfecte geometrische figuur tekenen en jij ook niet en een computer ook niet. Er zullen altijd minieme verschillen zijn. Als je ooit geplaveid hebt of tegels geplaatst, dan weet je dat wel. Onze geometrische figuren zijn begrippen, geen ‘dingen’. Begrippen kunnen perfect zijn, dingen niet, die zijn slechts benaderend en dus onvolmaakt en dus is de berekening van de afmetingen altijd veel moeilijker dan we denken, veel complexer en de uitkomst dus veel minder voorspelbaar.

    Wij mensen zijn voortdurend heen en weer geslingerd tussen die twee: complexiteit en eenvoud; voorspelbaarheid en waarschijnlijkheid.

    Twee voorbeelden die mij al lang intrigeren.

    Van kindsbeen af ben ik gefascineerd door mechanische uurwerken en hoe meer ik erover verneem, hoe groter mijn verwondering en bewondering. Met enkele eenvoudige middelen, een slinger, enkele radertjes, een anker, een gewicht of een veer, slagen we erin een resultaat te bereiken dat zowel complex als eenvoudig is. Wat we willen bereiken is de absolute eenvoud van een zichzelf perfect herhalende beweging, zonder enige afwijking: tiktak, tiktak. Lang voor het eerste mechanische uurwerk er was, dacht Aristoteles dat de tijd kon gemeten worden met een cirkelvormige en dus repeterende maat. Dat is precies wat een uurwerk doet: de tijd in kleine gelijke stukjes onderverdelen en het voortschrijden ervan aanduiden door een cirkelvormige beweging van de wijzers.





    Maar elke uurwerkmaker en elke liefhebber weet dat dit eenvoudig principe in de praktijk hels moeilijk te realiseren is. Een mechanisch uurwerk dat helemaal gelijk loopt, bestaat niet. Ik heb een tiental mechanische uurwerken en klokken in huis en er zijn er geen twee die gelijk lopen en geen een die juist loopt. Er is altijd een afwijking, te wijten aan de machine zelf, ook al is die slechts een seconde op bijvoorbeeld honderd jaar. De prijs van zo’n uurwerk is astronomisch hoog, wat erop wijst dat de absolute eenvoud in de praktijk onbereikbaar is. En toch proberen we het altijd weer. We hebben duizend manieren om gratis te weten hoe laat het is, maar de verkoop van peperdure mechanische uurwerken heeft geen last van crisissen, in tegendeel.

    Om een zeer eenvoudig resultaat te bereiken, een beweging die zichzelf gewoon maar herhaalt, hebben we een uiterst complexe machine nodig, gebouwd met de allergrootste nauwkeurigheid, wat ook weer ongelooflijk complexe machines vereist, door uiterst bekwame technici, ontworpen door vindingrijke ingenieurs…

    Mijn tweede voorbeeld is het biljartspel. Als knaap keek ik met grote ogen naar de volwassenen die aan het biljartenwaren in chique cafés of gezellige verenigingslokalen. Drie ballen op een grote tafel met een groen laken. Een keu waarmee je de ene bal achtereenvolgens tegen de twee andere doet botsen. Telkens vormen de drie ballen een andere figuur, die de volgende carambole moeilijker of gemakkelijker maakt. De opgave is eenvoudig: een carambole maken, zo mogelijk twee of meer. De praktijk is uiterst complex, sommige caramboles zijn alleen theoretisch mogelijk, in de praktijk heb je als ongeoefend amateur geen kans, terwijl een kampioen onwaarschijnlijke stoten uithaalt.





    Biljarten is de wetten van de fysica in de praktijk. De zwaartekracht, de beweging, oorzaak en gevolg. Hoe beter je kan spelen, hoe meer je ingrijpt op die wetten: je kan de ballen allerlei effect meegeven en ze op vele manieren raken, zodat ze afwijken van hun natuurlijke beweging. Je probeert de ballen te dwingen om te doen wat jij wil, wat vereist is: een carambole maken, de eenvoud zelf: tiktak. Maar wat je daarvoor moet doen varieert van de eenvoud zelf tot een voor onmogelijk gehouden kunststoot.

    Ik kan het niet laten om er nog een derde voorbeeld aan toe te voegen, terwijl ik tijdens het schrijven luister naar strijkkwartetten nrs.1, 2 en 4 van Béla Bartók: de muziek! Wellicht is dat het meest subtiele spel dat wij mensen daar spelen met eenvoud en complexiteit, regelmaat en afwijking, met het opwekken van verwachtingen en het doorbreken van patronen.

    Wij zijn gefascineerd door de eenvoud en de complexiteit die er nodig is om die te bereiken, door de altijd verrassende afwisseling tussen het voorspelbare en het onverwachte.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    06-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluksmachines

    Iedereen wil gelukkig zijn. Alleen verschillen we van mening over wat geluk is en hoe het te bereiken. Als wij beelden zien van een haveloze junkie die zich in een verlaten pand inspuit met een of ander goedje, dan kunnen wij onmogelijk begrijpen dat hij bezig is met het zoeken naar geluk, maar toch is het zo. Die junkie is een mens en hij bevredigt op dat moment zijn hoogste verlangen, resultaat gegarandeerd, of toch voor eventjes, kostprijs slechts enkele euro’s.


    Als we om ons heen kijken, ligt het geluk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wij zijn geneigd om te denken dat alle mensen zowat hetzelfde willen: een goede gezondheid, een dak boven het hoofd, voldoende eten en drinken, werk of een zinvolle bezigheid, een partner… Maar dan blijkt dat we daarmee zelden tevreden zijn. We willen meer en andere dingen, het is nooit genoeg. Mensen die een prachtig huis hebben, trekken er voortdurend op uit om op schier onbereikbare plaatsen genoegen te nemen met een eenvoudige hut. Mensen met een mooi gezin geven plots alles op om een nieuw leven te beginnen met iemand anders. Mensen met een top job laten zich verleiden door de drank en drinken zich in de vernietiging. Jonge mensen met een schitterende toekomst voor zich zoeken vertier in drugs en weekeindplezier en rijden zich te pletter op een grauwe zondagmorgen. Ogenschijnlijk evenwichtige mensen komen terecht in misdadige sekten, waar ze een onwaarschijnlijk dwaas regime volgen van een idiote of gehaaide goeroe.

    De mens beschikt over een brede waaier van genotsensoren: lekker eten en drinken, een heerlijk parfum of de geur van de wassende zee, de roes van alcohol, seksuele opwinding, de voldoening van iets te bezitten, de euforie van het succes, de verdwazing van drugs, het artistieke genot, de voldoening van fysieke inspanning, de kick van sport… Geluk is niet eenduidig, het is veelvormig.

    En dus zijn er geluksmachines, systemen om ons geluk te verzekeren. Dat kan door zoveel mogelijk sensoren te prikkelen, door alle prikkels intens te bevredigen, een Bourgondisch leven te leiden. Het kan ook door van zoveel mogelijk afstand te doen, alle prikkels te vermijden en de rust op te zoeken van de eenvoud. Het kan door te vluchten in religieuze waanzin, of door filosofisch naar de Waarheid te zoeken. Het kan door zinvol te leven in een maatschappelijk verband, of net niet.




    Er zijn duizenden geluksmachines: een vibrator, een gevulde ijskast of wijnkelder, een tv of stereoset, een computer, een gamebox, een fitnesstoestel, een bibliotheek, een handboog, een fiets, een snelle wagen, penselen, verf en doek, beitels en steen, een tube met vluchtige lijm, pijnstillers, drugs…

    Wij zijn bijzonder vindingrijk in ons streven naar geluk, we zoeken het op de gekste plaatsen. Vijfduizend kilometer door sneeuw en ijs ploeteren op Antarctica zonder bevoorrading, met enkel de wind als hulp. Als jong meisje op je eentje de wereld rondvaren in een zeilboot. Te voet naar Compostella. Als gehandicapte de hoogste bergen beklimmen. Lees het eens na in het Guinness Book of Records: verbazingwekkend. Alsof we als individu of als groep niets anders te doen hebben.





    Godsdiensten zijn ook geluksmachines, de grootste die er zijn. Ze beloven je geluk hier op aarde en het eeuwig geluk in het hiernamaals, als je doet wat ze je voorschrijven. En het werkt: er zijn mensen die zich goed voelen bij die recepten, of toch niet slecht. Miljarden mensen bekennen zich tot een of andere godsdienst of ideologie, die ze min of meer fanatiek beleven. Daar is in principe even weinig op te zeggen als op andere geluksmachines, behalve als er dwang mee gemoeid is, of bedrog, als het beloofde geluk uitblijft of compleet illusoir is.

    Moeten we ieder diertje zijn pleziertje laten? Mag elkeen op zijn manier het geluk nastreven? Is dat een onvervreemdbaar recht, zoals in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring staat: the pursuit of happines? Zijn er hogere vormen van geluk en lagere? Is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen het hoogste geluk bereiken, wat dat ook moge zijn? Moeten we de mensen wijzen op de nadelen of gevaren van sommige geluksmachines, hen desnoods verhinderen om gelukkig te worden op de manier die zij hebben gekozen?

    Moeten we iets doen om die junkie te ontwennen en terug op het rechte pad te brengen? Moeten we een aan alcohol verslaafde collega of vriend terechtwijzen of helpen? Moeten we het gebruik van soft drugs verbieden en bestraffen? Moeten we mensen verhinderen om domme, nutteloze, dure en gevaarlijke dingen te doen bij het nastreven van hun geluk? Of is elke mens vrij om zijn eigen geluksmachine te kiezen?

    Het zijn vragen die we ons allemaal wel eens stellen.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    05-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrij, of bevrijd?

    Gisteren gebruikte ik de scheidsrechter in het voetbalspel als voorbeeld in de discussie over de vrije wil. Ik wil daar nog wat dieper ingaan, omdat het ons kan helpen om te begrijpen hoe we echt vrij kunnen zijn.

    Wat is een goede scheidsrechter? Vooreerst moet hij de reglementen van het voetbal kennen. Het heeft geen zin iemand het veld op te sturen die nog nooit van voetbal gehoord heeft. Naast die theoretische kennis moet hij ook ervaring hebben. Iemand met alleen maar theoretische kennis zal het in het begin niet echt goed doen. Vandaar dat er in alle (goede) opleidingen behalve theorie ook praktijk voorkomt. Wat je in de boeken geleerd hebt, moet je ook in de praktijk kunnen brengen en dat kan alleen door ervaring op te doen. Op die manier wordt de abstracte wetenschap een concrete en parate kennis. Uit de massa van theoretische gegevens selecteer je dan die toepassingen die je het vaakst van pas komen. Je leert ook snel reageren: er is immers geen tijd om lang na te denken, het leven, zoals het voetbalspel, moet voortgaan.





    Kennis en ervaring zijn noodzakelijk, maar dat maakt je nog niet tot een goede scheidsrechter. Er is nog iets anders nodig, namelijk onpartijdigheid. Het ergste verwijt dat men een scheidsrechter kan toesturen, is wel dat hij partijdig zou zijn. Het behoort tot de essentie van zijn functie dat hij niemand bevoordeelt of benadeelt, maar zonder enige bijbedoeling of onderliggende reden objectief oordeelt. Hij mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid of persoonlijke voorkeur. Hij mag ook niet impulsief of emotioneel reageren. Dat is niet altijd gemakkelijk. Misschien kent hij sommige spelers persoonlijk, of herkent hij hen van vroegere ontmoetingen. Hij kan daarbij een positieve of negatieve indruk hebben opgedaan, maar dat mag niet meespelen. Ook als een speler erg verbaal is en voortdurend kritiek spuit: de scheidsrechter mag zich door niets of niemand laten beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Ook niet door zijn persoonlijke situatie. Dat zal niet altijd lukken, hij of zij is tenslotte ook maar een mens.

    Een goede scheidsrechter is dus iemand die zich terdege heeft voorbereid op zijn taak, die een ruime ervaring heeft en die zich niet laat beïnvloeden of afleiden.

    Dit is geen kwade leefregel voor elk van ons.

    Wij zondigen vaak tegen de regels die we net geschetst hebben. Wij durven wel eens oordelen zoals men zegt: niet gehinderd door enige kennis van zaken of enige ervaring. Het gebeurt maar zelden dat wij ons niet laten leiden door onze persoonlijke voorkeuren en onze emoties. Wij zijn rancuneus en haatdragend, of verliefd, of partijdig. We hebben een verborgen agenda, we zijn uit op eigen profijt of willen per se gelijk halen. We zijn meestal niet erg objectief.

    We zouden dat ook anders kunnen formuleren: wij zijn niet vrij. Zoals een scheidsrechter die zich laat omkopen of zich laat leiden door zijn persoonlijke voorkeuren of zijn emoties niet vrij is. Vrij zijn is vrij zijn van al wat afbreuk doet aan de objectiviteit, de onpartijdigheid en de eerlijkheid. Vrije beslissingen zijn dus niet beslissingen die we zomaar nemen, onnadenkend. Dat is niet wat wij bedoelen met echt vrij zijn, integendeel. Hoe beter wij voorbereid zijn, hoe vrijer wij zijn om de juiste beslissing te nemen. Wie zich laat leiden door verkeerde principes, wie zich niet terdege geïnformeerd heeft, wie impulsief en emotioneel reageert, wie geen rekening houdt met zijn eigen ervaringen of die van anderen, die is helemaal niet vrij, maar zeer onvrij. Wij moeten ons bevrijden van onkunde, onervarenheid, onnadenkendheid, oneerlijkheid…

    Mensen worden niet kant-en-klaar geboren. In onze eerste levensjaren zijn we hulpeloos, mentaal en fysiek. We kunnen alleen overleven dank zij anderen die voor ons zorgen, die alles voor ons doen (maar dat vergeten we al te gemakkelijk wanneer we ze niet meer nodig hebben en we herinneren het ons helaas alleen maar wanneer ze er niet meer zijn, maar dat terzijde). Het duurt gemakkelijk twintig jaar voor we een beetje op eigen benen kunnen staan en volleerd zijn we nooit. Wij worden dus zeer onvrij geboren en blijven dat ook heel ons leven in ruime mate. Vrijheid is iets dat we moeten verwerven, iets dat inspanning vergt. We zullen nooit helemaal vrij zijn, maar we kunnen wel goede vorderingen maken als we ook maar enigszins moeite doen.




    Een leven lang proberen en bijleren, dat is de boodschap. Met vallen en opstaan, door schade en schande. Iedereen doet het op zijn eigen manier. De ene slaagt er al wat beter in dan de andere. Het is ook niet zo dat je lang moet gestudeerd hebben om jezelf te bevrijden van vooringenomenheid of oneerlijkheid: je kan dat overal leren, in de school van het leven. Het is zeker niet zo dat de grootste geleerden ook de meest vrije mensen zijn; het kan, maar het is geen garantie. Sommige wetenschappers zijn doortrapte schurken in hun persoonlijk leven, soms zelfs in hun wetenschap, wanneer ze hun resultaten vervalsen, gegevens stelen van collega’s of zich laten omkopen om de belangen van anderen te dienen.

    Over het algemeen kunnen we stellen dat het altijd goed is om bij het nemen van belangrijke beslissingen goed na te denken, je goed te informeren, niet impulsief te handelen en rekening te houden met alle mogelijke gevolgen, voor jezelf en voor anderen. Net zoals een scheidsrechter zullen we daarin ook ervaring moeten opdoen, zodat we net als zij snel kunnen oordelen wanneer dat nodig is. Door goede gewoonten aan te kweken en er goede principes op na te houden, kunnen we daarop terugvallen wanneer we plots voor een probleem komen te staan.

    Zo komen we bij allerlei basisregels die de mensheid heeft opgebouwd: gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet liegen… Of kleine hulpmiddeltjes: een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of: always choose the lesser of two evils; of nog: beter een vogel in de hand dan tien in de lucht.

    Ik besluit. Waar we aanvankelijk misschien dachten dat vrijheid neerkomt op beslissingen die we persoonlijk en autonoom kunnen nemen zonder rekening te houden met wie of wat dan ook, een soort van absolute vrijheid dus, zijn we tot de conclusie gekomen dat we slechts vrij zijn in de mate dat we met zoveel mogelijk elementen rekening houden en dat we ons ontdoen van al wat het nemen van de juiste beslissing in de weg staat. Niet vrij zijn, maar bevrijd zijn.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    04-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de libero arbitrio: de vrije wil van de scheidsrechter

    De libero arbitrio

    Nee, ik heb het niet over voetbal, niet over een ‘libero’ of vrije speler in een tactische opstelling en ook niet over de arbiter, de scheidsrechter. Maar laten we toch even bij die scheidsrechter stilstaan.




    De scheidsrechter is de meester op het veld, zijn wil is wet. Wat hij beslist, daar valt niet aan te tornen. Wil dat nu ook zeggen dat hij altijd gelijk heeft? We weten wel beter. Er is voortdurend kritiek op de scheids, zowel van de spelers als van de trainers en coaches, om nog te zwijgen van het publiek op de tribunes en de kijkers thuis. Iedereen lijkt het wel beter te weten dan de scheids. Maar dat doet er niet toe. Zelfs wanneer de tv-beelden in super slow motion overduidelijk aantonen dat een veldspeler de bal opzettelijk met de hand beroerde in het strafschopgebied, om een doelpunt te verhinderen of te maken, dan nog is het nog altijd de scheidsrechter die autonoom beslist. Hij kan het advies vragen van de grensrechters, maar hij is niet verplicht om dat te volgen. Hij mag zelfs de beelden niet raadplegen. Hij beslist op basis van wat hij gezien heeft, of meent gezien te hebben, op grond zijn eigen overtuiging. Zo moet het nu eenmaal in een spel: er moet iemand zijn die beslist, anders kunnen we blijven discuteren.

    De arbiter is dus echt vrij. De libero arbitrio vertalen we echter gewoonlijk anders: over de vrije wil. Beschikt de mens over een vrije wil? Het is de titel van een hele resem geschriften, van Augustinus over Anselmus en Erasmus naar Schopenhauer, om slechts enkele bekende namen te noemen. Ik besprak hier onlangs het boeiende boek van professor Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Daniel Dennett schreef Freedom Evolves en ook dat boek besprak ik uitvoerig.

    En is er dan een conclusie? Nou…

    Zoals gewoonlijk hangt het er allemaal van af wat men bedoelt met ‘vrije wil’. De meest voor de hand liggende betekenis is, tot niemands verrassing, goed fout. Vrije wil zou dan betekenen dat een mens, elke mens, op elk ogenblik volledig vrij zou zijn om eender welke beslissing te nemen. Gesteld dat dat zo zou zijn, dan is het nog zeer de vraag of wij mensen wel van die vrijheid gebruik wensen te maken. Laat ons een voorbeeld nemen.

    Je bent de weg aan het zoeken in een stad en je komt aan een tweesprong. Je kan links nemen of rechts, moeilijker dan dat is het niet. Het maakt dus niet uit, je hebt 50% kans, wat je ook kiest. Verspil dus je tijd niet en gooi een muntstuk op, kruis of munt.

    (Officieel is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons bevindt), revers is de achterkant. Wij zeggen kruis en munt: kruis is de voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding, oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is het officieel obverse-reverse, of in de volksmond heads-tails. In het Frans zegt men naast avers-revers gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat meestal de waarde van de munt.)

    Maar zo gaat het niet. Bij elke splitsing proberen we onze kansen te verbeteren, we pijnigen onze hersenen om argumenten te vinden ten voordele van de ene of de andere keuze. Misschien had iemand ons de richting gewezen, rechtdoor, dan links, weer links en dan de eerste rechts, of was het toch links? Sommigen onder ons hebben een goed oriënteringsvermogen, of denken dat te hebben. Ze voelen aan dat ze links moeten, het is in die richting. Achteraf blijkt dat gevoel niet altijd even betrouwbaar te zijn.

    Bij het nemen van beslissingen zijn we in principe totaal vrij (tenzij iemand ons dwingt, maar laat ons dat even buiten beschouwing laten). We zouden elke beslissing met ons kruis-of- munt systeempje kunnen nemen. Maar geen mens die eraan denkt om dat te doen! Wij willen helemaal niet lukraak beslissen, zeker niet over belangrijke zaken. We denken na, zoeken argumenten, vragen raad, aarzelen, stellen uit, zoeken nog andere oplossingen… Met vrije wil bedoelen we dus helemaal niet de mogelijkheid om op elk moment om het even wat te beslissen, want dat soort vrijheid hebben we in principe wel, maar wij maken er bijna nooit gebruik van. Ik had op kantoor een muntstuk in de schuif liggen voor situaties waarin ik, of een groep mensen, niet tot een beslissing konden komen. Ik heb het nooit gebruikt in de veertig jaar van mijn loopbaan. Belangrijke beslissingen laat je niet over aan het toeval, je wil zelf beslissen.

    We weten nu dat de vraag naar de vrije wil niet is: kan een mens vrij beslissen? Wat is de vraag dan wel? Daarover hadden het Augustinus, Anselmus en Erasmus en ook Luther, die een De servo arbitrio schreef: over de onvrije wil. Zij stelden de hele kwestie in het licht van de rol die God speelt in het beslissingsproces van de mens. Augustinus, Anselmus en Luther schatten God het hoogst in: hij is Alwetend en Almachtig, de rol van de mens is miniem en zeker ondergeschikt aan wat God beslist. Erasmus was meer genuanceerd. Hij maakte een onderscheid tussen Gods alwetendheid en de vrijheid van de mens. God weet alles, ook dat mensen vaak dingen doen die hij niet leuk vindt. Hij weet alles wat gaat gebeuren, maar hij beslist niet wat er gebeurt. Aardbevingen met honderdduizenden doden: God weet dat ze zullen gebeuren, maar hij veroorzaakt ze niet rechtstreeks, hij heeft alleen de wereld zo geschapen dat dergelijke dingen gebeuren. En de mens heeft hij zo geschapen dat wij zelf beslissingen nemen die hij wel voorziet, maar die hij niet beïnvloedt.

    Erasmus was best een pientere kerel. Jammer dat hij zijn gedachtegang niet tot het einde toe gevolgd heeft: een God die niet ingrijpt in de wereld, dat is net zo goed als geen God. Erasmus had een hiernamaals nodig, met een God die helemaal aan het einde der tijden de beslissingen van de mensen beoordeelt en beloont of bestraft. Denk dat hiernamaals weg, en Erasmus’ God staat in zijn hemd.

    Wij denken niet meer in die termen. Als wij nog in een God geloven, dan is dat zeer vaag, ofwel volgen we Spinoza (bewust of niet) en vereenzelvigen we God met de Natuur. Er is dan geen reden meer om de vraag naar de vrije wil te verbinden met de eeuwige gelukzaligheid of de eeuwige hel, zoals vroeger.

    Is de vraag naar de vrije wil dan nog relevant in onze tijd?

    Als we goed afspreken wat we bedoelen wel, ja. We weten nu dat het niet gaat om een soort van absolute keuzevrijheid, want die is er, principieel, maar wij gebruiken ze nooit. We baseren onze beslissingen op argumenten, goede en slechte, bewuste en onbewuste, op redenen en drogredenen. Onze keuzes zijn ingegeven door een zeer complex proces dat zich hoofdzakelijk in onze hersenen afspeelt (ik gebruik hier ‘hoofdzakelijk’ niet zozeer als een woordspeling, maar om aan te geven dat onze hersenen nauw verbonden zijn met de rest van ons lichaam). Wij beslissen dus zelf, maar dat ‘zelf’ is een levend organisme dat voor zijn werking afhankelijk is van ontelbare factoren, in die mate zelfs dat elk van ons uniek is.

    Elke beslissing is dus het unieke resultaat van een voorbereidend proces, waarin een myriade aan elementen meespelen, belangrijke en onbelangrijke en waarvan de uitkomst zo goed als onvoorspelbaar is, precies door de veelheid van de elementen van de ‘discussie’ in ons brein en van het relatieve belang dat ze hebben voor elk van ons. Elke beslissing steunt op dat proces en is er het rechtstreeks gevolg van. Dat betekent niet dat we daardoor onvrij zouden zijn, in tegendeel. We zijn vrij omdat wijzelf de beslissing nemen, op basis van wat wij weten en kennen en op basis van onze ervaringen en onze emoties. Het is niet iemand anders die in onze plaats beslist, wij doen het zelf. Natuurlijk hebben anderen invloed op onze beslissingen en dat kan ten goed of ten kwade zijn. Wij vertrouwen voortdurend op de anderen en op die manier overstijgen we onze eigen beperktheid, maar af en toe laten we ons net zo goed verleiden door mooipraters en verborgen verleiders. Maar we kunnen nooit de anderen als schuldige aanwijzen voor onze beslissingen en onze daden: wij zijn er zelf verantwoordelijk voor, tenzij we letterlijk gedwongen worden.





    Dat complexe beslissingsproces in ons brein verloopt grotendeels on(der)bewust. We kunnen die ‘beperking’ ten dele overstijgen door ons zo goed mogelijk te informeren, door de hulp in te roepen van onze medemensen en van de collectieve wijsheid van de mensheid. Maar zelfs dan zullen we onze keuzes meestal nog steeds intuïtief nemen. Sparen, beleggen of spenderen: we mogen nog zo wetenschappelijk te werk gaan, uiteindelijk beslissen we met een ‘blind’ vertrouwen: dit is wat de beste oplossing is. Dat is dan onze vrije beslissing, waarvan we goed weten dat ze helemaal niet ‘vrij’ is, in de zin van lukraak. We hebben een vrijheid van keuze en we kiezen voor wat ons op dat ogenblik het beste lijkt.

    Elke keuze die we maken, groot of klein, heeft consequenties en het zijn niet altijd de belangrijkste keuzes die de grootste, noch de onbelangrijkste die de kleinste gevolgen hebben. Je gaat voor je vertrekt nog even plassen en zo kom je een minuutje later op de plaats waar net een vreselijk ongeval heeft plaatsgevonden. Hoe vaak zeggen we het niet: het had evengoed ik kunnen zijn… Zoiets kan je natuurlijk niet voorzien. Er zijn andere gevallen, waarin we de gevolgen van onze keuzes wel enigszins kunnen voorspellen. Als je bij je beleggingen kiest voor een agressieve politiek, dus met veel risico’s, dan weet je dat je misschien veel geld kan winnen, maar ook alles kan verliezen. Als je je kapitaal veilig wil stellen, dan moet je voor een andere formule kiezen. Je hebt dan die (relatieve) zekerheid, maar je weet meteen ook dat je winsten amper voldoende zullen zijn om de inflatie bij te houden.

    Elke daad heeft oorzaken en elke daad heeft gevolgen en we zullen nooit alle oorzaken herkennen noch alle gevolgen voorzien. Toen ik, ongetwijfeld op grond van heel mijn verleden, op een bepaald moment op zoek ging naar de grond van het geloof en de kern van het christendom, wist ik wel waaraan ik begon, maar niet waar ik zou eindigen. Ik begon bij een christelijk auteur, Antoon Vergote, die ik altijd had hooggeacht, maar botste daar op de grenzen van het geloof en de rede, de beruchte sprong in het Niets die je moet maken om tot het geloof te komen, het verlaten van de Rede en de mens om tot God te komen. Vervolgens kwam ik, weeral om allerlei redenen, bij Darwin terecht, zonder goed te weten waarom en nog minder waartoe het me zou leiden. Een van de gevolgen van die keuze deed me stilstaan bij de evolutionaire psychologie en de sociobiologie en dat was een echte eyeopener, een openbaring, om die term eens te gebruiken. Darwin bracht me bij zijn buldog, Thomas Huxley, de oorspronkelijke agnosticus, want hij vond het woord zelf uit. Van daar was het een kleine stap naar Darwins pitbull, Richard Dawkins, die net The God Delusion geschreven had, een bevestiging van al wat ik ooit gedacht had. Dat leidde me ertoe om de geschiedenis van de vrije gedachte en van het atheïsme verder uit te pluizen en zo kwam ik terecht bij Spinoza en vervolgens bij de Verlichting en evengoed bij het Humanisme van de Renaissance en bij de ketterijen van de Middeleeuwen, bij de Romeinse en de Griekse sceptici… Spinoza leidde me merkwaardig genoeg naar Damasio en de neurowetenschappen, of was het net andersom?

    Zo complex is het, dat ik het niet meer weet hoe het allemaal gegaan is. Ik weet zeker dat er enkele duidelijke sporen uit mijn verleden zijn die me naar de evolutionaire psychologie hebben geleid, maar niets heeft me voorbereid op wat ik daar zou vinden. Net zo met Darwin. Je maakt dus keuzes op basis van wie je bent, maar die keuzes hebben consequenties die je veel verder brengen dan je ooit had vermoed. Ik kan nog met enige moeite de rode draad terugvinden die me op een dag naar de evolutionaire psychologie leidde, maar wat ik daar vond, dat had ik nooit kunnen vermoeden, ik wist niet eens van het bestaan af van een dergelijke denkrichting.

    Wat ik misschien een beetje omslachtig probeer te zeggen, is dat er enerzijds een oorzakelijk verband is tussen mijn verleden en de stap naar de evolutionaire psychologie, maar niet naar wat ik vervolgens daar ontdekte. Er is dan weer wel in een direct oorzakelijk verband tussen mijn verleden en mijn enthousiast omarmen van de evolutionaire psychologie, dat wel. Het is echter precies in de onverwachte consequenties, de dingen die we niet kunnen afleiden uit ons verleden, dat er iets is dat aan het pure determinisme, het voorspelbare ontsnapt. Daar ligt een element van wat ik als persoonlijke vrijheid ervaar, omdat niets kon laten vermoeden dat ik ooit hier, concreet hier zou aanbelanden. Zelfs indien de weg die ik heb afgelegd verre van origineel zou blijken te zijn, en men van op enige afstand zou kunnen zeggen dat dit onvermijdelijk was, dat duizenden anderen identiek dezelfde weg opgegaan zijn, dan nog is het voor mij belangrijk om in te zien dat dit verloop niet zonder meer in de sterren geschreven stond, niet het noodzakelijk gevolg was van mijn voorgeschiedenis. Het is belangrijk, omdat ik niet het gevoel heb, noch het gevoel zou kunnen velen, dat ik slechts in de voetsporen getreden ben die voor mij klaarlagen.

    Ik weet dat ik in ruime mate op automatische piloot leef, dat mijn toekomst steeds sociologisch voorbestemd was. Ik aanvaard dat, ik heb daar geen problemen mee, omdat ik weet dat het niet helemaal zo is, niet voor de volle honderd procent. Net zoals Erasmus niet kon aanvaarden, en Luther wel, dat alles voorbestemd is, gepredestineerd, dat er geen ontkomen aan is, wat we ook doen, zo is het ook voor mij evident dat niet alles van tevoren vastligt, dat wij keuzes maken die ertoe doen, dat wij wellicht onbewust wegen inslaan die ergens anders heen leiden dan wijzelf vermoedden, ergens anders of verder dan uit onze voorgeschiedenis kan afgeleid worden.

    Erasmus sprak van liberum arbitrium, Luther hield het bij servum arbitrium. Wij zijn geen slaven in ons denken en doen, wij zijn wel degelijk vrij. Niet om zomaar beslissingen te nemen die kant nog wal raken, of om kruis of munt te gooien, al kunnen we dat natuurlijk ook, maar vrij om met al de rode en witte en groene en zwarte draden die het leven heeft gesponnen een weefsel te maken dat origineel en uniek is. Om bewuste keuzes te maken die ons langs onbetreden paden leiden en ons voor steeds nieuwe keuzes plaatsen die we nooit hadden moeten onder ogen zien indien we op een bepaald ogenblik niet die ene keuze hadden gemaakt.

    Daarin ligt de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Veel is voorspelbaar, met een wisselende graad van zekerheid, maar nooit met absolute zekerheid. Sommige dingen zijn meer waarschijnlijk dan andere, dat is alles. Niets ligt van tevoren vast. Dat is precies wat we bij Spinoza lezen. Voor heel wat commentatoren is dat onbegrijpelijk. Enerzijds heeft alles een oorzaak, is alles een gevolg, en anderzijds is er toch vrijheid en onvoorspelbaarheid. Determinisme en vrijheid, hoe kan dat samengaan?

    Wanneer wij naar het verloop van de dingen kijken, kunnen wij in het beste geval achteraf vaststellen wat oorzaak en gevolg waren. Maar zelfs als we daarin slagen, wat meestal niet het geval is, dan nog moeten we erbij zeggen dat die oorzaken ook andere gevolgen konden hebben. Het is niet zo dat omdat een bepaalde oorzaak een bepaald gevolg had, diezelfde oorzaak in andere gevallen hetzelfde gevolg moet hebben. De wereld, zeker die van de levende wezens, zit zo complex in elkaar dat er een grote verscheidenheid van resultaten is, die bij nader toezien telkens hun concrete oorzaken hebben, maar die globaal op dezelfde algemene regels en zelfs op basis van dezelfde elementen ontstaan zijn.



    Een voorbeeld?

    Het leven zelf. De eerste levende wezens waren van een ontstellende eenvoud en ze leefden in identieke omstandigheden. En kijk eens wat dat opgeleverd heeft aan biologische verscheidenheid! Niet alleen wat er vandaag nog van over is, maar ook al de tussenvormen en eindproducten die ooit bestaan hebben en die ondertussen verdwenen zijn, de primitieve wezens en de dead ends, de doodlopende straatjes, de dinosauriërs en de bacteriën die het niet gehaald hebben. Al wat er was en is, is ontstaan volgens de natuurwetten en op basis van uiterst eenvoudig basismateriaal. We kunnen op zijn minst in een aantal gevallen precies aanduiden hoe dat gegaan is. Maar het is op elk moment van de evolutie totaal onmogelijk geweest om te voorspellen welke kant het zou uitgaan, welke van de vele mogelijkheden zich zouden doorzetten en welke niet.

    Al wat gebeurt, gebeurt omdat het kan gebeuren. Maar niet al wat kan gebeuren, gebeurt ook effectief. Dat is voor alles zo, ook voor ons, elke dag. Wij weten niet wat de dag van morgen brengt, of er zelfs een dag van morgen zal zijn. Misschien, misschien ook niet. Misschien zus, misschien zo. Dat is onze doem en onze roem.

    De arbiter op het voetbalveld neemt zijn beslissingen autonoom, in volle vrijheid, in eer en geweten. Maar hij kan enkel oordelen over wat hij gezien heeft, vanuit zijn eigen standpunt en zijn achtergrond, zijn opleiding, zijn kennis en zijn ervaring. Maar hij is niet de slaaf van dat alles, geen marionet die danst naar het pijpen van iemand of Iemand anders. Het is precies vanuit die enorme zinderende rijkdom aan mogelijkheden dat hij zijn kordate beslissingen bliksemsnel neemt, al dan niet terecht, maar steeds uitsluitend gedreven door zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn wil om objectief te oordelen. In de mate dat hij daarin slaagt, is hij ook echt vrij.

    Dus toch, de libero arbitrio.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    01-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Rede en de individualist

    Gisteren benadrukte ik hier al dat wij als individu er niet alleen voor staan. Wij maken voortdurend gebruik van de prestaties van anderen, altijd en overal. Wij hebben leren spreken, maar wij hebben het spreken niet zelf uitgevonden. Wij schrijven, maar maken gebruik van de letters, de woorden, de spraakkunst, pen en papier of PC en Seniorennet en wij hebben geen enkele verdienste aan al de middelen die wij slechts gebruiken. Wij zijn individuen, maar zonder de anderen zijn we niets. Als twee andere mensen ons niet hadden verwekt, als er geen wereld was geweest vol van anderen om ons op te vangen, dan waren we er niet.




    Dat is een bom van een gedachte voor elke individualist.

    Ik noem mezelf spontaan een individualist. Maar wat bedoel ik daarmee?

    Wanneer ik erover nadenk, vermoed ik dat ik het vooral heb over het belang dat ik hecht aan mezelf als persoon. Ik zorg voor mijn eigen instandhouding, ik voed me zoals het hoort, ik doe geen overdaad, houd me ver van allerhande gevaar en bedreigingen, ik neem mijn voorzorgen op korte en op lange termijn, ik ben verzekerd voor ongeveer alles wat ik kan bedenken. Ik ben ook de hele dag bezig met het cultiveren van mijn geestelijke vermogens; daarmee bedoel ik dat ik kennis vergaar en inzicht, dat ik mijn emoties beleef en bevraag, dat ik voortdurend op zoek ben naar de beste manier om te leven en het vermijden van wat dat in de weg zou kunnen staan.

    Dit zou de indruk kunnen wekken dat ik een egoïst of een egotist ben, een ik-zuchtige. Ik laat het finale oordeel daarover aan anderen over, maar het besef dat ik hierboven naar voren bracht, namelijk dat elk van ons in alles totaal afhankelijk is van onze medemensen, wijst erop dat ik mijn individualisme sterk nuanceer.

    De onmisbare aanwezigheid van de anderen verplicht me ertoe om die anderen dezelfde rechten en waarde toe te kennen als die waarover ik beschik of die ik voor mezelf opeis. Wanneer ik dus goed voor mezelf zorg, op welk domein dan ook, dan moet ik wel rekening houden met de gelijkaardige noden van de anderen. Ik kan en mag niet op hun kosten leven, niet parasiteren, hen niet uitbuiten, hen niet gebruiken voor mijn eigen doeleinden. Dat zou contraproductief zijn: als ik hen misbruik, hen tekort doe, dan zijn zij er minder of niet meer voor mij.

    Het wordt mij steeds duidelijker dat dit niet alleen geldt voor materiële zaken, zoals wegen, voedselvoorziening, energie, drinkbaar water, huisvesting enzovoort, maar ook voor meer inhoudelijke aspecten van het leven. Wij doen er ongeveer twintig jaar of meer over voor we als mens min of meer geschikt zijn om zelfstandig te leven en een taak op te nemen in de maatschappij. Al die tijd leren we van anderen hoe het moet, welke middelen er te onzer beschikking staan, welke oplossingen men in de loop van de geschiedenis heeft gevonden voor onze problemen en noden. Stilaan kunnen we op bescheiden wijze bijdragen tot het in stand houden van al die kennis en wetenschap en misschien, heel misschien, een kleine bijdrage leveren tot de verdere evolutie van het denken en het doen.

    De rol van het individu is dus bescheiden, zo bescheiden dat ze omzeggens verwaarloosbaar is. Ook dat is een zware slag voor een individualist.

    Waarschijnlijk beïnvloed door wat ik de laatste tijd (weken, maanden, jaren?) gelezen heb, ben ik tot de conclusie gekomen dat ook ons denken een collectief gebeuren is. Nog een schok voor een individualist.

    Wij hebben het voortdurend over de rede, de ratio, over zindelijk denken, over logisch redeneren, over nadenken en overwegen, over objectiviteit en evenwichtigheid. Het echter evident dat een individu daartoe slechts in zeer geringe mate in staat is. Het is pas wanneer wij onze gedachten aan elkaar toetsen, dat wij enige kans hebben om redelijk te zijn. Niemand heeft daarvan het monopolie, niemand weet alles het best. Grote uitvindingen en revolutionaire gedachten zijn collectieve inspanningen, gesteund op de bijdrage van ontelbare voorgangers. If I have seen further, it is because I was standing on the shoulders of giants (Newton). Homini igitur nihil homine utilius (Spinoza): niets is immers nuttiger voor de mens dan de mens.




    De zo geroemde Rede is geen kwaliteit van het individuele denken, maar een Project van de Mensheid, dat nooit af is. Wat redelijk is, verandert elk ogenblik omdat elk ogenblik verschilt van het vorige. Wat vijftig, vijfhonderd of vijfduizend jaar geleden redelijk leek, is het vandaag niet meer en wat wij nu als vaste waarheden beschouwen, zal over evenveel jaren wellicht futiel blijken. Redelijkheid is het resultaat van menselijk overleg, van communicatie. De snelste weg naar onredelijkheid bestaat erin om doof te zijn voor wat anderen zeggen, blind voor hun visie. Het oorkussen van de duivel is niet de ledigheid, maar de zelfingenomenheid.

    Laten we dus doorgaan met onze individuele inspanningen om onszelf als individu te overstijgen. Laten we met elkaar praten, elkaar lezen en schrijven, muziek beluisteren en als het kan ook voor elkaar zingen of musiceren, dingen maken voor elkaar, nuttige dingen en nutteloze zoals kunstwerken; laten we kijken naar elkaar en ons aan elkaar tonen zoals we zijn. Laten we dankbaar elk opstapje gebruiken dat we elkaar aanbieden en zo samen mede de weg bereiden voor wie na ons komt.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    31-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vrije wil bestaat niet! Victor Lamme

    De vrije wil bestaat niet.

    Als je dat leest als titel van een boek, dan is de kans groot dat je het boek ook oppakt, al was het maar om er even in te bladeren. Het was in onze plaatselijke openbare bibliotheek Mena in Rotselaar dat ik het aantrof bij de jongste aanwinsten.

    Na mijn frustrerende ervaring met het boek van Peter Derkx over het humanisme en de zin van het leven, bleek dit een verademing. Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt baas is in het brein, Uitgeverij Bert Bakker, 2011, 333 blz., noten, literatuuropgave. Paperback, €12,50, tweedehands al te koop voor ongeveer €10, als digitaal boek voor dezelfde prijs aangeboden.




    De auteur zegt in zijn ‘Verantwoording’ dat dit geen origineel boek is. Daarmee doet hij zichzelf tekort. Het is waar, veel van de voorbeelden uit de wereld van de neurowetenschappen die hij uitvoerig bespreekt, zijn de meesten onder ons wel bekend. Maar ik heb ze nog maar zelden zo levendig en met kennis van zaken voorgesteld gezien. Bovendien is de toelichting die professor Lamme, hoogleraar cognitieve neurowetenschap aan de Universiteit Amsterdam ons hier aanbiedt zo helder en overtuigend, dat ik dit boek zonder aarzelen kan aanraden aan elke lezer, wat ook zijn of haar achtergrond en interesse. Wij weten al te weinig over deze problematiek, die in de komende jaren een ingrijpende invloed zal hebben op ons leven en onze maatschappij.

    De titel is natuurlijk uitdagend. Heel wat mensen zullen steigeren bij zo’n stellingneming en de commentaren liegen er dan ook niet om. Men ervaart het zowat als een belediging dat de mens niet zou beschikken over een vrije wil. Het is daarom belangrijk dat we professor Lamme en elkaar goed begrijpen. Wat hij hier veeleer op overtuigende wijze aantoont, is evident niet dat wij geen redelijke beslissingen zouden kunnen nemen. Al de voorbeelden uit de praktijk die hij zo breedvoerig beschrijft, wijzen erop dat allerlei beslissingen die wij zogezegd bewust, dat is weloverwogen nemen, in feite spontane reacties zijn van delen van ons brein waarover wij niet de minste bewuste controle hebben. Ze gebeuren nog voor wij ons ervan bewust zijn en onze bewustwording is niet veel meer dan een rationalisatie achteraf, een (meestal onjuiste) interpretatie die wij geven aan wat wij doen om heel andere en volkomen onbewuste redenen.

    Die redenen moeten we dus niet zoeken in ons bewust rationeel denken, zoals men geredelijk aanneemt. Onderzoek van de hersenactiviteit tijdens de activiteit en de bewustwording toont duidelijk aan dat de hersencentra die te maken hebben met ons bewust denken pas achteraf betrokken worden.

    Wat voorafgaat aan het handelen en aan het denken, is een vrijwel automatisch proces op andere plaatsen in ons brein. Daar worden allerlei elementen razendsnel met elkaar in contact gebracht zonder enige tussenkomst van ons bewustzijn. Wat daar gebeurt, wordt bepaald door onze fysiologie, de lichamelijke kenmerken van onze hersenen en de rest van ons lichaam; door genetisch bepaalde factoren; door onze individuele geschiedenis sinds onze conceptie en dus door de omstandigheden van ons leven. Wij zijn het resultaat van onze voorgeschiedenis, generaties ver terug en voor bepaalde aspecten zelfs helemaal tot bij het begin van alle leven…

    Dat is wat hier bedoeld is met: de vrije wil bestaat niet. Met die uitspraak gaat professor Lamme, en samen met hem zowat de hele hedendaagse wetenschap, in tegen gevestigde opvattingen over de mens. Maar wij hebben altijd wel geweten dat het niet zo was dat wij louter rationele wezens zijn, die al onze beslissingen weloverwogen nemen. Niets is inderdaad minder waar. Ovidius (in zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de beste, of we nu gelovig zijn of niet. Freud zag in dat wij ons meer laten leiden door het (volgens hem vooral seksueel) onder- of onbewuste, maar dat wij dat verdringen en maskeren met allerlei meer welvoeglijke motieven.

    Het is echter pas met de doorbraak van de neurowetenschappen en de technische middelen om in de hersenen te kijken, dat we hebben ontdekt hoe dat concreet in zijn werk gaat. Wat Freud vermoedde en afleidde uit de vreemde gedragingen en getuigenissen van zijn patiënten, kan men nu met hersenscans vaststellen. De tijd van het amateurisme is voorbij, gelukkig.

    De uitspraak: er is geen vrije wil blijkt aldus minder agressief te zijn dan we aanvankelijk dachten. De bewuste en rationele vrije wil zoals de klassieke filosofie en psychologie en ook het christendom ze dachten (en wat het christendom betreft, nog steeds denken), bestaat inderdaad niet, maar dat wil niet zeggen dat onze daden willekeurig zouden zijn, of ongecontroleerd. Integendeel zelfs: er is een hoge mate van conditionering en van determinisme, van automatisme, van oorzaak en gevolg. Maar dan niet op een simplistische manier. Onze mentale reflexen zijn uiterst complex en houden rekening met een onvoorstelbaar groot aantal factoren, op een verbazingwekkend subtiele manier, waarbij veel meer elementen in rekening gebracht worden dan ons wakend brein zou aankunnen.

    Dat we geen vrije wil hebben, betekent ook niet dat we onvrij zouden zijn in de zin van: totaal afhankelijk van onze omgeving. Ook dat illustreert de auteur uitvoerig en met veel zin voor humor. Wij laten ons beïnvloeden door al wat we waarnemen, maar ook hier is dat niet op een primitieve manier, maar ongelooflijk complex. Reclamemensen en politici weten er alles van, of niets, zoals herhaaldelijk blijkt.




    Professor Lamme voert ons stap voor stap naar een beter begrip van de werking van ons brein. Hij toont ons onze beperkingen, maar veel meer nog wat onze onvermoede mogelijkheden zijn. Ons brein is nog fantastischer dan wij tot nog toe dachten, het is tot veel meer in staat dan het rationeel denken dat wij gemeenzaam als onze hoogste prestatie beschouwen. Gelukkig maar, want iedereen die ooit heeft moeten revalideren voor een of andere functie, zoals stappen, of spreken, weet dat ongeveer alles wat we spontaan en automatisch doen, zowat onmogelijk is als je het bewust moet doen. Dat is ook zo met denken: het gaat veel beter onbewust, intuïtief, dan weloverwogen, strikt logisch en rationeel. Ons bewust denken is niet veel meer dan een laagje vernis, een dunne bovenlaag op een realiteit die oneindig veel dieper is.

    Dit alles zou ons ertoe kunnen verleiden om te denken dat de mens helemaal niet in staat is om zich te onttrekken aan zijn individueel brein, dat wij als het ware de gevangenen zijn van ons onder- of onbewuste. Dat is grotendeels zo, daar kunnen we niet onderuit. Maar, en dit is een aspect dat misschien enigszins onderbelicht is in dit overigens uiterst evenwichtige betoog van professor Lamme, er is wel degelijk een manier waarop de mens de eigenheid en de beperkingen van zijn eigen brein kan overstijgen.

    De mens leeft niet alleen. Wij zijn geworden wat we zijn, als individu en als soort, door samen te leven in allerlei verbanden. Wij communiceren met elkaar. Zo kunnen wij ons eigen brein en onze eigen conclusies toetsen aan die van anderen en zo een dimensie toevoegen aan ons bestaan, een dimensie die bovendien alles verandert. Ik weet het, ook in onze contacten met elkaar zijn wij aangewezen op ons brein, heel ons brein en dus weeral grotendeels onbewust. Maar wij hebben middelen ontwikkeld om met elkaar te overleggen die in heel sterke mate gebruik maken van onze voorste hersenkwabben en het is precies daar dat ons bewustzijn zich situeert.

    Wij kunnen dus onze grotendeels onbewuste conclusies toetsen aan de conclusies van anderen, door met elkaar te praten of door te lezen wat anderen hebben geschreven en door dan een nieuwe evaluatie te maken, nog steeds aangedreven door de onbewuste mechanismen, maar nu toch rekening houdend met veel meer gegevens dan enkel wat in ons opkomt op een bepaald moment. Het is precies daarin dat de grootsheid van de mens is gelegen: in zijn beschaving. Wij zijn niet gedoemd om het met enkel ons eigen brein te doen, wij kunnen een beroep doen op dat van anderen om ons heen en op wat honderd miljard breinen voor ons hebben vastgelegd in onze cultuur, onze maatschappij, onze technologie, onze literatuur en kunst, onze wetenschap.

    Wij hebben zo naast een (onbewust) intern ook een enorm en zeer bewust extern geheugen, een waarop we vandaag op een spectaculaire manier een beroep kunnen doen. Je weet even niet waar de Balearen precies liggen? Geen nood, er is wel een atlas in huis, of een wereldbol, of je kijkt het gewoon even na op internet. Je wil je geld beleggen, maar aarzelt tussen de vele mogelijkheden? Je kan overal terecht voor hulp, je staat er niet alleen voor. Een eigen huis of huren? Laat je adviseren, of zoek het zelf uit aan de hand van voorbeelden en getuigenissen. Wij mensen leren voortdurend van elkaar, de slimste mens is diegene die het meest bijleert van anderen.

    Dat we geen vrije wil hebben, vinden we zeker na lezing van dit heerlijke boek helemaal niet erg. De gevolgen van deze vaststelling zijn allesbehalve negatief, maar veeleer verrassend positief op zowat alle gebieden. Zoals ook ik hier al eerder deed, verwijst de auteur in zijn Epiloog naar de consequenties van een goed inzicht in de werking van ons brein voor de behandeling en bestraffing van criminelen. Dat wij geen vrije wil hebben in de klassieke zin van het woord betekent niet dat we niet verantwoordelijk zijn voor onze daden: wij zijn ons brein, wij zijn ons onderbewuste net zo goed of zelfs nog meer dan ons bewuste ik. Wat we ook doen, wij doen het zelf. Maar het maakt wel een groot verschil uit waarom we iets doen, zeker bij misdaden. De hele kwestie van de toerekeningsvatbaarheid en de behandeling van wie dat niet is, krijgt zo een gans nieuwe benadering. Daarover is ook in dit boek het laatste nog niet gezegd, maar het zet ons wel een heel eind op de goede weg.

    Slechts één enkele keer heb ik de auteur op een onnauwkeurigheid betrapt. Hij heeft het op een bepaald moment over de lemmingen die zich over de rand van de afgrond storten. Dat is vaste beeldspraak, maar in dit geval ten onrechte: lemmingen doen dat helemaal niet, zoals ik hier vermeldde. Maar dat is een detail.






    Ik heb van dit boek genoten. Het is uitstekend geschreven, zeer vlot en boeiend, in een zeer begrijpelijke taal, vol gezonde en soms verrassende humor, complexloos, spontaan, helder, nooit neerbuigend of nodeloos ingewikkeld. De nadruk ligt heel sterk op de sprekende voorbeelden, veel minder op de theorie dan bijvoorbeeld bij Damasio het geval is. Dat maakt dit boek zeer toegankelijk voor iedereen. Laat gewoon de voorbeelden op jou inwerken en je zal zelf de wondere conclusies trekken over ons brein waartoe de auteur ons zo moeiteloos uitnodigt. Ik wou dat er meer in het Nederlands verscheen van deze uitzonderlijke wetenschappelijke en pedagogische kwaliteit. Misschien liet ik me dan wel verleiden om niet zoveel in het Engels te lezen. Een absolute aanrader dus, en voor de prijs moet je het ook al niet laten. Ik vermeld ten slotte dat het boek ook voorbeeldig is uitgegeven, aantrekkelijke en stevige omslag, goed papier, zeer leesbare letter, duidelijke zwart-wit illustraties.

    Ach, waarom is, zoals Cicero en Spinoza zeggen, het voortreffelijke ook zo zeldzaam?

     

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    29-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Humanisme, zinvol leven en ouder worden, Peter Derkx

    Op verzoek van De Maakbare Mens las ik Humanisme, zinvol leven en nooit meer ‘ouder worden’. Een levensbeschouwelijke visie op ingrijpende biomedisch-technologische levensverlenging, VUBPress 2011, 232 blz., 19,95 €.





    Het boek heeft een ongebruikelijk en niet echt handig formaat. Het is opgelucht (al aarzel ik om dit woord in deze context te gebruiken) met een groot aantal pasfoto’s van geciteerde auteurs, maar die zwart-wit, of beter grijs-grijs afbeeldingen zijn van een zo bedenkelijke kwaliteit dat ze geen van de betrokkenen ook maar enigszins flatteren. Het nut van dergelijke illustraties, zelfs indien van goede kwaliteit, ontgaan me overigens volkomen.

    Het boek is mede ontstaan uit de Leerstoel Willy Callewaert, een initiatief van de Unie Vrijzinnige Verenigingen vzw, leerstoel die de auteur in 2007-8 bekleedde aan de Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen, opleiding Agogiek.

    Peter Derkx (°1951) studeerde Engelse taal- en letterkunde en wijsbegeerte en is hoogleraar humanisme en levensbeschouwing aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

    Met een dergelijke boektitel kon ik het aanbod om dit boek te lezen en te bespreken natuurlijk niet afslaan. Wie zou overigens niet geïnteresseerd zijn?

    De algemene structuur van het betoog is duidelijk en logisch. De auteur vertrekt van een analyse van wat humanisme was, is en kan zijn, om vandaar uit te onderzoeken wat wij kunnen verstaan onder zinvol leven. Eens we daarover voldoende inzicht hebben, kunnen we ons dan vragen stellen over het ouder worden, individueel en collectief. Een niet onbelangrijk aspect daarvan is de vraag of wij het leven op kunstmatige of natuurlijke wijze in belangrijke mate kunnen en mogen verlengen en wat daarvan dan de consequenties zijn, opnieuw voor elk individu en voor de samenleving.

    Het was dus met veel goede moed dat ik de lezing aanvatte. Van bij de aanvang viel me het me onmiddellijk op dat de auteur zich zeer sterk steunt op de opvattingen van anderen, die hij keurig vermeldt in voetnoot en in zijn zeer uitvoerige bibliografie: veertien bladzijden, kleine druk, twee kolommen per bladzijde. Daarmee is natuurlijk op zich niets verkeerd, in tegendeel. Alles hangt ervan af wie in de bibliografie voorkomt en wie er de facto geciteerd wordt. En daar had ik het meteen moeilijk mee.

    In zijn historische analyse van wat humanisme is, steunt de auteur zich op enkele publicaties zoals die van C.G. Nauert (1995), Kristeller (1980) en Febvre (1982) die niet echt recent zijn en al evenmin als representatief kunnen beschouwd worden, om weinig te zeggen. Andere ontbreken opvallend: hoe kan je (en dan nog als Nederlander!) vandaag iets over de Verlichting schrijven zonder de monumentale en magistrale trilogie te vermelden van Jonathan Israel, die hier schittert door haar afwezigheid in een nochtans zo uitvoerige bibliografie? Geen Dawkins hier, geen Damasio, Dennett, Pinker, geen Hawking ook, alsof die er helemaal niet toe doen.

    Het is ook niet omdat termen zoals humanisme, vrijzinnigheid en atheïsme pas vanaf een bepaald ogenblik voorkomen in de taal en de literatuur, dat men zoals deze auteur mag concluderen dat wat wij nu met die termen bedoelen niet voordien zou voorgekomen zijn. Dat is een even grote denkfout als stellen dat de zwaartekracht niet voorhanden was vóór Newton. Ik raad de auteur en alle lezers dit uiterst verhelderende werk aan: Atheism from the Reformation to the Enlightenment, eds. M. Hunter and D. Wootton (Oxford, 1992), waarin Kristeller op overtuigende wijze terechtgewezen wordt.

    Ook in het vervolg van het verhaal viel het mij op dat de concreet geciteerde auteurs veel minder talrijk zijn dan de bibliografie laat vermoeden en dat ze mij grotendeels onbekend zijn. Nu wil ik niet al te aanmatigend overkomen, maar als je over de zin van het leven schrijft, verwacht men toch dat men zich vooral steunt op erkende autoriteiten. Dat is hier manifest niet het geval. Het gaat meestal om figuren uit het verleden van de Nederlandse humanistische beweging enerzijds en om Nederlandse en enkele buitenlandse collega’s van de auteur.

    De uitvoerige citaten in de tekst beslaan ettelijke pagina’s in het boek. Betreurenswaardig is daarbij dat ze gezet zijn uit een iele italiek die het lezen onnodig lastig maakt. Maar het is niet zozeer dat of het uitvoerig citeren dat mij stoorde, maar wel de keuzes die daarbij gemaakt worden. Ik ben voorstander van het onveranderd citeren van belangrijke passages uit belangrijke publicaties, maar dat geldt niet voor lange citaten uit de secundaire literatuur, die dan nog vergeleken en geconfronteerd worden met andere van hetzelfde niveau. Een van de vele mogelijke voorbeelden: In een artikel uit 1998 komt Jan Hein Mooren vanuit A. Bandura’s theorie van cognitieve regulatie in feite tot een herformulering van Baumeisters ‘needs for meaning’ in termen van doelen, intenties en betrokkenheid (doelgerichtheid); waarden, normen en gemoedsrust (morele rechtvaardiging); zelfbeeld, zelfconcept en eigenwaarde; en hanteerbaarheid en competentie. Hij voegt er echter - mede op basis van A. Antonovsky’s theorie over sense of coherence - tevens een zinbehoefte aan toe: begrijpelijkheid (comprehensibility, intelligibility).

    Einde citaat. Hoe langer de woorden die men meent te moeten gebruiken, hoe minder comprehensibility/intelligibility.

    Er is nog meer aan de hand. De auteur steunt zich in zijn betoog steeds op zijn geciteerde auteurs, ook voor de opbouw van zijn eigen discours. Hij ontleent de systematische indeling van zijn onderwerpen letterlijk aan hun publicaties, veeleer dan een eigen benadering aan te bieden. Vervolgens beperkt hij zich tot het napraten van die opvattingen, met hier en daar een vorm van schuchtere kritiek die de lezer meestal zelf ook al onmiddellijk heeft gemaakt en met heel wat minder terughoudendheid.

    De vele vijf- en zevenpuntenlijstjes die we zo voorgeschoteld krijgen, zijn voor hun verhelderend en exhaustief karakter helemaal afhankelijk van de scherpzinnigheid van de geciteerde auteurs. Door zich bijna steeds op secundaire literatuur en mindere goden te baseren, loopt de auteur het dubbele risico van irrelevantie en banaliteit. Wat heb je aan de inzichten van een onbekende Nederlander of Amerikaan als het over de zin van het leven gaat? Meestal kan je net zo goed zelf een lijstje maken, het zal nauwelijks onderdoen voor wat hier als wetenschappelijk wordt aangereikt.

    Het zal dan ook niet verwonderen dat ik de eigen opvattingen van de auteur niet heb kunnen ontwaren in het mozaïek van zijn citaten en ontleningen. Voor de begrijpelijkheid van zijn fundamentele stellingen en ingesteldheid is dat desastreus. Citeren is goed en noodzakelijk, maar de lezer verwacht dat de auteur van een boek met een dergelijk onderwerp toch meer doet dan allerlei tweederangs figuren naar voren brengen zonder enige toetsing aan een eigen centrale gedachte. Dit is het meest irriterend wanneer het gaat om uiterst dubieuze ideeën of auteurs, zoals het boek van 650 bladzijden dat een Amerikaans therapeut schreef op basis van veertig hypnosesessies met een medium, of de irrationele opinies over de individuele onsterfelijkheid van een collega van de auteur, of de sciencefiction fantasieën van een charlatan over de oneindige levensverlenging die ons binnenkort zal toevallen. Laten we ernstig blijven als we over ernstige zaken spreken, alstublieft.

    Er is dus heel wat aan te merken op de methode van dit boek. Met de inhoud is het bijna onvermijdelijk niet beter gesteld. Wat wij hier over het humanisme leren, kan je op een Post-it blaadje kwijt. De auteur slaagt er niet in om uit de verschillende opvattingen een keuze te maken of een eigen bruikbare werkhypothese voor te leggen. Humanisme wordt dan een zo vaag begrip dat men er alles kan in onder brengen, ook het hele christendom. Nu ben ik de laatste om het christendom elke vorm van of bijdrage tot het humanisme te ontzeggen, maar wanneer begrippen zo ruim worden dat ze niet meer bijdragen tot een differentia specifica, dan is het mijns inziens nutteloos om ze te formuleren. Of zoals men in het Engels wel eens zegt: one can be so open minded that your brains fall out. Als er geen verschil meer is tussen Schillebeeckx en Cliteur of Vermeersch, dan doen we aan ideologische normvervaging en daar is uiteindelijk niemand mee gediend.

    Het hoofdstuk over de zin van het leven leest niet zozeer als een filosofische bezinning dan als een soort van how-to boekje: hoe gelukkig worden in zeven dagen of vijf lessen, een soort van levensbeschouwing for dummies. De grote levensvragen worden herleid tot formules om gelukkig te worden. De auteur ontleent zeven kernwoorden voor zingeving bij zijn collega’s en bespreekt die dan vaag: doelgerichtheid, morele rechtvaardiging, eigenwaarde, competentie, begrijpelijkheid, verbondenheid en transcendentie. Ik ben er zeker van dat niet elke lezer bij het vernemen van dit lijstje een aha-ervaring zal beleven. Ik ben er wel vrij zeker van dat elk van ons een evenwaardig lijstje op een bierviltje kan krabbelen, al dan niet na inname van enige alcoholische drankjes.

    Er is ook helemaal geen sprake van een typisch humanistische, vrijzinnige of atheïstische benadering. Vrijwel alles wat hier gezegd wordt over levensvervulling, geldt evengoed voor elke andere ideologie. Ik heb de stellige indruk dat de auteur ervan overtuigd is dat het humanistisch-vrijzinnig gedachtegoed op geen enkele manier verkieslijk is boven een godsdienstig standpunt. Ik citeer (blz. 115): ‘…godsdiensten, religies en ‘geloven’ als christendom, boeddhisme en humanisme.’ Ik teken formeel bezwaar aan tegen het opnemen van zowel het boeddhisme als het humanisme in deze opsomming, maar nog meer tegen het niet minder intellectueel oneerlijk weglaten daarin van de islam. Humanisme is geen godsdienst, religie of geloof, zelfs geen ‘geloof’, het staat er diametraal tegenover en is er op geen enkele wijze mee te vereenzelvigen of te verzoenen. Men leze Jonathan Israel, A Revolution of the Mind, als men geen tijd heeft om zijn trilogie over de Verlichting te lezen.


    Het ontbreekt de auteur hier mijns inziens aan diepgang en persoonlijk inzicht bij het behandelen van levensvragen, of hij verbergt deze essentiële kwaliteiten wel bijzonder handig. Hij heeft geen vaste grond onder de voeten, geen archimedisch punt, geen toetssteen waarmee hij zinvol onderscheid kan maken tussen wat belangrijk is en wat niet. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat wij in zijn publicatie geen enkele verwijzing aantreffen naar Darwin, evolutionaire psychologie of sociobiologie, noch naar enige andere literatuur die zich bezig houdt met de grondvragen van ons bestaan. Hij lijkt aan te nemen dat ons geluk enkel een kwestie is van de juiste keuzes te maken in het leven, al dan niet aan de hand van zijn checklists. Vertel dat maar aan de slachtoffers van de Holocaust, van Stalin of Pol Pot, aan de mensen op de vuilnisbelten, aan Aidspatiënten, aan ouders die een kind verloren, aan slachtoffers van seksueel misbruik, aan mentaal of fysiek beperkte mensen. There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet).

    Waar de auteur er niet in geslaagd is om te komen tot een min of meer nauwkeurig concept van wat humanisme specifiek zou kunnen betekenen en vervolgens ook geen grondslagen vindt voor een zinvolle samenvatting van wat een humanistische levensbeschouwing vandaag is, gaat hij niet geheel onverwacht in het derde gedeelte van zijn boek, dat handelt over ouder worden en de verlenging van het leven, helemaal de mist in.

    Het begint (weeral) met zijn arbitraire selectie van en beperking tot vier (ontleende) begrippen, die ik je hier bespaar omdat ze misleidend en irrelevant zijn. Irrelevant omdat ze niet op de praktijk gestoeld zijn en misleidend omdat ze de indruk wekken dat daarmee alles gezegd is, dat alle opties beschreven zijn, terwijl er werkelijk niets gezegd is. Niemand zal ouder worden zo ervaren als hier beschreven, niemand zal er zo over nadenken, het zijn nutteloze onderscheiden. Er gaapt een onaanvaardbaar diepe kloof tussen dit spreken over ouder worden en de ervaring van het ouder worden. Het is misschien noodzakelijk om op een sociologische of desnoods economische en politieke manier te spreken over de vergrijzing, maar dan bij voorkeur niet op een wijze die zo weinig rekening houdt met de gevoelens en verwachtingen van de betrokkenen dat ze het allengs als onfatsoenlijk en beledigend gaan beschouwen, en die bij de lezer gevoelens van plaatsvervangende schaamte opwekt bij zoveel gebrek aan respect en eerbied.

    Vooral de sciencefiction fantasie waarin verondersteld wordt dat men door genetische manipulatie het verouderingsproces zou kunnen stilleggen is totaal ongeloofwaardig. Maar zelfs die fantasie behandelt de auteur onvakkundig. Wanneer hij een denkbeeldige wereld bespreekt die bevolkt is met een massa onsterfelijke ouderlingen, vergeet hij voortdurend dat die ouderlingen helemaal geen ouderlingen zijn, maar eeuwig jonge mensen. Hij heeft deze fantasie al evenmin in al haar consequenties doorgedacht als elk van de andere opties die hij opgelijst heeft.

    Ik was bijzonder verrast door een veronderstelling die de auteur herhaaldelijk naar voren brengt in verband met de mogelijke remedies voor veroudering. Ouderdom wordt gekenmerkt door ziekte en aftakeling. Indien men er zou in slagen om de veroudering genetisch ongedaan te maken, zouden ook die ouderdomsziekten meteen uitgeschakeld worden. Dit is natuurlijk onzin. Reeds in de Griekse mythologie wist men beter: Tithonus krijgt wel onsterfelijkheid maar niet de eeuwige jeugd. Denk aan The Picture of Dorian Gray met dezelfde problematiek. Zelfs indien men erin zou slagen om het verouderingsproces genetisch stil te leggen of te elimineren, dan is er nog geen enkele reden om te veronderstellen dat ziekten die nu al dan niet als ouderdomsziekten voorkomen, daardoor miraculeus zouden verdwijnen. Het verouderen is niet de oorzaak van die ziekten, het ouderdomsgen, indien al dat zou bestaan, is niet verantwoordelijk voor ziekten als kanker, Alzheimer, Parkinson, ALS, noch voor psychische aandoeningen als depressie. Dit is een duidelijk geval van cum hoc ergo propter hoc, een verwarren van oorzakelijk verband en gelijktijdigheid. In dit derde gedeelte maakt hij zich herhaaldelijk schuldig aan dergelijke denkfouten.

    Wat hij ons bijvoorbeeld vertelt over een vroegtijdig afgebroken leven, raakt kant nog wal, precies omdat hij geen zinvol ijkpunt heeft. Een leven beoordelen op zijn lengte, op de vervulde doelstellingen, op zijn gevolgen voor het nageslacht is intellectueel primair, om niet te zeggen imbeciel. Het getuigt van een levensopvatting die ver staat van de menselijke ervaring en elke filosofische of wetenschappelijke conclusie die niet ingebed is in de directe ervaring van het grootste gedeelte van de mensheid, is zinloos en zelfs gevaarlijk.

    Ik weet niet wat de mensen van de Callewaert-leerstoel destijds verleid heeft om deze Peter Derkx te vereren met hun keuze, noch wat de mensen van de Unie Vrijzinnige Verenigingen bezield heeft om de tekst van de colleges vijf jaar later uit te geven als boek. Er verschijnt al zo weinig oorspronkelijk Nederlands werk in atheïstisch-humanistisch-vrijzinnige zin. Waarom dan de karige subsidies spenderen aan een werk dat mijns inziens niet voorbestemd is om hoge verkoopstoppen te scheren en de zeldzame lezers zoals uw dienaar onvoldaan, gefrustreerd en geïrriteerd zal achterlaten?


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    27-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen?

    Vertrekkend van het vaste principe van het eigenbelang dat al ons handelen motiveert, komen we als vanzelf bij de vraag of er grenzen moeten gesteld worden aan die zo typische menselijke neiging om rijkdom en macht te verwerven.

    Het ligt voor de hand dat er zeker maatschappelijke beperkingen zijn: de staat heeft middelen nodig om de gemeenschappelijke projecten uit te voeren en te financieren. Alle burgers zullen een deel van hun bezit of hun tijd moeten afstaan aan de staat. Meteen rijst de vraag of iedereen in dezelfde mate moet bijdragen en op dezelfde manier. Arbeiders zijn meer geschikt om hun arbeid ter beschikking te stellen, intellectuelen zijn daartoe vaak minder geschikt; zij kunnen dan hun kennis ten dienste stellen van de gemeenschap. In een moderne maatschappij zal men echter wellicht de verplichtingen en lasten die de staat oplegt, uitdrukken in belastingen, in financiële termen. En dan is de vraag nog altijd: moet iedereen evenveel bijdragen?

    Vanuit het standpunt van de gebruiker zou men kunnen stellen dat degenen die het meest voordeel halen uit een bepaalde gemeenschappelijke voorziening, daar ook het meest moeten toe bijdragen. Dit zal dan aanleiding geven tot specifieke belastingen, bijvoorbeeld voor het gebruik van de verkeerswegen: allerlei belastingen op auto’s en op brandstof. Wie geen auto heeft, betaalt dan die specifieke belastingen niet.

    Maar de specifieke belastingen zijn zelden toereikend: men zal steeds ook uit de gemeenschappelijke belastingen, de inkomstenbelasting moeten putten. Iedereen zal dus moeten bijdragen, ook voor diensten waarvan hij of zij zelf geen gebruik maakt. Typisch voorbeeld: de kinderbijslag en geboortepremies; iedereen betaalt, of men kinderen heeft of niet, en enkel wie kinderen heeft, geniet van dit voordeel.

    Moeten sommigen meer bijdragen dan anderen? Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen? Er is iets voor te zeggen. Wie grote rijkdom verworven heeft, op welke manier dan ook, kan gemakkelijk een deel daarvan afstaan zonder daarvan enige hinder te ondervinden. Wie maar amper genoeg heeft om te overleven, zal elke belasting als een zware last ervaren. Er is echter ook iets dat niet klopt in die redenering. Dat iedereen solidair moet zijn, betekent niet noodzakelijk dat de rijken meer moeten betalen dan de armen. Iedereen draagt evenveel bij tot en iedereen kan daarvoor in principe evenveel gebruik maken van de gemeenschappelijke diensten.

    In de meeste democratieën heeft men gaandeweg gekozen voor een progressieve belasting: hoe groter je inkomen, hoe zwaarder je belast wordt. Het is een systeem van herverdeling, een stilzwijgende overeenkomst waarover we niet meer nadenken.

    De armsten zullen dat misschien vanzelfsprekend vinden, maar de rijken zeker niet. Zij ervaren het als een rem op hun zin voor initiatief en hun werklust. Als je meer belastingen moet betalen naarmate je meer verdient, waarom zou je dan altijd maar meer willen verdienen door harder en langer te werken? Hoge belastingen voor veelverdieners werkt ontradend.

    Je kan het ook anders bekijken en dat is wat de meeste gegoede mensen doen: ze betalen gelaten de belastingen, omdat er toch nog altijd voldoende overschiet en hun inspanningen uiteindelijk toch veel beter beloond worden dan die van een eenvoudige arbeider.

    Op onze vraag of het verwerven van rijkdom gerechtvaardigd is, kan men dus op twee manieren antwoorden.

    Vanuit een ethisch standpunt is het niet onterecht dat wie veel meer heeft dan hij of zij nodig heeft, een deel daarvan afstaat ten bate minder begaafden of aan mensen die kampen met ziekte of tegenslag. In een gemeenschap gaat het maar goed als wij elkaar helpen en bijstaan, als we op elkaar kunnen rekenen, vooral in moeilijke tijden. Met de grotere bijdragen van de rijksten in het uitbouwen van algemene voorzieningen, stijgt het levenspeil van de hele gemeenschap en daar genieten ook de rijksten zelf van. Het is aangenamer om te leven in een welvarende gemeenschap dan alleen rijk te zijn in een wereld van armoede en menselijke ellende.

    Naast die morele overwegingen zijn er ook zakelijke en economische. De industrie en de handel, waarop de rijkdom van de ondernemers is gestoeld, heeft er baat bij dat zoveel mogelijk leden van de gemeenschap deelnemen aan het economisch bedrijf, dat ze kopen en verbruiken. Wie in armoede leeft, heeft geen rol van betekenis in het economisch leven tenzij als uitgebuite dommekracht. Industrie en handel hebben welvarende klanten nodig, anders werkt het niet. Bovendien verhinderen de belastingen blijkbaar niet dat er grote fortuinen zijn.

    Als we nu aanvaarden dat mensen zich verrijken, het liefst natuurlijk op een eerlijke en humane manier, met respect voor iedereen; als we bovendien aanvaarden dat hogere inkomens sterker belast worden, blijft nog de vraag over waar de grenzen leggen. Aanvaarden wij dat men zich binnen een bestaand fiscaal systeem, bijvoorbeeld de Belgische of de Nederlandse staat, tomeloos verrijkt?

    Blijkbaar wel. De belastingen zijn erg hoog voor de rijksten, maar ze zijn nooit honderd procent, je moet nooit alles afgeven wat je verdient. Als dat verdienen zonder veel inspanningen gaat, dan is zelfs een opbrengst van zelfs maar de helft van wat je verdient nog steeds een zeer aanzienlijk bedrag. Een manager die vier miljoen euro verdient per jaar zal het misschien vreselijk vinden dat hij daarvan ‘maar’ twee miljoen overhoudt, maar twee miljoen per jaar is een afschuwelijk hoog bedrag, zelfs als je dat niet elk jaar van je carrière krijgt.

    Toch is er iets dat wringt. Het heeft te maken met de ongelijkheid binnen een maatschappij. Door de hele geschiedenis heen hebben wij gezien dat economische en maatschappelijke diversiteit voor velen een aansporing is om zich op te werken, maar dat extreme materiële ongelijkheid onder de mensen aanleiding geeft tot sociale onrust. Het wordt algemeen als onrechtvaardig beschouwd dat sommigen zich zo kunnen verrijken dat de afstand tussen hen en hun medeburgers al te groot wordt. De adel in het feodale stelsel, de hogere burgerij in de steden, de kerken en de kloosters, de industriebaronnen, de gerechtelijke macht en de advocatuur, de hoogste magistraten en ambtenaren, de hoogste politieke mandaten en vooral, in de moderne tijd, de aandeelhouders: de gewone mensen hebben bezwaren tegen de concentratie van de rijkdom bij mensen die er naar hun aanvoelen veel minder moeten voor doen dan zij zelf. De laagste lonen worden uitbetaald voor arbeid die als het meest belastend en mensonwaardig wordt beschouwd, terwijl de rijken slapend of al spelend nog rijker worden, zo voelt men het aan. Dat is niet eerlijk. Het vermoeden rijst dat wij rijk is, niet volgens de regels speelt. Eerlijk duurt het langst, vooral eerlijk rijk worden. Rijkdom is diefstal. Rijk wordt men op de rug van de armen en de minder begaafden.

    Of het eerlijk is of niet, het lijkt niet wenselijk om de ongelijkheid al te hoog te laten oplopen, al was het maar om sociale onrust te vermijden. Maar hoe moet dat in zijn werk gaan? We moeten er zeker op letten dat we het persoonlijk initiatief niet fnuiken, want daar ligt zeker een belangrijke motor voor alle bedrijvigheid. Veel verdienen door hard te werken en vindingrijk te zijn, daar heeft niemand een probleem mee. Waar we het moeilijk mee hebben, dat zijn de excessen. Niemand is zo goed dat hij of zij daarvoor per jaar vier miljoen euro verdient.

    Wanneer een voormalig eerste minister miljoenen verdient als lid van allerlei beheerraden, dan ervaren wij dat zonder meer als een schandelijke zaak. Niemand heeft miljoenen euro nodig, dat is geen luxe meer, dat is overvloed. Wie zoveel geld heeft, beschouwen wij niet meer als een van de onzen, dat is een wereldvreemde, een gehate en verachte dief en bedrieger, noch min noch meer. Wij hebben respect voor mensen die het goed doen en het ver brengen, maar niet voor de superrijken.




    Dat is meteen ook mijn besluit: de staat moet ervoor zorgen dat er geen sociale onrust ontstaat; dergelijke onrust is onvermijdelijk wanneer sommigen teveel rijkdom vergaren; derhalve moet de staat verhinderen dat iemand echt onbehoorlijk rijk wordt.

    Dat kan op allerlei manieren, bijvoorbeeld door de hoogste belastingsschaal te verhogen tot honderd procent; al wat men verdient, op welke wijze dan ook, boven een bepaald bedrag, dat best hoog mag zijn, gaat dan naar de gemeenschap. Het kan ook door een belasting op grote fortuinen, gebaseerd op een kadaster van het bezit.

    In de eerste plaats echter moet de staat ermee ophouden om de eigen ambtenaren onredelijke salarissen en vergoedingen uit te betalen. De beheerders van het Belgische spoorwegnet zijn stuk voor stuk politiek benoemd, dat wil zeggen dat het partijleden zijn die uitgekozen worden om die vetbetaalde postjes te bekleden. Ik ben er zeker van dat een groot gedeelte van dat geld tersluiks terugstroomt naar de (zwarte) partijkas. Dat is oneerlijk, dat is bedrog, dat mogen wij niet dulden.

    Ik pleit dus niet voor een grootschalige herverdeling van het persoonlijk bezit, maar voor een systeem waarbij buitensporige inkomsten van welke aard worden afgetopt op een niveau dat de meerderheid van de burgers billijk acht, maar dat gerust heel wat hoger mag zijn dan het gemiddelde inkomen, dat ik nogal optimistisch ergens rond de twintigduizend euro situeer.

    Als ik daar zelf met de natte vinger een rond cijfer moet op plakken, dan zou ik denken aan een netto jaarinkomen van bijvoorbeeld honderdduizend euro, vijf keer het gemiddelde, dat is toch niet mis? Dat is 275 euro per dag, elke dag van het jaar, meer dan 8.000 euro per maand netto. Wie meer wil verdienen, die mag voor mijn part gerust verhuizen naar landen waar dergelijke grenzen niet gelegd worden, we zullen hen niet missen.

    Ik heb dan ook niet de minste sympathie voor Belgische sportvedetten die zich om fiscale redenen pro forma in Monaco gaan vestigen. Men moest hen verbieden om nog in ons land actief te zijn. In plaats van aanmoedigingen zou men hen langs de weg moeten uitschelden voor wat ze zijn: volksvreemde bedriegers.

     

     

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.gedichtendag 2012: STROOM

    Elke

     

    d

    r

    u

    p

    p

    e

    l

    water

    die voldragen

    striemend

    of

    gelaten

    zomaar

    hier

    of

    daar

    de aarde

     raakt

     

    droomt

                                                                  dat

                                        op een dag

                      onvermoed

    hij

    blij   

    in vervoering

    en vol overmoed

    weer

                                                                                    naar

                                                                                             zee

                                                         stroomt.





    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    24-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mentaliteitswijziging

    In deze tijden van sociale onrust past het dat wij nadenken over de manier waarop wij onze samenleving vorm geven.

    Enerzijds moeten we ons afvragen welke politieke filosofie de mensen het meest aanzet tot arbeid. Dat is in mijn ogen wellicht veeleer de liberale denkwijze, omdat ze gebruik maakt van de natuurlijke aandrift van de mens om in zijn eigen belang te werken. Het is pas in tweede instantie, door na te denken en ervaring, dat de mens gaat inzien dat zijn eigenbelang het best gediend is door samenwerking. Het socialisme of communisme, dat uitgaat van de gedachte dat de mens zich in de eerste plaats moet inzetten voor het gemeenschappelijke goed, gaat voorbij aan deze primaire aandrift van elk levend wezen en is daarom gedoemd om uiteindelijk te mislukken.

    Er is echter een tweede vraag, namelijk of de liberale ideologie ook daadwerkelijk leidt tot een betere wereld. Wanneer iedereen zich ongeremd inzet voor zichzelf, viert eigenbelang hoogtij en is de kans groot dat rijkdom zich dan concentreert bij de meest begaafden en bij weinig scrupuleuze lieden. Eigenbelang is dan wel een goede motivatie, maar het is geen principe waarop men een maatschappij kan bouwen. Het is niet omdat sommigen het goed hebben, dat iedereen het goed heeft.

    Er moet dus een instantie zijn die zich met de belangen van het bonum commune, het gemenebest, the Commonwealth bezighoudt. De staat zal middelen afnemen van zijn burgers om gemeenschappelijke projecten te realiseren, bijvoorbeeld rioleringen, wegen enzovoort. De vraag is of het niet beter is om ook dat over te laten aan het privé-initiatief. Op die manier zou het eigenbelang kunnen ingezet worden ten bate van de gemeenschap. In Amerika zijn de grote transcontinentale spoorlijnen op die manier aangelegd, het is dus wel degelijk mogelijk. Dergelijke projecten worden dan betaald door de gebruikers, zoals de péage in Frankrijk. Over het algemeen neemt men echter aan dat het beter is om publieke projecten door de staat te laten organiseren en via de algemene en bijzondere belastingen te laten betalen.





    Dat leidt tot een steeds grotere staatsinmenging, wat niet noodzakelijk meer efficiëntie meebrengt. Staatsambtenaren worden in de uitvoering van hun taken niet gemotiveerd door hun eigenbelang, aangezien ze geen persoonlijk voordeel hebben bij wat ze doen. Of ze gemotiveerd zijn door het algemeen belang valt nog te bezien, want velen van hen voelen ongetwijfeld aan dat ze ook daar slechts een heel geringe persoonlijke betrokkenheid: een staatsambt is voor de meeste mensen ‘slechts’ een job als een andere.

    Er is ook geen enkele reden om te denken dat het staatsapparaat beter geschikt zou zijn om de eigen wetten en besluiten uit te voeren dan privé bedrijven. Expertise verwerven op alle gebieden vereist een enorm aantal dure ambtenaren. Vandaag is dat zeker het geval in onze moderne democratieën, zonder een opmerkelijk hoger niveau van efficiëntie of een duidelijke daling van de kosten, in tegendeel. Het parlement en de kabinetten zijn zo druk bezig met het haastig opstellen en stemmen van allerlei wetten, dat er geen tijd is om degelijk werk te verrichten en aan langetermijnplanning te doen. Zo creëert men een ondoorzichtige, chaotische wettelijke, juridische en administratieve situatie waarin niemand nog de weg vindt. Het gevolg is massale ontduiking, zodat de maatregelen altijd te laat komen of ten onrechte gebruikt worden door mensen voor wie ze niet bedoeld zijn. Dat noopt de overheid dan weer tot strengere controle en het voortdurend aanpassen of zelfs intrekken van besluiten die nog maar net genomen zijn. Typisch zijn de toelagen die moeten afgeschaft worden wegens het grote succes; dat is een aanfluiting van goed beheer.

    Iedereen verlangt naar een meer doorzichtig en efficiënt beheer van de maatschappij, maar het wordt alleen maar ingewikkelder. Politici beloven radicale veranderingen op basis van populistische oplossingen, dat wil zeggen dat men een bepaalde beperkte bevolkingsgroep aanwijst als de schuldige voor al wat verkeerd gaat. Dat kunnen de vreemdelingen zijn, of de werkelozen, of het grootkapitaal, of de werkgevers, of mensen die een uitkering krijgen, of de gepensioneerden, of de inwoners van een andere deelstaat, maar natuurlijk nooit de meerderheid van de eigen bevolking.

    Toch is het steeds die meerderheid van de werkende bevolking die noodzakelijkerwijze moet opdraaien voor de belastingen die nodig zijn om het logge en steeds uitbreidende staatsapparaat draaiend te houden. Zij verwerven naspeurbare inkomsten door hun arbeid en het zijn de inhoudingen op die inkomsten die het grootste deel van de belastingen opleveren, omdat daarop nauwelijks kan gefraudeerd worden. Arbeiders en bedienden zijn de melkkoe van de staat.

    De populistische oplossingen zijn altijd leugenachtig omdat de waarheid veel complexer is dan het verhaal dat ze ons willen doen geloven. Ik ben een grote voorstander van de Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa of van een verregaande federalisering van België met de facto onafhankelijke deelstaten. Ik meen dat men de rol van de staat moet terugschroeven en het privé initiatief meer moet laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat de staatsuitgaven moeten gereduceerd worden en dat de belastingen omlaag moeten. Ik ben een tegenstander van grootschalige bouwprojecten en ik meen dat we het aantal auto’s op onze wegen drastisch moeten reduceren. Ik ben voor basisvoorzieningen in het openbaar vervoer, uitgevoerd door privé ondernemingen. Maar ik geloof niet dat dit stuk voor stuk de oplossingen zijn voor al onze problemen.

    Het probleem is eigenlijk niet hoe de staat of de maatschappij moet georganiseerd worden. De vraag is hoe we de mensen zo ver kunnen krijgen dat ze zich spontaan en welgemoed inzetten voor het eigen belang en dus ook dat van anderen. Het gaat veel meer om een mentaliteitswijziging dan om structurele maatregelen.

    Een voorbeeld. We zien op tv alle dagen programma’s over politiemensen in de uitvoering van hun taken. Dat is vooral preventie en het betrappen van misdadigers en hun arrestatie. Hoe meer wetten we maken, hoe meer er kunnen overtreden worden. Hoe nauwkeuriger en gedetailleerder de wetten, hoe moeilijker voor de gewone burger om ze te kennen en hoe minder de neiging om ze na te leven. Hoe meer overtredingen, hoe meer politie. Hoe meer politie, hoe meer pakkans. Waar gaat dat naartoe? In Amerika belandt een uitzonderlijk hoog percentage van de (armste) bevolking in de gevangenis. De uitgaven voor justitie en politie zijn enorm, en toch neemt de criminaliteit hand over hand toe. De oorlog tegen de criminaliteit en de drugs breidt steeds uit, maar zonder enig positief effect op de criminaliteit en het druggebruik.

    Wetten zijn noodzakelijk in een samenleving, maar als er geen bereidheid is om de wetten na te leven zonder dat men ertoe gedwongen wordt door bestraffing van overtredingen, dan loopt het fout. De wetten moeten een weerspiegeling zijn van de volkswil. Als dat het geval is, dan zal de bevolking haar eigen wetten zonder meer navolgen, op uitzonderingen na. Als de wetten niet gedragen worden door een groot deel van de bevolking, dan zal zij zich daaraan proberen te onttrekken.

    Een voorbeeld: wij rijden met auto’s die steeds sneller kunnen rijden en die desondanks veel veiliger zijn dan ooit tevoren. De neiging is dus groot om snel te rijden op de prachtige wegen die de staat daartoe heeft aangelegd. Het is duidelijk dat als de maximumsnelheid altijd en overal zou beperkt worden, het aantal verkeersslachtoffers veel lager zou zijn en de rijtijden toch korter. Maar een dergelijke maatregel is niet haalbaar, omdat we nu eenmaal die snelle en veilige auto’s hebben en die uitnodigende verkeerswegen. Meestal kan je veilig en snel rijden, dus doen we dat. Onder die omstandigheden de snelheid beperken tot bijvoorbeeld 75 km per uur is absoluut ondenkbaar: waarom zo traag rijden als het harder kan?





    Maar moet het echt zo?

    We zouden kunnen proberen om een wet te laten stemmen die de 75 km/u oplegt. Dat is immers in het eigen belang van de bevolking, hoe je het ook bekijkt. Maar zo’n wet krijg je er nooit door. Je zou een wet kunnen maken waarbij de topsnelheid van alle auto’s fysiek beperkt wordt tot die 75 km/u, dat is zeer eenvoudig technisch uit te voeren en het maakt snelheidscontrole overbodig. Je zou zelfs de topsnelheid automatisch kunnen laten aanpassen door zenders op het hele grondgebied, ter vervanging van de massa verkeersborden die er nu zijn. Dat is allemaal mogelijk, maar we doen het niet, omdat we het niet willen.

    Het gaat dus niet om de wenselijkheid of de technische mogelijkheidheden, dat is duidelijk, maar om de wil om het te doen. Het komt er dus op aan om de mensen zover te krijgen dat ze het willen. Dat heet een mentaliteitswisseling. Vroeger stookte iedereen allerlei afval op in zijn tuin, nu doet zo goed als niemand dat nog. Vroeger kiepten we allerlei toxisch materiaal zomaar in de goot, nu niet meer. Het is dus best mogelijk om de bevolking op andere gedachten te brengen. Goed dertig jaar geleden zou niemand aanvaard hebben dat we zouden verplicht zijn om het afval te sorteren en te betalen per kilo opgehaald afval. Nu staan we er niet meer bij stil.

    Maar als het om het verkeer gaat, dan is een grote meerderheid van de mensen wel erg hardleers. Men staat nog liever elke dag uren in de file dan met trein, tram of bus te reizen. Een gezin zonder auto(‘s) is een grote uitzondering. Er rijden bijna vijf en een half miljoen auto’s rond in België, dat is toch onvoorstelbaar veel? Denk eens aan wat dat kost, wat dat verbruikt en vervuilt… Maar zonder auto ben je een paria, een zonderling. Onze mobiliteit is heilig, we rijden voortdurend overal heen zonder lang na te denken over de gevolgen en de maar al te reële risico’s, zonder ons af te vragen of het wel nodig of noodzakelijk is. Bij het nemen van onze beslissingen speelt de vraag over de verplaatsing nauwelijks een rol: we gaan naar zee, en dat we daarvoor drie uur in de file moeten staan, dat is dan maar zo. Even naar de bakker, of een brief op de post doen, de kinderen ophalen van school of ontspanning, vul zelf maar aan.

    Het kan anders en vroeg of laat zal het anders moeten, tot dat besef zijn de meeste mensen al gekomen, de prijs van de brandstof staat spectaculair hoog en het ziet er niet uit dat die zal dalen voor de laatste druppel olie op is. Maar tot zolang rijden we als hing ons leven er van af, terwijl dat eigenlijk letterlijk zo is.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    20-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gadgets

    Men zegt dat jongens een technische knobbel hebben. Ik weet zeker dat meisjes die ook hebben: tijdens mijn loopbaan en ook daarna heb ik zelfs meer technisch begaafde vrouwen gekend dan mannen.

    Indien ik zelf niet over een dergelijke knobbel beschik, dan heb ik toch een sterke belangstelling voor al wat techniek is en dat sinds mijn prille jeugd. Ik wou altijd al weten hoe mechaniekjes werken, omdat het me zo verbaasde dat ze werkten: een lamp, de radio, een ouderwetse fonograaf, een wekker, een regulateur, een polshorloge, de telefoon, een radioantenne, een koptelefoon, een micro, een bandopnemer, later tv, videorecorder… Nog later kwam daar ook de computer en de PC bij, de printers en de scanners en faxen, daarna de radiogestuurde klok en dito polshorloge, de microgolfoven, de inductiekookplaat, afstandsbediening, de GSM, cd- en dvd-speler, internet, e-mail, internetbankieren, eBay, Amazon, Skype, de e-reader, digitaal en HD tv kijken, het houdt niet op.




    Zolang alles goed gaat, sta je er niet bij stil: je gebruikt al die dingen waarvoor ze bedoeld zijn zonder veel aandacht te schenken aan het toestel zelf of de diensten die erachter schuilgaan. Het is pas als zo’n ding het laat afweten, dat je beseft hoe afhankelijk je ervan bent.

    De laatste maand is het wel erg geweest hier in huis. Het begon toen we onze modem wouden vervangen door een draadloos exemplaar. Daar kwam ook een nieuwe HD digicorder aan te pas en een nieuw abonnement bij Telenet. Ik zal je niet lastig vallen met de details, maar het is een echte lijdensweg geweest, zowel technisch als administratief. Als je niet oplet, rekenen die onverlaten je allerlei kosten aan die ze kuis verzwegen hadden bij het maken van de afspraken, honderden euro’s! En dan al die kabels… niet te geloven! Het is een wirwar van allerlei draden, die zomaar in de knoop geraken, gewoon door daar te liggen, lijkt het wel. En het stof dat zich daar vergaart, ik schaam me diep, ik dacht dat het proper was in ons huis, tot ik achter de tv-kast keek, sjonge sjonge sjonge!

    Sinds enkele jaren maak ik me rond Nieuwjaar behoorlijk boos over de aanrekening die ik krijg van KBC, gewoon omdat ik een lopende rekening heb bij hen. Ik heb ook een rekening bij Argenta en daar is alles werkelijk helemaal gratis. En dus beslis ik elk jaar dat ik mijn KBC-rekening ga opzeggen. Tot nog toe was het er nooit van gekomen. Ik zag ertegen op om al de administratieve stappen te zetten die daarvoor nodig zijn. Maar toen onlangs bleek dat KBC aan zijn topmanagers royale bonussen uitbetaalde terwijl juist die mensen verantwoordelijk zijn voor de debacle, toen brak me de klomp: nu was het genoeg geweest!

    Lieve lezer, je weet niet waaraan je begint. Vooreerst moet je nagaan welke domiciliëringen je bij die bank hebt, dus welke doorlopende machtigingen je hebt gegeven voor het automatisch betalen van rekeningen, bijvoorbeeld voor water, gas, elektriciteit, internet en kabel-tv, ziekteverzekering enzovoort. Voor elk van die opdrachten moet je een wijzigingsformulier aanvragen, invullen en aan je nieuwe bank bezorgen. Dan moet je uitkijken of ze inderdaad de rekeningen aan je nieuwe bank aanbieden en of ze het niet dubbel doen door ook de oude bankrekening te pluimen. Maar het is niet alleen de debetzijde die je moet nakijken: je krijgt ook allerlei bedragen op je rekening, gelukkig maar: je pensioen, de uitkeringen en terugbetalingen van de ziekteverzekering, teruggaven van de belastingen en een aantal vaste of eenmalige toelagen van instellingen of diensten aan wie je ooit je bankrekeningnummer hebt doorgegeven. Ook die moet je allemaal een voor een aanschrijven, formulieren invullen enzovoort.





    Dagen ben ik er mee bezig geweest en het einde is nog steeds niet in zicht. Ik heb een beetje het gevoel dat ik terug in het arbeidscircuit zit: dit is het soort werk dat ik mijn hele leven heb gedaan. Toen ik op pensioen ging, hoopte ik dat ik ervan af was, of dat het tot een minimum zou beperkt blijven en dat was grosso modo ook zo. Tot ik de onzalige beslissing nam om die verdomde bankrekening op te zeggen!

    Ik merk dat zowel de technische als de administratieve beslommeringen vreselijk op mijn zenuwen werken. Ik loop onrustig rond, zonder altijd goed te beseffen waarom. Als ik een boek vast neem, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, mijn gedachten dwalen voortdurend af. De muziek staat zoals steeds de hele dag op, maar ik luister maar met een half oor en erger me snel als ze weer aan het zaniken gaan.

    Ik heb blijkbaar behoefte aan vastheid, aan zaken die goed geregeld zijn en aan toestellen en diensten en mensen die zonder haperingen of morren doen wat ze verondersteld worden te doen, waarvoor ze betaald worden. Als dat niet het geval is, raak ik geïrriteerd en vind ik geen rust voor het weer in orde is. Dat is menselijk, denk ik. Maar ik heb wel een onoverzienbare reeks toestellen en diensten in huis en er is er altijd wel eentje dat het om onverklaarbare redenen niet doet.

    Ik heb een buurman die zich ver houdt van al die toestanden. Geen pc, geen kabel, geen gsm, geen telefoon, geen internet, geen bestendige opdrachten bij de bank. Hij onderhoudt zijn tuin op voorbeeldige wijze met de meest eenvoudige werktuigen, niets elektrisch, alles met de hand. Ik denk dat hij een veel rustiger leven heeft dan ik.

    Gisteren had ik een afspraak bij ons bevriend beeldhouwersechtpaar. Ze hadden een nieuwe hanglamp gekocht, maar kregen ze niet in gang. Ik had al eens een poging gedaan, maar zonder succes. Dan maar op internet gezocht hoe een wisselschakeling eruit kan zien, in het Vlaams een dubbele directie: een lamp die je met twee verschillende schakelaars aan en uit kan zetten. Vervolgens op internet de buienradar bekijken voor een pauze in de regen en dan met mijn nieuwe fiets (een verjaardagsgeschenk van Lut en mezelf) daarheen. Gelukkig vond ik nu wel de oplossing voor de lamp (de stroom bleek op de draad voor de aarding te zitten…).





    Zonder mijn technische knobbel had ik hen niet kunnen helpen. Zonder internet had ik ongetwijfeld een nat pak opgelopen en ook nooit geweten waarom er zoveel kabels uit het plafond kwamen voor een eenvoudige lamp.

    Zonder kabel zou ik interessante programma’s missen en vooral ook goede muziek in uitstekende kwaliteit. Zonder internet geen blogs, geen internetbanking, geen bestellingen van boeken, cd’s, dvd’s en (gratis) e-boeken bij Amazon en anderen, geen e-mail, geen videogesprekken met verre vrienden, geen opzoekingen in Wikipedia en in de verste uithoeken van het web…

    De enige toestellen die ik echt kan missen zijn de telefoon en de gsm, het mobieltje. Ik gebruik die uiterst zelden. Gelukkig hebben we nu een systeem van aanrekening dat zo goed als kosteloos is: we betalen alleen voor de zeer zeldzame gsm-gesprekken die we voeren, geen abonnementskosten; de vaste telefoon is gratis, of althans inbegrepen in het internetabonnement.

    Het is een afweging die je moet maken. Het is inderdaad mogelijk om ook vandaag nog te leven zonder al die gadgets (het woord alleen al!). Maar de moderne media maken het leven ook een stuk gemakkelijker en boeiender. De psychologische druk die ze zonder enige twijfel met zich meebrengen, moet je erbij nemen. Ik heb ervoor gekozen om dat te doen. Ik hoop echter van ganser harte dat de technische complicaties en de administratieve rompslomp nu voor een tijdje achter de rug zijn en dat ik me weer kan concentreren op wat echt belangrijk is: menselijk contact in al zijn vormen, lezen en nadenken, actief muziek beluisteren en genieten van al het boeiende dat de media ons bieden, en ook van de natuur, vanzelfsprekend.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.homo sapiens en zijn caravan

    Ik vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik hier voor de uitleg.

    Een voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa. In het Frans is het hamac, in het Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een volksetymologie: het woord hamaca kende men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt wat het ding is: een hangmat.

    Maar we kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is breed ‘wijd’. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide. Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een klein beetje donkerder is dan de witte.





    Goropismen dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan: dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou…

    Het is wat ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een kameel zoiets als karabha is. In het Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan, een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd werden. Later werd caravan afgekort tot van en dat is ook vandaag nog het woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens caravans genoemd. Niks car avant, dus.




    Om een of andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.





    Bekend is ook de aansporing Sapere aude! Het was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung,
    ik zette het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!

    Het Latijnse woordenboek geeft de betekenis van ‘denken’ slechts in afgeleide betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet. Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.

    Ik vind het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin als een element in de strijd voor het overleven.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    16-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de wolken

    Clouds

     

    Strauss Van Nevel Kuijken Callas

    Schubert Verdi Haydn Sjostakovitsj

    Wagner Bach Puccini Figueras

    Scarlatti Bruckner Haendel Rostropovitsj

     

    McBain Nabokov Dawkins Trevor

    Mehta Updike Tolkien Dennett

    Le Carré De Vries Spinoza Pinker

    Burgess James Damasio Pritchett

     

    Linguist Polyglot Humanist

    Etymoloog Atheïst Evolutionist

    Flamingant altegader

     

    Blogger Internaut Klokkenman

    Keukenprins E-reader Beeldjesfan

    Zesenzestig Mijn Vader

     


    Dirk D’huyvetters, 16 januari 2012


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    12-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zin van ons bestaan

    Heeft het leven zin?

    De menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.

    De zin van ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten van de wetenschap. Een pia fraus, een vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden, zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke ingreep van God in de wereld.

    Het valt niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn. Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god is, dan is die er ook niet op zondag.

    Er is helemaal geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele mens, dan is dat nog ingewikkelder.

    Het is echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is. Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo dat die andere ‘wetenschappen’ niet in tegenspraak mogen zijn met de ‘harde’ wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in overeenstemming zijn met die wetenschappen.

    In die zin zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden, constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit kunnen of mogen gescheiden worden.




    Wij mogen nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is, geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van het fysische; het is alleen de inhoud van het denken en voelen, de betekenis die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.

    De relatie tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een plant.

    De wereld van het ‘geestelijke’, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren, de virussen, de bacteriën… Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich, maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de vink.




    Dat is de enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid van gedachte, vrijheid van godsdienst

    Als gepensioneerd personeelslid van de Leuvense universiteit geniet ik het voorrecht de bibliotheken vrijelijk te mogen bezoeken en de catalogus online te kunnen raadplegen. Je kan de werken die je zo vindt, opnemen in een lijst, ‘mijn collectie’, die je dan kan gebruiken om de boeken zelf op te zoeken en desgewenst te ontlenen.

    Reeds enige tijd prijkte in ‘mijn collectie’ een boekje dat me wel aansprak: Jonathan Israel, Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid. Een dilemma van de Verlichting, met essays van Inger Leemans, Siep Stuurman en Marin Terpstra, uitg. Damon-Budel, 2007, 99 blz. Ik vrees dat het niet meer nieuw te vinden is; de prijzen voor een tweedehands exemplaar lopen uiteen van een redelijke 10 euro tot een wel zeer ontradende 54 euro.

    Bij mijn jongste bezoek aan de uitstekende bibliotheek van het Leuvense Hoger Instituut Wijsbegeerte, waar ik bijna vijftig jaar geleden op de schoolbanken zat, bracht ik (onder meer) het bewuste boekje mee en ik las het tussendoor. Het is een vreemde verzameling van bijdragen rond de Thomas More-lezing die Jonathan Israel in 2006 hield aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het begint met een inleiding over de figuur van Jonathan Israel en zijn merkwaardig succes in Nederland. Dan volgt de tekst van zijn lezing, waarin hij op zijn bekende magistrale manier de kernideeën van de Verlichting en de belangrijke rol daarin van Spinoza en de Nederlandse vroege Verlichtingsdenkers beschrijft en toelicht. Vervolgens is er de uitgeschreven tekst van het interview en de vragen uit het publiek na de lezing. Daarna komen er twee essays, die een soort van antwoord proberen bieden op wat professor Israel in zijn lezing en in de (toen) twee al verschenen delen van zijn Verlichtingstrilogie naar voren brengt.

    De zin van een dergelijk amalgaam ontgaat me. Misschien vond men de lezing alleen, een twintigtal pagina’s, te weinig om in druk te geven. Naar mijn aanvoelen had men dat toch maar beter gedaan. De inleiding is leuk maar niet meer dan dat en het interview is weinig verhelderend en dus even overbodig. Over de twee aanvullende essays wil ik kort zijn. Indien ze al op eigen merites een weg zouden gevonden hebben naar een of ander filosofisch vaktijdschrift, dan vallen ze hier helaas opvallend uit de toon in het gezelschap van zelfs een gelegenheidstoespraak van Jonathan Israel. De helderheid van betoog die de Meester hier ten toon spreidt staat in schril contrast met de (ver) gezochte gedachtekronkels van de beide respondenten.






    Het onderwerp is nochtans interessant genoeg. Het is een thema waarmee wij vandaag nog steeds niet in het reine zijn. Verlichte denkers waren en zijn ervan overtuigd dat indien iedereen zou denken en handelen volgens de beginselen van de Verlichting, de wereld een betere plaats zou worden. Zij menen tevens dat die andere ideologie, de godsdienstige, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden, omdat ze berust op verzinsels, op een wereldbeeld dat niet rationeel kan verantwoord worden. Nochtans erkent elk Verlicht denker die zichzelf respecteert dat wij niet anders kunnen dan tolerant zijn, ook tegenover de godsdienstige ideologie en zelfs wanneer die godsdiensten notoir intolerant zijn, niet het minst tegenover het atheïstische Verlichtingsdenken.

    Vanuit onze verlichte principes moeten wij dus een volstrekte intellectuele verdraagzaamheid onderhouden tegenover mensen die ons feitelijk het liefst de mond willen snoeren en zelfs uitroeien en dat ook geprobeerd en gedaan hebben. Wij moeten dus wetens en willens datgene dulden waarmee we het zelf het meest oneens zijn. Wij respecteren een volledige godsdienstvrijheid uit hoofde van de absolute vrijheid van denken die wij voorstaan, terwijl de godsdienst die vrijheid van denken even absoluut ontkent en de godsdienstvrijheid beperkt tot de eigen strekking, met uitsluiting van alle andere ideeën.

    Dat is de situatie waarin Spinoza zich bevond in de tweede helft van de zeventiende eeuw, maar het is ook even goed vandaag het geval. Wij worden geconfronteerd met christelijk en moslimfundamentalisme en met extreme religieuze onverdraagzaamheid, onderling zowel als tegenover het atheïsme. Moslims zowel als christenen zweren bij het creationisme en Intelligent Design. Godsdiensten eisen het recht op om de maatschappij in te richten volgens hun opvattingen, bijvoorbeeld de Sharia als burgerlijke strafwet en het onderwijs volgens christelijke of islamprincipes.

    Als weldenkende burgers kunnen we niet anders dan geschokt zijn door deze godsdienstwaan, net zoals Spinoza gechoqueerd was door de religieuze houdingen, uitspattingen en aberraties van zijn tijd. Maar als verdraagzame mensen moeten we aanvaarden dat andere mensen anders denken dan wij. Dat is niet gemakkelijk. Want onze overtuiging dat de anderen ongelijk hebben is onvermijdelijk een niet aflatende uitnodiging om daar iets aan te doen. Dat was althans het aanvoelen van Spinoza en het is ook wat ik denk; anders had Spinoza zijn boeken niet geschreven, anders zou ik op mijn meer bescheiden manier niet voortdurend het Verlichte standpunt verdedigen en het godsdienstige aanvallen en weerleggen.





    Bij Jonathan Israel is het duidelijk: hij is niet alleen een historicus, meer bepaald iemand die de Ideeëngeschiedenis beoefent en een (geschiedenis-)filosoof, hij is ook een activist: hij wil dat de Verlichtingsideeën van Vrijheid, Gelijkheid en Solidariteit zegevieren, omdat het de enige manier is om tot een betere wereld te komen. Hij is daarover ontroerend duidelijk en expliciet, er is bij hem geen zweem van twijfel over zijn engagement. Hij bepleit zijn zaak met verve en met het heilig vuur van zijn overtuiging. Hij weet wat goed is en wat kwaad en hij weet wat ons te doen staat.

    Dat kan men niet zeggen van de beide respondenten. Zo las ik bij Terpstra (p. 89) deze voor mij zonder meer verbijsterende zin: ‘Waarom zou bijvoorbeeld het verlangen van iemand naar de zekerheid van een autoritaire godsdienst moeten wijken voor het verlangen van iemand naar een gezond, welvarend en lang leven?’ Ik had nooit gedacht zoiets ontstellend te moeten lezen bij een filosoof, en dan nog als een kritiek op Spinoza… Als academische filosofie dat al niet meer inziet, namelijk dat er zeer goede redenen zijn om het verlangen naar een menswaardig bestaan een hogere waarde toe te kennen dan het verlangen om door een godsdienst allerlei waanideeën voorgeschoteld te krijgen, dan moeten we er maar me ophouden, meen ik en die mensen niet meer betalen om dergelijke onzin uit te kramen.

    Men moet verdraagzaamheid inderdaad niet verwarren met intellectuele lafheid. Het is ongetwijfeld zo dat wij aan de anderen zonder meer dezelfde vrijheid van gedachte moeten toekennen die wij zelf opeisen, ook als zij dat bepaald niet doen. Maar dat betekent niet dat wij blind moeten zijn voor de onwaarheid van die andere gedachten en van het onheil dat zij veroorzaken.

    Laat ons concreet zijn. Toen het Nazisme opkwam, was het voor de meeste waarnemers duidelijk dat dit een gevaarlijke ideologie was, omdat zij de democratische principes met voeten trad. Men kan toch in eer en geweten niet stellen en volhouden dat men zich toen moest onthouden van alle kritiek op het Nazisme, omdat iedereen nu eenmaal het recht heeft om te denken wat men wil? Het katholicisme heeft zich, dat staat nu wel historisch vast, altijd en overal schuldig gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van machteloze slachtoffers. Moeten we dat, zoals de katholieke kerk, dan maar met de mantel der liefde bedekken, omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om te denken wat ze willen?

    Wanneer iemand ervan overtuigd is dat zijn medemens lijdt aan waanideeën, is het niet alleen een spontane reactie maar zelfs onze hoogste medemenselijke plicht om hen daarop te wijzen. Dat kan op een beschaafde manier, maar soms is het ook nodig om harde woorden te spreken. Wat we echter vooral niet moeten doen, dat is mensen verbieden om te denken, te schrijven en te spreken. Als pedofielen of racisten opkomen voor hun zaak, dan moet dat kunnen. Het zou verkeerd zijn om hen dat recht op vrije meningsuiting te ontzeggen. Maar daartegenover staat dat het onze verdomde plicht is om op hun opinie te reageren en te wijzen op de gevaren voor de maatschappij van wat zij voorhouden.

    De vrijheid van gedachte en van meningsuiting betekent helemaal niet dat alle gedachten evenwaardig zijn, dat heeft er niets mee te maken: alle gedachten, ook de meest idiote of bedreigende, mogen geventileerd worden. De vrijheid van meningsuiting heeft niets van doen met het oordeel dat men over die mening kan hebben. Het is precies in de confrontatie van al de menigvuldige en uiteenlopende en zelfs bizarre ideeën dat wij mensen tot een beter begrip van onszelf komen en zo bijdragen tot een betere wereld voor iedereen.

    Wij moeten de dingen steeds zien in het perspectief van onze samenleving. Vrije meningsuiting is een heilig principe, omdat het tegenovergestelde ervan steeds leidt tot onvrijheid, onderdrukking en machtswellust. Maar gevaarlijke ideeën zijn eveneens een bedreiging voor onze samenleving en als dusdanig moeten ze niet verboden, maar ontmaskerd en bestreden worden. In die zin ben ik een tegenstander van het wettelijk verbod op negationisme, op het ontkennen van de misdaden van het Nazisme, hoe vreselijk ik het ook vind dat iemand zoiets kan zeggen of schrijven. Maar moeten we dan alles verbieden? Wat met andere misdaden tegen de mensheid zoals die van allerlei communistische en kapitalistische regimes, de uitroeiing van de Armeniërs door de Turken, de Killing Fields enzovoort? We kunnen en mogen niet alle waanideeën verbieden. Maar we moeten ze wel bestrijden!

    Geef mij dus maar de heerlijk duidelijke en helder verwoorde standpunten van zowel Spinoza als Jonathan Israel en bespaar me de duizend verwarrende en verwarde kwalificaties die sommige beroepsfilosofen aan hun stellingen en teksten menen te moeten toevoegen. Ook zij hebben recht op hun mening, maar als ik mag kiezen…


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!