Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluksmachines

    Iedereen wil gelukkig zijn. Alleen verschillen we van mening over wat geluk is en hoe het te bereiken. Als wij beelden zien van een haveloze junkie die zich in een verlaten pand inspuit met een of ander goedje, dan kunnen wij onmogelijk begrijpen dat hij bezig is met het zoeken naar geluk, maar toch is het zo. Die junkie is een mens en hij bevredigt op dat moment zijn hoogste verlangen, resultaat gegarandeerd, of toch voor eventjes, kostprijs slechts enkele euro’s.


    Als we om ons heen kijken, ligt het geluk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wij zijn geneigd om te denken dat alle mensen zowat hetzelfde willen: een goede gezondheid, een dak boven het hoofd, voldoende eten en drinken, werk of een zinvolle bezigheid, een partner… Maar dan blijkt dat we daarmee zelden tevreden zijn. We willen meer en andere dingen, het is nooit genoeg. Mensen die een prachtig huis hebben, trekken er voortdurend op uit om op schier onbereikbare plaatsen genoegen te nemen met een eenvoudige hut. Mensen met een mooi gezin geven plots alles op om een nieuw leven te beginnen met iemand anders. Mensen met een top job laten zich verleiden door de drank en drinken zich in de vernietiging. Jonge mensen met een schitterende toekomst voor zich zoeken vertier in drugs en weekeindplezier en rijden zich te pletter op een grauwe zondagmorgen. Ogenschijnlijk evenwichtige mensen komen terecht in misdadige sekten, waar ze een onwaarschijnlijk dwaas regime volgen van een idiote of gehaaide goeroe.

    De mens beschikt over een brede waaier van genotsensoren: lekker eten en drinken, een heerlijk parfum of de geur van de wassende zee, de roes van alcohol, seksuele opwinding, de voldoening van iets te bezitten, de euforie van het succes, de verdwazing van drugs, het artistieke genot, de voldoening van fysieke inspanning, de kick van sport… Geluk is niet eenduidig, het is veelvormig.

    En dus zijn er geluksmachines, systemen om ons geluk te verzekeren. Dat kan door zoveel mogelijk sensoren te prikkelen, door alle prikkels intens te bevredigen, een Bourgondisch leven te leiden. Het kan ook door van zoveel mogelijk afstand te doen, alle prikkels te vermijden en de rust op te zoeken van de eenvoud. Het kan door te vluchten in religieuze waanzin, of door filosofisch naar de Waarheid te zoeken. Het kan door zinvol te leven in een maatschappelijk verband, of net niet.




    Er zijn duizenden geluksmachines: een vibrator, een gevulde ijskast of wijnkelder, een tv of stereoset, een computer, een gamebox, een fitnesstoestel, een bibliotheek, een handboog, een fiets, een snelle wagen, penselen, verf en doek, beitels en steen, een tube met vluchtige lijm, pijnstillers, drugs…

    Wij zijn bijzonder vindingrijk in ons streven naar geluk, we zoeken het op de gekste plaatsen. Vijfduizend kilometer door sneeuw en ijs ploeteren op Antarctica zonder bevoorrading, met enkel de wind als hulp. Als jong meisje op je eentje de wereld rondvaren in een zeilboot. Te voet naar Compostella. Als gehandicapte de hoogste bergen beklimmen. Lees het eens na in het Guinness Book of Records: verbazingwekkend. Alsof we als individu of als groep niets anders te doen hebben.





    Godsdiensten zijn ook geluksmachines, de grootste die er zijn. Ze beloven je geluk hier op aarde en het eeuwig geluk in het hiernamaals, als je doet wat ze je voorschrijven. En het werkt: er zijn mensen die zich goed voelen bij die recepten, of toch niet slecht. Miljarden mensen bekennen zich tot een of andere godsdienst of ideologie, die ze min of meer fanatiek beleven. Daar is in principe even weinig op te zeggen als op andere geluksmachines, behalve als er dwang mee gemoeid is, of bedrog, als het beloofde geluk uitblijft of compleet illusoir is.

    Moeten we ieder diertje zijn pleziertje laten? Mag elkeen op zijn manier het geluk nastreven? Is dat een onvervreemdbaar recht, zoals in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring staat: the pursuit of happines? Zijn er hogere vormen van geluk en lagere? Is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen het hoogste geluk bereiken, wat dat ook moge zijn? Moeten we de mensen wijzen op de nadelen of gevaren van sommige geluksmachines, hen desnoods verhinderen om gelukkig te worden op de manier die zij hebben gekozen?

    Moeten we iets doen om die junkie te ontwennen en terug op het rechte pad te brengen? Moeten we een aan alcohol verslaafde collega of vriend terechtwijzen of helpen? Moeten we het gebruik van soft drugs verbieden en bestraffen? Moeten we mensen verhinderen om domme, nutteloze, dure en gevaarlijke dingen te doen bij het nastreven van hun geluk? Of is elke mens vrij om zijn eigen geluksmachine te kiezen?

    Het zijn vragen die we ons allemaal wel eens stellen.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    05-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrij, of bevrijd?

    Gisteren gebruikte ik de scheidsrechter in het voetbalspel als voorbeeld in de discussie over de vrije wil. Ik wil daar nog wat dieper ingaan, omdat het ons kan helpen om te begrijpen hoe we echt vrij kunnen zijn.

    Wat is een goede scheidsrechter? Vooreerst moet hij de reglementen van het voetbal kennen. Het heeft geen zin iemand het veld op te sturen die nog nooit van voetbal gehoord heeft. Naast die theoretische kennis moet hij ook ervaring hebben. Iemand met alleen maar theoretische kennis zal het in het begin niet echt goed doen. Vandaar dat er in alle (goede) opleidingen behalve theorie ook praktijk voorkomt. Wat je in de boeken geleerd hebt, moet je ook in de praktijk kunnen brengen en dat kan alleen door ervaring op te doen. Op die manier wordt de abstracte wetenschap een concrete en parate kennis. Uit de massa van theoretische gegevens selecteer je dan die toepassingen die je het vaakst van pas komen. Je leert ook snel reageren: er is immers geen tijd om lang na te denken, het leven, zoals het voetbalspel, moet voortgaan.





    Kennis en ervaring zijn noodzakelijk, maar dat maakt je nog niet tot een goede scheidsrechter. Er is nog iets anders nodig, namelijk onpartijdigheid. Het ergste verwijt dat men een scheidsrechter kan toesturen, is wel dat hij partijdig zou zijn. Het behoort tot de essentie van zijn functie dat hij niemand bevoordeelt of benadeelt, maar zonder enige bijbedoeling of onderliggende reden objectief oordeelt. Hij mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid of persoonlijke voorkeur. Hij mag ook niet impulsief of emotioneel reageren. Dat is niet altijd gemakkelijk. Misschien kent hij sommige spelers persoonlijk, of herkent hij hen van vroegere ontmoetingen. Hij kan daarbij een positieve of negatieve indruk hebben opgedaan, maar dat mag niet meespelen. Ook als een speler erg verbaal is en voortdurend kritiek spuit: de scheidsrechter mag zich door niets of niemand laten beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Ook niet door zijn persoonlijke situatie. Dat zal niet altijd lukken, hij of zij is tenslotte ook maar een mens.

    Een goede scheidsrechter is dus iemand die zich terdege heeft voorbereid op zijn taak, die een ruime ervaring heeft en die zich niet laat beïnvloeden of afleiden.

    Dit is geen kwade leefregel voor elk van ons.

    Wij zondigen vaak tegen de regels die we net geschetst hebben. Wij durven wel eens oordelen zoals men zegt: niet gehinderd door enige kennis van zaken of enige ervaring. Het gebeurt maar zelden dat wij ons niet laten leiden door onze persoonlijke voorkeuren en onze emoties. Wij zijn rancuneus en haatdragend, of verliefd, of partijdig. We hebben een verborgen agenda, we zijn uit op eigen profijt of willen per se gelijk halen. We zijn meestal niet erg objectief.

    We zouden dat ook anders kunnen formuleren: wij zijn niet vrij. Zoals een scheidsrechter die zich laat omkopen of zich laat leiden door zijn persoonlijke voorkeuren of zijn emoties niet vrij is. Vrij zijn is vrij zijn van al wat afbreuk doet aan de objectiviteit, de onpartijdigheid en de eerlijkheid. Vrije beslissingen zijn dus niet beslissingen die we zomaar nemen, onnadenkend. Dat is niet wat wij bedoelen met echt vrij zijn, integendeel. Hoe beter wij voorbereid zijn, hoe vrijer wij zijn om de juiste beslissing te nemen. Wie zich laat leiden door verkeerde principes, wie zich niet terdege geïnformeerd heeft, wie impulsief en emotioneel reageert, wie geen rekening houdt met zijn eigen ervaringen of die van anderen, die is helemaal niet vrij, maar zeer onvrij. Wij moeten ons bevrijden van onkunde, onervarenheid, onnadenkendheid, oneerlijkheid…

    Mensen worden niet kant-en-klaar geboren. In onze eerste levensjaren zijn we hulpeloos, mentaal en fysiek. We kunnen alleen overleven dank zij anderen die voor ons zorgen, die alles voor ons doen (maar dat vergeten we al te gemakkelijk wanneer we ze niet meer nodig hebben en we herinneren het ons helaas alleen maar wanneer ze er niet meer zijn, maar dat terzijde). Het duurt gemakkelijk twintig jaar voor we een beetje op eigen benen kunnen staan en volleerd zijn we nooit. Wij worden dus zeer onvrij geboren en blijven dat ook heel ons leven in ruime mate. Vrijheid is iets dat we moeten verwerven, iets dat inspanning vergt. We zullen nooit helemaal vrij zijn, maar we kunnen wel goede vorderingen maken als we ook maar enigszins moeite doen.




    Een leven lang proberen en bijleren, dat is de boodschap. Met vallen en opstaan, door schade en schande. Iedereen doet het op zijn eigen manier. De ene slaagt er al wat beter in dan de andere. Het is ook niet zo dat je lang moet gestudeerd hebben om jezelf te bevrijden van vooringenomenheid of oneerlijkheid: je kan dat overal leren, in de school van het leven. Het is zeker niet zo dat de grootste geleerden ook de meest vrije mensen zijn; het kan, maar het is geen garantie. Sommige wetenschappers zijn doortrapte schurken in hun persoonlijk leven, soms zelfs in hun wetenschap, wanneer ze hun resultaten vervalsen, gegevens stelen van collega’s of zich laten omkopen om de belangen van anderen te dienen.

    Over het algemeen kunnen we stellen dat het altijd goed is om bij het nemen van belangrijke beslissingen goed na te denken, je goed te informeren, niet impulsief te handelen en rekening te houden met alle mogelijke gevolgen, voor jezelf en voor anderen. Net zoals een scheidsrechter zullen we daarin ook ervaring moeten opdoen, zodat we net als zij snel kunnen oordelen wanneer dat nodig is. Door goede gewoonten aan te kweken en er goede principes op na te houden, kunnen we daarop terugvallen wanneer we plots voor een probleem komen te staan.

    Zo komen we bij allerlei basisregels die de mensheid heeft opgebouwd: gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet liegen… Of kleine hulpmiddeltjes: een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of: always choose the lesser of two evils; of nog: beter een vogel in de hand dan tien in de lucht.

    Ik besluit. Waar we aanvankelijk misschien dachten dat vrijheid neerkomt op beslissingen die we persoonlijk en autonoom kunnen nemen zonder rekening te houden met wie of wat dan ook, een soort van absolute vrijheid dus, zijn we tot de conclusie gekomen dat we slechts vrij zijn in de mate dat we met zoveel mogelijk elementen rekening houden en dat we ons ontdoen van al wat het nemen van de juiste beslissing in de weg staat. Niet vrij zijn, maar bevrijd zijn.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    04-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de libero arbitrio: de vrije wil van de scheidsrechter

    De libero arbitrio

    Nee, ik heb het niet over voetbal, niet over een ‘libero’ of vrije speler in een tactische opstelling en ook niet over de arbiter, de scheidsrechter. Maar laten we toch even bij die scheidsrechter stilstaan.




    De scheidsrechter is de meester op het veld, zijn wil is wet. Wat hij beslist, daar valt niet aan te tornen. Wil dat nu ook zeggen dat hij altijd gelijk heeft? We weten wel beter. Er is voortdurend kritiek op de scheids, zowel van de spelers als van de trainers en coaches, om nog te zwijgen van het publiek op de tribunes en de kijkers thuis. Iedereen lijkt het wel beter te weten dan de scheids. Maar dat doet er niet toe. Zelfs wanneer de tv-beelden in super slow motion overduidelijk aantonen dat een veldspeler de bal opzettelijk met de hand beroerde in het strafschopgebied, om een doelpunt te verhinderen of te maken, dan nog is het nog altijd de scheidsrechter die autonoom beslist. Hij kan het advies vragen van de grensrechters, maar hij is niet verplicht om dat te volgen. Hij mag zelfs de beelden niet raadplegen. Hij beslist op basis van wat hij gezien heeft, of meent gezien te hebben, op grond zijn eigen overtuiging. Zo moet het nu eenmaal in een spel: er moet iemand zijn die beslist, anders kunnen we blijven discuteren.

    De arbiter is dus echt vrij. De libero arbitrio vertalen we echter gewoonlijk anders: over de vrije wil. Beschikt de mens over een vrije wil? Het is de titel van een hele resem geschriften, van Augustinus over Anselmus en Erasmus naar Schopenhauer, om slechts enkele bekende namen te noemen. Ik besprak hier onlangs het boeiende boek van professor Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Daniel Dennett schreef Freedom Evolves en ook dat boek besprak ik uitvoerig.

    En is er dan een conclusie? Nou…

    Zoals gewoonlijk hangt het er allemaal van af wat men bedoelt met ‘vrije wil’. De meest voor de hand liggende betekenis is, tot niemands verrassing, goed fout. Vrije wil zou dan betekenen dat een mens, elke mens, op elk ogenblik volledig vrij zou zijn om eender welke beslissing te nemen. Gesteld dat dat zo zou zijn, dan is het nog zeer de vraag of wij mensen wel van die vrijheid gebruik wensen te maken. Laat ons een voorbeeld nemen.

    Je bent de weg aan het zoeken in een stad en je komt aan een tweesprong. Je kan links nemen of rechts, moeilijker dan dat is het niet. Het maakt dus niet uit, je hebt 50% kans, wat je ook kiest. Verspil dus je tijd niet en gooi een muntstuk op, kruis of munt.

    (Officieel is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons bevindt), revers is de achterkant. Wij zeggen kruis en munt: kruis is de voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding, oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is het officieel obverse-reverse, of in de volksmond heads-tails. In het Frans zegt men naast avers-revers gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat meestal de waarde van de munt.)

    Maar zo gaat het niet. Bij elke splitsing proberen we onze kansen te verbeteren, we pijnigen onze hersenen om argumenten te vinden ten voordele van de ene of de andere keuze. Misschien had iemand ons de richting gewezen, rechtdoor, dan links, weer links en dan de eerste rechts, of was het toch links? Sommigen onder ons hebben een goed oriënteringsvermogen, of denken dat te hebben. Ze voelen aan dat ze links moeten, het is in die richting. Achteraf blijkt dat gevoel niet altijd even betrouwbaar te zijn.

    Bij het nemen van beslissingen zijn we in principe totaal vrij (tenzij iemand ons dwingt, maar laat ons dat even buiten beschouwing laten). We zouden elke beslissing met ons kruis-of- munt systeempje kunnen nemen. Maar geen mens die eraan denkt om dat te doen! Wij willen helemaal niet lukraak beslissen, zeker niet over belangrijke zaken. We denken na, zoeken argumenten, vragen raad, aarzelen, stellen uit, zoeken nog andere oplossingen… Met vrije wil bedoelen we dus helemaal niet de mogelijkheid om op elk moment om het even wat te beslissen, want dat soort vrijheid hebben we in principe wel, maar wij maken er bijna nooit gebruik van. Ik had op kantoor een muntstuk in de schuif liggen voor situaties waarin ik, of een groep mensen, niet tot een beslissing konden komen. Ik heb het nooit gebruikt in de veertig jaar van mijn loopbaan. Belangrijke beslissingen laat je niet over aan het toeval, je wil zelf beslissen.

    We weten nu dat de vraag naar de vrije wil niet is: kan een mens vrij beslissen? Wat is de vraag dan wel? Daarover hadden het Augustinus, Anselmus en Erasmus en ook Luther, die een De servo arbitrio schreef: over de onvrije wil. Zij stelden de hele kwestie in het licht van de rol die God speelt in het beslissingsproces van de mens. Augustinus, Anselmus en Luther schatten God het hoogst in: hij is Alwetend en Almachtig, de rol van de mens is miniem en zeker ondergeschikt aan wat God beslist. Erasmus was meer genuanceerd. Hij maakte een onderscheid tussen Gods alwetendheid en de vrijheid van de mens. God weet alles, ook dat mensen vaak dingen doen die hij niet leuk vindt. Hij weet alles wat gaat gebeuren, maar hij beslist niet wat er gebeurt. Aardbevingen met honderdduizenden doden: God weet dat ze zullen gebeuren, maar hij veroorzaakt ze niet rechtstreeks, hij heeft alleen de wereld zo geschapen dat dergelijke dingen gebeuren. En de mens heeft hij zo geschapen dat wij zelf beslissingen nemen die hij wel voorziet, maar die hij niet beïnvloedt.

    Erasmus was best een pientere kerel. Jammer dat hij zijn gedachtegang niet tot het einde toe gevolgd heeft: een God die niet ingrijpt in de wereld, dat is net zo goed als geen God. Erasmus had een hiernamaals nodig, met een God die helemaal aan het einde der tijden de beslissingen van de mensen beoordeelt en beloont of bestraft. Denk dat hiernamaals weg, en Erasmus’ God staat in zijn hemd.

    Wij denken niet meer in die termen. Als wij nog in een God geloven, dan is dat zeer vaag, ofwel volgen we Spinoza (bewust of niet) en vereenzelvigen we God met de Natuur. Er is dan geen reden meer om de vraag naar de vrije wil te verbinden met de eeuwige gelukzaligheid of de eeuwige hel, zoals vroeger.

    Is de vraag naar de vrije wil dan nog relevant in onze tijd?

    Als we goed afspreken wat we bedoelen wel, ja. We weten nu dat het niet gaat om een soort van absolute keuzevrijheid, want die is er, principieel, maar wij gebruiken ze nooit. We baseren onze beslissingen op argumenten, goede en slechte, bewuste en onbewuste, op redenen en drogredenen. Onze keuzes zijn ingegeven door een zeer complex proces dat zich hoofdzakelijk in onze hersenen afspeelt (ik gebruik hier ‘hoofdzakelijk’ niet zozeer als een woordspeling, maar om aan te geven dat onze hersenen nauw verbonden zijn met de rest van ons lichaam). Wij beslissen dus zelf, maar dat ‘zelf’ is een levend organisme dat voor zijn werking afhankelijk is van ontelbare factoren, in die mate zelfs dat elk van ons uniek is.

    Elke beslissing is dus het unieke resultaat van een voorbereidend proces, waarin een myriade aan elementen meespelen, belangrijke en onbelangrijke en waarvan de uitkomst zo goed als onvoorspelbaar is, precies door de veelheid van de elementen van de ‘discussie’ in ons brein en van het relatieve belang dat ze hebben voor elk van ons. Elke beslissing steunt op dat proces en is er het rechtstreeks gevolg van. Dat betekent niet dat we daardoor onvrij zouden zijn, in tegendeel. We zijn vrij omdat wijzelf de beslissing nemen, op basis van wat wij weten en kennen en op basis van onze ervaringen en onze emoties. Het is niet iemand anders die in onze plaats beslist, wij doen het zelf. Natuurlijk hebben anderen invloed op onze beslissingen en dat kan ten goed of ten kwade zijn. Wij vertrouwen voortdurend op de anderen en op die manier overstijgen we onze eigen beperktheid, maar af en toe laten we ons net zo goed verleiden door mooipraters en verborgen verleiders. Maar we kunnen nooit de anderen als schuldige aanwijzen voor onze beslissingen en onze daden: wij zijn er zelf verantwoordelijk voor, tenzij we letterlijk gedwongen worden.





    Dat complexe beslissingsproces in ons brein verloopt grotendeels on(der)bewust. We kunnen die ‘beperking’ ten dele overstijgen door ons zo goed mogelijk te informeren, door de hulp in te roepen van onze medemensen en van de collectieve wijsheid van de mensheid. Maar zelfs dan zullen we onze keuzes meestal nog steeds intuïtief nemen. Sparen, beleggen of spenderen: we mogen nog zo wetenschappelijk te werk gaan, uiteindelijk beslissen we met een ‘blind’ vertrouwen: dit is wat de beste oplossing is. Dat is dan onze vrije beslissing, waarvan we goed weten dat ze helemaal niet ‘vrij’ is, in de zin van lukraak. We hebben een vrijheid van keuze en we kiezen voor wat ons op dat ogenblik het beste lijkt.

    Elke keuze die we maken, groot of klein, heeft consequenties en het zijn niet altijd de belangrijkste keuzes die de grootste, noch de onbelangrijkste die de kleinste gevolgen hebben. Je gaat voor je vertrekt nog even plassen en zo kom je een minuutje later op de plaats waar net een vreselijk ongeval heeft plaatsgevonden. Hoe vaak zeggen we het niet: het had evengoed ik kunnen zijn… Zoiets kan je natuurlijk niet voorzien. Er zijn andere gevallen, waarin we de gevolgen van onze keuzes wel enigszins kunnen voorspellen. Als je bij je beleggingen kiest voor een agressieve politiek, dus met veel risico’s, dan weet je dat je misschien veel geld kan winnen, maar ook alles kan verliezen. Als je je kapitaal veilig wil stellen, dan moet je voor een andere formule kiezen. Je hebt dan die (relatieve) zekerheid, maar je weet meteen ook dat je winsten amper voldoende zullen zijn om de inflatie bij te houden.

    Elke daad heeft oorzaken en elke daad heeft gevolgen en we zullen nooit alle oorzaken herkennen noch alle gevolgen voorzien. Toen ik, ongetwijfeld op grond van heel mijn verleden, op een bepaald moment op zoek ging naar de grond van het geloof en de kern van het christendom, wist ik wel waaraan ik begon, maar niet waar ik zou eindigen. Ik begon bij een christelijk auteur, Antoon Vergote, die ik altijd had hooggeacht, maar botste daar op de grenzen van het geloof en de rede, de beruchte sprong in het Niets die je moet maken om tot het geloof te komen, het verlaten van de Rede en de mens om tot God te komen. Vervolgens kwam ik, weeral om allerlei redenen, bij Darwin terecht, zonder goed te weten waarom en nog minder waartoe het me zou leiden. Een van de gevolgen van die keuze deed me stilstaan bij de evolutionaire psychologie en de sociobiologie en dat was een echte eyeopener, een openbaring, om die term eens te gebruiken. Darwin bracht me bij zijn buldog, Thomas Huxley, de oorspronkelijke agnosticus, want hij vond het woord zelf uit. Van daar was het een kleine stap naar Darwins pitbull, Richard Dawkins, die net The God Delusion geschreven had, een bevestiging van al wat ik ooit gedacht had. Dat leidde me ertoe om de geschiedenis van de vrije gedachte en van het atheïsme verder uit te pluizen en zo kwam ik terecht bij Spinoza en vervolgens bij de Verlichting en evengoed bij het Humanisme van de Renaissance en bij de ketterijen van de Middeleeuwen, bij de Romeinse en de Griekse sceptici… Spinoza leidde me merkwaardig genoeg naar Damasio en de neurowetenschappen, of was het net andersom?

    Zo complex is het, dat ik het niet meer weet hoe het allemaal gegaan is. Ik weet zeker dat er enkele duidelijke sporen uit mijn verleden zijn die me naar de evolutionaire psychologie hebben geleid, maar niets heeft me voorbereid op wat ik daar zou vinden. Net zo met Darwin. Je maakt dus keuzes op basis van wie je bent, maar die keuzes hebben consequenties die je veel verder brengen dan je ooit had vermoed. Ik kan nog met enige moeite de rode draad terugvinden die me op een dag naar de evolutionaire psychologie leidde, maar wat ik daar vond, dat had ik nooit kunnen vermoeden, ik wist niet eens van het bestaan af van een dergelijke denkrichting.

    Wat ik misschien een beetje omslachtig probeer te zeggen, is dat er enerzijds een oorzakelijk verband is tussen mijn verleden en de stap naar de evolutionaire psychologie, maar niet naar wat ik vervolgens daar ontdekte. Er is dan weer wel in een direct oorzakelijk verband tussen mijn verleden en mijn enthousiast omarmen van de evolutionaire psychologie, dat wel. Het is echter precies in de onverwachte consequenties, de dingen die we niet kunnen afleiden uit ons verleden, dat er iets is dat aan het pure determinisme, het voorspelbare ontsnapt. Daar ligt een element van wat ik als persoonlijke vrijheid ervaar, omdat niets kon laten vermoeden dat ik ooit hier, concreet hier zou aanbelanden. Zelfs indien de weg die ik heb afgelegd verre van origineel zou blijken te zijn, en men van op enige afstand zou kunnen zeggen dat dit onvermijdelijk was, dat duizenden anderen identiek dezelfde weg opgegaan zijn, dan nog is het voor mij belangrijk om in te zien dat dit verloop niet zonder meer in de sterren geschreven stond, niet het noodzakelijk gevolg was van mijn voorgeschiedenis. Het is belangrijk, omdat ik niet het gevoel heb, noch het gevoel zou kunnen velen, dat ik slechts in de voetsporen getreden ben die voor mij klaarlagen.

    Ik weet dat ik in ruime mate op automatische piloot leef, dat mijn toekomst steeds sociologisch voorbestemd was. Ik aanvaard dat, ik heb daar geen problemen mee, omdat ik weet dat het niet helemaal zo is, niet voor de volle honderd procent. Net zoals Erasmus niet kon aanvaarden, en Luther wel, dat alles voorbestemd is, gepredestineerd, dat er geen ontkomen aan is, wat we ook doen, zo is het ook voor mij evident dat niet alles van tevoren vastligt, dat wij keuzes maken die ertoe doen, dat wij wellicht onbewust wegen inslaan die ergens anders heen leiden dan wijzelf vermoedden, ergens anders of verder dan uit onze voorgeschiedenis kan afgeleid worden.

    Erasmus sprak van liberum arbitrium, Luther hield het bij servum arbitrium. Wij zijn geen slaven in ons denken en doen, wij zijn wel degelijk vrij. Niet om zomaar beslissingen te nemen die kant nog wal raken, of om kruis of munt te gooien, al kunnen we dat natuurlijk ook, maar vrij om met al de rode en witte en groene en zwarte draden die het leven heeft gesponnen een weefsel te maken dat origineel en uniek is. Om bewuste keuzes te maken die ons langs onbetreden paden leiden en ons voor steeds nieuwe keuzes plaatsen die we nooit hadden moeten onder ogen zien indien we op een bepaald ogenblik niet die ene keuze hadden gemaakt.

    Daarin ligt de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Veel is voorspelbaar, met een wisselende graad van zekerheid, maar nooit met absolute zekerheid. Sommige dingen zijn meer waarschijnlijk dan andere, dat is alles. Niets ligt van tevoren vast. Dat is precies wat we bij Spinoza lezen. Voor heel wat commentatoren is dat onbegrijpelijk. Enerzijds heeft alles een oorzaak, is alles een gevolg, en anderzijds is er toch vrijheid en onvoorspelbaarheid. Determinisme en vrijheid, hoe kan dat samengaan?

    Wanneer wij naar het verloop van de dingen kijken, kunnen wij in het beste geval achteraf vaststellen wat oorzaak en gevolg waren. Maar zelfs als we daarin slagen, wat meestal niet het geval is, dan nog moeten we erbij zeggen dat die oorzaken ook andere gevolgen konden hebben. Het is niet zo dat omdat een bepaalde oorzaak een bepaald gevolg had, diezelfde oorzaak in andere gevallen hetzelfde gevolg moet hebben. De wereld, zeker die van de levende wezens, zit zo complex in elkaar dat er een grote verscheidenheid van resultaten is, die bij nader toezien telkens hun concrete oorzaken hebben, maar die globaal op dezelfde algemene regels en zelfs op basis van dezelfde elementen ontstaan zijn.



    Een voorbeeld?

    Het leven zelf. De eerste levende wezens waren van een ontstellende eenvoud en ze leefden in identieke omstandigheden. En kijk eens wat dat opgeleverd heeft aan biologische verscheidenheid! Niet alleen wat er vandaag nog van over is, maar ook al de tussenvormen en eindproducten die ooit bestaan hebben en die ondertussen verdwenen zijn, de primitieve wezens en de dead ends, de doodlopende straatjes, de dinosauriërs en de bacteriën die het niet gehaald hebben. Al wat er was en is, is ontstaan volgens de natuurwetten en op basis van uiterst eenvoudig basismateriaal. We kunnen op zijn minst in een aantal gevallen precies aanduiden hoe dat gegaan is. Maar het is op elk moment van de evolutie totaal onmogelijk geweest om te voorspellen welke kant het zou uitgaan, welke van de vele mogelijkheden zich zouden doorzetten en welke niet.

    Al wat gebeurt, gebeurt omdat het kan gebeuren. Maar niet al wat kan gebeuren, gebeurt ook effectief. Dat is voor alles zo, ook voor ons, elke dag. Wij weten niet wat de dag van morgen brengt, of er zelfs een dag van morgen zal zijn. Misschien, misschien ook niet. Misschien zus, misschien zo. Dat is onze doem en onze roem.

    De arbiter op het voetbalveld neemt zijn beslissingen autonoom, in volle vrijheid, in eer en geweten. Maar hij kan enkel oordelen over wat hij gezien heeft, vanuit zijn eigen standpunt en zijn achtergrond, zijn opleiding, zijn kennis en zijn ervaring. Maar hij is niet de slaaf van dat alles, geen marionet die danst naar het pijpen van iemand of Iemand anders. Het is precies vanuit die enorme zinderende rijkdom aan mogelijkheden dat hij zijn kordate beslissingen bliksemsnel neemt, al dan niet terecht, maar steeds uitsluitend gedreven door zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn wil om objectief te oordelen. In de mate dat hij daarin slaagt, is hij ook echt vrij.

    Dus toch, de libero arbitrio.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    01-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Rede en de individualist

    Gisteren benadrukte ik hier al dat wij als individu er niet alleen voor staan. Wij maken voortdurend gebruik van de prestaties van anderen, altijd en overal. Wij hebben leren spreken, maar wij hebben het spreken niet zelf uitgevonden. Wij schrijven, maar maken gebruik van de letters, de woorden, de spraakkunst, pen en papier of PC en Seniorennet en wij hebben geen enkele verdienste aan al de middelen die wij slechts gebruiken. Wij zijn individuen, maar zonder de anderen zijn we niets. Als twee andere mensen ons niet hadden verwekt, als er geen wereld was geweest vol van anderen om ons op te vangen, dan waren we er niet.




    Dat is een bom van een gedachte voor elke individualist.

    Ik noem mezelf spontaan een individualist. Maar wat bedoel ik daarmee?

    Wanneer ik erover nadenk, vermoed ik dat ik het vooral heb over het belang dat ik hecht aan mezelf als persoon. Ik zorg voor mijn eigen instandhouding, ik voed me zoals het hoort, ik doe geen overdaad, houd me ver van allerhande gevaar en bedreigingen, ik neem mijn voorzorgen op korte en op lange termijn, ik ben verzekerd voor ongeveer alles wat ik kan bedenken. Ik ben ook de hele dag bezig met het cultiveren van mijn geestelijke vermogens; daarmee bedoel ik dat ik kennis vergaar en inzicht, dat ik mijn emoties beleef en bevraag, dat ik voortdurend op zoek ben naar de beste manier om te leven en het vermijden van wat dat in de weg zou kunnen staan.

    Dit zou de indruk kunnen wekken dat ik een egoïst of een egotist ben, een ik-zuchtige. Ik laat het finale oordeel daarover aan anderen over, maar het besef dat ik hierboven naar voren bracht, namelijk dat elk van ons in alles totaal afhankelijk is van onze medemensen, wijst erop dat ik mijn individualisme sterk nuanceer.

    De onmisbare aanwezigheid van de anderen verplicht me ertoe om die anderen dezelfde rechten en waarde toe te kennen als die waarover ik beschik of die ik voor mezelf opeis. Wanneer ik dus goed voor mezelf zorg, op welk domein dan ook, dan moet ik wel rekening houden met de gelijkaardige noden van de anderen. Ik kan en mag niet op hun kosten leven, niet parasiteren, hen niet uitbuiten, hen niet gebruiken voor mijn eigen doeleinden. Dat zou contraproductief zijn: als ik hen misbruik, hen tekort doe, dan zijn zij er minder of niet meer voor mij.

    Het wordt mij steeds duidelijker dat dit niet alleen geldt voor materiële zaken, zoals wegen, voedselvoorziening, energie, drinkbaar water, huisvesting enzovoort, maar ook voor meer inhoudelijke aspecten van het leven. Wij doen er ongeveer twintig jaar of meer over voor we als mens min of meer geschikt zijn om zelfstandig te leven en een taak op te nemen in de maatschappij. Al die tijd leren we van anderen hoe het moet, welke middelen er te onzer beschikking staan, welke oplossingen men in de loop van de geschiedenis heeft gevonden voor onze problemen en noden. Stilaan kunnen we op bescheiden wijze bijdragen tot het in stand houden van al die kennis en wetenschap en misschien, heel misschien, een kleine bijdrage leveren tot de verdere evolutie van het denken en het doen.

    De rol van het individu is dus bescheiden, zo bescheiden dat ze omzeggens verwaarloosbaar is. Ook dat is een zware slag voor een individualist.

    Waarschijnlijk beïnvloed door wat ik de laatste tijd (weken, maanden, jaren?) gelezen heb, ben ik tot de conclusie gekomen dat ook ons denken een collectief gebeuren is. Nog een schok voor een individualist.

    Wij hebben het voortdurend over de rede, de ratio, over zindelijk denken, over logisch redeneren, over nadenken en overwegen, over objectiviteit en evenwichtigheid. Het echter evident dat een individu daartoe slechts in zeer geringe mate in staat is. Het is pas wanneer wij onze gedachten aan elkaar toetsen, dat wij enige kans hebben om redelijk te zijn. Niemand heeft daarvan het monopolie, niemand weet alles het best. Grote uitvindingen en revolutionaire gedachten zijn collectieve inspanningen, gesteund op de bijdrage van ontelbare voorgangers. If I have seen further, it is because I was standing on the shoulders of giants (Newton). Homini igitur nihil homine utilius (Spinoza): niets is immers nuttiger voor de mens dan de mens.




    De zo geroemde Rede is geen kwaliteit van het individuele denken, maar een Project van de Mensheid, dat nooit af is. Wat redelijk is, verandert elk ogenblik omdat elk ogenblik verschilt van het vorige. Wat vijftig, vijfhonderd of vijfduizend jaar geleden redelijk leek, is het vandaag niet meer en wat wij nu als vaste waarheden beschouwen, zal over evenveel jaren wellicht futiel blijken. Redelijkheid is het resultaat van menselijk overleg, van communicatie. De snelste weg naar onredelijkheid bestaat erin om doof te zijn voor wat anderen zeggen, blind voor hun visie. Het oorkussen van de duivel is niet de ledigheid, maar de zelfingenomenheid.

    Laten we dus doorgaan met onze individuele inspanningen om onszelf als individu te overstijgen. Laten we met elkaar praten, elkaar lezen en schrijven, muziek beluisteren en als het kan ook voor elkaar zingen of musiceren, dingen maken voor elkaar, nuttige dingen en nutteloze zoals kunstwerken; laten we kijken naar elkaar en ons aan elkaar tonen zoals we zijn. Laten we dankbaar elk opstapje gebruiken dat we elkaar aanbieden en zo samen mede de weg bereiden voor wie na ons komt.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    31-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vrije wil bestaat niet! Victor Lamme

    De vrije wil bestaat niet.

    Als je dat leest als titel van een boek, dan is de kans groot dat je het boek ook oppakt, al was het maar om er even in te bladeren. Het was in onze plaatselijke openbare bibliotheek Mena in Rotselaar dat ik het aantrof bij de jongste aanwinsten.

    Na mijn frustrerende ervaring met het boek van Peter Derkx over het humanisme en de zin van het leven, bleek dit een verademing. Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt baas is in het brein, Uitgeverij Bert Bakker, 2011, 333 blz., noten, literatuuropgave. Paperback, €12,50, tweedehands al te koop voor ongeveer €10, als digitaal boek voor dezelfde prijs aangeboden.




    De auteur zegt in zijn ‘Verantwoording’ dat dit geen origineel boek is. Daarmee doet hij zichzelf tekort. Het is waar, veel van de voorbeelden uit de wereld van de neurowetenschappen die hij uitvoerig bespreekt, zijn de meesten onder ons wel bekend. Maar ik heb ze nog maar zelden zo levendig en met kennis van zaken voorgesteld gezien. Bovendien is de toelichting die professor Lamme, hoogleraar cognitieve neurowetenschap aan de Universiteit Amsterdam ons hier aanbiedt zo helder en overtuigend, dat ik dit boek zonder aarzelen kan aanraden aan elke lezer, wat ook zijn of haar achtergrond en interesse. Wij weten al te weinig over deze problematiek, die in de komende jaren een ingrijpende invloed zal hebben op ons leven en onze maatschappij.

    De titel is natuurlijk uitdagend. Heel wat mensen zullen steigeren bij zo’n stellingneming en de commentaren liegen er dan ook niet om. Men ervaart het zowat als een belediging dat de mens niet zou beschikken over een vrije wil. Het is daarom belangrijk dat we professor Lamme en elkaar goed begrijpen. Wat hij hier veeleer op overtuigende wijze aantoont, is evident niet dat wij geen redelijke beslissingen zouden kunnen nemen. Al de voorbeelden uit de praktijk die hij zo breedvoerig beschrijft, wijzen erop dat allerlei beslissingen die wij zogezegd bewust, dat is weloverwogen nemen, in feite spontane reacties zijn van delen van ons brein waarover wij niet de minste bewuste controle hebben. Ze gebeuren nog voor wij ons ervan bewust zijn en onze bewustwording is niet veel meer dan een rationalisatie achteraf, een (meestal onjuiste) interpretatie die wij geven aan wat wij doen om heel andere en volkomen onbewuste redenen.

    Die redenen moeten we dus niet zoeken in ons bewust rationeel denken, zoals men geredelijk aanneemt. Onderzoek van de hersenactiviteit tijdens de activiteit en de bewustwording toont duidelijk aan dat de hersencentra die te maken hebben met ons bewust denken pas achteraf betrokken worden.

    Wat voorafgaat aan het handelen en aan het denken, is een vrijwel automatisch proces op andere plaatsen in ons brein. Daar worden allerlei elementen razendsnel met elkaar in contact gebracht zonder enige tussenkomst van ons bewustzijn. Wat daar gebeurt, wordt bepaald door onze fysiologie, de lichamelijke kenmerken van onze hersenen en de rest van ons lichaam; door genetisch bepaalde factoren; door onze individuele geschiedenis sinds onze conceptie en dus door de omstandigheden van ons leven. Wij zijn het resultaat van onze voorgeschiedenis, generaties ver terug en voor bepaalde aspecten zelfs helemaal tot bij het begin van alle leven…

    Dat is wat hier bedoeld is met: de vrije wil bestaat niet. Met die uitspraak gaat professor Lamme, en samen met hem zowat de hele hedendaagse wetenschap, in tegen gevestigde opvattingen over de mens. Maar wij hebben altijd wel geweten dat het niet zo was dat wij louter rationele wezens zijn, die al onze beslissingen weloverwogen nemen. Niets is inderdaad minder waar. Ovidius (in zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de beste, of we nu gelovig zijn of niet. Freud zag in dat wij ons meer laten leiden door het (volgens hem vooral seksueel) onder- of onbewuste, maar dat wij dat verdringen en maskeren met allerlei meer welvoeglijke motieven.

    Het is echter pas met de doorbraak van de neurowetenschappen en de technische middelen om in de hersenen te kijken, dat we hebben ontdekt hoe dat concreet in zijn werk gaat. Wat Freud vermoedde en afleidde uit de vreemde gedragingen en getuigenissen van zijn patiënten, kan men nu met hersenscans vaststellen. De tijd van het amateurisme is voorbij, gelukkig.

    De uitspraak: er is geen vrije wil blijkt aldus minder agressief te zijn dan we aanvankelijk dachten. De bewuste en rationele vrije wil zoals de klassieke filosofie en psychologie en ook het christendom ze dachten (en wat het christendom betreft, nog steeds denken), bestaat inderdaad niet, maar dat wil niet zeggen dat onze daden willekeurig zouden zijn, of ongecontroleerd. Integendeel zelfs: er is een hoge mate van conditionering en van determinisme, van automatisme, van oorzaak en gevolg. Maar dan niet op een simplistische manier. Onze mentale reflexen zijn uiterst complex en houden rekening met een onvoorstelbaar groot aantal factoren, op een verbazingwekkend subtiele manier, waarbij veel meer elementen in rekening gebracht worden dan ons wakend brein zou aankunnen.

    Dat we geen vrije wil hebben, betekent ook niet dat we onvrij zouden zijn in de zin van: totaal afhankelijk van onze omgeving. Ook dat illustreert de auteur uitvoerig en met veel zin voor humor. Wij laten ons beïnvloeden door al wat we waarnemen, maar ook hier is dat niet op een primitieve manier, maar ongelooflijk complex. Reclamemensen en politici weten er alles van, of niets, zoals herhaaldelijk blijkt.




    Professor Lamme voert ons stap voor stap naar een beter begrip van de werking van ons brein. Hij toont ons onze beperkingen, maar veel meer nog wat onze onvermoede mogelijkheden zijn. Ons brein is nog fantastischer dan wij tot nog toe dachten, het is tot veel meer in staat dan het rationeel denken dat wij gemeenzaam als onze hoogste prestatie beschouwen. Gelukkig maar, want iedereen die ooit heeft moeten revalideren voor een of andere functie, zoals stappen, of spreken, weet dat ongeveer alles wat we spontaan en automatisch doen, zowat onmogelijk is als je het bewust moet doen. Dat is ook zo met denken: het gaat veel beter onbewust, intuïtief, dan weloverwogen, strikt logisch en rationeel. Ons bewust denken is niet veel meer dan een laagje vernis, een dunne bovenlaag op een realiteit die oneindig veel dieper is.

    Dit alles zou ons ertoe kunnen verleiden om te denken dat de mens helemaal niet in staat is om zich te onttrekken aan zijn individueel brein, dat wij als het ware de gevangenen zijn van ons onder- of onbewuste. Dat is grotendeels zo, daar kunnen we niet onderuit. Maar, en dit is een aspect dat misschien enigszins onderbelicht is in dit overigens uiterst evenwichtige betoog van professor Lamme, er is wel degelijk een manier waarop de mens de eigenheid en de beperkingen van zijn eigen brein kan overstijgen.

    De mens leeft niet alleen. Wij zijn geworden wat we zijn, als individu en als soort, door samen te leven in allerlei verbanden. Wij communiceren met elkaar. Zo kunnen wij ons eigen brein en onze eigen conclusies toetsen aan die van anderen en zo een dimensie toevoegen aan ons bestaan, een dimensie die bovendien alles verandert. Ik weet het, ook in onze contacten met elkaar zijn wij aangewezen op ons brein, heel ons brein en dus weeral grotendeels onbewust. Maar wij hebben middelen ontwikkeld om met elkaar te overleggen die in heel sterke mate gebruik maken van onze voorste hersenkwabben en het is precies daar dat ons bewustzijn zich situeert.

    Wij kunnen dus onze grotendeels onbewuste conclusies toetsen aan de conclusies van anderen, door met elkaar te praten of door te lezen wat anderen hebben geschreven en door dan een nieuwe evaluatie te maken, nog steeds aangedreven door de onbewuste mechanismen, maar nu toch rekening houdend met veel meer gegevens dan enkel wat in ons opkomt op een bepaald moment. Het is precies daarin dat de grootsheid van de mens is gelegen: in zijn beschaving. Wij zijn niet gedoemd om het met enkel ons eigen brein te doen, wij kunnen een beroep doen op dat van anderen om ons heen en op wat honderd miljard breinen voor ons hebben vastgelegd in onze cultuur, onze maatschappij, onze technologie, onze literatuur en kunst, onze wetenschap.

    Wij hebben zo naast een (onbewust) intern ook een enorm en zeer bewust extern geheugen, een waarop we vandaag op een spectaculaire manier een beroep kunnen doen. Je weet even niet waar de Balearen precies liggen? Geen nood, er is wel een atlas in huis, of een wereldbol, of je kijkt het gewoon even na op internet. Je wil je geld beleggen, maar aarzelt tussen de vele mogelijkheden? Je kan overal terecht voor hulp, je staat er niet alleen voor. Een eigen huis of huren? Laat je adviseren, of zoek het zelf uit aan de hand van voorbeelden en getuigenissen. Wij mensen leren voortdurend van elkaar, de slimste mens is diegene die het meest bijleert van anderen.

    Dat we geen vrije wil hebben, vinden we zeker na lezing van dit heerlijke boek helemaal niet erg. De gevolgen van deze vaststelling zijn allesbehalve negatief, maar veeleer verrassend positief op zowat alle gebieden. Zoals ook ik hier al eerder deed, verwijst de auteur in zijn Epiloog naar de consequenties van een goed inzicht in de werking van ons brein voor de behandeling en bestraffing van criminelen. Dat wij geen vrije wil hebben in de klassieke zin van het woord betekent niet dat we niet verantwoordelijk zijn voor onze daden: wij zijn ons brein, wij zijn ons onderbewuste net zo goed of zelfs nog meer dan ons bewuste ik. Wat we ook doen, wij doen het zelf. Maar het maakt wel een groot verschil uit waarom we iets doen, zeker bij misdaden. De hele kwestie van de toerekeningsvatbaarheid en de behandeling van wie dat niet is, krijgt zo een gans nieuwe benadering. Daarover is ook in dit boek het laatste nog niet gezegd, maar het zet ons wel een heel eind op de goede weg.

    Slechts één enkele keer heb ik de auteur op een onnauwkeurigheid betrapt. Hij heeft het op een bepaald moment over de lemmingen die zich over de rand van de afgrond storten. Dat is vaste beeldspraak, maar in dit geval ten onrechte: lemmingen doen dat helemaal niet, zoals ik hier vermeldde. Maar dat is een detail.






    Ik heb van dit boek genoten. Het is uitstekend geschreven, zeer vlot en boeiend, in een zeer begrijpelijke taal, vol gezonde en soms verrassende humor, complexloos, spontaan, helder, nooit neerbuigend of nodeloos ingewikkeld. De nadruk ligt heel sterk op de sprekende voorbeelden, veel minder op de theorie dan bijvoorbeeld bij Damasio het geval is. Dat maakt dit boek zeer toegankelijk voor iedereen. Laat gewoon de voorbeelden op jou inwerken en je zal zelf de wondere conclusies trekken over ons brein waartoe de auteur ons zo moeiteloos uitnodigt. Ik wou dat er meer in het Nederlands verscheen van deze uitzonderlijke wetenschappelijke en pedagogische kwaliteit. Misschien liet ik me dan wel verleiden om niet zoveel in het Engels te lezen. Een absolute aanrader dus, en voor de prijs moet je het ook al niet laten. Ik vermeld ten slotte dat het boek ook voorbeeldig is uitgegeven, aantrekkelijke en stevige omslag, goed papier, zeer leesbare letter, duidelijke zwart-wit illustraties.

    Ach, waarom is, zoals Cicero en Spinoza zeggen, het voortreffelijke ook zo zeldzaam?

     

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    29-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Humanisme, zinvol leven en ouder worden, Peter Derkx

    Op verzoek van De Maakbare Mens las ik Humanisme, zinvol leven en nooit meer ‘ouder worden’. Een levensbeschouwelijke visie op ingrijpende biomedisch-technologische levensverlenging, VUBPress 2011, 232 blz., 19,95 €.





    Het boek heeft een ongebruikelijk en niet echt handig formaat. Het is opgelucht (al aarzel ik om dit woord in deze context te gebruiken) met een groot aantal pasfoto’s van geciteerde auteurs, maar die zwart-wit, of beter grijs-grijs afbeeldingen zijn van een zo bedenkelijke kwaliteit dat ze geen van de betrokkenen ook maar enigszins flatteren. Het nut van dergelijke illustraties, zelfs indien van goede kwaliteit, ontgaan me overigens volkomen.

    Het boek is mede ontstaan uit de Leerstoel Willy Callewaert, een initiatief van de Unie Vrijzinnige Verenigingen vzw, leerstoel die de auteur in 2007-8 bekleedde aan de Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen, opleiding Agogiek.

    Peter Derkx (°1951) studeerde Engelse taal- en letterkunde en wijsbegeerte en is hoogleraar humanisme en levensbeschouwing aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

    Met een dergelijke boektitel kon ik het aanbod om dit boek te lezen en te bespreken natuurlijk niet afslaan. Wie zou overigens niet geïnteresseerd zijn?

    De algemene structuur van het betoog is duidelijk en logisch. De auteur vertrekt van een analyse van wat humanisme was, is en kan zijn, om vandaar uit te onderzoeken wat wij kunnen verstaan onder zinvol leven. Eens we daarover voldoende inzicht hebben, kunnen we ons dan vragen stellen over het ouder worden, individueel en collectief. Een niet onbelangrijk aspect daarvan is de vraag of wij het leven op kunstmatige of natuurlijke wijze in belangrijke mate kunnen en mogen verlengen en wat daarvan dan de consequenties zijn, opnieuw voor elk individu en voor de samenleving.

    Het was dus met veel goede moed dat ik de lezing aanvatte. Van bij de aanvang viel me het me onmiddellijk op dat de auteur zich zeer sterk steunt op de opvattingen van anderen, die hij keurig vermeldt in voetnoot en in zijn zeer uitvoerige bibliografie: veertien bladzijden, kleine druk, twee kolommen per bladzijde. Daarmee is natuurlijk op zich niets verkeerd, in tegendeel. Alles hangt ervan af wie in de bibliografie voorkomt en wie er de facto geciteerd wordt. En daar had ik het meteen moeilijk mee.

    In zijn historische analyse van wat humanisme is, steunt de auteur zich op enkele publicaties zoals die van C.G. Nauert (1995), Kristeller (1980) en Febvre (1982) die niet echt recent zijn en al evenmin als representatief kunnen beschouwd worden, om weinig te zeggen. Andere ontbreken opvallend: hoe kan je (en dan nog als Nederlander!) vandaag iets over de Verlichting schrijven zonder de monumentale en magistrale trilogie te vermelden van Jonathan Israel, die hier schittert door haar afwezigheid in een nochtans zo uitvoerige bibliografie? Geen Dawkins hier, geen Damasio, Dennett, Pinker, geen Hawking ook, alsof die er helemaal niet toe doen.

    Het is ook niet omdat termen zoals humanisme, vrijzinnigheid en atheïsme pas vanaf een bepaald ogenblik voorkomen in de taal en de literatuur, dat men zoals deze auteur mag concluderen dat wat wij nu met die termen bedoelen niet voordien zou voorgekomen zijn. Dat is een even grote denkfout als stellen dat de zwaartekracht niet voorhanden was vóór Newton. Ik raad de auteur en alle lezers dit uiterst verhelderende werk aan: Atheism from the Reformation to the Enlightenment, eds. M. Hunter and D. Wootton (Oxford, 1992), waarin Kristeller op overtuigende wijze terechtgewezen wordt.

    Ook in het vervolg van het verhaal viel het mij op dat de concreet geciteerde auteurs veel minder talrijk zijn dan de bibliografie laat vermoeden en dat ze mij grotendeels onbekend zijn. Nu wil ik niet al te aanmatigend overkomen, maar als je over de zin van het leven schrijft, verwacht men toch dat men zich vooral steunt op erkende autoriteiten. Dat is hier manifest niet het geval. Het gaat meestal om figuren uit het verleden van de Nederlandse humanistische beweging enerzijds en om Nederlandse en enkele buitenlandse collega’s van de auteur.

    De uitvoerige citaten in de tekst beslaan ettelijke pagina’s in het boek. Betreurenswaardig is daarbij dat ze gezet zijn uit een iele italiek die het lezen onnodig lastig maakt. Maar het is niet zozeer dat of het uitvoerig citeren dat mij stoorde, maar wel de keuzes die daarbij gemaakt worden. Ik ben voorstander van het onveranderd citeren van belangrijke passages uit belangrijke publicaties, maar dat geldt niet voor lange citaten uit de secundaire literatuur, die dan nog vergeleken en geconfronteerd worden met andere van hetzelfde niveau. Een van de vele mogelijke voorbeelden: In een artikel uit 1998 komt Jan Hein Mooren vanuit A. Bandura’s theorie van cognitieve regulatie in feite tot een herformulering van Baumeisters ‘needs for meaning’ in termen van doelen, intenties en betrokkenheid (doelgerichtheid); waarden, normen en gemoedsrust (morele rechtvaardiging); zelfbeeld, zelfconcept en eigenwaarde; en hanteerbaarheid en competentie. Hij voegt er echter - mede op basis van A. Antonovsky’s theorie over sense of coherence - tevens een zinbehoefte aan toe: begrijpelijkheid (comprehensibility, intelligibility).

    Einde citaat. Hoe langer de woorden die men meent te moeten gebruiken, hoe minder comprehensibility/intelligibility.

    Er is nog meer aan de hand. De auteur steunt zich in zijn betoog steeds op zijn geciteerde auteurs, ook voor de opbouw van zijn eigen discours. Hij ontleent de systematische indeling van zijn onderwerpen letterlijk aan hun publicaties, veeleer dan een eigen benadering aan te bieden. Vervolgens beperkt hij zich tot het napraten van die opvattingen, met hier en daar een vorm van schuchtere kritiek die de lezer meestal zelf ook al onmiddellijk heeft gemaakt en met heel wat minder terughoudendheid.

    De vele vijf- en zevenpuntenlijstjes die we zo voorgeschoteld krijgen, zijn voor hun verhelderend en exhaustief karakter helemaal afhankelijk van de scherpzinnigheid van de geciteerde auteurs. Door zich bijna steeds op secundaire literatuur en mindere goden te baseren, loopt de auteur het dubbele risico van irrelevantie en banaliteit. Wat heb je aan de inzichten van een onbekende Nederlander of Amerikaan als het over de zin van het leven gaat? Meestal kan je net zo goed zelf een lijstje maken, het zal nauwelijks onderdoen voor wat hier als wetenschappelijk wordt aangereikt.

    Het zal dan ook niet verwonderen dat ik de eigen opvattingen van de auteur niet heb kunnen ontwaren in het mozaïek van zijn citaten en ontleningen. Voor de begrijpelijkheid van zijn fundamentele stellingen en ingesteldheid is dat desastreus. Citeren is goed en noodzakelijk, maar de lezer verwacht dat de auteur van een boek met een dergelijk onderwerp toch meer doet dan allerlei tweederangs figuren naar voren brengen zonder enige toetsing aan een eigen centrale gedachte. Dit is het meest irriterend wanneer het gaat om uiterst dubieuze ideeën of auteurs, zoals het boek van 650 bladzijden dat een Amerikaans therapeut schreef op basis van veertig hypnosesessies met een medium, of de irrationele opinies over de individuele onsterfelijkheid van een collega van de auteur, of de sciencefiction fantasieën van een charlatan over de oneindige levensverlenging die ons binnenkort zal toevallen. Laten we ernstig blijven als we over ernstige zaken spreken, alstublieft.

    Er is dus heel wat aan te merken op de methode van dit boek. Met de inhoud is het bijna onvermijdelijk niet beter gesteld. Wat wij hier over het humanisme leren, kan je op een Post-it blaadje kwijt. De auteur slaagt er niet in om uit de verschillende opvattingen een keuze te maken of een eigen bruikbare werkhypothese voor te leggen. Humanisme wordt dan een zo vaag begrip dat men er alles kan in onder brengen, ook het hele christendom. Nu ben ik de laatste om het christendom elke vorm van of bijdrage tot het humanisme te ontzeggen, maar wanneer begrippen zo ruim worden dat ze niet meer bijdragen tot een differentia specifica, dan is het mijns inziens nutteloos om ze te formuleren. Of zoals men in het Engels wel eens zegt: one can be so open minded that your brains fall out. Als er geen verschil meer is tussen Schillebeeckx en Cliteur of Vermeersch, dan doen we aan ideologische normvervaging en daar is uiteindelijk niemand mee gediend.

    Het hoofdstuk over de zin van het leven leest niet zozeer als een filosofische bezinning dan als een soort van how-to boekje: hoe gelukkig worden in zeven dagen of vijf lessen, een soort van levensbeschouwing for dummies. De grote levensvragen worden herleid tot formules om gelukkig te worden. De auteur ontleent zeven kernwoorden voor zingeving bij zijn collega’s en bespreekt die dan vaag: doelgerichtheid, morele rechtvaardiging, eigenwaarde, competentie, begrijpelijkheid, verbondenheid en transcendentie. Ik ben er zeker van dat niet elke lezer bij het vernemen van dit lijstje een aha-ervaring zal beleven. Ik ben er wel vrij zeker van dat elk van ons een evenwaardig lijstje op een bierviltje kan krabbelen, al dan niet na inname van enige alcoholische drankjes.

    Er is ook helemaal geen sprake van een typisch humanistische, vrijzinnige of atheïstische benadering. Vrijwel alles wat hier gezegd wordt over levensvervulling, geldt evengoed voor elke andere ideologie. Ik heb de stellige indruk dat de auteur ervan overtuigd is dat het humanistisch-vrijzinnig gedachtegoed op geen enkele manier verkieslijk is boven een godsdienstig standpunt. Ik citeer (blz. 115): ‘…godsdiensten, religies en ‘geloven’ als christendom, boeddhisme en humanisme.’ Ik teken formeel bezwaar aan tegen het opnemen van zowel het boeddhisme als het humanisme in deze opsomming, maar nog meer tegen het niet minder intellectueel oneerlijk weglaten daarin van de islam. Humanisme is geen godsdienst, religie of geloof, zelfs geen ‘geloof’, het staat er diametraal tegenover en is er op geen enkele wijze mee te vereenzelvigen of te verzoenen. Men leze Jonathan Israel, A Revolution of the Mind, als men geen tijd heeft om zijn trilogie over de Verlichting te lezen.


    Het ontbreekt de auteur hier mijns inziens aan diepgang en persoonlijk inzicht bij het behandelen van levensvragen, of hij verbergt deze essentiële kwaliteiten wel bijzonder handig. Hij heeft geen vaste grond onder de voeten, geen archimedisch punt, geen toetssteen waarmee hij zinvol onderscheid kan maken tussen wat belangrijk is en wat niet. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat wij in zijn publicatie geen enkele verwijzing aantreffen naar Darwin, evolutionaire psychologie of sociobiologie, noch naar enige andere literatuur die zich bezig houdt met de grondvragen van ons bestaan. Hij lijkt aan te nemen dat ons geluk enkel een kwestie is van de juiste keuzes te maken in het leven, al dan niet aan de hand van zijn checklists. Vertel dat maar aan de slachtoffers van de Holocaust, van Stalin of Pol Pot, aan de mensen op de vuilnisbelten, aan Aidspatiënten, aan ouders die een kind verloren, aan slachtoffers van seksueel misbruik, aan mentaal of fysiek beperkte mensen. There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet).

    Waar de auteur er niet in geslaagd is om te komen tot een min of meer nauwkeurig concept van wat humanisme specifiek zou kunnen betekenen en vervolgens ook geen grondslagen vindt voor een zinvolle samenvatting van wat een humanistische levensbeschouwing vandaag is, gaat hij niet geheel onverwacht in het derde gedeelte van zijn boek, dat handelt over ouder worden en de verlenging van het leven, helemaal de mist in.

    Het begint (weeral) met zijn arbitraire selectie van en beperking tot vier (ontleende) begrippen, die ik je hier bespaar omdat ze misleidend en irrelevant zijn. Irrelevant omdat ze niet op de praktijk gestoeld zijn en misleidend omdat ze de indruk wekken dat daarmee alles gezegd is, dat alle opties beschreven zijn, terwijl er werkelijk niets gezegd is. Niemand zal ouder worden zo ervaren als hier beschreven, niemand zal er zo over nadenken, het zijn nutteloze onderscheiden. Er gaapt een onaanvaardbaar diepe kloof tussen dit spreken over ouder worden en de ervaring van het ouder worden. Het is misschien noodzakelijk om op een sociologische of desnoods economische en politieke manier te spreken over de vergrijzing, maar dan bij voorkeur niet op een wijze die zo weinig rekening houdt met de gevoelens en verwachtingen van de betrokkenen dat ze het allengs als onfatsoenlijk en beledigend gaan beschouwen, en die bij de lezer gevoelens van plaatsvervangende schaamte opwekt bij zoveel gebrek aan respect en eerbied.

    Vooral de sciencefiction fantasie waarin verondersteld wordt dat men door genetische manipulatie het verouderingsproces zou kunnen stilleggen is totaal ongeloofwaardig. Maar zelfs die fantasie behandelt de auteur onvakkundig. Wanneer hij een denkbeeldige wereld bespreekt die bevolkt is met een massa onsterfelijke ouderlingen, vergeet hij voortdurend dat die ouderlingen helemaal geen ouderlingen zijn, maar eeuwig jonge mensen. Hij heeft deze fantasie al evenmin in al haar consequenties doorgedacht als elk van de andere opties die hij opgelijst heeft.

    Ik was bijzonder verrast door een veronderstelling die de auteur herhaaldelijk naar voren brengt in verband met de mogelijke remedies voor veroudering. Ouderdom wordt gekenmerkt door ziekte en aftakeling. Indien men er zou in slagen om de veroudering genetisch ongedaan te maken, zouden ook die ouderdomsziekten meteen uitgeschakeld worden. Dit is natuurlijk onzin. Reeds in de Griekse mythologie wist men beter: Tithonus krijgt wel onsterfelijkheid maar niet de eeuwige jeugd. Denk aan The Picture of Dorian Gray met dezelfde problematiek. Zelfs indien men erin zou slagen om het verouderingsproces genetisch stil te leggen of te elimineren, dan is er nog geen enkele reden om te veronderstellen dat ziekten die nu al dan niet als ouderdomsziekten voorkomen, daardoor miraculeus zouden verdwijnen. Het verouderen is niet de oorzaak van die ziekten, het ouderdomsgen, indien al dat zou bestaan, is niet verantwoordelijk voor ziekten als kanker, Alzheimer, Parkinson, ALS, noch voor psychische aandoeningen als depressie. Dit is een duidelijk geval van cum hoc ergo propter hoc, een verwarren van oorzakelijk verband en gelijktijdigheid. In dit derde gedeelte maakt hij zich herhaaldelijk schuldig aan dergelijke denkfouten.

    Wat hij ons bijvoorbeeld vertelt over een vroegtijdig afgebroken leven, raakt kant nog wal, precies omdat hij geen zinvol ijkpunt heeft. Een leven beoordelen op zijn lengte, op de vervulde doelstellingen, op zijn gevolgen voor het nageslacht is intellectueel primair, om niet te zeggen imbeciel. Het getuigt van een levensopvatting die ver staat van de menselijke ervaring en elke filosofische of wetenschappelijke conclusie die niet ingebed is in de directe ervaring van het grootste gedeelte van de mensheid, is zinloos en zelfs gevaarlijk.

    Ik weet niet wat de mensen van de Callewaert-leerstoel destijds verleid heeft om deze Peter Derkx te vereren met hun keuze, noch wat de mensen van de Unie Vrijzinnige Verenigingen bezield heeft om de tekst van de colleges vijf jaar later uit te geven als boek. Er verschijnt al zo weinig oorspronkelijk Nederlands werk in atheïstisch-humanistisch-vrijzinnige zin. Waarom dan de karige subsidies spenderen aan een werk dat mijns inziens niet voorbestemd is om hoge verkoopstoppen te scheren en de zeldzame lezers zoals uw dienaar onvoldaan, gefrustreerd en geïrriteerd zal achterlaten?


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    27-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen?

    Vertrekkend van het vaste principe van het eigenbelang dat al ons handelen motiveert, komen we als vanzelf bij de vraag of er grenzen moeten gesteld worden aan die zo typische menselijke neiging om rijkdom en macht te verwerven.

    Het ligt voor de hand dat er zeker maatschappelijke beperkingen zijn: de staat heeft middelen nodig om de gemeenschappelijke projecten uit te voeren en te financieren. Alle burgers zullen een deel van hun bezit of hun tijd moeten afstaan aan de staat. Meteen rijst de vraag of iedereen in dezelfde mate moet bijdragen en op dezelfde manier. Arbeiders zijn meer geschikt om hun arbeid ter beschikking te stellen, intellectuelen zijn daartoe vaak minder geschikt; zij kunnen dan hun kennis ten dienste stellen van de gemeenschap. In een moderne maatschappij zal men echter wellicht de verplichtingen en lasten die de staat oplegt, uitdrukken in belastingen, in financiële termen. En dan is de vraag nog altijd: moet iedereen evenveel bijdragen?

    Vanuit het standpunt van de gebruiker zou men kunnen stellen dat degenen die het meest voordeel halen uit een bepaalde gemeenschappelijke voorziening, daar ook het meest moeten toe bijdragen. Dit zal dan aanleiding geven tot specifieke belastingen, bijvoorbeeld voor het gebruik van de verkeerswegen: allerlei belastingen op auto’s en op brandstof. Wie geen auto heeft, betaalt dan die specifieke belastingen niet.

    Maar de specifieke belastingen zijn zelden toereikend: men zal steeds ook uit de gemeenschappelijke belastingen, de inkomstenbelasting moeten putten. Iedereen zal dus moeten bijdragen, ook voor diensten waarvan hij of zij zelf geen gebruik maakt. Typisch voorbeeld: de kinderbijslag en geboortepremies; iedereen betaalt, of men kinderen heeft of niet, en enkel wie kinderen heeft, geniet van dit voordeel.

    Moeten sommigen meer bijdragen dan anderen? Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen? Er is iets voor te zeggen. Wie grote rijkdom verworven heeft, op welke manier dan ook, kan gemakkelijk een deel daarvan afstaan zonder daarvan enige hinder te ondervinden. Wie maar amper genoeg heeft om te overleven, zal elke belasting als een zware last ervaren. Er is echter ook iets dat niet klopt in die redenering. Dat iedereen solidair moet zijn, betekent niet noodzakelijk dat de rijken meer moeten betalen dan de armen. Iedereen draagt evenveel bij tot en iedereen kan daarvoor in principe evenveel gebruik maken van de gemeenschappelijke diensten.

    In de meeste democratieën heeft men gaandeweg gekozen voor een progressieve belasting: hoe groter je inkomen, hoe zwaarder je belast wordt. Het is een systeem van herverdeling, een stilzwijgende overeenkomst waarover we niet meer nadenken.

    De armsten zullen dat misschien vanzelfsprekend vinden, maar de rijken zeker niet. Zij ervaren het als een rem op hun zin voor initiatief en hun werklust. Als je meer belastingen moet betalen naarmate je meer verdient, waarom zou je dan altijd maar meer willen verdienen door harder en langer te werken? Hoge belastingen voor veelverdieners werkt ontradend.

    Je kan het ook anders bekijken en dat is wat de meeste gegoede mensen doen: ze betalen gelaten de belastingen, omdat er toch nog altijd voldoende overschiet en hun inspanningen uiteindelijk toch veel beter beloond worden dan die van een eenvoudige arbeider.

    Op onze vraag of het verwerven van rijkdom gerechtvaardigd is, kan men dus op twee manieren antwoorden.

    Vanuit een ethisch standpunt is het niet onterecht dat wie veel meer heeft dan hij of zij nodig heeft, een deel daarvan afstaat ten bate minder begaafden of aan mensen die kampen met ziekte of tegenslag. In een gemeenschap gaat het maar goed als wij elkaar helpen en bijstaan, als we op elkaar kunnen rekenen, vooral in moeilijke tijden. Met de grotere bijdragen van de rijksten in het uitbouwen van algemene voorzieningen, stijgt het levenspeil van de hele gemeenschap en daar genieten ook de rijksten zelf van. Het is aangenamer om te leven in een welvarende gemeenschap dan alleen rijk te zijn in een wereld van armoede en menselijke ellende.

    Naast die morele overwegingen zijn er ook zakelijke en economische. De industrie en de handel, waarop de rijkdom van de ondernemers is gestoeld, heeft er baat bij dat zoveel mogelijk leden van de gemeenschap deelnemen aan het economisch bedrijf, dat ze kopen en verbruiken. Wie in armoede leeft, heeft geen rol van betekenis in het economisch leven tenzij als uitgebuite dommekracht. Industrie en handel hebben welvarende klanten nodig, anders werkt het niet. Bovendien verhinderen de belastingen blijkbaar niet dat er grote fortuinen zijn.

    Als we nu aanvaarden dat mensen zich verrijken, het liefst natuurlijk op een eerlijke en humane manier, met respect voor iedereen; als we bovendien aanvaarden dat hogere inkomens sterker belast worden, blijft nog de vraag over waar de grenzen leggen. Aanvaarden wij dat men zich binnen een bestaand fiscaal systeem, bijvoorbeeld de Belgische of de Nederlandse staat, tomeloos verrijkt?

    Blijkbaar wel. De belastingen zijn erg hoog voor de rijksten, maar ze zijn nooit honderd procent, je moet nooit alles afgeven wat je verdient. Als dat verdienen zonder veel inspanningen gaat, dan is zelfs een opbrengst van zelfs maar de helft van wat je verdient nog steeds een zeer aanzienlijk bedrag. Een manager die vier miljoen euro verdient per jaar zal het misschien vreselijk vinden dat hij daarvan ‘maar’ twee miljoen overhoudt, maar twee miljoen per jaar is een afschuwelijk hoog bedrag, zelfs als je dat niet elk jaar van je carrière krijgt.

    Toch is er iets dat wringt. Het heeft te maken met de ongelijkheid binnen een maatschappij. Door de hele geschiedenis heen hebben wij gezien dat economische en maatschappelijke diversiteit voor velen een aansporing is om zich op te werken, maar dat extreme materiële ongelijkheid onder de mensen aanleiding geeft tot sociale onrust. Het wordt algemeen als onrechtvaardig beschouwd dat sommigen zich zo kunnen verrijken dat de afstand tussen hen en hun medeburgers al te groot wordt. De adel in het feodale stelsel, de hogere burgerij in de steden, de kerken en de kloosters, de industriebaronnen, de gerechtelijke macht en de advocatuur, de hoogste magistraten en ambtenaren, de hoogste politieke mandaten en vooral, in de moderne tijd, de aandeelhouders: de gewone mensen hebben bezwaren tegen de concentratie van de rijkdom bij mensen die er naar hun aanvoelen veel minder moeten voor doen dan zij zelf. De laagste lonen worden uitbetaald voor arbeid die als het meest belastend en mensonwaardig wordt beschouwd, terwijl de rijken slapend of al spelend nog rijker worden, zo voelt men het aan. Dat is niet eerlijk. Het vermoeden rijst dat wij rijk is, niet volgens de regels speelt. Eerlijk duurt het langst, vooral eerlijk rijk worden. Rijkdom is diefstal. Rijk wordt men op de rug van de armen en de minder begaafden.

    Of het eerlijk is of niet, het lijkt niet wenselijk om de ongelijkheid al te hoog te laten oplopen, al was het maar om sociale onrust te vermijden. Maar hoe moet dat in zijn werk gaan? We moeten er zeker op letten dat we het persoonlijk initiatief niet fnuiken, want daar ligt zeker een belangrijke motor voor alle bedrijvigheid. Veel verdienen door hard te werken en vindingrijk te zijn, daar heeft niemand een probleem mee. Waar we het moeilijk mee hebben, dat zijn de excessen. Niemand is zo goed dat hij of zij daarvoor per jaar vier miljoen euro verdient.

    Wanneer een voormalig eerste minister miljoenen verdient als lid van allerlei beheerraden, dan ervaren wij dat zonder meer als een schandelijke zaak. Niemand heeft miljoenen euro nodig, dat is geen luxe meer, dat is overvloed. Wie zoveel geld heeft, beschouwen wij niet meer als een van de onzen, dat is een wereldvreemde, een gehate en verachte dief en bedrieger, noch min noch meer. Wij hebben respect voor mensen die het goed doen en het ver brengen, maar niet voor de superrijken.




    Dat is meteen ook mijn besluit: de staat moet ervoor zorgen dat er geen sociale onrust ontstaat; dergelijke onrust is onvermijdelijk wanneer sommigen teveel rijkdom vergaren; derhalve moet de staat verhinderen dat iemand echt onbehoorlijk rijk wordt.

    Dat kan op allerlei manieren, bijvoorbeeld door de hoogste belastingsschaal te verhogen tot honderd procent; al wat men verdient, op welke wijze dan ook, boven een bepaald bedrag, dat best hoog mag zijn, gaat dan naar de gemeenschap. Het kan ook door een belasting op grote fortuinen, gebaseerd op een kadaster van het bezit.

    In de eerste plaats echter moet de staat ermee ophouden om de eigen ambtenaren onredelijke salarissen en vergoedingen uit te betalen. De beheerders van het Belgische spoorwegnet zijn stuk voor stuk politiek benoemd, dat wil zeggen dat het partijleden zijn die uitgekozen worden om die vetbetaalde postjes te bekleden. Ik ben er zeker van dat een groot gedeelte van dat geld tersluiks terugstroomt naar de (zwarte) partijkas. Dat is oneerlijk, dat is bedrog, dat mogen wij niet dulden.

    Ik pleit dus niet voor een grootschalige herverdeling van het persoonlijk bezit, maar voor een systeem waarbij buitensporige inkomsten van welke aard worden afgetopt op een niveau dat de meerderheid van de burgers billijk acht, maar dat gerust heel wat hoger mag zijn dan het gemiddelde inkomen, dat ik nogal optimistisch ergens rond de twintigduizend euro situeer.

    Als ik daar zelf met de natte vinger een rond cijfer moet op plakken, dan zou ik denken aan een netto jaarinkomen van bijvoorbeeld honderdduizend euro, vijf keer het gemiddelde, dat is toch niet mis? Dat is 275 euro per dag, elke dag van het jaar, meer dan 8.000 euro per maand netto. Wie meer wil verdienen, die mag voor mijn part gerust verhuizen naar landen waar dergelijke grenzen niet gelegd worden, we zullen hen niet missen.

    Ik heb dan ook niet de minste sympathie voor Belgische sportvedetten die zich om fiscale redenen pro forma in Monaco gaan vestigen. Men moest hen verbieden om nog in ons land actief te zijn. In plaats van aanmoedigingen zou men hen langs de weg moeten uitschelden voor wat ze zijn: volksvreemde bedriegers.

     

     

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.gedichtendag 2012: STROOM

    Elke

     

    d

    r

    u

    p

    p

    e

    l

    water

    die voldragen

    striemend

    of

    gelaten

    zomaar

    hier

    of

    daar

    de aarde

     raakt

     

    droomt

                                                                  dat

                                        op een dag

                      onvermoed

    hij

    blij   

    in vervoering

    en vol overmoed

    weer

                                                                                    naar

                                                                                             zee

                                                         stroomt.





    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    24-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mentaliteitswijziging

    In deze tijden van sociale onrust past het dat wij nadenken over de manier waarop wij onze samenleving vorm geven.

    Enerzijds moeten we ons afvragen welke politieke filosofie de mensen het meest aanzet tot arbeid. Dat is in mijn ogen wellicht veeleer de liberale denkwijze, omdat ze gebruik maakt van de natuurlijke aandrift van de mens om in zijn eigen belang te werken. Het is pas in tweede instantie, door na te denken en ervaring, dat de mens gaat inzien dat zijn eigenbelang het best gediend is door samenwerking. Het socialisme of communisme, dat uitgaat van de gedachte dat de mens zich in de eerste plaats moet inzetten voor het gemeenschappelijke goed, gaat voorbij aan deze primaire aandrift van elk levend wezen en is daarom gedoemd om uiteindelijk te mislukken.

    Er is echter een tweede vraag, namelijk of de liberale ideologie ook daadwerkelijk leidt tot een betere wereld. Wanneer iedereen zich ongeremd inzet voor zichzelf, viert eigenbelang hoogtij en is de kans groot dat rijkdom zich dan concentreert bij de meest begaafden en bij weinig scrupuleuze lieden. Eigenbelang is dan wel een goede motivatie, maar het is geen principe waarop men een maatschappij kan bouwen. Het is niet omdat sommigen het goed hebben, dat iedereen het goed heeft.

    Er moet dus een instantie zijn die zich met de belangen van het bonum commune, het gemenebest, the Commonwealth bezighoudt. De staat zal middelen afnemen van zijn burgers om gemeenschappelijke projecten te realiseren, bijvoorbeeld rioleringen, wegen enzovoort. De vraag is of het niet beter is om ook dat over te laten aan het privé-initiatief. Op die manier zou het eigenbelang kunnen ingezet worden ten bate van de gemeenschap. In Amerika zijn de grote transcontinentale spoorlijnen op die manier aangelegd, het is dus wel degelijk mogelijk. Dergelijke projecten worden dan betaald door de gebruikers, zoals de péage in Frankrijk. Over het algemeen neemt men echter aan dat het beter is om publieke projecten door de staat te laten organiseren en via de algemene en bijzondere belastingen te laten betalen.





    Dat leidt tot een steeds grotere staatsinmenging, wat niet noodzakelijk meer efficiëntie meebrengt. Staatsambtenaren worden in de uitvoering van hun taken niet gemotiveerd door hun eigenbelang, aangezien ze geen persoonlijk voordeel hebben bij wat ze doen. Of ze gemotiveerd zijn door het algemeen belang valt nog te bezien, want velen van hen voelen ongetwijfeld aan dat ze ook daar slechts een heel geringe persoonlijke betrokkenheid: een staatsambt is voor de meeste mensen ‘slechts’ een job als een andere.

    Er is ook geen enkele reden om te denken dat het staatsapparaat beter geschikt zou zijn om de eigen wetten en besluiten uit te voeren dan privé bedrijven. Expertise verwerven op alle gebieden vereist een enorm aantal dure ambtenaren. Vandaag is dat zeker het geval in onze moderne democratieën, zonder een opmerkelijk hoger niveau van efficiëntie of een duidelijke daling van de kosten, in tegendeel. Het parlement en de kabinetten zijn zo druk bezig met het haastig opstellen en stemmen van allerlei wetten, dat er geen tijd is om degelijk werk te verrichten en aan langetermijnplanning te doen. Zo creëert men een ondoorzichtige, chaotische wettelijke, juridische en administratieve situatie waarin niemand nog de weg vindt. Het gevolg is massale ontduiking, zodat de maatregelen altijd te laat komen of ten onrechte gebruikt worden door mensen voor wie ze niet bedoeld zijn. Dat noopt de overheid dan weer tot strengere controle en het voortdurend aanpassen of zelfs intrekken van besluiten die nog maar net genomen zijn. Typisch zijn de toelagen die moeten afgeschaft worden wegens het grote succes; dat is een aanfluiting van goed beheer.

    Iedereen verlangt naar een meer doorzichtig en efficiënt beheer van de maatschappij, maar het wordt alleen maar ingewikkelder. Politici beloven radicale veranderingen op basis van populistische oplossingen, dat wil zeggen dat men een bepaalde beperkte bevolkingsgroep aanwijst als de schuldige voor al wat verkeerd gaat. Dat kunnen de vreemdelingen zijn, of de werkelozen, of het grootkapitaal, of de werkgevers, of mensen die een uitkering krijgen, of de gepensioneerden, of de inwoners van een andere deelstaat, maar natuurlijk nooit de meerderheid van de eigen bevolking.

    Toch is het steeds die meerderheid van de werkende bevolking die noodzakelijkerwijze moet opdraaien voor de belastingen die nodig zijn om het logge en steeds uitbreidende staatsapparaat draaiend te houden. Zij verwerven naspeurbare inkomsten door hun arbeid en het zijn de inhoudingen op die inkomsten die het grootste deel van de belastingen opleveren, omdat daarop nauwelijks kan gefraudeerd worden. Arbeiders en bedienden zijn de melkkoe van de staat.

    De populistische oplossingen zijn altijd leugenachtig omdat de waarheid veel complexer is dan het verhaal dat ze ons willen doen geloven. Ik ben een grote voorstander van de Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa of van een verregaande federalisering van België met de facto onafhankelijke deelstaten. Ik meen dat men de rol van de staat moet terugschroeven en het privé initiatief meer moet laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat de staatsuitgaven moeten gereduceerd worden en dat de belastingen omlaag moeten. Ik ben een tegenstander van grootschalige bouwprojecten en ik meen dat we het aantal auto’s op onze wegen drastisch moeten reduceren. Ik ben voor basisvoorzieningen in het openbaar vervoer, uitgevoerd door privé ondernemingen. Maar ik geloof niet dat dit stuk voor stuk de oplossingen zijn voor al onze problemen.

    Het probleem is eigenlijk niet hoe de staat of de maatschappij moet georganiseerd worden. De vraag is hoe we de mensen zo ver kunnen krijgen dat ze zich spontaan en welgemoed inzetten voor het eigen belang en dus ook dat van anderen. Het gaat veel meer om een mentaliteitswijziging dan om structurele maatregelen.

    Een voorbeeld. We zien op tv alle dagen programma’s over politiemensen in de uitvoering van hun taken. Dat is vooral preventie en het betrappen van misdadigers en hun arrestatie. Hoe meer wetten we maken, hoe meer er kunnen overtreden worden. Hoe nauwkeuriger en gedetailleerder de wetten, hoe moeilijker voor de gewone burger om ze te kennen en hoe minder de neiging om ze na te leven. Hoe meer overtredingen, hoe meer politie. Hoe meer politie, hoe meer pakkans. Waar gaat dat naartoe? In Amerika belandt een uitzonderlijk hoog percentage van de (armste) bevolking in de gevangenis. De uitgaven voor justitie en politie zijn enorm, en toch neemt de criminaliteit hand over hand toe. De oorlog tegen de criminaliteit en de drugs breidt steeds uit, maar zonder enig positief effect op de criminaliteit en het druggebruik.

    Wetten zijn noodzakelijk in een samenleving, maar als er geen bereidheid is om de wetten na te leven zonder dat men ertoe gedwongen wordt door bestraffing van overtredingen, dan loopt het fout. De wetten moeten een weerspiegeling zijn van de volkswil. Als dat het geval is, dan zal de bevolking haar eigen wetten zonder meer navolgen, op uitzonderingen na. Als de wetten niet gedragen worden door een groot deel van de bevolking, dan zal zij zich daaraan proberen te onttrekken.

    Een voorbeeld: wij rijden met auto’s die steeds sneller kunnen rijden en die desondanks veel veiliger zijn dan ooit tevoren. De neiging is dus groot om snel te rijden op de prachtige wegen die de staat daartoe heeft aangelegd. Het is duidelijk dat als de maximumsnelheid altijd en overal zou beperkt worden, het aantal verkeersslachtoffers veel lager zou zijn en de rijtijden toch korter. Maar een dergelijke maatregel is niet haalbaar, omdat we nu eenmaal die snelle en veilige auto’s hebben en die uitnodigende verkeerswegen. Meestal kan je veilig en snel rijden, dus doen we dat. Onder die omstandigheden de snelheid beperken tot bijvoorbeeld 75 km per uur is absoluut ondenkbaar: waarom zo traag rijden als het harder kan?





    Maar moet het echt zo?

    We zouden kunnen proberen om een wet te laten stemmen die de 75 km/u oplegt. Dat is immers in het eigen belang van de bevolking, hoe je het ook bekijkt. Maar zo’n wet krijg je er nooit door. Je zou een wet kunnen maken waarbij de topsnelheid van alle auto’s fysiek beperkt wordt tot die 75 km/u, dat is zeer eenvoudig technisch uit te voeren en het maakt snelheidscontrole overbodig. Je zou zelfs de topsnelheid automatisch kunnen laten aanpassen door zenders op het hele grondgebied, ter vervanging van de massa verkeersborden die er nu zijn. Dat is allemaal mogelijk, maar we doen het niet, omdat we het niet willen.

    Het gaat dus niet om de wenselijkheid of de technische mogelijkheidheden, dat is duidelijk, maar om de wil om het te doen. Het komt er dus op aan om de mensen zover te krijgen dat ze het willen. Dat heet een mentaliteitswisseling. Vroeger stookte iedereen allerlei afval op in zijn tuin, nu doet zo goed als niemand dat nog. Vroeger kiepten we allerlei toxisch materiaal zomaar in de goot, nu niet meer. Het is dus best mogelijk om de bevolking op andere gedachten te brengen. Goed dertig jaar geleden zou niemand aanvaard hebben dat we zouden verplicht zijn om het afval te sorteren en te betalen per kilo opgehaald afval. Nu staan we er niet meer bij stil.

    Maar als het om het verkeer gaat, dan is een grote meerderheid van de mensen wel erg hardleers. Men staat nog liever elke dag uren in de file dan met trein, tram of bus te reizen. Een gezin zonder auto(‘s) is een grote uitzondering. Er rijden bijna vijf en een half miljoen auto’s rond in België, dat is toch onvoorstelbaar veel? Denk eens aan wat dat kost, wat dat verbruikt en vervuilt… Maar zonder auto ben je een paria, een zonderling. Onze mobiliteit is heilig, we rijden voortdurend overal heen zonder lang na te denken over de gevolgen en de maar al te reële risico’s, zonder ons af te vragen of het wel nodig of noodzakelijk is. Bij het nemen van onze beslissingen speelt de vraag over de verplaatsing nauwelijks een rol: we gaan naar zee, en dat we daarvoor drie uur in de file moeten staan, dat is dan maar zo. Even naar de bakker, of een brief op de post doen, de kinderen ophalen van school of ontspanning, vul zelf maar aan.

    Het kan anders en vroeg of laat zal het anders moeten, tot dat besef zijn de meeste mensen al gekomen, de prijs van de brandstof staat spectaculair hoog en het ziet er niet uit dat die zal dalen voor de laatste druppel olie op is. Maar tot zolang rijden we als hing ons leven er van af, terwijl dat eigenlijk letterlijk zo is.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    20-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gadgets

    Men zegt dat jongens een technische knobbel hebben. Ik weet zeker dat meisjes die ook hebben: tijdens mijn loopbaan en ook daarna heb ik zelfs meer technisch begaafde vrouwen gekend dan mannen.

    Indien ik zelf niet over een dergelijke knobbel beschik, dan heb ik toch een sterke belangstelling voor al wat techniek is en dat sinds mijn prille jeugd. Ik wou altijd al weten hoe mechaniekjes werken, omdat het me zo verbaasde dat ze werkten: een lamp, de radio, een ouderwetse fonograaf, een wekker, een regulateur, een polshorloge, de telefoon, een radioantenne, een koptelefoon, een micro, een bandopnemer, later tv, videorecorder… Nog later kwam daar ook de computer en de PC bij, de printers en de scanners en faxen, daarna de radiogestuurde klok en dito polshorloge, de microgolfoven, de inductiekookplaat, afstandsbediening, de GSM, cd- en dvd-speler, internet, e-mail, internetbankieren, eBay, Amazon, Skype, de e-reader, digitaal en HD tv kijken, het houdt niet op.




    Zolang alles goed gaat, sta je er niet bij stil: je gebruikt al die dingen waarvoor ze bedoeld zijn zonder veel aandacht te schenken aan het toestel zelf of de diensten die erachter schuilgaan. Het is pas als zo’n ding het laat afweten, dat je beseft hoe afhankelijk je ervan bent.

    De laatste maand is het wel erg geweest hier in huis. Het begon toen we onze modem wouden vervangen door een draadloos exemplaar. Daar kwam ook een nieuwe HD digicorder aan te pas en een nieuw abonnement bij Telenet. Ik zal je niet lastig vallen met de details, maar het is een echte lijdensweg geweest, zowel technisch als administratief. Als je niet oplet, rekenen die onverlaten je allerlei kosten aan die ze kuis verzwegen hadden bij het maken van de afspraken, honderden euro’s! En dan al die kabels… niet te geloven! Het is een wirwar van allerlei draden, die zomaar in de knoop geraken, gewoon door daar te liggen, lijkt het wel. En het stof dat zich daar vergaart, ik schaam me diep, ik dacht dat het proper was in ons huis, tot ik achter de tv-kast keek, sjonge sjonge sjonge!

    Sinds enkele jaren maak ik me rond Nieuwjaar behoorlijk boos over de aanrekening die ik krijg van KBC, gewoon omdat ik een lopende rekening heb bij hen. Ik heb ook een rekening bij Argenta en daar is alles werkelijk helemaal gratis. En dus beslis ik elk jaar dat ik mijn KBC-rekening ga opzeggen. Tot nog toe was het er nooit van gekomen. Ik zag ertegen op om al de administratieve stappen te zetten die daarvoor nodig zijn. Maar toen onlangs bleek dat KBC aan zijn topmanagers royale bonussen uitbetaalde terwijl juist die mensen verantwoordelijk zijn voor de debacle, toen brak me de klomp: nu was het genoeg geweest!

    Lieve lezer, je weet niet waaraan je begint. Vooreerst moet je nagaan welke domiciliëringen je bij die bank hebt, dus welke doorlopende machtigingen je hebt gegeven voor het automatisch betalen van rekeningen, bijvoorbeeld voor water, gas, elektriciteit, internet en kabel-tv, ziekteverzekering enzovoort. Voor elk van die opdrachten moet je een wijzigingsformulier aanvragen, invullen en aan je nieuwe bank bezorgen. Dan moet je uitkijken of ze inderdaad de rekeningen aan je nieuwe bank aanbieden en of ze het niet dubbel doen door ook de oude bankrekening te pluimen. Maar het is niet alleen de debetzijde die je moet nakijken: je krijgt ook allerlei bedragen op je rekening, gelukkig maar: je pensioen, de uitkeringen en terugbetalingen van de ziekteverzekering, teruggaven van de belastingen en een aantal vaste of eenmalige toelagen van instellingen of diensten aan wie je ooit je bankrekeningnummer hebt doorgegeven. Ook die moet je allemaal een voor een aanschrijven, formulieren invullen enzovoort.





    Dagen ben ik er mee bezig geweest en het einde is nog steeds niet in zicht. Ik heb een beetje het gevoel dat ik terug in het arbeidscircuit zit: dit is het soort werk dat ik mijn hele leven heb gedaan. Toen ik op pensioen ging, hoopte ik dat ik ervan af was, of dat het tot een minimum zou beperkt blijven en dat was grosso modo ook zo. Tot ik de onzalige beslissing nam om die verdomde bankrekening op te zeggen!

    Ik merk dat zowel de technische als de administratieve beslommeringen vreselijk op mijn zenuwen werken. Ik loop onrustig rond, zonder altijd goed te beseffen waarom. Als ik een boek vast neem, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, mijn gedachten dwalen voortdurend af. De muziek staat zoals steeds de hele dag op, maar ik luister maar met een half oor en erger me snel als ze weer aan het zaniken gaan.

    Ik heb blijkbaar behoefte aan vastheid, aan zaken die goed geregeld zijn en aan toestellen en diensten en mensen die zonder haperingen of morren doen wat ze verondersteld worden te doen, waarvoor ze betaald worden. Als dat niet het geval is, raak ik geïrriteerd en vind ik geen rust voor het weer in orde is. Dat is menselijk, denk ik. Maar ik heb wel een onoverzienbare reeks toestellen en diensten in huis en er is er altijd wel eentje dat het om onverklaarbare redenen niet doet.

    Ik heb een buurman die zich ver houdt van al die toestanden. Geen pc, geen kabel, geen gsm, geen telefoon, geen internet, geen bestendige opdrachten bij de bank. Hij onderhoudt zijn tuin op voorbeeldige wijze met de meest eenvoudige werktuigen, niets elektrisch, alles met de hand. Ik denk dat hij een veel rustiger leven heeft dan ik.

    Gisteren had ik een afspraak bij ons bevriend beeldhouwersechtpaar. Ze hadden een nieuwe hanglamp gekocht, maar kregen ze niet in gang. Ik had al eens een poging gedaan, maar zonder succes. Dan maar op internet gezocht hoe een wisselschakeling eruit kan zien, in het Vlaams een dubbele directie: een lamp die je met twee verschillende schakelaars aan en uit kan zetten. Vervolgens op internet de buienradar bekijken voor een pauze in de regen en dan met mijn nieuwe fiets (een verjaardagsgeschenk van Lut en mezelf) daarheen. Gelukkig vond ik nu wel de oplossing voor de lamp (de stroom bleek op de draad voor de aarding te zitten…).





    Zonder mijn technische knobbel had ik hen niet kunnen helpen. Zonder internet had ik ongetwijfeld een nat pak opgelopen en ook nooit geweten waarom er zoveel kabels uit het plafond kwamen voor een eenvoudige lamp.

    Zonder kabel zou ik interessante programma’s missen en vooral ook goede muziek in uitstekende kwaliteit. Zonder internet geen blogs, geen internetbanking, geen bestellingen van boeken, cd’s, dvd’s en (gratis) e-boeken bij Amazon en anderen, geen e-mail, geen videogesprekken met verre vrienden, geen opzoekingen in Wikipedia en in de verste uithoeken van het web…

    De enige toestellen die ik echt kan missen zijn de telefoon en de gsm, het mobieltje. Ik gebruik die uiterst zelden. Gelukkig hebben we nu een systeem van aanrekening dat zo goed als kosteloos is: we betalen alleen voor de zeer zeldzame gsm-gesprekken die we voeren, geen abonnementskosten; de vaste telefoon is gratis, of althans inbegrepen in het internetabonnement.

    Het is een afweging die je moet maken. Het is inderdaad mogelijk om ook vandaag nog te leven zonder al die gadgets (het woord alleen al!). Maar de moderne media maken het leven ook een stuk gemakkelijker en boeiender. De psychologische druk die ze zonder enige twijfel met zich meebrengen, moet je erbij nemen. Ik heb ervoor gekozen om dat te doen. Ik hoop echter van ganser harte dat de technische complicaties en de administratieve rompslomp nu voor een tijdje achter de rug zijn en dat ik me weer kan concentreren op wat echt belangrijk is: menselijk contact in al zijn vormen, lezen en nadenken, actief muziek beluisteren en genieten van al het boeiende dat de media ons bieden, en ook van de natuur, vanzelfsprekend.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.homo sapiens en zijn caravan

    Ik vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik hier voor de uitleg.

    Een voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa. In het Frans is het hamac, in het Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een volksetymologie: het woord hamaca kende men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt wat het ding is: een hangmat.

    Maar we kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is breed ‘wijd’. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide. Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een klein beetje donkerder is dan de witte.





    Goropismen dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan: dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou…

    Het is wat ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een kameel zoiets als karabha is. In het Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan, een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd werden. Later werd caravan afgekort tot van en dat is ook vandaag nog het woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens caravans genoemd. Niks car avant, dus.




    Om een of andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.





    Bekend is ook de aansporing Sapere aude! Het was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung,
    ik zette het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!

    Het Latijnse woordenboek geeft de betekenis van ‘denken’ slechts in afgeleide betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet. Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.

    Ik vind het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin als een element in de strijd voor het overleven.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    16-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de wolken

    Clouds

     

    Strauss Van Nevel Kuijken Callas

    Schubert Verdi Haydn Sjostakovitsj

    Wagner Bach Puccini Figueras

    Scarlatti Bruckner Haendel Rostropovitsj

     

    McBain Nabokov Dawkins Trevor

    Mehta Updike Tolkien Dennett

    Le Carré De Vries Spinoza Pinker

    Burgess James Damasio Pritchett

     

    Linguist Polyglot Humanist

    Etymoloog Atheïst Evolutionist

    Flamingant altegader

     

    Blogger Internaut Klokkenman

    Keukenprins E-reader Beeldjesfan

    Zesenzestig Mijn Vader

     


    Dirk D’huyvetters, 16 januari 2012


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    12-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zin van ons bestaan

    Heeft het leven zin?

    De menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.

    De zin van ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten van de wetenschap. Een pia fraus, een vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden, zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke ingreep van God in de wereld.

    Het valt niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn. Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god is, dan is die er ook niet op zondag.

    Er is helemaal geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele mens, dan is dat nog ingewikkelder.

    Het is echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is. Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo dat die andere ‘wetenschappen’ niet in tegenspraak mogen zijn met de ‘harde’ wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in overeenstemming zijn met die wetenschappen.

    In die zin zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden, constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit kunnen of mogen gescheiden worden.




    Wij mogen nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is, geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van het fysische; het is alleen de inhoud van het denken en voelen, de betekenis die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.

    De relatie tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een plant.

    De wereld van het ‘geestelijke’, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren, de virussen, de bacteriën… Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich, maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de vink.




    Dat is de enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid van gedachte, vrijheid van godsdienst

    Als gepensioneerd personeelslid van de Leuvense universiteit geniet ik het voorrecht de bibliotheken vrijelijk te mogen bezoeken en de catalogus online te kunnen raadplegen. Je kan de werken die je zo vindt, opnemen in een lijst, ‘mijn collectie’, die je dan kan gebruiken om de boeken zelf op te zoeken en desgewenst te ontlenen.

    Reeds enige tijd prijkte in ‘mijn collectie’ een boekje dat me wel aansprak: Jonathan Israel, Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid. Een dilemma van de Verlichting, met essays van Inger Leemans, Siep Stuurman en Marin Terpstra, uitg. Damon-Budel, 2007, 99 blz. Ik vrees dat het niet meer nieuw te vinden is; de prijzen voor een tweedehands exemplaar lopen uiteen van een redelijke 10 euro tot een wel zeer ontradende 54 euro.

    Bij mijn jongste bezoek aan de uitstekende bibliotheek van het Leuvense Hoger Instituut Wijsbegeerte, waar ik bijna vijftig jaar geleden op de schoolbanken zat, bracht ik (onder meer) het bewuste boekje mee en ik las het tussendoor. Het is een vreemde verzameling van bijdragen rond de Thomas More-lezing die Jonathan Israel in 2006 hield aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het begint met een inleiding over de figuur van Jonathan Israel en zijn merkwaardig succes in Nederland. Dan volgt de tekst van zijn lezing, waarin hij op zijn bekende magistrale manier de kernideeën van de Verlichting en de belangrijke rol daarin van Spinoza en de Nederlandse vroege Verlichtingsdenkers beschrijft en toelicht. Vervolgens is er de uitgeschreven tekst van het interview en de vragen uit het publiek na de lezing. Daarna komen er twee essays, die een soort van antwoord proberen bieden op wat professor Israel in zijn lezing en in de (toen) twee al verschenen delen van zijn Verlichtingstrilogie naar voren brengt.

    De zin van een dergelijk amalgaam ontgaat me. Misschien vond men de lezing alleen, een twintigtal pagina’s, te weinig om in druk te geven. Naar mijn aanvoelen had men dat toch maar beter gedaan. De inleiding is leuk maar niet meer dan dat en het interview is weinig verhelderend en dus even overbodig. Over de twee aanvullende essays wil ik kort zijn. Indien ze al op eigen merites een weg zouden gevonden hebben naar een of ander filosofisch vaktijdschrift, dan vallen ze hier helaas opvallend uit de toon in het gezelschap van zelfs een gelegenheidstoespraak van Jonathan Israel. De helderheid van betoog die de Meester hier ten toon spreidt staat in schril contrast met de (ver) gezochte gedachtekronkels van de beide respondenten.






    Het onderwerp is nochtans interessant genoeg. Het is een thema waarmee wij vandaag nog steeds niet in het reine zijn. Verlichte denkers waren en zijn ervan overtuigd dat indien iedereen zou denken en handelen volgens de beginselen van de Verlichting, de wereld een betere plaats zou worden. Zij menen tevens dat die andere ideologie, de godsdienstige, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden, omdat ze berust op verzinsels, op een wereldbeeld dat niet rationeel kan verantwoord worden. Nochtans erkent elk Verlicht denker die zichzelf respecteert dat wij niet anders kunnen dan tolerant zijn, ook tegenover de godsdienstige ideologie en zelfs wanneer die godsdiensten notoir intolerant zijn, niet het minst tegenover het atheïstische Verlichtingsdenken.

    Vanuit onze verlichte principes moeten wij dus een volstrekte intellectuele verdraagzaamheid onderhouden tegenover mensen die ons feitelijk het liefst de mond willen snoeren en zelfs uitroeien en dat ook geprobeerd en gedaan hebben. Wij moeten dus wetens en willens datgene dulden waarmee we het zelf het meest oneens zijn. Wij respecteren een volledige godsdienstvrijheid uit hoofde van de absolute vrijheid van denken die wij voorstaan, terwijl de godsdienst die vrijheid van denken even absoluut ontkent en de godsdienstvrijheid beperkt tot de eigen strekking, met uitsluiting van alle andere ideeën.

    Dat is de situatie waarin Spinoza zich bevond in de tweede helft van de zeventiende eeuw, maar het is ook even goed vandaag het geval. Wij worden geconfronteerd met christelijk en moslimfundamentalisme en met extreme religieuze onverdraagzaamheid, onderling zowel als tegenover het atheïsme. Moslims zowel als christenen zweren bij het creationisme en Intelligent Design. Godsdiensten eisen het recht op om de maatschappij in te richten volgens hun opvattingen, bijvoorbeeld de Sharia als burgerlijke strafwet en het onderwijs volgens christelijke of islamprincipes.

    Als weldenkende burgers kunnen we niet anders dan geschokt zijn door deze godsdienstwaan, net zoals Spinoza gechoqueerd was door de religieuze houdingen, uitspattingen en aberraties van zijn tijd. Maar als verdraagzame mensen moeten we aanvaarden dat andere mensen anders denken dan wij. Dat is niet gemakkelijk. Want onze overtuiging dat de anderen ongelijk hebben is onvermijdelijk een niet aflatende uitnodiging om daar iets aan te doen. Dat was althans het aanvoelen van Spinoza en het is ook wat ik denk; anders had Spinoza zijn boeken niet geschreven, anders zou ik op mijn meer bescheiden manier niet voortdurend het Verlichte standpunt verdedigen en het godsdienstige aanvallen en weerleggen.





    Bij Jonathan Israel is het duidelijk: hij is niet alleen een historicus, meer bepaald iemand die de Ideeëngeschiedenis beoefent en een (geschiedenis-)filosoof, hij is ook een activist: hij wil dat de Verlichtingsideeën van Vrijheid, Gelijkheid en Solidariteit zegevieren, omdat het de enige manier is om tot een betere wereld te komen. Hij is daarover ontroerend duidelijk en expliciet, er is bij hem geen zweem van twijfel over zijn engagement. Hij bepleit zijn zaak met verve en met het heilig vuur van zijn overtuiging. Hij weet wat goed is en wat kwaad en hij weet wat ons te doen staat.

    Dat kan men niet zeggen van de beide respondenten. Zo las ik bij Terpstra (p. 89) deze voor mij zonder meer verbijsterende zin: ‘Waarom zou bijvoorbeeld het verlangen van iemand naar de zekerheid van een autoritaire godsdienst moeten wijken voor het verlangen van iemand naar een gezond, welvarend en lang leven?’ Ik had nooit gedacht zoiets ontstellend te moeten lezen bij een filosoof, en dan nog als een kritiek op Spinoza… Als academische filosofie dat al niet meer inziet, namelijk dat er zeer goede redenen zijn om het verlangen naar een menswaardig bestaan een hogere waarde toe te kennen dan het verlangen om door een godsdienst allerlei waanideeën voorgeschoteld te krijgen, dan moeten we er maar me ophouden, meen ik en die mensen niet meer betalen om dergelijke onzin uit te kramen.

    Men moet verdraagzaamheid inderdaad niet verwarren met intellectuele lafheid. Het is ongetwijfeld zo dat wij aan de anderen zonder meer dezelfde vrijheid van gedachte moeten toekennen die wij zelf opeisen, ook als zij dat bepaald niet doen. Maar dat betekent niet dat wij blind moeten zijn voor de onwaarheid van die andere gedachten en van het onheil dat zij veroorzaken.

    Laat ons concreet zijn. Toen het Nazisme opkwam, was het voor de meeste waarnemers duidelijk dat dit een gevaarlijke ideologie was, omdat zij de democratische principes met voeten trad. Men kan toch in eer en geweten niet stellen en volhouden dat men zich toen moest onthouden van alle kritiek op het Nazisme, omdat iedereen nu eenmaal het recht heeft om te denken wat men wil? Het katholicisme heeft zich, dat staat nu wel historisch vast, altijd en overal schuldig gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van machteloze slachtoffers. Moeten we dat, zoals de katholieke kerk, dan maar met de mantel der liefde bedekken, omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om te denken wat ze willen?

    Wanneer iemand ervan overtuigd is dat zijn medemens lijdt aan waanideeën, is het niet alleen een spontane reactie maar zelfs onze hoogste medemenselijke plicht om hen daarop te wijzen. Dat kan op een beschaafde manier, maar soms is het ook nodig om harde woorden te spreken. Wat we echter vooral niet moeten doen, dat is mensen verbieden om te denken, te schrijven en te spreken. Als pedofielen of racisten opkomen voor hun zaak, dan moet dat kunnen. Het zou verkeerd zijn om hen dat recht op vrije meningsuiting te ontzeggen. Maar daartegenover staat dat het onze verdomde plicht is om op hun opinie te reageren en te wijzen op de gevaren voor de maatschappij van wat zij voorhouden.

    De vrijheid van gedachte en van meningsuiting betekent helemaal niet dat alle gedachten evenwaardig zijn, dat heeft er niets mee te maken: alle gedachten, ook de meest idiote of bedreigende, mogen geventileerd worden. De vrijheid van meningsuiting heeft niets van doen met het oordeel dat men over die mening kan hebben. Het is precies in de confrontatie van al de menigvuldige en uiteenlopende en zelfs bizarre ideeën dat wij mensen tot een beter begrip van onszelf komen en zo bijdragen tot een betere wereld voor iedereen.

    Wij moeten de dingen steeds zien in het perspectief van onze samenleving. Vrije meningsuiting is een heilig principe, omdat het tegenovergestelde ervan steeds leidt tot onvrijheid, onderdrukking en machtswellust. Maar gevaarlijke ideeën zijn eveneens een bedreiging voor onze samenleving en als dusdanig moeten ze niet verboden, maar ontmaskerd en bestreden worden. In die zin ben ik een tegenstander van het wettelijk verbod op negationisme, op het ontkennen van de misdaden van het Nazisme, hoe vreselijk ik het ook vind dat iemand zoiets kan zeggen of schrijven. Maar moeten we dan alles verbieden? Wat met andere misdaden tegen de mensheid zoals die van allerlei communistische en kapitalistische regimes, de uitroeiing van de Armeniërs door de Turken, de Killing Fields enzovoort? We kunnen en mogen niet alle waanideeën verbieden. Maar we moeten ze wel bestrijden!

    Geef mij dus maar de heerlijk duidelijke en helder verwoorde standpunten van zowel Spinoza als Jonathan Israel en bespaar me de duizend verwarrende en verwarde kwalificaties die sommige beroepsfilosofen aan hun stellingen en teksten menen te moeten toevoegen. Ook zij hebben recht op hun mening, maar als ik mag kiezen…


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.halal vlees en intolerant atheïsme

    Dat ik atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct mee geconfronteerd ben.

    Ik heb op een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven. Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?

    Ik denk dat ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.

    Tijdens mijn loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen, meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig waren, dat de ‘zwartjes’ in ‘onze Kongo’ minder mens waren dan wij.

    Nochtans is dat altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis, indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.

    Hoe dan ook, het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed, wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ‘ras’ zijn vaak veel opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.





    Het is ongetwijfeld dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden. Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst, maar op de eenvoudige gelovigen.

    Zo wil men de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten. Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.

    Er is naar mijn aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die ‘vrijzinnigen’. Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders, wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?

    Terloops wil ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er, zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke. De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.

    Zo heb ik ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en –geiten, of fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst. Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van spreken.

    Maar retournons à nos moutons, zoals men in het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten en zo is.

    Die bepaalde groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.





    Naar verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden. Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of toch enigszins.

    Nee, die bepaalde groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze, er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus verboden blijven.

    De atheïsten over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt. Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.

    Met dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat zelfs ontroerend.

    Ik begrijp dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn, maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men niemand last, men ziet er alleen anders uit.

    En daar gaat het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst noemen.

    Zo zie je dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal. Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid tegenover allochtone moslims.

    Ik heb me dan ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken, hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.

    De intolerante vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig, humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de Verlichting en de Menselijkheid.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    05-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Skype

    Terwijl onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.




    Enige tijd geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en kennissen en voor het verzenden en ontvangen van foto’s van en naar haar kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat op de lange baan geschoven.

    Mijn tweede kleindochter vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro. Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.

    Ik ga je niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam', een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het. Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in een klein schermpje rechtsonder.




    Mijn eerste gesprek was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor het ‘skypen’.

    Deze manier van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is. Videoconferentie of ‘skypen’ is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk geen ‘live’ gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.

    Zo, nu weet je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres. Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke programma’s) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en Blackberry en zo. Dat belooft…

    O, heb ik al vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn? Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en sms’en moet je betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.

    Misschien tot ‘ziens’?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het toeval wil...

    Laten we het nog eens over het toeval hebben. Het is een kernidee in de hedendaagse wetenschap en filosofie.

    We moeten wel goed afspreken wat we ermee bedoelen. Wanneer wij in het dagelijks leven spreken over het toeval, dan bedoelen wij daarmee meestal alleen maar dat een gebeurtenis zich onverwacht voordoet. Je ontmoet bij een uitstap een vriend die je in jaren niet gezien hebt. Je bent in een gezelschap aan het praten over iemand en prompt komt die binnen: als je van de duivel spreekt… Een onbekende die je toevallig ontmoet, blijkt op de zelfde school als jij gezeten te hebben, met slechts enkele jaren verschil, zodat je toch heel wat gezamenlijke herinneringen hebt.

    We hebben het allemaal wel al eens meegemaakt. We zijn dan verrast door het onverwachte, maar we staan er verder niet bij stil, het zijn dingen die kunnen gebeuren. Het moet al een heel uitzonderlijke samenloop van omstandigheden zijn eer we ons beginnen afvragen of het wel om een toeval gaat.

    Toeval heeft niets te maken met zogenaamd paranormale verschijnselen. Wij zien achter de gebeurtenissen geen boze of goede geesten, die ervoor zorgen dat er een specifieke samenloop van omstandigheden is. Zelfs bij de meest vreemde verschijnselen gaan we ervan uit dat er een redelijke verklaring is. De goochelaar haalt geen geldstuk uit je oor, zaagt zijn partner niet middendoor en haalt geen wit konijn uit zijn hoed. Er is een uitleg, ook al hebben we die niet meteen door.


    Toch zijn er altijd mensen geweest die achter de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet, een of andere bedoeling toeschreven. De dingen zijn volgens hen niet zomaar zoals ze zijn, de gebeurtenissen hebben een al dan niet verborgen doel, ze hebben zin en betekenis en die ontlenen ze aan een Zingever.

    Daar ligt de grens tussen enerzijds theïsme, pantheïsme, panentheïsme, deïsme &c., die een intelligentie toekennen aan de ‘kracht’ van de natuur, en anderzijds het atheïsme, dat elke intelligentie, elke teleologie, elke bedoeling ontzegt aan de processen en wetmatigheden van de natuur. De atheïst zal, gefascineerd door wat hij/zij om zich heen en in de geschiedenis ziet, wel ACHTERAF vaststellen dat er duidelijke processen en evoluties zijn, maar dat zijn evoluties die niet VOORAF voorspelbaar zijn of door iets of iemand gewild of gepland zijn. Dat is het essentiële verschil, met enorme gevolgen.

    De mens als verschijnsel is daarvan het meest opvallende voorbeeld. Wij kunnen niet anders dan vaststellen dat de hele evolutie heeft geleid tot de huidige toestand, waarin de mens (voorlopig) een spectaculaire primordiale rol speelt. De theïst &c. zal dan zeggen dat een zo merkwaardige evolutie niet anders kan dan gericht zijn en dat daarachter dus een oorzaak schuilt. Zij zullen daaraan een naam geven, bijvoorbeeld God. De atheïst zal het verschijnsel zelf niet minder merkwaardig vinden, maar er fijntjes aan toevoegen dat de mens er evengoed niet had kunnen zijn, of er helemaal anders uitzien. In de ene benadering is de mens bedoeld, in de andere is hij er toevallig.

    Toevallig wil hier niet zeggen dat de mens zomaar vanzelf uit het niets of uit iets willekeurig anders is ontstaan, in tegendeel. Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak en een gevolg, voor alles er zijn wetmatigheden waarvan niet kan afgeweken worden. Niets gebeurt zomaar. De mens is er net echt ‘toevallig’, hij is als soort het resultaat van een zeer lange evolutie, waarbij elke volgende stap niet had kunnen gebeuren zonder de vorige. Daar moeten we steeds aan denken wanneer we zeggen dat er dingen zijn, groot of klein, die toevallig gebeuren.

    Maar als alles noodzakelijk het gevolg is van beslissende oorzaken, is er dan geen absoluut determinisme, dat wil zeggen dat alles alleen maar kon uitdraaien zoals het uitgedraaid is, dat alles met andere woorden op voorhand vastlag?

    Ja en neen. Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar toch is het zo.

    Het stond niet in de sterren geschreven dat jij en ik ooit met elkaar zouden communiceren zoals wij nu doen, terwijl de loop van de evolutie en van de geschiedenis (achteraf gezien) wel absoluut noodzakelijk was om tot dit concrete resultaat te komen.

    Misschien moeten we het toeval maar beter negatief omschrijven, als een noodzakelijke opeenvolging van oorzaken en gevolgen, die echter niet op voorhand te voorspellen valt, omdat er zoveel oorzaken zijn en zoveel gevolgen, dat nooit met zekerheid vooraf kan gezegd worden wat het gevolg zal zijn van een combinatie van die veelheid van specifieke oorzaken. Toeval is dan de afwezigheid van opzet.




    Om het concreet te maken: denk aan een loterij, waarbij de winnende nummers getrokken worden via de bekende draaiende trommels, waarin zich ballen bevinden met telkens één cijfer erop. Het uiteindelijk resultaat hang helemaal en noodzakelijk af van alle fysische factoren: het formaat van de ballen, hun gewicht, de gladheid van de oppervlakte, hun temperatuur, soortelijk gewicht &c.; vervolgens ook van de vorm &c van de trommel, van de snelheid van het draaien, van de toestand van de ballen bij het startschot, van de duur van het draaien, van de luchtdruk, de vochtigheid van de lucht en nog een heleboel andere elementen. En om het helemaal moeilijk te maken werkt men niet met één trommel en (20?) ballen, maar met (8?) trommels, om toch maar duidelijk te maken dat er geen manipulatie gebeurt.

    Niemand zal eraan twijfelen dat het resultaat wel degelijk helemaal afhangt van al deze elementen, en niemand zal er (hopelijk) ook maar een seconde aan denken om in het resultaat de hand van God te zien. Daar zie je duidelijk dat het enerzijds gaat om een absolute fysische determinatie, die anderzijds (voor ons, in de praktijk) toch het gewenste onvoorspelbaar of toevallig resultaat geeft. En toch is er (meestal) ergens iemand die, bijvoorbeeld door de geboortedatum van zijn groottante te combineren met de lengte van de staart van zijn kat, precies de acht winnende cijfers heeft ‘voorspeld’. Je zal het met mij eens zijn dat het resultaat van de loting wel gelijk is aan die twee lukraak gekozen elementen uit het leven van de winnaar, maar dat het er niet door bepaald wordt.

    Wij noemen het resultaat van die kunstmatig, opzettelijk verwekte combinatie van factoren en processen bij de lottrekking uitdrukkelijk ‘toevallig’, onbedoeld, terwijl het toch het onvermijdelijk resultaat is van de natuurwetten. Wij bedoelen eigenlijk alleen maar dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt, tenzij om precies te verhinderen dat iemand het resultaat zou manipuleren of het met succes voorspellen.

    Dat is ook precies wat men bedoelt met toeval in bijvoorbeeld het ontstaan van het universum en in het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde: het is een strikte opeenvolging van oorzaken en gevolgen, maar zo complex dat het resultaat ervan voor ons totaal onvoorspelbaar is, maar steeds binnen de wetten van de natuur; ik bedoel dus dat er geen ‘intelligentie’ of opzet aan te pas komt. Ook dit is een negatieve formulering.

    In een uiterst simpele fysische proefopstelling is het resultaat volledig voorspelbaar. Als je een gewicht laat vallen in een luchtledige ruimte, dan zal het recht naar beneden vallen met een bepaalde snelheid. Elke keer dat je dat experiment herhaalt, zal het resultaat hetzelfde zijn. Als je een muntstuk opgooit, dan is het resultaat niet te voorspellen, maar je hebt wel één kans op twee dat je gok juist is. Met één dobbelsteen heb je één kans op zes, met twee dobbelstenen wordt het al ingewikkelder (klik hier voor meer). Hoe meer factoren er meespelen, hoe minder voorspelbaar het resultaat. Bij uiterst complexe situaties waarin vele miljarden entiteiten betrokken zijn, zal niemand een gok wagen.

    De situatie bij (of kort na) het ontstaan van het universum was zo onbeschrijflijk complex en betrof zo onvoorstelbaar veel materie/energie, dat het resultaat bij elke gebeurtenis, zowel op het subatomaire niveau als op de schaal van de sterrenstelsels werkelijk alle kanten uitkon, denk aan al de mogelijke combinaties die zich kunnen voordoen bij een dergelijke massale hoeveelheid van dingen en hun enorme verscheidenheid. Ook zo bij het ontstaan van de aarde: er waren zoveel fysische elementen voorhanden en zoveel verschillende krachten die erop inspeelden, dat het resultaat altijd maar meer verscheiden was. Daarvan bleken sommige resultanten beter geschikt om in een bepaalde omgeving te blijven bestaan dan andere. Dat is de motor achter de diversiteit van wat wij hier vandaag op aarde aantreffen.

    Ik heb er geen bezwaar tegen indien iemand de trends die zich in het universum zeer duidelijk aftekenen en die wij allen onderkennen, wil benoemen, of erdoor overweldigd en ontroerd wordt. Dat is ook voor mij zo, zeer uitdrukkelijk en ontstellend diep. Maar ik houd mij ver van alle antropomorfische duiding van de natuur. Er zit niet ‘iemand’ achter, die zoals een mens de dingen creëert, organiseert, in stand houdt, leidt, beloont, straft… Ik herken en erken de processen, maar voor mij zijn ze het merkwaardige (om niet te zeggen toevallige) resultaat van de natuur, niet het door God of een Kracht of Idee bedoelde en geplande resultaat. Er is geen Project, er is enkel wat er is en wat er is, is fascinerend!

    Zo zie je dat het absolute determinisme van de natuurwetten niet in tegenspraak is met wat wij gemakshalve het toeval noemen, het concrete resultaat van een veelheid van krachten die inwerken op een veelheid van elementen. Toegepast op de mens betekent dit dat de mens het onvermijdelijk resultaat is van al de talloze stappen in de concrete evolutie van het leven hier op aarde, die elk op zich totaal onvoorspelbaar waren. Men kan dus niet spreken van een heilsplan, een voorzienigheid. Er is dus ook niets of niemand die buiten en boven de natuur staat en het hele spel draaiende houdt, die alles zo geregeld heeft dat de mens er wel moest komen. Nee, de mens is er wel degelijk toevallig, niet gepland, onvoorspelbaar, wij hadden er evengoed niet kunnen zijn, net zoals ik evengoed wel het groot lot had kunnen winnen (althans indien ik een lot had gekocht).

    Wat wel in tegenspraak is met de natuurwetten, is dat er een Wezen zou zijn dat zich helemaal niets hoeft aan te trekken van die wetmatigheden, een God die mirakels kan doen en die actief ingrijpt in het verloop van de dingen en ze subtiel stuurt ten gunste van de mensen die hem als hun God herkennen en die hen na hun dood zal opnemen in zijn Hemel, waar de natuurwetten niet meer gelden.

    Zelfs wanneer ‘God’ alleen maar een naam zou zijn die men geeft aan degene die de natuurwetten heeft gemaakt, dan nog is men in tegenspraak met zichzelf, want als wij in de natuur wetmatigheden ontdekken, dan betekenen die niets meer dan ons menselijk interpreteren van feiten, zaken en gebeurtenissen. De wetmatigheden zijn eigen aan de natuur, ze zijn gewoon de manier waarop de fysische wereld zich ontplooit in een wondere evolutie van steeds nieuwe en verrassende combinaties. Er is dus niets ‘in gang gestoken’, de wetten zijn niet op voorhand door God gemaakt. Voor er leven was op aarde, was er niets dat liet vermoeden dat er ooit leven zou zijn, geen enkele wetmatigheid die het leven noodzakelijk moest voortbrengen, het had evengoed niet kunnen lukken. In dat geval waren er geen biologische wetten (nodig) geweest.

    Als er een God is die bij de schepping de bedoeling had om uiteindelijk de mens te laten ontstaan, dan heeft hij ongelooflijke risico’s genomen. De kans dat er leven zou ontstaan op onze aarde was verwaarloosbaar klein. Dat er bovendien uit dat nietig begin ooit zoiets als een mens zou uit te voorschijn komen, was eveneens vrijwel onmogelijk. Laten we dus ophouden met denken, geloven of zeggen dat God de mens heeft geschapen. Hoe je die uitspraak ook interpreteert, ze houdt geen steek, het is een zinloze uitspraak. Je kan die drie woorden niet in die volgorde zinvol naast elkaar plaatsen, tenzij je iemand in het ootje wil nemen. En zoals we (misschien) weten is dat ootje een o’tje, een kring die boosaardige of onwetende mensen vormen rond iemand die ze willen uitlachen. Dat is iets waaraan wij ons niet schuldig willen maken, is het niet?

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:levensbeschouwing
    01-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.materialisme

    Materialisme, waartegen ook het christendom zich zo angstvallig verzet, zoals blijkt uit de predicaties bij Kerstmis en Nieuwjaar, is enerzijds de preoccupatie van de moderne mens met materiële geneugten, maar anderzijds ook, en misschien wel daarmee onmiddellijk verbonden, de monistische filosofische opvatting, dat er slechts één vorm van realiteit is, de materiële en dat alle ‘geestelijke’ activiteit uitgevoerd wordt door de materiële, dat er dus geen andere geestelijke activiteit of realiteit is dan die van de materie. De (immateriële) God van het christendom wordt dan meteen onmogelijk, tenzij als een projectie van de mens. Dit is voor mij een zeer bevredigende uitleg, een bevrijding uit de angst om het totaal andere, het onbekende.

    Daarmee aanvaard ik ook dat er vanzelfsprekend wel degelijk geestelijke activiteit is, als een aspect van de materie. Het is al te gemakkelijk om het materialisme gelijk te stellen met de materie en te veronderstellen dat atheïsme inhoudt dat men de mens elke geestelijke dimensie ontzegt. Niets is minder waar!

    Die geestelijke activiteit valt samen met de notie van ‘leven’. Er kan geen levende materie zijn zonder een vorm van ‘geestelijke’ activiteit. De drang van elke cel om zich in stand te houden en te vermenigvuldigen is ‘geestelijk’. Het moet echter steeds om activiteit gaan, het kan nooit een ding zijn, er is geen geestelijke materie. Dat is de kern van de zaak en het einde van de metafysica, maar ook de legitimatie van de psychologie als studie van de geestelijke activiteit van de mens en van de andere levende wezens, vandaar de gelijkstelling van evolutionaire psychologie en socio-biologie.

    Als er geen bovennatuurlijke wezens zijn, noch bovennatuurlijke begrippen, blijft er alleen de menselijke denkactiviteit om te achterhalen wat de beste manier is om te denken en te handelen. Elk individu is daartoe uitgenodigd en geroepen, ieder moet en mag ook voor zichzelf uitmaken wat goed en slecht is. Daarbij rijzen er (ten minste) twee problemen: enerzijds zal het resultaat van die inspanning verschillend zijn in vele gevallen en van persoon tot persoon; anderzijds verhindert de fundamentele gelijkheid van alle individuen dat men zijn eigen ideeën oplegt aan anderen, men mag alleen proberen te overtuigen met legale middelen.

    Mensen leven in gemeenschap en dat vereist een minimum aan ordening. Ook dat moeten we zelf organiseren, met vallen en opstaan. De beste manier, zo is gebleken, is een bestuur door democratisch verkozen vertegenwoordigers, met verkiezingen op geregelde tijdstippen en niet al te lange ambtstermijnen.

    Een regering en parlement op die manier samengesteld, hebben als taak om wetten op te stellen en uit te voeren. Op die manier leggen zij wel degelijk hun wil op aan ons allemaal, maar enkel met ons goedvinden: wanneer zij niet meer kunnen rekenen op de steun van het volk, zullen zij moeten aftreden. Er is dus in een democratie een instelling die met gezag optreedt. Waarop steunt zij zich?

    Enerzijds op de volkswil: zij moet rekening houden met wat er leeft onder de bevolking. Anderzijds ook op de eigen inzichten. Maar dat verlegt het probleem alleen maar: waarop steunt het volk zich, en waarop de volksvertegenwoordigers?

    Elke mens is gedreven door het eigenbelang, in al zijn aspecten: het nastreven van genot en vermijden van pijn, in al hun mogelijke vormen. De mens is in zijn streven niet zomaar gedreven door blinde hartstochten, wij zijn denkende wezens. Wij kunnen onze driften beheersen voor een nog groter genot, door het vermijden van de negatieve gevolgen van een blind nastreven van onmiddellijke gratificatie. Wij zien in dat wij in gemeenschap leven en dat brengt verplichtingen met zich mee, die in strijd kunnen zijn met ons beperkt en strikt eigenbelang, maar die in de praktijk en op termijn bijdragen tot en zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde vormen voor ons ruimer geïnterpreteerd en duurzaam eigenbelang als individu en als soort.

    Wij, en onze instellingen, zijn dus geïnspireerd door eigenbelang en gemeenschapszin. Het is ons vermogen om afwegingen te maken voor onszelf en voor de gemeenschap, dat de leidraad is voor ons denken en handelen. Men kan dat de rede noemen, maar dan in ruime zin, niet als een mathematische logica, maar als een denken dat rekening houdt met alle aspecten van ons mens-zijn.

    Wanneer wij spreken over mensen en hun samenleven, dan zullen wij het altijd met minder moeten doen dan het volmaakte, het uiterste, het beste. We zullen het moeten doen met het haalbare, waarbij het optimale vaak zal verbleken of totaal onherkenbaar worden.

    Het optimale is in veel gevallen immers niet alleen niet haalbaar, het nastreven ervan is meestal ook contraproductief. Het innen van zelfs rechtvaardige belastingen zal steeds minder opbrengen dan al wat eigenlijk verschuldigd is, omdat een aantal mensen zich steeds zullen willen onttrekken aan hun verplichtingen, die ze als excessief beschouwen. Zij zullen dat doen door gebruik te maken van de gaten in de wetgeving, waarbij ze geen strafbare feiten plegen, maar wel tekortschieten in burgerplicht en solidariteit, of gewoon door bedrog te plegen, waardoor ze zich blootstellen aan vervolging en straf, naast hun moreel falen. Hoe dan ook, de belastingbetalers zullen steeds minder belastingen betalen dan de staat hen oplegt.

    De staat kan en zal daarop reageren door de belastingen nog te verhogen, om toch aan de doelstellingen te komen, die moeten toelaten om de begroting in evenwicht te houden, of door de controle en de bestraffing van belastingsontduiking en de fraude te verstrengen. Deze laatste oplossing is echter zelden efficiënt, omdat de kosten voor de belastingscontrole en de gedwongen inning van ontdoken belastingen meestal niet opwegen tegen het resultaat van die inspanningen. Wanneer het meer kost om de belastingen af te dwingen dan die belastingen zelf opbrengen, heeft het geen zin om daarmee door te gaan; het is dan beter om zich tevreden te stellen met een zekere mate van belastingsontduiking.

    Zo zien we dat het nastreven van het maximum vaak minder efficiënt is dan het berusten in het haalbare.





    Daarmee moet men ook rekening houden bij het opstellen van wetten: het heeft geen zin om strenge wetten uit te vaardigen waarvan men op voorhand kan weten dat ze op massaal verzet en ontduiking zullen leiden. En het heeft ook geen zin om wetten te maken die niet afdwingbaar zijn omdat er geen reële sancties zijn bij overtreding. Men mag in zekere mate rekening op spontane burgerzin, maar niet te veel. Wanneer de brave burger zou vaststellen dat alleen hij zijn verplichtingen nakomt zonder morren of bedrog, terwijl een aanzienlijk aantal anderen zich daaraan straffeloos kan onttrekken, dan is het gevaar groot dat zelfs de moreel meest hoogstaande burgers aan hun plichten zullen verzaken, of zich terecht luidkeels zullen verzetten tegen dergelijke wetten en hun toepassing.

    Na even afgedwaald te zijn, komen we terug naar de vraag over het geestelijke. Wij benadrukken dat het steeds moet gaan om een activiteit van een levend wezen. Toch is de verleiding groot om aan de resultaten van die activiteit een zekere graad van autonoom bestaan toe te kennen.

    Wij doen dat immers voortdurend, als een manier van spreken, gemakshalve, zoals wanneer we zeggen dat een bepaalde idee leeft onder de bevolking. Wat we daarmee bedoelen, is dat een belangrijk aantal mensen over een bepaald onderwerp denken op een welbepaalde manier, bijvoorbeeld wanneer in Vlaanderen de autonomie van onze bevolkingsgroep een zeer algemeen verbreide verzuchting is en de Belgische staat ervaren wordt als een minder belangrijke waarde. Men kan dan inderdaad enigszins zinvol spreken over ‘de idee’ van de Vlaamse autonomie. Maar wij moeten ons er steeds goed van bewust zijn dat een dergelijke idee slechts bestaat in de hoofden van de betrokken mensen.

    Ideeën zijn geestelijke realiteiten, maar dat is een contradictio in terminis, er bestaat immers geen geestelijke realiteit in de echte zin van het woord, de materie is de enige realiteit, ons denken is een activiteit van levende materie.

    De eeuwige verwarring daarover is de oorzaak van veel ellende, filosofisch maar ook in de praktijk. Er bestaat niet de minste twijfel over het feit dat de godsgedachte bestaat. Maar er is, Anselmus ten spijt, geen enkele reden om aan te nemen dat (daarom) ook God bestaat als een realiteit, tenzij als een ideële, geestelijke entiteit, die derhalve volledig afhankelijk is van het denken van de mens. God is dus denkbaar, evident, aangezien de godsgedachte er is. Maar dat betekent alleen dat wij mensen een idee hebben over God, niet dat er ook een God is die de mens geschapen heeft. Zie je de dwaling? Er is geen autonome ideële of geestelijke dimensie buiten de mens om.

    Daar zien we in alle duidelijk het falen van het godsgeloof. Wat wij vaststellen is de aanwezigheid in het mensdom van een idee van God en van daaruit maken wij, of sommigen onder ons, een gedachtesprong naar het werkelijk bestaan van die God, totaal onafhankelijk van de mens. Meer nog: die God is, als almachtige schepper van het heelal en dus ook van de mens, de mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van de mens. Dat is een totale en fatale omkering van de werkelijkheid: God als schepper van de mens, terwijl het de mens is die zich een God geschapen heeft in zijn denken en handelen.

    Op dezelfde manier kunnen wij spreken over tal van ‘geestelijke’ entiteiten of ideeën en daarbij moeten we steeds op onze hoede zijn om hen geen grotere vorm van bestaan toe te kennen dan ze in werkelijkheid hebben. Het zijn steeds onze hersenspinsels, zelfs indien ze hun wortels in de realiteit hebben, zoals dat trouwens ook met God het geval is: wij hebben niet zonder reden God uitgevonden, maar dat laat ons niet toe om te zeggen dat God zich aan ons heeft geopenbaard, dat is de zaken op hun kop zetten en dat leidt onvermijdelijk tot misverstand en misbruik.

    Laat ons een ander voorbeeld nemen, dat nochtans verband houdt met de godsgedachte. Wij stellen vast dat op bepaalde momenten van de geschiedenis op bepaalde plaatsen de overtuiging leefde en leeft dat het leven van de mens niet voorbij is bij de dood. Die onsterfelijkheidsgedachte is een realiteit, wij kunnen er niet omheen, ze is er wel degelijk. Wil dat zeggen dat ze ook terecht is? Vanzelfsprekend niet! Zoals alle ideeën is ze ontstaan onder de mensen op grond van bepaalde omstandigheden. Als idee kan ze juist zijn of fout en daarover kunnen we van mening verschillen en dat doen we ook fervent. Maar wij moeten een onderscheid maken tussen deze gedachte en de realiteit: is de mens inderdaad op een of andere manier onsterfelijk, of niet? Dat is de kwestie en geen onbelangrijke.





    Welnu, de onsterfelijkheid wordt steeds gezien als iets dat zich niet voordoet in de materiële wereld, maar in een vergeestelijkte wereld, waarin wij niet aanwezig zijn met ons lichaam maar met onze ziel, en indien toch met ons lichaam, dan met een vergeestelijkt lichaam, wat dat overigens ook moge betekenen. Wij stellen dus ten enenmale vast dat men weer een sprong maakt van een gedachte naar een realiteit, van een geestelijke entiteit naar een materiële. Dat mensen zich voorstellen of inbeelden dat zij niet helemaal zullen sterven, dat er iets van hen voor eeuwig zal overblijven, dat is een realiteit, dat stellen we vast, daar is niets verkeerds mee, zolang we dat als een gedachte zien, waarvan we het ontstaan kunnen verklaren of interpreteren.

    Maar er is geen enkele reden om uit die gedachte af te leiden dat het er in de werkelijkheid ook zou aan toe gaan. Er is geen enkel redelijk argument of zelfs maar de geringste aanduiding dat dit het geval zou zijn, terwijl er zeer goede psychologische verklaringen voorhanden zijn voor dergelijke ideeën.

    Wij hebben met andere woorden het hiernamaals uitgevonden als een mythische, ideële, geestelijke realiteit, waarnaar onze ziel, eveneens een menselijk verzinsel, zich zal begeven na onze dood. Mensen die zo redeneren, werden vroeger opgesloten in krankzinnigengestichten. Het zijn waanvoorstellingen die elke band met de realiteit ontberen. Men zou kunnen aanvoeren dat het hier duidelijk gaat om vrome en onschadelijke voorstellingen van zaken. Dat is precies wat mensen als Voltaire stelden, het is ook de verdoken redenering van de kerk: om het gewone volk te leiden en in bedwang te houden, is het nodig dat men hen om hun bestwil bedriegt, hen iets wijsmaakt, iets waaraan ze zich kunnen vastklampen om te overleven, een troost, of zoals Marx het stelde: de opium van het volk, de zogezegd spontane verzinsels van de gewone mens om zich in stand te kunnen houden in een vijandige wereld.

    Iemand die opium heeft ingenomen, voelt zich goed, of voelt althans geen pijn of honger of dorst. Maar kunnen we zeggen dat verslaafden gelukkig zijn? In feite schaden zij hun gezondheid en brengen zij hun plaats en functioneren in de maatschappij in gevaar. Zo is het ook met mensen die in een ideële, geestelijke wereld leven. Wij kunnen onmogelijk zeggen dat zij een volwaardig menselijk leven leiden, zelfs als zij zich er goed bij voelen, als hun vrome leugens hen tot troost zijn.

    Ik kan het niet genoeg benadrukken: de mens is een materieel wezen, een deel van het universum. Er is alleen die wereld, er is geen parallelle geestelijke wereld buiten ons. Wij kunnen de mens nooit anders zien dan als integraal deel uitmakend van deze materiële wereld. De zogenaamd geestelijke dimensie van zijn bestaan die onweerlegbaar aanwezig is, is onverbrekelijk verbonden met het materieel bestaan van elke mens en van de mensheid als geheel. Zij bestaat vanaf het moment dat het individu ontstaat en eindigt wanneer dat individu sterft, zij bestaat vanaf het moment dat de mensheid ontstond en eindigt wanneer de mensheid zal opgehouden hebben te bestaan, tenzij ze overgenomen is door of ontstaan is in een andere soort van individuen.

    Laten we dus steeds voorzichtig zijn en onze ideeën niet hypostaseren, om het met een moeilijk woord te zeggen: we mogen er geen hoger bestaan aan toekennen dan ze hebben.

    Hoed je dus voor politici, kerkleiders en andere machtshebbers die zich beroepen op onaantastbare hogere waarden, die ons door God zelf zijn geopenbaard. Het is niets anders dan een manier van spreken, om je te overtuigen van hun persoonlijke ideeën. Er zijn geen goddelijke ideeën, alleen menselijke. Dat kan banaal lijken als conclusie van mijn betoog, maar als je erover nadenkt, kan het je hele leven veranderen, zoals het dat van mij grondig heeft gebouleverseerd.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    31-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tussen droom en daad

    Het overkomt me wel eens dat ik aan het twijfelen sla.

    Dat kan ook niet anders. De hele dag bijna ben ik bezig met prakkiseren over van alles en nog wat. Ik probeer me, door te lezen, na te denken en te schrijven en (bij gelegenheid) te praten, een gedacht te vormen over de dingen. Dat kan een simpel probleempje zijn, zoals hoe lang spaghetti moet koken, of welke jas aan te doen om naar buiten te gaan, waarom de dakgoot lekt of de vijverpomp niet meer werkt. Moeilijker is het om uit te vissen waarom een van de (vele) klokken achter loopt, of waarom het e-mail programma de mails niet tegenhoudt van afzenders die ik als ongewenst heb aangeduid. Zo zijn er in een huishouden tal van praktische zaken die je aandacht opeisen.

    Daarnaast zijn er vragen die ik me stel over mijn omgang met mijn medemensen. Dat is in de eerste plaats mijn geliefde, met wie ik sinds 1998 het leven deel. Je leert rekening houden met elkaar, maar het blijft een subtiel spel van geven en nemen, van grote verwachtingen en soms kleine teleurstellingen, van intens genieten en van dagelijkse sleur. Ik betrap me erop dat ik vrijwel voortdurend naar ons samenleven kijk en het taxeer, bezorgd om er het beste van te maken, maar in het besef dat ik daarin ook grotendeels machteloos sta, dat zoveel afhangt van mijn geliefde en van de omstandigheden.

    En dan zijn er de mensen uit mijn omgeving, mijn twee zonen en hun partners, mijn drie kleinkinderen, de kinderen van Lut, die ook de mijne geworden zijn op een andere manier, en hun partners. Vrienden en kennissen, oude en nieuwe, ver of nabij. Telkens blijf je vragen stellen over de band die je met hen hebt, hoe die te onderhouden, aan te halen of los te laten. En ook daar ben je erg afhankelijk van wat zij wensen en of niet, of ze jouw aanwezigheid zoeken en op prijs stellen of net niet.

    Er gaat geen moment voorbij zonder dat ik in mijn verbeelding uittest hoe het zou kunnen zijn tussen hen en mij, als een mentale oefening en voorbereiding op wat ik doe, of meestal laat,

    …want tussen droom en daad

     staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

     en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

     en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

    (Elsschot, Het huwelijk).

    Naast het eindeloos gepieker over mijn verhouding tot mijn medemensen en wat te doen met mijn leven, probeer ik ook de zaken ruimer te zien. Wat is de mens, wat is de wereld waarin we leven, hoe is het begonnen, hoe is het geëvolueerd? De antwoorden die ik daarop kreeg in mijn opvoeding bevredigden mij helemaal niet. Sinds ik op pensioen ben en tijd zat heb om daarmee bezig te zijn, is het vooral daarover dat ik nadenk, lees, schrijf en praat. Ik wil voor ik sterf een beter inzicht hebben in de dingen dan het al te kramakkige dat ik meekreeg.

    Waaraan ik wel eens twijfel en me onzeker bij voel, dat is het verband tussen het ene en het andere, tussen wat we kunnen zeggen over de mens, als biologisch verschijnsel, als een soort enerzijds en hoe we met elkaar omgaan anderzijds, tussen De Mens en de mensen.

    Ik merk inderdaad vaak dat men dat verband niet legt, dat men spreekt over Darwin en de evolutie alsof dat geen weerslag heeft op ons mensbeeld en de manier om met elkaar om te gaan. Veel mensen aanvaarden vaagweg de evolutie van de mens uit voor-menselijke wezens, maar dat is voor hen een louter biologische kwestie waar ze verder niet bij stilstaan. Wat ze over de mens zeggen en denken, heeft daarmee verder niets van doen. Het zegt hen niets over de concrete mensen en hoe die leven en samenleven. Daarvoor hebben ze andere theorieën en ideeën. Daarvoor zijn er de menswetenschappen, de psychologie in de eerste plaats, maar ook de sociologie, de economie, de rechtswetenschappen, de seksuologie, de antropologie, de letteren, de kunsten, de religie en in het slechtste geval misleidende of misdadige sekten, en die hebben met de positieve wetenschappen geen van allen iets gemeen, zelfs niet met de menselijke biologie. De positieve wetenschappers, de wiskundigen, natuurkundigen, biologen, aardrijkskundigen, ingenieurs en geneeskundigen zijn het daarmee trouwens roerend eens: zij kunnen in hun domein best verder zonder de menswetenschappen.

    Dat zit goed fout en wel aan beide kanten.

    Het volstaat de heftigheid en het fanatisme te bekijken waarmee het gezag, elk gezag, en de godsdienst altijd en overal de positieve wetenschappen bestreden hebben en hun conclusies verworpen, om te zien dat er hier iets belangrijks aan de hand is.

    De positieve wetenschappen hebben wel degelijk een impact op het mensbeeld. Wanneer Darwin na dertig jaar aarzelen, uit respect voor de gevoelens van zijn vrome echtgenote en beducht voor reacties van kerk en staat, toch door de nood gedwongen zijn stelling naar voren bracht over de evolutie van het leven, stond de wereld in rep en roer. Ook vandaag nog zijn er veel meer mensen die niet kunnen geloven dat alle leven spontaan ontstaan is uit een nietig beginsel, dan wel. Maar het is zoals met de kernenergie en al haar goede en kwade kanten: eens men die ontdekt heeft, kan men ze niet meer ont-ontdekken. Zo ook met de evolutieleer.

    Indien die evolutieleer louter een biologische theorie was, zonder enig gevolg voor de mens en de menswetenschappen, dan zou er geen haan naar gekraaid hebben. De godsdienst zou er geen enkel gevaar in gezien hebben en onverstoord verder gegaan zijn met zijn eigen interpretaties. Darwins ontdekking van het principe van de evolutie was een beslissende stap in de wetenschappelijke benadering van de mens. Het was ook een fatale bedreiging voor alle bestaande ideologieën, inzonderheid de combinatie van het christendom, de adellijke oligarchie en de juridische wereld. Dat proces was lang voor Darwin begonnen, maar hij verleende door zijn inzichten in de biologie van de mens de essentiële en definitieve wetenschappelijke geloofwaardigheid aan al de ‘louter’ filosofische inzichten. Waar de filosofie van de Verlichting reeds gesteund was op menswetenschappelijke en ideologische standpunten over de gelijkheid en de vrijheid van alle mensen en de verbondenheid van alle leven op aarde, leverde hij eindelijk het overtuigend wetenschappelijk bewijs voor de autonome evolutie van het leven, dus zonder de God die tot dan toe essentieel was in elk spreken over de mens en de wereld.

    De evolutie was ook een revolutie, nog ingrijpender dan de Copernicaanse. Die plaatste wel de zon in het centrum van ons zonnestelsel, maar was als dusdanig nog altijd perfect verenigbaar met godsdienst, theologie, monarchie, adel en de kaste van de juristen. Of de zon nu om de aarde draaide of de aarde om de zon, God had nog altijd de hemellichamen geschapen uit het niets en het was zijn kracht en intelligentie die ze draaiende hield. Zo hield ook Newton voor.

    Wat Darwin beweerde was veel krasser: uit een nietig beginsel, onooglijk klein, kon het leven zich spontaan ontwikkelen in al zijn diversiteit en complexiteit, tot de mens toe, ZONDER tussenkomst van een Hoger Wezen. Geen God dus, en derhalve ook geen vorsten en adel die hun gezag aan God ontleenden, noch paus, bisschoppen of priesters en religieuzen, die zonder tegenspraak de Goddelijke Openbaring verkondigden en op hun beurt hun gezag rechtstreeks van God ontvingen, noch juristen die de goddelijke moraal in wetten omzetten en de overtreders daarvan bestraften, tot en met de doodstraf voor bijvoorbeeld blasfemie, het beledigen van de naam van God.






    Wanneer ik dus zoek naar een betere uitleg voor de dingen en terechtkom bij Darwin de wetenschappelijke ontwikkelingen sindsdien, dan heeft dat wel degelijk te maken met de concrete mensen. Onze hele mensopvatting, het hele Westerse mensbeeld, wordt in vraag gesteld en wij moeten op zoek naar nieuwe paradigmata, naar nieuwe manieren om over de mens te spreken, naar nieuwe afspraken voor het samenleven. Wij zijn daar nu enkele honderden jaren mee bezig en de vooruitgang is tergend traag, de oude heersers en de oude wetten en de oude godsdiensten zijn taaie klanten en de onwetendheid van de mens is nog steeds jammerlijk groot.

    Laat ik een concreet voorbeeld geven. Liefde. Toen ik jong was, draaide alles om Liefde. Maar ik heb nooit geweten wat men daarmee precies bedoelde… Men sprak over Liefde alsof het iets was dat echt bestond, dat kon omschreven worden, iets dat zich onderscheidde van andere begrippen. Als je als jongen gevoelens had voor een meisje (of andersom, of in een andere combinatie) dan moest je je altijd afvragen: is het wel liefde?

    Er was Liefde tussen God en mens en liefde tussen de mensen onderling. Wij moesten elkaar liefhebben, maar vooral in het huwelijk was de liefde op haar hoogtepunt. Maar wat is Liefde? Hoe weet je zeker dat je iemand lief hebt? Zijn daar aanwijzingen voor, bewijzen, symptomen? Liefde is eeuwig, zei men, maar dat klopt niet, want mensen gaan uiteen of sterven en dan komt er een einde aan die liefdesrelatie. Liefde heeft zoveel vormen, dat je alles liefde kunt noemen, of niets. Het is een leeg woord, een zinloze term. Maar de godsdienst staat bol van die woorden, terwijl geen mens kan zeggen wat ermee bedoeld wordt. Zeker, mensen zien elkaar graag, maar let me count the ways… Liefde heeft vele vormen en wat Volmaakte Liefde is, daar hebben wij geen idee van, wij stellen ons tevreden met liefde met een kleine ‘l’. Liefde is een positieve manier om met de mensen en de dingen om te gaan, dat is ongeveer het enige dat we met enige zekerheid kunnen stellen.

    Liefde is dus geen gebod van God, geen wet die vorsten hebben opgelegd en die juristen zorgvuldig doen naleven. Wanneer wij beseffen dat wij mensen een onderdeel zijn van het geheel van het leven op aarde, dat wij hier aangewezen zijn op elkaar en op de rest van het universum, dat wij het met elkaar en met ons milieu moeten stellen of met elkaar en het milieu ten onder gaan, dat er geen God is die alles in stand houdt, die de goeden beloont en de kwaden straft, dat er geen leven is na de dood, dat wij geen onsterfelijke ziel hebben, dat wij niet zullen verrijzen en eeuwig leven of branden, dat er geen hemel of hel is, dan staan wij helemaal anders in de wereld dan de christelijke godsdienst ons voorhoudt. Pas dan zien wij in dat wijzelf verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt en niet gebeurt. Er is dan geen almachtige God die alles in goede en kwade banen leidt volgens zijn geheime inzichten. Die eigen verantwoordelijkheid is enorm, schrikbarend maar ook bevrijdend: de wereld ligt voor ons open, met al zijn mogelijkheden en beperkingen. Er is geen enkele hogere macht die ons kan tegenhouden, in het goede noch het kwade.

    Ik weet het, ik ben weer mijn zelfde verhaal aan het vertellen. Het is dan ook een belangrijk verhaal en een dat je elders niet zo vaak hoort. Ik besef ook dat ik veel te abstract spreek, dat ik het voortdurend heb over De Mens en over de grote principes, en veel minder over concrete mensen. Dat komt omdat ik het belangrijk vind dat we eerst de principes duidelijk stellen, dat we komaf maken met de mythen en de leugens van weleer (maar die vandaag nog wijd verbreid zijn). De volgende stap, het ontdekken van de consequenties van die principes, die moeten we ook zetten, maar zonder een duidelijk inzicht in de grond van de zaak komen we er nooit.

    Begrijp me ook niet verkeerd: ik geniet elke dag van onze wereld, ik ben wel degelijk bezig met de praktijk en niet enkel met de theorie. Voor mij is een filosofie die niet verankerd is in de wereld, geen filosofie maar zinloos gezwets. Ik ben een melomaan, ik kan zonder muziek waarschijnlijk niet leven, ik gruw als ik eraan denk dat ik doof zou worden. Ook zo met mijn ogen: als ik niet meer zou kunnen lezen en schrijven… ik mag er niet aan denken! Of de natuur zien en de wereld die wij mensen gemaakt hebben! Maar de dingen hebben voor mij maar zin, als ik ze kan vatten in hun onderlinge verbondenheid, in het kader dat de wetenschap ons aanreikt.

    Als men mij zegt dat ik mijn medemens, mijn naaste moet liefhebben, dan betekent dat niets voor mij. Maar ik wel praten over de vraag wat wij moeten doen met asielzoekers, armen, zieken, geestelijk gestoorden, misdadigers; over de verdeling van de natuurlijke rijkdom, over menselijke solidariteit, over dierenrechten…

    Vanuit mijn principiële standpunten zal ik anders aankijken tegen bepaalde toestanden. Ik ben immers niet geremd door wie of wat dan ook, alles is bespreekbaar en alleen door met elkaar te praten kunnen wij de beste oplossingen vinden. Er is niets of niemand hier op aarde of daarbuiten die de wijsheid in pacht heeft en ons die ook nog meedeelt. Als wij dus spreken over euthanasie, abortus, seksualiteit, huwelijk en echtscheiding, sociale problemen en de economie, dan praat ik over alle aspecten ervan, maar zonder vooringenomenheid. Ik weet niet waar we gaan uitkomen, er is wellicht geen één antwoord op alle vragen, we zullen onze mening ongetwijfeld voortdurend moeten bijstellen. Maar dat moet gebeuren in open onderling overleg, en niet omdat iemand of Iemand het gezegd heeft. De wereld is inderdaad zeer complex, veel ingewikkelder dan het christendom het wil doen voorkomen.

    De laatste jaren zijn wij op een werkelijk ontzettende manier geconfronteerd met de tekortkomingen, ja de misdaden van de kerken en hun bedienaars, met het falen van godsdienst als systeem. Godsdienst leidt zelf tot gruwelijke misdaden, niet alleen vroeger, ten tijde van de Kruistochten en de Inquisitie, maar ook vandaag nog, wanneer Rome zich verzet tegen het gebruik van condooms in streken die geteisterd zijn door AIDS-epidemieën, of wanneer in islamitische landen mensen gefolterd en vermoord worden wegens het overtreden van louter religieuze voorschriften of omdat ze tot een andere godsdienst behoren.

    Bijna elke dag horen wij over het recent systematisch seksueel geweld en misbruik door priesters en religieuzen. Wij kunnen niet meer doen alsof de Kerk heilig is. Zelfs paus Ratzinger bekent, noodgedwongen, dat ook de kerk zondig is. Dat is nieuw. Maar Ratzinger trekt er geen conclusies uit, hij ziet het als een voorbijgaand probleem, iets dat kan opgelost worden, geen structureel probleem. Dat is de zware vergissing van Rome. Zij hebben gemeend dat het seksueel misbruik door priesters en religieuzen binnen de perken kon gehouden worden door mensen te verplaatsen en er verder over te zwijgen. Maar zoals die priesters ook na hun verplaatsing opnieuw kinderen en vrouwen seksueel misbruikten, zo blijft ook het probleem van het seksueel misbruik structureel aanwezig in de kerk als men de structuur van de kerk onveranderd laat.

    Dat zal pas veranderen indien men de kerk zelf drastisch verandert, meer bepaald wanneer men godsdienst losmaakt van de opvoeding en opleiding van kinderen en jongeren, wanneer men eindelijk inziet dat het onderwijs uit de handen van (celibataire) priesters en religieuzen moet gehaald worden en meer nog, wanneer elke vorm van godsdienstige beïnvloeding uit het onderwijs geweerd wordt. Zolang een onzalige ideologie zoals het intrinsiek antidemocratisch en irrationeel christendom ook maar enige invloed blijft behouden, zeker op jonge en beïnvloedbare geesten, zal er geen einde komen aan de verschrikkelijke misdaden waarvan wij nu slechts de toppen van de ijsbergen zien. Godsdienst is misdadig, zo simpel is het. Kijk om je heen en zeg me dat ik lieg, overdrijf of je iets wijsmaak.

    Soms, wanneer ik me verdiep in theorieën en principiële kwesties, bekruipt me de vrees dat ik verkeerd bezig ben, dat ik me meer moet bekommeren, metterdaad, om de concrete mensen. Maar wanneer ik me dan voor een of ander concreet geval wil inzetten, zijn er altijd weer die principes die me doen twijfelen over wat ik concreet kan doen. Als ik in het nieuws zie hoe vrijwilligers zich inzetten voor bepaalde categorieën van mensen in onze maatschappij, dan wil ik opspringen en gaan helpen. Maar tussen droom en daad… juist.

    Ik wil die asielzoeker desnoods in mijn huis opnemen, in plaats van hem te laten bibberen ergens in een straat in Brussel. Maar dan denk ik: hoe komt die hier? Waarom is hij niet in zijn eigen land gebleven? Wat is er daar verkeerd? Wat is er eventueel met hem verkeerd? Wat kan hij hier doen? Kan hij hier opgenomen worden in onze maatschappij, die zo totaal verschillend is van zijn leefwereld? Doen wij er wel goed aan om hem hier te laten wonen, heeft hij enige kans om hier gelukkig te worden? En wat met de gevolgen voor ons van zijn opvallende, soms zelfs storende aanwezigheid in onze maatschappij?





    Het blijft een dilemma: moeten we de behoeftigen helpen die er zijn, gewoon omdat ze er zijn, of moeten we proberen om de armoede te vermijden? Ben ik hardvochtig omdat ik een bedelend Roma kind of een tandeloze Oost-Europese vrouw met afgewend hoofd voorbijloop? Ben ik liefdeloos omdat ik liever filosofeer dan mijn handen uit de mouwen te steken in een asielcentrum of een opvangcentrum voor daklozen? Ben ik harteloos omdat ik mij geld op mijn spaarboek houd in plaats van het uit te delen? Volstaat het om elk jaar een bijdrage te storten voor 11.11.11. om je geweten te sussen en dan rustig verder te genieten van je onverminderde welstand?

    Ik twijfel nog altijd, lieve lezer, net zoals jij waarschijnlijk. Misschien leggen we onze accenten anders, maar wij kunnen er niet onderuit: wij zijn op elkaar aangewezen. Ieder van ons moet uitmaken, elke dag opnieuw, hoe we dat vorm geven, hoe we concreet met elkaar omgaan, hoe we onze principes in de praktijk brengen. Het is mijn diepste overtuiging dat de atheïstische opvatting die ik deel met zoveel verstandige mensen, meer kansen biedt om de wereld leefbaar te maken voor iedereen dan het christendom of de islam. De godsdiensten hebben hun kansen gehad, wij kunnen op grond van de geschiedenis en van de huidige situatie een balans opmaken van hun succes. Ongetwijfeld zal je het met me eens zijn als ik zeg dat het tijd is voor een grondig andere benadering.

    Vergeef me dat ik zo negatief ben, maar ik meen het. Wat meer is, ik ben ook nog vrij pessimistisch over een mogelijk alternatief. Enerzijds zit dat er niet direct aan te komen en bovendien weet ik zelf ook niet hoe dat er zou moeten uitzien. Ik weet dat we de oplossing niet in de godsdienst moeten zoeken en we kunnen er niet snel genoeg komaf mee maken, het is meer dan wel geweest. Maar iets nieuws opbouwen zal veel moeilijker zijn en wellicht nog enkele eeuwen duren. Ik hoop dat de mensheid het zolang uithoudt zonder zichzelf en de rest van het leven op aarde uit te roeien.

    Gelukkig Nieuwjaar!

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    27-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stakingsrecht in een parlementaire democratie

    Wij leven in een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis, geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.

    Als iedereen gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen. Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden verondersteld van mening te verschillen.

    En dus hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende: er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt ‘democratisch’ lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.





    Zo’n bijzondere meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van ‘slechts’ één derde van de vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.

    Maar goed, laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig geen vrouwen…) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement te raadplegen.

    Betekent dat nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?

    Het is een vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven. Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs moeten maken.

    Het is immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze, onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.

    Zo heeft men op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet heeft aangepast.

    Wij moeten dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?

    Dat is een belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich er nog aan onttrekken.

    De meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn, precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan. Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts absolutely. Macht leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.

    Alle wetten, hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn. De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft, dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.

    Er zijn voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander land te steunen indien het aangevallen werd.

    Het Nazisme beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde. In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie, machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we nog lang doorgaan.

    Wat kunnen wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?

    Om te beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen individueel recht maar een misdaad.

    Dat is een teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig hebben.

    We moeten ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen. Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden. Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers. De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.

    Het is dus juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn. Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.





    België staat voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de wetten die het parlement stemt.

    De vakbonden zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.

    Staken is een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.

    Ook de vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover praten.

    Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen, en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te houden.

    Zo zien we nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.

    Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust





    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!