Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    24-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mentaliteitswijziging

    In deze tijden van sociale onrust past het dat wij nadenken over de manier waarop wij onze samenleving vorm geven.

    Enerzijds moeten we ons afvragen welke politieke filosofie de mensen het meest aanzet tot arbeid. Dat is in mijn ogen wellicht veeleer de liberale denkwijze, omdat ze gebruik maakt van de natuurlijke aandrift van de mens om in zijn eigen belang te werken. Het is pas in tweede instantie, door na te denken en ervaring, dat de mens gaat inzien dat zijn eigenbelang het best gediend is door samenwerking. Het socialisme of communisme, dat uitgaat van de gedachte dat de mens zich in de eerste plaats moet inzetten voor het gemeenschappelijke goed, gaat voorbij aan deze primaire aandrift van elk levend wezen en is daarom gedoemd om uiteindelijk te mislukken.

    Er is echter een tweede vraag, namelijk of de liberale ideologie ook daadwerkelijk leidt tot een betere wereld. Wanneer iedereen zich ongeremd inzet voor zichzelf, viert eigenbelang hoogtij en is de kans groot dat rijkdom zich dan concentreert bij de meest begaafden en bij weinig scrupuleuze lieden. Eigenbelang is dan wel een goede motivatie, maar het is geen principe waarop men een maatschappij kan bouwen. Het is niet omdat sommigen het goed hebben, dat iedereen het goed heeft.

    Er moet dus een instantie zijn die zich met de belangen van het bonum commune, het gemenebest, the Commonwealth bezighoudt. De staat zal middelen afnemen van zijn burgers om gemeenschappelijke projecten te realiseren, bijvoorbeeld rioleringen, wegen enzovoort. De vraag is of het niet beter is om ook dat over te laten aan het privé-initiatief. Op die manier zou het eigenbelang kunnen ingezet worden ten bate van de gemeenschap. In Amerika zijn de grote transcontinentale spoorlijnen op die manier aangelegd, het is dus wel degelijk mogelijk. Dergelijke projecten worden dan betaald door de gebruikers, zoals de péage in Frankrijk. Over het algemeen neemt men echter aan dat het beter is om publieke projecten door de staat te laten organiseren en via de algemene en bijzondere belastingen te laten betalen.





    Dat leidt tot een steeds grotere staatsinmenging, wat niet noodzakelijk meer efficiëntie meebrengt. Staatsambtenaren worden in de uitvoering van hun taken niet gemotiveerd door hun eigenbelang, aangezien ze geen persoonlijk voordeel hebben bij wat ze doen. Of ze gemotiveerd zijn door het algemeen belang valt nog te bezien, want velen van hen voelen ongetwijfeld aan dat ze ook daar slechts een heel geringe persoonlijke betrokkenheid: een staatsambt is voor de meeste mensen ‘slechts’ een job als een andere.

    Er is ook geen enkele reden om te denken dat het staatsapparaat beter geschikt zou zijn om de eigen wetten en besluiten uit te voeren dan privé bedrijven. Expertise verwerven op alle gebieden vereist een enorm aantal dure ambtenaren. Vandaag is dat zeker het geval in onze moderne democratieën, zonder een opmerkelijk hoger niveau van efficiëntie of een duidelijke daling van de kosten, in tegendeel. Het parlement en de kabinetten zijn zo druk bezig met het haastig opstellen en stemmen van allerlei wetten, dat er geen tijd is om degelijk werk te verrichten en aan langetermijnplanning te doen. Zo creëert men een ondoorzichtige, chaotische wettelijke, juridische en administratieve situatie waarin niemand nog de weg vindt. Het gevolg is massale ontduiking, zodat de maatregelen altijd te laat komen of ten onrechte gebruikt worden door mensen voor wie ze niet bedoeld zijn. Dat noopt de overheid dan weer tot strengere controle en het voortdurend aanpassen of zelfs intrekken van besluiten die nog maar net genomen zijn. Typisch zijn de toelagen die moeten afgeschaft worden wegens het grote succes; dat is een aanfluiting van goed beheer.

    Iedereen verlangt naar een meer doorzichtig en efficiënt beheer van de maatschappij, maar het wordt alleen maar ingewikkelder. Politici beloven radicale veranderingen op basis van populistische oplossingen, dat wil zeggen dat men een bepaalde beperkte bevolkingsgroep aanwijst als de schuldige voor al wat verkeerd gaat. Dat kunnen de vreemdelingen zijn, of de werkelozen, of het grootkapitaal, of de werkgevers, of mensen die een uitkering krijgen, of de gepensioneerden, of de inwoners van een andere deelstaat, maar natuurlijk nooit de meerderheid van de eigen bevolking.

    Toch is het steeds die meerderheid van de werkende bevolking die noodzakelijkerwijze moet opdraaien voor de belastingen die nodig zijn om het logge en steeds uitbreidende staatsapparaat draaiend te houden. Zij verwerven naspeurbare inkomsten door hun arbeid en het zijn de inhoudingen op die inkomsten die het grootste deel van de belastingen opleveren, omdat daarop nauwelijks kan gefraudeerd worden. Arbeiders en bedienden zijn de melkkoe van de staat.

    De populistische oplossingen zijn altijd leugenachtig omdat de waarheid veel complexer is dan het verhaal dat ze ons willen doen geloven. Ik ben een grote voorstander van de Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa of van een verregaande federalisering van België met de facto onafhankelijke deelstaten. Ik meen dat men de rol van de staat moet terugschroeven en het privé initiatief meer moet laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat de staatsuitgaven moeten gereduceerd worden en dat de belastingen omlaag moeten. Ik ben een tegenstander van grootschalige bouwprojecten en ik meen dat we het aantal auto’s op onze wegen drastisch moeten reduceren. Ik ben voor basisvoorzieningen in het openbaar vervoer, uitgevoerd door privé ondernemingen. Maar ik geloof niet dat dit stuk voor stuk de oplossingen zijn voor al onze problemen.

    Het probleem is eigenlijk niet hoe de staat of de maatschappij moet georganiseerd worden. De vraag is hoe we de mensen zo ver kunnen krijgen dat ze zich spontaan en welgemoed inzetten voor het eigen belang en dus ook dat van anderen. Het gaat veel meer om een mentaliteitswijziging dan om structurele maatregelen.

    Een voorbeeld. We zien op tv alle dagen programma’s over politiemensen in de uitvoering van hun taken. Dat is vooral preventie en het betrappen van misdadigers en hun arrestatie. Hoe meer wetten we maken, hoe meer er kunnen overtreden worden. Hoe nauwkeuriger en gedetailleerder de wetten, hoe moeilijker voor de gewone burger om ze te kennen en hoe minder de neiging om ze na te leven. Hoe meer overtredingen, hoe meer politie. Hoe meer politie, hoe meer pakkans. Waar gaat dat naartoe? In Amerika belandt een uitzonderlijk hoog percentage van de (armste) bevolking in de gevangenis. De uitgaven voor justitie en politie zijn enorm, en toch neemt de criminaliteit hand over hand toe. De oorlog tegen de criminaliteit en de drugs breidt steeds uit, maar zonder enig positief effect op de criminaliteit en het druggebruik.

    Wetten zijn noodzakelijk in een samenleving, maar als er geen bereidheid is om de wetten na te leven zonder dat men ertoe gedwongen wordt door bestraffing van overtredingen, dan loopt het fout. De wetten moeten een weerspiegeling zijn van de volkswil. Als dat het geval is, dan zal de bevolking haar eigen wetten zonder meer navolgen, op uitzonderingen na. Als de wetten niet gedragen worden door een groot deel van de bevolking, dan zal zij zich daaraan proberen te onttrekken.

    Een voorbeeld: wij rijden met auto’s die steeds sneller kunnen rijden en die desondanks veel veiliger zijn dan ooit tevoren. De neiging is dus groot om snel te rijden op de prachtige wegen die de staat daartoe heeft aangelegd. Het is duidelijk dat als de maximumsnelheid altijd en overal zou beperkt worden, het aantal verkeersslachtoffers veel lager zou zijn en de rijtijden toch korter. Maar een dergelijke maatregel is niet haalbaar, omdat we nu eenmaal die snelle en veilige auto’s hebben en die uitnodigende verkeerswegen. Meestal kan je veilig en snel rijden, dus doen we dat. Onder die omstandigheden de snelheid beperken tot bijvoorbeeld 75 km per uur is absoluut ondenkbaar: waarom zo traag rijden als het harder kan?





    Maar moet het echt zo?

    We zouden kunnen proberen om een wet te laten stemmen die de 75 km/u oplegt. Dat is immers in het eigen belang van de bevolking, hoe je het ook bekijkt. Maar zo’n wet krijg je er nooit door. Je zou een wet kunnen maken waarbij de topsnelheid van alle auto’s fysiek beperkt wordt tot die 75 km/u, dat is zeer eenvoudig technisch uit te voeren en het maakt snelheidscontrole overbodig. Je zou zelfs de topsnelheid automatisch kunnen laten aanpassen door zenders op het hele grondgebied, ter vervanging van de massa verkeersborden die er nu zijn. Dat is allemaal mogelijk, maar we doen het niet, omdat we het niet willen.

    Het gaat dus niet om de wenselijkheid of de technische mogelijkheidheden, dat is duidelijk, maar om de wil om het te doen. Het komt er dus op aan om de mensen zover te krijgen dat ze het willen. Dat heet een mentaliteitswisseling. Vroeger stookte iedereen allerlei afval op in zijn tuin, nu doet zo goed als niemand dat nog. Vroeger kiepten we allerlei toxisch materiaal zomaar in de goot, nu niet meer. Het is dus best mogelijk om de bevolking op andere gedachten te brengen. Goed dertig jaar geleden zou niemand aanvaard hebben dat we zouden verplicht zijn om het afval te sorteren en te betalen per kilo opgehaald afval. Nu staan we er niet meer bij stil.

    Maar als het om het verkeer gaat, dan is een grote meerderheid van de mensen wel erg hardleers. Men staat nog liever elke dag uren in de file dan met trein, tram of bus te reizen. Een gezin zonder auto(‘s) is een grote uitzondering. Er rijden bijna vijf en een half miljoen auto’s rond in België, dat is toch onvoorstelbaar veel? Denk eens aan wat dat kost, wat dat verbruikt en vervuilt… Maar zonder auto ben je een paria, een zonderling. Onze mobiliteit is heilig, we rijden voortdurend overal heen zonder lang na te denken over de gevolgen en de maar al te reële risico’s, zonder ons af te vragen of het wel nodig of noodzakelijk is. Bij het nemen van onze beslissingen speelt de vraag over de verplaatsing nauwelijks een rol: we gaan naar zee, en dat we daarvoor drie uur in de file moeten staan, dat is dan maar zo. Even naar de bakker, of een brief op de post doen, de kinderen ophalen van school of ontspanning, vul zelf maar aan.

    Het kan anders en vroeg of laat zal het anders moeten, tot dat besef zijn de meeste mensen al gekomen, de prijs van de brandstof staat spectaculair hoog en het ziet er niet uit dat die zal dalen voor de laatste druppel olie op is. Maar tot zolang rijden we als hing ons leven er van af, terwijl dat eigenlijk letterlijk zo is.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    20-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gadgets

    Men zegt dat jongens een technische knobbel hebben. Ik weet zeker dat meisjes die ook hebben: tijdens mijn loopbaan en ook daarna heb ik zelfs meer technisch begaafde vrouwen gekend dan mannen.

    Indien ik zelf niet over een dergelijke knobbel beschik, dan heb ik toch een sterke belangstelling voor al wat techniek is en dat sinds mijn prille jeugd. Ik wou altijd al weten hoe mechaniekjes werken, omdat het me zo verbaasde dat ze werkten: een lamp, de radio, een ouderwetse fonograaf, een wekker, een regulateur, een polshorloge, de telefoon, een radioantenne, een koptelefoon, een micro, een bandopnemer, later tv, videorecorder… Nog later kwam daar ook de computer en de PC bij, de printers en de scanners en faxen, daarna de radiogestuurde klok en dito polshorloge, de microgolfoven, de inductiekookplaat, afstandsbediening, de GSM, cd- en dvd-speler, internet, e-mail, internetbankieren, eBay, Amazon, Skype, de e-reader, digitaal en HD tv kijken, het houdt niet op.




    Zolang alles goed gaat, sta je er niet bij stil: je gebruikt al die dingen waarvoor ze bedoeld zijn zonder veel aandacht te schenken aan het toestel zelf of de diensten die erachter schuilgaan. Het is pas als zo’n ding het laat afweten, dat je beseft hoe afhankelijk je ervan bent.

    De laatste maand is het wel erg geweest hier in huis. Het begon toen we onze modem wouden vervangen door een draadloos exemplaar. Daar kwam ook een nieuwe HD digicorder aan te pas en een nieuw abonnement bij Telenet. Ik zal je niet lastig vallen met de details, maar het is een echte lijdensweg geweest, zowel technisch als administratief. Als je niet oplet, rekenen die onverlaten je allerlei kosten aan die ze kuis verzwegen hadden bij het maken van de afspraken, honderden euro’s! En dan al die kabels… niet te geloven! Het is een wirwar van allerlei draden, die zomaar in de knoop geraken, gewoon door daar te liggen, lijkt het wel. En het stof dat zich daar vergaart, ik schaam me diep, ik dacht dat het proper was in ons huis, tot ik achter de tv-kast keek, sjonge sjonge sjonge!

    Sinds enkele jaren maak ik me rond Nieuwjaar behoorlijk boos over de aanrekening die ik krijg van KBC, gewoon omdat ik een lopende rekening heb bij hen. Ik heb ook een rekening bij Argenta en daar is alles werkelijk helemaal gratis. En dus beslis ik elk jaar dat ik mijn KBC-rekening ga opzeggen. Tot nog toe was het er nooit van gekomen. Ik zag ertegen op om al de administratieve stappen te zetten die daarvoor nodig zijn. Maar toen onlangs bleek dat KBC aan zijn topmanagers royale bonussen uitbetaalde terwijl juist die mensen verantwoordelijk zijn voor de debacle, toen brak me de klomp: nu was het genoeg geweest!

    Lieve lezer, je weet niet waaraan je begint. Vooreerst moet je nagaan welke domiciliëringen je bij die bank hebt, dus welke doorlopende machtigingen je hebt gegeven voor het automatisch betalen van rekeningen, bijvoorbeeld voor water, gas, elektriciteit, internet en kabel-tv, ziekteverzekering enzovoort. Voor elk van die opdrachten moet je een wijzigingsformulier aanvragen, invullen en aan je nieuwe bank bezorgen. Dan moet je uitkijken of ze inderdaad de rekeningen aan je nieuwe bank aanbieden en of ze het niet dubbel doen door ook de oude bankrekening te pluimen. Maar het is niet alleen de debetzijde die je moet nakijken: je krijgt ook allerlei bedragen op je rekening, gelukkig maar: je pensioen, de uitkeringen en terugbetalingen van de ziekteverzekering, teruggaven van de belastingen en een aantal vaste of eenmalige toelagen van instellingen of diensten aan wie je ooit je bankrekeningnummer hebt doorgegeven. Ook die moet je allemaal een voor een aanschrijven, formulieren invullen enzovoort.





    Dagen ben ik er mee bezig geweest en het einde is nog steeds niet in zicht. Ik heb een beetje het gevoel dat ik terug in het arbeidscircuit zit: dit is het soort werk dat ik mijn hele leven heb gedaan. Toen ik op pensioen ging, hoopte ik dat ik ervan af was, of dat het tot een minimum zou beperkt blijven en dat was grosso modo ook zo. Tot ik de onzalige beslissing nam om die verdomde bankrekening op te zeggen!

    Ik merk dat zowel de technische als de administratieve beslommeringen vreselijk op mijn zenuwen werken. Ik loop onrustig rond, zonder altijd goed te beseffen waarom. Als ik een boek vast neem, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, mijn gedachten dwalen voortdurend af. De muziek staat zoals steeds de hele dag op, maar ik luister maar met een half oor en erger me snel als ze weer aan het zaniken gaan.

    Ik heb blijkbaar behoefte aan vastheid, aan zaken die goed geregeld zijn en aan toestellen en diensten en mensen die zonder haperingen of morren doen wat ze verondersteld worden te doen, waarvoor ze betaald worden. Als dat niet het geval is, raak ik geïrriteerd en vind ik geen rust voor het weer in orde is. Dat is menselijk, denk ik. Maar ik heb wel een onoverzienbare reeks toestellen en diensten in huis en er is er altijd wel eentje dat het om onverklaarbare redenen niet doet.

    Ik heb een buurman die zich ver houdt van al die toestanden. Geen pc, geen kabel, geen gsm, geen telefoon, geen internet, geen bestendige opdrachten bij de bank. Hij onderhoudt zijn tuin op voorbeeldige wijze met de meest eenvoudige werktuigen, niets elektrisch, alles met de hand. Ik denk dat hij een veel rustiger leven heeft dan ik.

    Gisteren had ik een afspraak bij ons bevriend beeldhouwersechtpaar. Ze hadden een nieuwe hanglamp gekocht, maar kregen ze niet in gang. Ik had al eens een poging gedaan, maar zonder succes. Dan maar op internet gezocht hoe een wisselschakeling eruit kan zien, in het Vlaams een dubbele directie: een lamp die je met twee verschillende schakelaars aan en uit kan zetten. Vervolgens op internet de buienradar bekijken voor een pauze in de regen en dan met mijn nieuwe fiets (een verjaardagsgeschenk van Lut en mezelf) daarheen. Gelukkig vond ik nu wel de oplossing voor de lamp (de stroom bleek op de draad voor de aarding te zitten…).





    Zonder mijn technische knobbel had ik hen niet kunnen helpen. Zonder internet had ik ongetwijfeld een nat pak opgelopen en ook nooit geweten waarom er zoveel kabels uit het plafond kwamen voor een eenvoudige lamp.

    Zonder kabel zou ik interessante programma’s missen en vooral ook goede muziek in uitstekende kwaliteit. Zonder internet geen blogs, geen internetbanking, geen bestellingen van boeken, cd’s, dvd’s en (gratis) e-boeken bij Amazon en anderen, geen e-mail, geen videogesprekken met verre vrienden, geen opzoekingen in Wikipedia en in de verste uithoeken van het web…

    De enige toestellen die ik echt kan missen zijn de telefoon en de gsm, het mobieltje. Ik gebruik die uiterst zelden. Gelukkig hebben we nu een systeem van aanrekening dat zo goed als kosteloos is: we betalen alleen voor de zeer zeldzame gsm-gesprekken die we voeren, geen abonnementskosten; de vaste telefoon is gratis, of althans inbegrepen in het internetabonnement.

    Het is een afweging die je moet maken. Het is inderdaad mogelijk om ook vandaag nog te leven zonder al die gadgets (het woord alleen al!). Maar de moderne media maken het leven ook een stuk gemakkelijker en boeiender. De psychologische druk die ze zonder enige twijfel met zich meebrengen, moet je erbij nemen. Ik heb ervoor gekozen om dat te doen. Ik hoop echter van ganser harte dat de technische complicaties en de administratieve rompslomp nu voor een tijdje achter de rug zijn en dat ik me weer kan concentreren op wat echt belangrijk is: menselijk contact in al zijn vormen, lezen en nadenken, actief muziek beluisteren en genieten van al het boeiende dat de media ons bieden, en ook van de natuur, vanzelfsprekend.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.homo sapiens en zijn caravan

    Ik vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik hier voor de uitleg.

    Een voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa. In het Frans is het hamac, in het Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een volksetymologie: het woord hamaca kende men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt wat het ding is: een hangmat.

    Maar we kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is breed ‘wijd’. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide. Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een klein beetje donkerder is dan de witte.





    Goropismen dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan: dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou…

    Het is wat ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een kameel zoiets als karabha is. In het Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan, een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd werden. Later werd caravan afgekort tot van en dat is ook vandaag nog het woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens caravans genoemd. Niks car avant, dus.




    Om een of andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.





    Bekend is ook de aansporing Sapere aude! Het was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung,
    ik zette het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!

    Het Latijnse woordenboek geeft de betekenis van ‘denken’ slechts in afgeleide betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet. Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.

    Ik vind het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin als een element in de strijd voor het overleven.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    16-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de wolken

    Clouds

     

    Strauss Van Nevel Kuijken Callas

    Schubert Verdi Haydn Sjostakovitsj

    Wagner Bach Puccini Figueras

    Scarlatti Bruckner Haendel Rostropovitsj

     

    McBain Nabokov Dawkins Trevor

    Mehta Updike Tolkien Dennett

    Le Carré De Vries Spinoza Pinker

    Burgess James Damasio Pritchett

     

    Linguist Polyglot Humanist

    Etymoloog Atheïst Evolutionist

    Flamingant altegader

     

    Blogger Internaut Klokkenman

    Keukenprins E-reader Beeldjesfan

    Zesenzestig Mijn Vader

     


    Dirk D’huyvetters, 16 januari 2012


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    12-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zin van ons bestaan

    Heeft het leven zin?

    De menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.

    De zin van ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten van de wetenschap. Een pia fraus, een vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden, zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke ingreep van God in de wereld.

    Het valt niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn. Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god is, dan is die er ook niet op zondag.

    Er is helemaal geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele mens, dan is dat nog ingewikkelder.

    Het is echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is. Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo dat die andere ‘wetenschappen’ niet in tegenspraak mogen zijn met de ‘harde’ wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in overeenstemming zijn met die wetenschappen.

    In die zin zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden, constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit kunnen of mogen gescheiden worden.




    Wij mogen nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is, geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van het fysische; het is alleen de inhoud van het denken en voelen, de betekenis die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.

    De relatie tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een plant.

    De wereld van het ‘geestelijke’, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren, de virussen, de bacteriën… Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich, maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de vink.




    Dat is de enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid van gedachte, vrijheid van godsdienst

    Als gepensioneerd personeelslid van de Leuvense universiteit geniet ik het voorrecht de bibliotheken vrijelijk te mogen bezoeken en de catalogus online te kunnen raadplegen. Je kan de werken die je zo vindt, opnemen in een lijst, ‘mijn collectie’, die je dan kan gebruiken om de boeken zelf op te zoeken en desgewenst te ontlenen.

    Reeds enige tijd prijkte in ‘mijn collectie’ een boekje dat me wel aansprak: Jonathan Israel, Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid. Een dilemma van de Verlichting, met essays van Inger Leemans, Siep Stuurman en Marin Terpstra, uitg. Damon-Budel, 2007, 99 blz. Ik vrees dat het niet meer nieuw te vinden is; de prijzen voor een tweedehands exemplaar lopen uiteen van een redelijke 10 euro tot een wel zeer ontradende 54 euro.

    Bij mijn jongste bezoek aan de uitstekende bibliotheek van het Leuvense Hoger Instituut Wijsbegeerte, waar ik bijna vijftig jaar geleden op de schoolbanken zat, bracht ik (onder meer) het bewuste boekje mee en ik las het tussendoor. Het is een vreemde verzameling van bijdragen rond de Thomas More-lezing die Jonathan Israel in 2006 hield aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het begint met een inleiding over de figuur van Jonathan Israel en zijn merkwaardig succes in Nederland. Dan volgt de tekst van zijn lezing, waarin hij op zijn bekende magistrale manier de kernideeën van de Verlichting en de belangrijke rol daarin van Spinoza en de Nederlandse vroege Verlichtingsdenkers beschrijft en toelicht. Vervolgens is er de uitgeschreven tekst van het interview en de vragen uit het publiek na de lezing. Daarna komen er twee essays, die een soort van antwoord proberen bieden op wat professor Israel in zijn lezing en in de (toen) twee al verschenen delen van zijn Verlichtingstrilogie naar voren brengt.

    De zin van een dergelijk amalgaam ontgaat me. Misschien vond men de lezing alleen, een twintigtal pagina’s, te weinig om in druk te geven. Naar mijn aanvoelen had men dat toch maar beter gedaan. De inleiding is leuk maar niet meer dan dat en het interview is weinig verhelderend en dus even overbodig. Over de twee aanvullende essays wil ik kort zijn. Indien ze al op eigen merites een weg zouden gevonden hebben naar een of ander filosofisch vaktijdschrift, dan vallen ze hier helaas opvallend uit de toon in het gezelschap van zelfs een gelegenheidstoespraak van Jonathan Israel. De helderheid van betoog die de Meester hier ten toon spreidt staat in schril contrast met de (ver) gezochte gedachtekronkels van de beide respondenten.






    Het onderwerp is nochtans interessant genoeg. Het is een thema waarmee wij vandaag nog steeds niet in het reine zijn. Verlichte denkers waren en zijn ervan overtuigd dat indien iedereen zou denken en handelen volgens de beginselen van de Verlichting, de wereld een betere plaats zou worden. Zij menen tevens dat die andere ideologie, de godsdienstige, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden, omdat ze berust op verzinsels, op een wereldbeeld dat niet rationeel kan verantwoord worden. Nochtans erkent elk Verlicht denker die zichzelf respecteert dat wij niet anders kunnen dan tolerant zijn, ook tegenover de godsdienstige ideologie en zelfs wanneer die godsdiensten notoir intolerant zijn, niet het minst tegenover het atheïstische Verlichtingsdenken.

    Vanuit onze verlichte principes moeten wij dus een volstrekte intellectuele verdraagzaamheid onderhouden tegenover mensen die ons feitelijk het liefst de mond willen snoeren en zelfs uitroeien en dat ook geprobeerd en gedaan hebben. Wij moeten dus wetens en willens datgene dulden waarmee we het zelf het meest oneens zijn. Wij respecteren een volledige godsdienstvrijheid uit hoofde van de absolute vrijheid van denken die wij voorstaan, terwijl de godsdienst die vrijheid van denken even absoluut ontkent en de godsdienstvrijheid beperkt tot de eigen strekking, met uitsluiting van alle andere ideeën.

    Dat is de situatie waarin Spinoza zich bevond in de tweede helft van de zeventiende eeuw, maar het is ook even goed vandaag het geval. Wij worden geconfronteerd met christelijk en moslimfundamentalisme en met extreme religieuze onverdraagzaamheid, onderling zowel als tegenover het atheïsme. Moslims zowel als christenen zweren bij het creationisme en Intelligent Design. Godsdiensten eisen het recht op om de maatschappij in te richten volgens hun opvattingen, bijvoorbeeld de Sharia als burgerlijke strafwet en het onderwijs volgens christelijke of islamprincipes.

    Als weldenkende burgers kunnen we niet anders dan geschokt zijn door deze godsdienstwaan, net zoals Spinoza gechoqueerd was door de religieuze houdingen, uitspattingen en aberraties van zijn tijd. Maar als verdraagzame mensen moeten we aanvaarden dat andere mensen anders denken dan wij. Dat is niet gemakkelijk. Want onze overtuiging dat de anderen ongelijk hebben is onvermijdelijk een niet aflatende uitnodiging om daar iets aan te doen. Dat was althans het aanvoelen van Spinoza en het is ook wat ik denk; anders had Spinoza zijn boeken niet geschreven, anders zou ik op mijn meer bescheiden manier niet voortdurend het Verlichte standpunt verdedigen en het godsdienstige aanvallen en weerleggen.





    Bij Jonathan Israel is het duidelijk: hij is niet alleen een historicus, meer bepaald iemand die de Ideeëngeschiedenis beoefent en een (geschiedenis-)filosoof, hij is ook een activist: hij wil dat de Verlichtingsideeën van Vrijheid, Gelijkheid en Solidariteit zegevieren, omdat het de enige manier is om tot een betere wereld te komen. Hij is daarover ontroerend duidelijk en expliciet, er is bij hem geen zweem van twijfel over zijn engagement. Hij bepleit zijn zaak met verve en met het heilig vuur van zijn overtuiging. Hij weet wat goed is en wat kwaad en hij weet wat ons te doen staat.

    Dat kan men niet zeggen van de beide respondenten. Zo las ik bij Terpstra (p. 89) deze voor mij zonder meer verbijsterende zin: ‘Waarom zou bijvoorbeeld het verlangen van iemand naar de zekerheid van een autoritaire godsdienst moeten wijken voor het verlangen van iemand naar een gezond, welvarend en lang leven?’ Ik had nooit gedacht zoiets ontstellend te moeten lezen bij een filosoof, en dan nog als een kritiek op Spinoza… Als academische filosofie dat al niet meer inziet, namelijk dat er zeer goede redenen zijn om het verlangen naar een menswaardig bestaan een hogere waarde toe te kennen dan het verlangen om door een godsdienst allerlei waanideeën voorgeschoteld te krijgen, dan moeten we er maar me ophouden, meen ik en die mensen niet meer betalen om dergelijke onzin uit te kramen.

    Men moet verdraagzaamheid inderdaad niet verwarren met intellectuele lafheid. Het is ongetwijfeld zo dat wij aan de anderen zonder meer dezelfde vrijheid van gedachte moeten toekennen die wij zelf opeisen, ook als zij dat bepaald niet doen. Maar dat betekent niet dat wij blind moeten zijn voor de onwaarheid van die andere gedachten en van het onheil dat zij veroorzaken.

    Laat ons concreet zijn. Toen het Nazisme opkwam, was het voor de meeste waarnemers duidelijk dat dit een gevaarlijke ideologie was, omdat zij de democratische principes met voeten trad. Men kan toch in eer en geweten niet stellen en volhouden dat men zich toen moest onthouden van alle kritiek op het Nazisme, omdat iedereen nu eenmaal het recht heeft om te denken wat men wil? Het katholicisme heeft zich, dat staat nu wel historisch vast, altijd en overal schuldig gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van machteloze slachtoffers. Moeten we dat, zoals de katholieke kerk, dan maar met de mantel der liefde bedekken, omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om te denken wat ze willen?

    Wanneer iemand ervan overtuigd is dat zijn medemens lijdt aan waanideeën, is het niet alleen een spontane reactie maar zelfs onze hoogste medemenselijke plicht om hen daarop te wijzen. Dat kan op een beschaafde manier, maar soms is het ook nodig om harde woorden te spreken. Wat we echter vooral niet moeten doen, dat is mensen verbieden om te denken, te schrijven en te spreken. Als pedofielen of racisten opkomen voor hun zaak, dan moet dat kunnen. Het zou verkeerd zijn om hen dat recht op vrije meningsuiting te ontzeggen. Maar daartegenover staat dat het onze verdomde plicht is om op hun opinie te reageren en te wijzen op de gevaren voor de maatschappij van wat zij voorhouden.

    De vrijheid van gedachte en van meningsuiting betekent helemaal niet dat alle gedachten evenwaardig zijn, dat heeft er niets mee te maken: alle gedachten, ook de meest idiote of bedreigende, mogen geventileerd worden. De vrijheid van meningsuiting heeft niets van doen met het oordeel dat men over die mening kan hebben. Het is precies in de confrontatie van al de menigvuldige en uiteenlopende en zelfs bizarre ideeën dat wij mensen tot een beter begrip van onszelf komen en zo bijdragen tot een betere wereld voor iedereen.

    Wij moeten de dingen steeds zien in het perspectief van onze samenleving. Vrije meningsuiting is een heilig principe, omdat het tegenovergestelde ervan steeds leidt tot onvrijheid, onderdrukking en machtswellust. Maar gevaarlijke ideeën zijn eveneens een bedreiging voor onze samenleving en als dusdanig moeten ze niet verboden, maar ontmaskerd en bestreden worden. In die zin ben ik een tegenstander van het wettelijk verbod op negationisme, op het ontkennen van de misdaden van het Nazisme, hoe vreselijk ik het ook vind dat iemand zoiets kan zeggen of schrijven. Maar moeten we dan alles verbieden? Wat met andere misdaden tegen de mensheid zoals die van allerlei communistische en kapitalistische regimes, de uitroeiing van de Armeniërs door de Turken, de Killing Fields enzovoort? We kunnen en mogen niet alle waanideeën verbieden. Maar we moeten ze wel bestrijden!

    Geef mij dus maar de heerlijk duidelijke en helder verwoorde standpunten van zowel Spinoza als Jonathan Israel en bespaar me de duizend verwarrende en verwarde kwalificaties die sommige beroepsfilosofen aan hun stellingen en teksten menen te moeten toevoegen. Ook zij hebben recht op hun mening, maar als ik mag kiezen…


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.halal vlees en intolerant atheïsme

    Dat ik atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct mee geconfronteerd ben.

    Ik heb op een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven. Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?

    Ik denk dat ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.

    Tijdens mijn loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen, meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig waren, dat de ‘zwartjes’ in ‘onze Kongo’ minder mens waren dan wij.

    Nochtans is dat altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis, indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.

    Hoe dan ook, het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed, wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ‘ras’ zijn vaak veel opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.





    Het is ongetwijfeld dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden. Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst, maar op de eenvoudige gelovigen.

    Zo wil men de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten. Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.

    Er is naar mijn aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die ‘vrijzinnigen’. Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders, wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?

    Terloops wil ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er, zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke. De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.

    Zo heb ik ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en –geiten, of fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst. Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van spreken.

    Maar retournons à nos moutons, zoals men in het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten en zo is.

    Die bepaalde groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.





    Naar verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden. Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of toch enigszins.

    Nee, die bepaalde groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze, er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus verboden blijven.

    De atheïsten over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt. Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.

    Met dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat zelfs ontroerend.

    Ik begrijp dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn, maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men niemand last, men ziet er alleen anders uit.

    En daar gaat het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst noemen.

    Zo zie je dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal. Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid tegenover allochtone moslims.

    Ik heb me dan ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken, hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.

    De intolerante vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig, humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de Verlichting en de Menselijkheid.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    05-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Skype

    Terwijl onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.




    Enige tijd geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en kennissen en voor het verzenden en ontvangen van foto’s van en naar haar kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat op de lange baan geschoven.

    Mijn tweede kleindochter vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro. Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.

    Ik ga je niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam', een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het. Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in een klein schermpje rechtsonder.




    Mijn eerste gesprek was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor het ‘skypen’.

    Deze manier van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is. Videoconferentie of ‘skypen’ is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk geen ‘live’ gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.

    Zo, nu weet je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres. Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke programma’s) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en Blackberry en zo. Dat belooft…

    O, heb ik al vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn? Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en sms’en moet je betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.

    Misschien tot ‘ziens’?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het toeval wil...

    Laten we het nog eens over het toeval hebben. Het is een kernidee in de hedendaagse wetenschap en filosofie.

    We moeten wel goed afspreken wat we ermee bedoelen. Wanneer wij in het dagelijks leven spreken over het toeval, dan bedoelen wij daarmee meestal alleen maar dat een gebeurtenis zich onverwacht voordoet. Je ontmoet bij een uitstap een vriend die je in jaren niet gezien hebt. Je bent in een gezelschap aan het praten over iemand en prompt komt die binnen: als je van de duivel spreekt… Een onbekende die je toevallig ontmoet, blijkt op de zelfde school als jij gezeten te hebben, met slechts enkele jaren verschil, zodat je toch heel wat gezamenlijke herinneringen hebt.

    We hebben het allemaal wel al eens meegemaakt. We zijn dan verrast door het onverwachte, maar we staan er verder niet bij stil, het zijn dingen die kunnen gebeuren. Het moet al een heel uitzonderlijke samenloop van omstandigheden zijn eer we ons beginnen afvragen of het wel om een toeval gaat.

    Toeval heeft niets te maken met zogenaamd paranormale verschijnselen. Wij zien achter de gebeurtenissen geen boze of goede geesten, die ervoor zorgen dat er een specifieke samenloop van omstandigheden is. Zelfs bij de meest vreemde verschijnselen gaan we ervan uit dat er een redelijke verklaring is. De goochelaar haalt geen geldstuk uit je oor, zaagt zijn partner niet middendoor en haalt geen wit konijn uit zijn hoed. Er is een uitleg, ook al hebben we die niet meteen door.


    Toch zijn er altijd mensen geweest die achter de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet, een of andere bedoeling toeschreven. De dingen zijn volgens hen niet zomaar zoals ze zijn, de gebeurtenissen hebben een al dan niet verborgen doel, ze hebben zin en betekenis en die ontlenen ze aan een Zingever.

    Daar ligt de grens tussen enerzijds theïsme, pantheïsme, panentheïsme, deïsme &c., die een intelligentie toekennen aan de ‘kracht’ van de natuur, en anderzijds het atheïsme, dat elke intelligentie, elke teleologie, elke bedoeling ontzegt aan de processen en wetmatigheden van de natuur. De atheïst zal, gefascineerd door wat hij/zij om zich heen en in de geschiedenis ziet, wel ACHTERAF vaststellen dat er duidelijke processen en evoluties zijn, maar dat zijn evoluties die niet VOORAF voorspelbaar zijn of door iets of iemand gewild of gepland zijn. Dat is het essentiële verschil, met enorme gevolgen.

    De mens als verschijnsel is daarvan het meest opvallende voorbeeld. Wij kunnen niet anders dan vaststellen dat de hele evolutie heeft geleid tot de huidige toestand, waarin de mens (voorlopig) een spectaculaire primordiale rol speelt. De theïst &c. zal dan zeggen dat een zo merkwaardige evolutie niet anders kan dan gericht zijn en dat daarachter dus een oorzaak schuilt. Zij zullen daaraan een naam geven, bijvoorbeeld God. De atheïst zal het verschijnsel zelf niet minder merkwaardig vinden, maar er fijntjes aan toevoegen dat de mens er evengoed niet had kunnen zijn, of er helemaal anders uitzien. In de ene benadering is de mens bedoeld, in de andere is hij er toevallig.

    Toevallig wil hier niet zeggen dat de mens zomaar vanzelf uit het niets of uit iets willekeurig anders is ontstaan, in tegendeel. Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak en een gevolg, voor alles er zijn wetmatigheden waarvan niet kan afgeweken worden. Niets gebeurt zomaar. De mens is er net echt ‘toevallig’, hij is als soort het resultaat van een zeer lange evolutie, waarbij elke volgende stap niet had kunnen gebeuren zonder de vorige. Daar moeten we steeds aan denken wanneer we zeggen dat er dingen zijn, groot of klein, die toevallig gebeuren.

    Maar als alles noodzakelijk het gevolg is van beslissende oorzaken, is er dan geen absoluut determinisme, dat wil zeggen dat alles alleen maar kon uitdraaien zoals het uitgedraaid is, dat alles met andere woorden op voorhand vastlag?

    Ja en neen. Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar toch is het zo.

    Het stond niet in de sterren geschreven dat jij en ik ooit met elkaar zouden communiceren zoals wij nu doen, terwijl de loop van de evolutie en van de geschiedenis (achteraf gezien) wel absoluut noodzakelijk was om tot dit concrete resultaat te komen.

    Misschien moeten we het toeval maar beter negatief omschrijven, als een noodzakelijke opeenvolging van oorzaken en gevolgen, die echter niet op voorhand te voorspellen valt, omdat er zoveel oorzaken zijn en zoveel gevolgen, dat nooit met zekerheid vooraf kan gezegd worden wat het gevolg zal zijn van een combinatie van die veelheid van specifieke oorzaken. Toeval is dan de afwezigheid van opzet.




    Om het concreet te maken: denk aan een loterij, waarbij de winnende nummers getrokken worden via de bekende draaiende trommels, waarin zich ballen bevinden met telkens één cijfer erop. Het uiteindelijk resultaat hang helemaal en noodzakelijk af van alle fysische factoren: het formaat van de ballen, hun gewicht, de gladheid van de oppervlakte, hun temperatuur, soortelijk gewicht &c.; vervolgens ook van de vorm &c van de trommel, van de snelheid van het draaien, van de toestand van de ballen bij het startschot, van de duur van het draaien, van de luchtdruk, de vochtigheid van de lucht en nog een heleboel andere elementen. En om het helemaal moeilijk te maken werkt men niet met één trommel en (20?) ballen, maar met (8?) trommels, om toch maar duidelijk te maken dat er geen manipulatie gebeurt.

    Niemand zal eraan twijfelen dat het resultaat wel degelijk helemaal afhangt van al deze elementen, en niemand zal er (hopelijk) ook maar een seconde aan denken om in het resultaat de hand van God te zien. Daar zie je duidelijk dat het enerzijds gaat om een absolute fysische determinatie, die anderzijds (voor ons, in de praktijk) toch het gewenste onvoorspelbaar of toevallig resultaat geeft. En toch is er (meestal) ergens iemand die, bijvoorbeeld door de geboortedatum van zijn groottante te combineren met de lengte van de staart van zijn kat, precies de acht winnende cijfers heeft ‘voorspeld’. Je zal het met mij eens zijn dat het resultaat van de loting wel gelijk is aan die twee lukraak gekozen elementen uit het leven van de winnaar, maar dat het er niet door bepaald wordt.

    Wij noemen het resultaat van die kunstmatig, opzettelijk verwekte combinatie van factoren en processen bij de lottrekking uitdrukkelijk ‘toevallig’, onbedoeld, terwijl het toch het onvermijdelijk resultaat is van de natuurwetten. Wij bedoelen eigenlijk alleen maar dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt, tenzij om precies te verhinderen dat iemand het resultaat zou manipuleren of het met succes voorspellen.

    Dat is ook precies wat men bedoelt met toeval in bijvoorbeeld het ontstaan van het universum en in het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde: het is een strikte opeenvolging van oorzaken en gevolgen, maar zo complex dat het resultaat ervan voor ons totaal onvoorspelbaar is, maar steeds binnen de wetten van de natuur; ik bedoel dus dat er geen ‘intelligentie’ of opzet aan te pas komt. Ook dit is een negatieve formulering.

    In een uiterst simpele fysische proefopstelling is het resultaat volledig voorspelbaar. Als je een gewicht laat vallen in een luchtledige ruimte, dan zal het recht naar beneden vallen met een bepaalde snelheid. Elke keer dat je dat experiment herhaalt, zal het resultaat hetzelfde zijn. Als je een muntstuk opgooit, dan is het resultaat niet te voorspellen, maar je hebt wel één kans op twee dat je gok juist is. Met één dobbelsteen heb je één kans op zes, met twee dobbelstenen wordt het al ingewikkelder (klik hier voor meer). Hoe meer factoren er meespelen, hoe minder voorspelbaar het resultaat. Bij uiterst complexe situaties waarin vele miljarden entiteiten betrokken zijn, zal niemand een gok wagen.

    De situatie bij (of kort na) het ontstaan van het universum was zo onbeschrijflijk complex en betrof zo onvoorstelbaar veel materie/energie, dat het resultaat bij elke gebeurtenis, zowel op het subatomaire niveau als op de schaal van de sterrenstelsels werkelijk alle kanten uitkon, denk aan al de mogelijke combinaties die zich kunnen voordoen bij een dergelijke massale hoeveelheid van dingen en hun enorme verscheidenheid. Ook zo bij het ontstaan van de aarde: er waren zoveel fysische elementen voorhanden en zoveel verschillende krachten die erop inspeelden, dat het resultaat altijd maar meer verscheiden was. Daarvan bleken sommige resultanten beter geschikt om in een bepaalde omgeving te blijven bestaan dan andere. Dat is de motor achter de diversiteit van wat wij hier vandaag op aarde aantreffen.

    Ik heb er geen bezwaar tegen indien iemand de trends die zich in het universum zeer duidelijk aftekenen en die wij allen onderkennen, wil benoemen, of erdoor overweldigd en ontroerd wordt. Dat is ook voor mij zo, zeer uitdrukkelijk en ontstellend diep. Maar ik houd mij ver van alle antropomorfische duiding van de natuur. Er zit niet ‘iemand’ achter, die zoals een mens de dingen creëert, organiseert, in stand houdt, leidt, beloont, straft… Ik herken en erken de processen, maar voor mij zijn ze het merkwaardige (om niet te zeggen toevallige) resultaat van de natuur, niet het door God of een Kracht of Idee bedoelde en geplande resultaat. Er is geen Project, er is enkel wat er is en wat er is, is fascinerend!

    Zo zie je dat het absolute determinisme van de natuurwetten niet in tegenspraak is met wat wij gemakshalve het toeval noemen, het concrete resultaat van een veelheid van krachten die inwerken op een veelheid van elementen. Toegepast op de mens betekent dit dat de mens het onvermijdelijk resultaat is van al de talloze stappen in de concrete evolutie van het leven hier op aarde, die elk op zich totaal onvoorspelbaar waren. Men kan dus niet spreken van een heilsplan, een voorzienigheid. Er is dus ook niets of niemand die buiten en boven de natuur staat en het hele spel draaiende houdt, die alles zo geregeld heeft dat de mens er wel moest komen. Nee, de mens is er wel degelijk toevallig, niet gepland, onvoorspelbaar, wij hadden er evengoed niet kunnen zijn, net zoals ik evengoed wel het groot lot had kunnen winnen (althans indien ik een lot had gekocht).

    Wat wel in tegenspraak is met de natuurwetten, is dat er een Wezen zou zijn dat zich helemaal niets hoeft aan te trekken van die wetmatigheden, een God die mirakels kan doen en die actief ingrijpt in het verloop van de dingen en ze subtiel stuurt ten gunste van de mensen die hem als hun God herkennen en die hen na hun dood zal opnemen in zijn Hemel, waar de natuurwetten niet meer gelden.

    Zelfs wanneer ‘God’ alleen maar een naam zou zijn die men geeft aan degene die de natuurwetten heeft gemaakt, dan nog is men in tegenspraak met zichzelf, want als wij in de natuur wetmatigheden ontdekken, dan betekenen die niets meer dan ons menselijk interpreteren van feiten, zaken en gebeurtenissen. De wetmatigheden zijn eigen aan de natuur, ze zijn gewoon de manier waarop de fysische wereld zich ontplooit in een wondere evolutie van steeds nieuwe en verrassende combinaties. Er is dus niets ‘in gang gestoken’, de wetten zijn niet op voorhand door God gemaakt. Voor er leven was op aarde, was er niets dat liet vermoeden dat er ooit leven zou zijn, geen enkele wetmatigheid die het leven noodzakelijk moest voortbrengen, het had evengoed niet kunnen lukken. In dat geval waren er geen biologische wetten (nodig) geweest.

    Als er een God is die bij de schepping de bedoeling had om uiteindelijk de mens te laten ontstaan, dan heeft hij ongelooflijke risico’s genomen. De kans dat er leven zou ontstaan op onze aarde was verwaarloosbaar klein. Dat er bovendien uit dat nietig begin ooit zoiets als een mens zou uit te voorschijn komen, was eveneens vrijwel onmogelijk. Laten we dus ophouden met denken, geloven of zeggen dat God de mens heeft geschapen. Hoe je die uitspraak ook interpreteert, ze houdt geen steek, het is een zinloze uitspraak. Je kan die drie woorden niet in die volgorde zinvol naast elkaar plaatsen, tenzij je iemand in het ootje wil nemen. En zoals we (misschien) weten is dat ootje een o’tje, een kring die boosaardige of onwetende mensen vormen rond iemand die ze willen uitlachen. Dat is iets waaraan wij ons niet schuldig willen maken, is het niet?

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:levensbeschouwing
    01-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.materialisme

    Materialisme, waartegen ook het christendom zich zo angstvallig verzet, zoals blijkt uit de predicaties bij Kerstmis en Nieuwjaar, is enerzijds de preoccupatie van de moderne mens met materiële geneugten, maar anderzijds ook, en misschien wel daarmee onmiddellijk verbonden, de monistische filosofische opvatting, dat er slechts één vorm van realiteit is, de materiële en dat alle ‘geestelijke’ activiteit uitgevoerd wordt door de materiële, dat er dus geen andere geestelijke activiteit of realiteit is dan die van de materie. De (immateriële) God van het christendom wordt dan meteen onmogelijk, tenzij als een projectie van de mens. Dit is voor mij een zeer bevredigende uitleg, een bevrijding uit de angst om het totaal andere, het onbekende.

    Daarmee aanvaard ik ook dat er vanzelfsprekend wel degelijk geestelijke activiteit is, als een aspect van de materie. Het is al te gemakkelijk om het materialisme gelijk te stellen met de materie en te veronderstellen dat atheïsme inhoudt dat men de mens elke geestelijke dimensie ontzegt. Niets is minder waar!

    Die geestelijke activiteit valt samen met de notie van ‘leven’. Er kan geen levende materie zijn zonder een vorm van ‘geestelijke’ activiteit. De drang van elke cel om zich in stand te houden en te vermenigvuldigen is ‘geestelijk’. Het moet echter steeds om activiteit gaan, het kan nooit een ding zijn, er is geen geestelijke materie. Dat is de kern van de zaak en het einde van de metafysica, maar ook de legitimatie van de psychologie als studie van de geestelijke activiteit van de mens en van de andere levende wezens, vandaar de gelijkstelling van evolutionaire psychologie en socio-biologie.

    Als er geen bovennatuurlijke wezens zijn, noch bovennatuurlijke begrippen, blijft er alleen de menselijke denkactiviteit om te achterhalen wat de beste manier is om te denken en te handelen. Elk individu is daartoe uitgenodigd en geroepen, ieder moet en mag ook voor zichzelf uitmaken wat goed en slecht is. Daarbij rijzen er (ten minste) twee problemen: enerzijds zal het resultaat van die inspanning verschillend zijn in vele gevallen en van persoon tot persoon; anderzijds verhindert de fundamentele gelijkheid van alle individuen dat men zijn eigen ideeën oplegt aan anderen, men mag alleen proberen te overtuigen met legale middelen.

    Mensen leven in gemeenschap en dat vereist een minimum aan ordening. Ook dat moeten we zelf organiseren, met vallen en opstaan. De beste manier, zo is gebleken, is een bestuur door democratisch verkozen vertegenwoordigers, met verkiezingen op geregelde tijdstippen en niet al te lange ambtstermijnen.

    Een regering en parlement op die manier samengesteld, hebben als taak om wetten op te stellen en uit te voeren. Op die manier leggen zij wel degelijk hun wil op aan ons allemaal, maar enkel met ons goedvinden: wanneer zij niet meer kunnen rekenen op de steun van het volk, zullen zij moeten aftreden. Er is dus in een democratie een instelling die met gezag optreedt. Waarop steunt zij zich?

    Enerzijds op de volkswil: zij moet rekening houden met wat er leeft onder de bevolking. Anderzijds ook op de eigen inzichten. Maar dat verlegt het probleem alleen maar: waarop steunt het volk zich, en waarop de volksvertegenwoordigers?

    Elke mens is gedreven door het eigenbelang, in al zijn aspecten: het nastreven van genot en vermijden van pijn, in al hun mogelijke vormen. De mens is in zijn streven niet zomaar gedreven door blinde hartstochten, wij zijn denkende wezens. Wij kunnen onze driften beheersen voor een nog groter genot, door het vermijden van de negatieve gevolgen van een blind nastreven van onmiddellijke gratificatie. Wij zien in dat wij in gemeenschap leven en dat brengt verplichtingen met zich mee, die in strijd kunnen zijn met ons beperkt en strikt eigenbelang, maar die in de praktijk en op termijn bijdragen tot en zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde vormen voor ons ruimer geïnterpreteerd en duurzaam eigenbelang als individu en als soort.

    Wij, en onze instellingen, zijn dus geïnspireerd door eigenbelang en gemeenschapszin. Het is ons vermogen om afwegingen te maken voor onszelf en voor de gemeenschap, dat de leidraad is voor ons denken en handelen. Men kan dat de rede noemen, maar dan in ruime zin, niet als een mathematische logica, maar als een denken dat rekening houdt met alle aspecten van ons mens-zijn.

    Wanneer wij spreken over mensen en hun samenleven, dan zullen wij het altijd met minder moeten doen dan het volmaakte, het uiterste, het beste. We zullen het moeten doen met het haalbare, waarbij het optimale vaak zal verbleken of totaal onherkenbaar worden.

    Het optimale is in veel gevallen immers niet alleen niet haalbaar, het nastreven ervan is meestal ook contraproductief. Het innen van zelfs rechtvaardige belastingen zal steeds minder opbrengen dan al wat eigenlijk verschuldigd is, omdat een aantal mensen zich steeds zullen willen onttrekken aan hun verplichtingen, die ze als excessief beschouwen. Zij zullen dat doen door gebruik te maken van de gaten in de wetgeving, waarbij ze geen strafbare feiten plegen, maar wel tekortschieten in burgerplicht en solidariteit, of gewoon door bedrog te plegen, waardoor ze zich blootstellen aan vervolging en straf, naast hun moreel falen. Hoe dan ook, de belastingbetalers zullen steeds minder belastingen betalen dan de staat hen oplegt.

    De staat kan en zal daarop reageren door de belastingen nog te verhogen, om toch aan de doelstellingen te komen, die moeten toelaten om de begroting in evenwicht te houden, of door de controle en de bestraffing van belastingsontduiking en de fraude te verstrengen. Deze laatste oplossing is echter zelden efficiënt, omdat de kosten voor de belastingscontrole en de gedwongen inning van ontdoken belastingen meestal niet opwegen tegen het resultaat van die inspanningen. Wanneer het meer kost om de belastingen af te dwingen dan die belastingen zelf opbrengen, heeft het geen zin om daarmee door te gaan; het is dan beter om zich tevreden te stellen met een zekere mate van belastingsontduiking.

    Zo zien we dat het nastreven van het maximum vaak minder efficiënt is dan het berusten in het haalbare.





    Daarmee moet men ook rekening houden bij het opstellen van wetten: het heeft geen zin om strenge wetten uit te vaardigen waarvan men op voorhand kan weten dat ze op massaal verzet en ontduiking zullen leiden. En het heeft ook geen zin om wetten te maken die niet afdwingbaar zijn omdat er geen reële sancties zijn bij overtreding. Men mag in zekere mate rekening op spontane burgerzin, maar niet te veel. Wanneer de brave burger zou vaststellen dat alleen hij zijn verplichtingen nakomt zonder morren of bedrog, terwijl een aanzienlijk aantal anderen zich daaraan straffeloos kan onttrekken, dan is het gevaar groot dat zelfs de moreel meest hoogstaande burgers aan hun plichten zullen verzaken, of zich terecht luidkeels zullen verzetten tegen dergelijke wetten en hun toepassing.

    Na even afgedwaald te zijn, komen we terug naar de vraag over het geestelijke. Wij benadrukken dat het steeds moet gaan om een activiteit van een levend wezen. Toch is de verleiding groot om aan de resultaten van die activiteit een zekere graad van autonoom bestaan toe te kennen.

    Wij doen dat immers voortdurend, als een manier van spreken, gemakshalve, zoals wanneer we zeggen dat een bepaalde idee leeft onder de bevolking. Wat we daarmee bedoelen, is dat een belangrijk aantal mensen over een bepaald onderwerp denken op een welbepaalde manier, bijvoorbeeld wanneer in Vlaanderen de autonomie van onze bevolkingsgroep een zeer algemeen verbreide verzuchting is en de Belgische staat ervaren wordt als een minder belangrijke waarde. Men kan dan inderdaad enigszins zinvol spreken over ‘de idee’ van de Vlaamse autonomie. Maar wij moeten ons er steeds goed van bewust zijn dat een dergelijke idee slechts bestaat in de hoofden van de betrokken mensen.

    Ideeën zijn geestelijke realiteiten, maar dat is een contradictio in terminis, er bestaat immers geen geestelijke realiteit in de echte zin van het woord, de materie is de enige realiteit, ons denken is een activiteit van levende materie.

    De eeuwige verwarring daarover is de oorzaak van veel ellende, filosofisch maar ook in de praktijk. Er bestaat niet de minste twijfel over het feit dat de godsgedachte bestaat. Maar er is, Anselmus ten spijt, geen enkele reden om aan te nemen dat (daarom) ook God bestaat als een realiteit, tenzij als een ideële, geestelijke entiteit, die derhalve volledig afhankelijk is van het denken van de mens. God is dus denkbaar, evident, aangezien de godsgedachte er is. Maar dat betekent alleen dat wij mensen een idee hebben over God, niet dat er ook een God is die de mens geschapen heeft. Zie je de dwaling? Er is geen autonome ideële of geestelijke dimensie buiten de mens om.

    Daar zien we in alle duidelijk het falen van het godsgeloof. Wat wij vaststellen is de aanwezigheid in het mensdom van een idee van God en van daaruit maken wij, of sommigen onder ons, een gedachtesprong naar het werkelijk bestaan van die God, totaal onafhankelijk van de mens. Meer nog: die God is, als almachtige schepper van het heelal en dus ook van de mens, de mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van de mens. Dat is een totale en fatale omkering van de werkelijkheid: God als schepper van de mens, terwijl het de mens is die zich een God geschapen heeft in zijn denken en handelen.

    Op dezelfde manier kunnen wij spreken over tal van ‘geestelijke’ entiteiten of ideeën en daarbij moeten we steeds op onze hoede zijn om hen geen grotere vorm van bestaan toe te kennen dan ze in werkelijkheid hebben. Het zijn steeds onze hersenspinsels, zelfs indien ze hun wortels in de realiteit hebben, zoals dat trouwens ook met God het geval is: wij hebben niet zonder reden God uitgevonden, maar dat laat ons niet toe om te zeggen dat God zich aan ons heeft geopenbaard, dat is de zaken op hun kop zetten en dat leidt onvermijdelijk tot misverstand en misbruik.

    Laat ons een ander voorbeeld nemen, dat nochtans verband houdt met de godsgedachte. Wij stellen vast dat op bepaalde momenten van de geschiedenis op bepaalde plaatsen de overtuiging leefde en leeft dat het leven van de mens niet voorbij is bij de dood. Die onsterfelijkheidsgedachte is een realiteit, wij kunnen er niet omheen, ze is er wel degelijk. Wil dat zeggen dat ze ook terecht is? Vanzelfsprekend niet! Zoals alle ideeën is ze ontstaan onder de mensen op grond van bepaalde omstandigheden. Als idee kan ze juist zijn of fout en daarover kunnen we van mening verschillen en dat doen we ook fervent. Maar wij moeten een onderscheid maken tussen deze gedachte en de realiteit: is de mens inderdaad op een of andere manier onsterfelijk, of niet? Dat is de kwestie en geen onbelangrijke.





    Welnu, de onsterfelijkheid wordt steeds gezien als iets dat zich niet voordoet in de materiële wereld, maar in een vergeestelijkte wereld, waarin wij niet aanwezig zijn met ons lichaam maar met onze ziel, en indien toch met ons lichaam, dan met een vergeestelijkt lichaam, wat dat overigens ook moge betekenen. Wij stellen dus ten enenmale vast dat men weer een sprong maakt van een gedachte naar een realiteit, van een geestelijke entiteit naar een materiële. Dat mensen zich voorstellen of inbeelden dat zij niet helemaal zullen sterven, dat er iets van hen voor eeuwig zal overblijven, dat is een realiteit, dat stellen we vast, daar is niets verkeerds mee, zolang we dat als een gedachte zien, waarvan we het ontstaan kunnen verklaren of interpreteren.

    Maar er is geen enkele reden om uit die gedachte af te leiden dat het er in de werkelijkheid ook zou aan toe gaan. Er is geen enkel redelijk argument of zelfs maar de geringste aanduiding dat dit het geval zou zijn, terwijl er zeer goede psychologische verklaringen voorhanden zijn voor dergelijke ideeën.

    Wij hebben met andere woorden het hiernamaals uitgevonden als een mythische, ideële, geestelijke realiteit, waarnaar onze ziel, eveneens een menselijk verzinsel, zich zal begeven na onze dood. Mensen die zo redeneren, werden vroeger opgesloten in krankzinnigengestichten. Het zijn waanvoorstellingen die elke band met de realiteit ontberen. Men zou kunnen aanvoeren dat het hier duidelijk gaat om vrome en onschadelijke voorstellingen van zaken. Dat is precies wat mensen als Voltaire stelden, het is ook de verdoken redenering van de kerk: om het gewone volk te leiden en in bedwang te houden, is het nodig dat men hen om hun bestwil bedriegt, hen iets wijsmaakt, iets waaraan ze zich kunnen vastklampen om te overleven, een troost, of zoals Marx het stelde: de opium van het volk, de zogezegd spontane verzinsels van de gewone mens om zich in stand te kunnen houden in een vijandige wereld.

    Iemand die opium heeft ingenomen, voelt zich goed, of voelt althans geen pijn of honger of dorst. Maar kunnen we zeggen dat verslaafden gelukkig zijn? In feite schaden zij hun gezondheid en brengen zij hun plaats en functioneren in de maatschappij in gevaar. Zo is het ook met mensen die in een ideële, geestelijke wereld leven. Wij kunnen onmogelijk zeggen dat zij een volwaardig menselijk leven leiden, zelfs als zij zich er goed bij voelen, als hun vrome leugens hen tot troost zijn.

    Ik kan het niet genoeg benadrukken: de mens is een materieel wezen, een deel van het universum. Er is alleen die wereld, er is geen parallelle geestelijke wereld buiten ons. Wij kunnen de mens nooit anders zien dan als integraal deel uitmakend van deze materiële wereld. De zogenaamd geestelijke dimensie van zijn bestaan die onweerlegbaar aanwezig is, is onverbrekelijk verbonden met het materieel bestaan van elke mens en van de mensheid als geheel. Zij bestaat vanaf het moment dat het individu ontstaat en eindigt wanneer dat individu sterft, zij bestaat vanaf het moment dat de mensheid ontstond en eindigt wanneer de mensheid zal opgehouden hebben te bestaan, tenzij ze overgenomen is door of ontstaan is in een andere soort van individuen.

    Laten we dus steeds voorzichtig zijn en onze ideeën niet hypostaseren, om het met een moeilijk woord te zeggen: we mogen er geen hoger bestaan aan toekennen dan ze hebben.

    Hoed je dus voor politici, kerkleiders en andere machtshebbers die zich beroepen op onaantastbare hogere waarden, die ons door God zelf zijn geopenbaard. Het is niets anders dan een manier van spreken, om je te overtuigen van hun persoonlijke ideeën. Er zijn geen goddelijke ideeën, alleen menselijke. Dat kan banaal lijken als conclusie van mijn betoog, maar als je erover nadenkt, kan het je hele leven veranderen, zoals het dat van mij grondig heeft gebouleverseerd.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    31-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tussen droom en daad

    Het overkomt me wel eens dat ik aan het twijfelen sla.

    Dat kan ook niet anders. De hele dag bijna ben ik bezig met prakkiseren over van alles en nog wat. Ik probeer me, door te lezen, na te denken en te schrijven en (bij gelegenheid) te praten, een gedacht te vormen over de dingen. Dat kan een simpel probleempje zijn, zoals hoe lang spaghetti moet koken, of welke jas aan te doen om naar buiten te gaan, waarom de dakgoot lekt of de vijverpomp niet meer werkt. Moeilijker is het om uit te vissen waarom een van de (vele) klokken achter loopt, of waarom het e-mail programma de mails niet tegenhoudt van afzenders die ik als ongewenst heb aangeduid. Zo zijn er in een huishouden tal van praktische zaken die je aandacht opeisen.

    Daarnaast zijn er vragen die ik me stel over mijn omgang met mijn medemensen. Dat is in de eerste plaats mijn geliefde, met wie ik sinds 1998 het leven deel. Je leert rekening houden met elkaar, maar het blijft een subtiel spel van geven en nemen, van grote verwachtingen en soms kleine teleurstellingen, van intens genieten en van dagelijkse sleur. Ik betrap me erop dat ik vrijwel voortdurend naar ons samenleven kijk en het taxeer, bezorgd om er het beste van te maken, maar in het besef dat ik daarin ook grotendeels machteloos sta, dat zoveel afhangt van mijn geliefde en van de omstandigheden.

    En dan zijn er de mensen uit mijn omgeving, mijn twee zonen en hun partners, mijn drie kleinkinderen, de kinderen van Lut, die ook de mijne geworden zijn op een andere manier, en hun partners. Vrienden en kennissen, oude en nieuwe, ver of nabij. Telkens blijf je vragen stellen over de band die je met hen hebt, hoe die te onderhouden, aan te halen of los te laten. En ook daar ben je erg afhankelijk van wat zij wensen en of niet, of ze jouw aanwezigheid zoeken en op prijs stellen of net niet.

    Er gaat geen moment voorbij zonder dat ik in mijn verbeelding uittest hoe het zou kunnen zijn tussen hen en mij, als een mentale oefening en voorbereiding op wat ik doe, of meestal laat,

    …want tussen droom en daad

     staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

     en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

     en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

    (Elsschot, Het huwelijk).

    Naast het eindeloos gepieker over mijn verhouding tot mijn medemensen en wat te doen met mijn leven, probeer ik ook de zaken ruimer te zien. Wat is de mens, wat is de wereld waarin we leven, hoe is het begonnen, hoe is het geëvolueerd? De antwoorden die ik daarop kreeg in mijn opvoeding bevredigden mij helemaal niet. Sinds ik op pensioen ben en tijd zat heb om daarmee bezig te zijn, is het vooral daarover dat ik nadenk, lees, schrijf en praat. Ik wil voor ik sterf een beter inzicht hebben in de dingen dan het al te kramakkige dat ik meekreeg.

    Waaraan ik wel eens twijfel en me onzeker bij voel, dat is het verband tussen het ene en het andere, tussen wat we kunnen zeggen over de mens, als biologisch verschijnsel, als een soort enerzijds en hoe we met elkaar omgaan anderzijds, tussen De Mens en de mensen.

    Ik merk inderdaad vaak dat men dat verband niet legt, dat men spreekt over Darwin en de evolutie alsof dat geen weerslag heeft op ons mensbeeld en de manier om met elkaar om te gaan. Veel mensen aanvaarden vaagweg de evolutie van de mens uit voor-menselijke wezens, maar dat is voor hen een louter biologische kwestie waar ze verder niet bij stilstaan. Wat ze over de mens zeggen en denken, heeft daarmee verder niets van doen. Het zegt hen niets over de concrete mensen en hoe die leven en samenleven. Daarvoor hebben ze andere theorieën en ideeën. Daarvoor zijn er de menswetenschappen, de psychologie in de eerste plaats, maar ook de sociologie, de economie, de rechtswetenschappen, de seksuologie, de antropologie, de letteren, de kunsten, de religie en in het slechtste geval misleidende of misdadige sekten, en die hebben met de positieve wetenschappen geen van allen iets gemeen, zelfs niet met de menselijke biologie. De positieve wetenschappers, de wiskundigen, natuurkundigen, biologen, aardrijkskundigen, ingenieurs en geneeskundigen zijn het daarmee trouwens roerend eens: zij kunnen in hun domein best verder zonder de menswetenschappen.

    Dat zit goed fout en wel aan beide kanten.

    Het volstaat de heftigheid en het fanatisme te bekijken waarmee het gezag, elk gezag, en de godsdienst altijd en overal de positieve wetenschappen bestreden hebben en hun conclusies verworpen, om te zien dat er hier iets belangrijks aan de hand is.

    De positieve wetenschappen hebben wel degelijk een impact op het mensbeeld. Wanneer Darwin na dertig jaar aarzelen, uit respect voor de gevoelens van zijn vrome echtgenote en beducht voor reacties van kerk en staat, toch door de nood gedwongen zijn stelling naar voren bracht over de evolutie van het leven, stond de wereld in rep en roer. Ook vandaag nog zijn er veel meer mensen die niet kunnen geloven dat alle leven spontaan ontstaan is uit een nietig beginsel, dan wel. Maar het is zoals met de kernenergie en al haar goede en kwade kanten: eens men die ontdekt heeft, kan men ze niet meer ont-ontdekken. Zo ook met de evolutieleer.

    Indien die evolutieleer louter een biologische theorie was, zonder enig gevolg voor de mens en de menswetenschappen, dan zou er geen haan naar gekraaid hebben. De godsdienst zou er geen enkel gevaar in gezien hebben en onverstoord verder gegaan zijn met zijn eigen interpretaties. Darwins ontdekking van het principe van de evolutie was een beslissende stap in de wetenschappelijke benadering van de mens. Het was ook een fatale bedreiging voor alle bestaande ideologieën, inzonderheid de combinatie van het christendom, de adellijke oligarchie en de juridische wereld. Dat proces was lang voor Darwin begonnen, maar hij verleende door zijn inzichten in de biologie van de mens de essentiële en definitieve wetenschappelijke geloofwaardigheid aan al de ‘louter’ filosofische inzichten. Waar de filosofie van de Verlichting reeds gesteund was op menswetenschappelijke en ideologische standpunten over de gelijkheid en de vrijheid van alle mensen en de verbondenheid van alle leven op aarde, leverde hij eindelijk het overtuigend wetenschappelijk bewijs voor de autonome evolutie van het leven, dus zonder de God die tot dan toe essentieel was in elk spreken over de mens en de wereld.

    De evolutie was ook een revolutie, nog ingrijpender dan de Copernicaanse. Die plaatste wel de zon in het centrum van ons zonnestelsel, maar was als dusdanig nog altijd perfect verenigbaar met godsdienst, theologie, monarchie, adel en de kaste van de juristen. Of de zon nu om de aarde draaide of de aarde om de zon, God had nog altijd de hemellichamen geschapen uit het niets en het was zijn kracht en intelligentie die ze draaiende hield. Zo hield ook Newton voor.

    Wat Darwin beweerde was veel krasser: uit een nietig beginsel, onooglijk klein, kon het leven zich spontaan ontwikkelen in al zijn diversiteit en complexiteit, tot de mens toe, ZONDER tussenkomst van een Hoger Wezen. Geen God dus, en derhalve ook geen vorsten en adel die hun gezag aan God ontleenden, noch paus, bisschoppen of priesters en religieuzen, die zonder tegenspraak de Goddelijke Openbaring verkondigden en op hun beurt hun gezag rechtstreeks van God ontvingen, noch juristen die de goddelijke moraal in wetten omzetten en de overtreders daarvan bestraften, tot en met de doodstraf voor bijvoorbeeld blasfemie, het beledigen van de naam van God.






    Wanneer ik dus zoek naar een betere uitleg voor de dingen en terechtkom bij Darwin de wetenschappelijke ontwikkelingen sindsdien, dan heeft dat wel degelijk te maken met de concrete mensen. Onze hele mensopvatting, het hele Westerse mensbeeld, wordt in vraag gesteld en wij moeten op zoek naar nieuwe paradigmata, naar nieuwe manieren om over de mens te spreken, naar nieuwe afspraken voor het samenleven. Wij zijn daar nu enkele honderden jaren mee bezig en de vooruitgang is tergend traag, de oude heersers en de oude wetten en de oude godsdiensten zijn taaie klanten en de onwetendheid van de mens is nog steeds jammerlijk groot.

    Laat ik een concreet voorbeeld geven. Liefde. Toen ik jong was, draaide alles om Liefde. Maar ik heb nooit geweten wat men daarmee precies bedoelde… Men sprak over Liefde alsof het iets was dat echt bestond, dat kon omschreven worden, iets dat zich onderscheidde van andere begrippen. Als je als jongen gevoelens had voor een meisje (of andersom, of in een andere combinatie) dan moest je je altijd afvragen: is het wel liefde?

    Er was Liefde tussen God en mens en liefde tussen de mensen onderling. Wij moesten elkaar liefhebben, maar vooral in het huwelijk was de liefde op haar hoogtepunt. Maar wat is Liefde? Hoe weet je zeker dat je iemand lief hebt? Zijn daar aanwijzingen voor, bewijzen, symptomen? Liefde is eeuwig, zei men, maar dat klopt niet, want mensen gaan uiteen of sterven en dan komt er een einde aan die liefdesrelatie. Liefde heeft zoveel vormen, dat je alles liefde kunt noemen, of niets. Het is een leeg woord, een zinloze term. Maar de godsdienst staat bol van die woorden, terwijl geen mens kan zeggen wat ermee bedoeld wordt. Zeker, mensen zien elkaar graag, maar let me count the ways… Liefde heeft vele vormen en wat Volmaakte Liefde is, daar hebben wij geen idee van, wij stellen ons tevreden met liefde met een kleine ‘l’. Liefde is een positieve manier om met de mensen en de dingen om te gaan, dat is ongeveer het enige dat we met enige zekerheid kunnen stellen.

    Liefde is dus geen gebod van God, geen wet die vorsten hebben opgelegd en die juristen zorgvuldig doen naleven. Wanneer wij beseffen dat wij mensen een onderdeel zijn van het geheel van het leven op aarde, dat wij hier aangewezen zijn op elkaar en op de rest van het universum, dat wij het met elkaar en met ons milieu moeten stellen of met elkaar en het milieu ten onder gaan, dat er geen God is die alles in stand houdt, die de goeden beloont en de kwaden straft, dat er geen leven is na de dood, dat wij geen onsterfelijke ziel hebben, dat wij niet zullen verrijzen en eeuwig leven of branden, dat er geen hemel of hel is, dan staan wij helemaal anders in de wereld dan de christelijke godsdienst ons voorhoudt. Pas dan zien wij in dat wijzelf verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt en niet gebeurt. Er is dan geen almachtige God die alles in goede en kwade banen leidt volgens zijn geheime inzichten. Die eigen verantwoordelijkheid is enorm, schrikbarend maar ook bevrijdend: de wereld ligt voor ons open, met al zijn mogelijkheden en beperkingen. Er is geen enkele hogere macht die ons kan tegenhouden, in het goede noch het kwade.

    Ik weet het, ik ben weer mijn zelfde verhaal aan het vertellen. Het is dan ook een belangrijk verhaal en een dat je elders niet zo vaak hoort. Ik besef ook dat ik veel te abstract spreek, dat ik het voortdurend heb over De Mens en over de grote principes, en veel minder over concrete mensen. Dat komt omdat ik het belangrijk vind dat we eerst de principes duidelijk stellen, dat we komaf maken met de mythen en de leugens van weleer (maar die vandaag nog wijd verbreid zijn). De volgende stap, het ontdekken van de consequenties van die principes, die moeten we ook zetten, maar zonder een duidelijk inzicht in de grond van de zaak komen we er nooit.

    Begrijp me ook niet verkeerd: ik geniet elke dag van onze wereld, ik ben wel degelijk bezig met de praktijk en niet enkel met de theorie. Voor mij is een filosofie die niet verankerd is in de wereld, geen filosofie maar zinloos gezwets. Ik ben een melomaan, ik kan zonder muziek waarschijnlijk niet leven, ik gruw als ik eraan denk dat ik doof zou worden. Ook zo met mijn ogen: als ik niet meer zou kunnen lezen en schrijven… ik mag er niet aan denken! Of de natuur zien en de wereld die wij mensen gemaakt hebben! Maar de dingen hebben voor mij maar zin, als ik ze kan vatten in hun onderlinge verbondenheid, in het kader dat de wetenschap ons aanreikt.

    Als men mij zegt dat ik mijn medemens, mijn naaste moet liefhebben, dan betekent dat niets voor mij. Maar ik wel praten over de vraag wat wij moeten doen met asielzoekers, armen, zieken, geestelijk gestoorden, misdadigers; over de verdeling van de natuurlijke rijkdom, over menselijke solidariteit, over dierenrechten…

    Vanuit mijn principiële standpunten zal ik anders aankijken tegen bepaalde toestanden. Ik ben immers niet geremd door wie of wat dan ook, alles is bespreekbaar en alleen door met elkaar te praten kunnen wij de beste oplossingen vinden. Er is niets of niemand hier op aarde of daarbuiten die de wijsheid in pacht heeft en ons die ook nog meedeelt. Als wij dus spreken over euthanasie, abortus, seksualiteit, huwelijk en echtscheiding, sociale problemen en de economie, dan praat ik over alle aspecten ervan, maar zonder vooringenomenheid. Ik weet niet waar we gaan uitkomen, er is wellicht geen één antwoord op alle vragen, we zullen onze mening ongetwijfeld voortdurend moeten bijstellen. Maar dat moet gebeuren in open onderling overleg, en niet omdat iemand of Iemand het gezegd heeft. De wereld is inderdaad zeer complex, veel ingewikkelder dan het christendom het wil doen voorkomen.

    De laatste jaren zijn wij op een werkelijk ontzettende manier geconfronteerd met de tekortkomingen, ja de misdaden van de kerken en hun bedienaars, met het falen van godsdienst als systeem. Godsdienst leidt zelf tot gruwelijke misdaden, niet alleen vroeger, ten tijde van de Kruistochten en de Inquisitie, maar ook vandaag nog, wanneer Rome zich verzet tegen het gebruik van condooms in streken die geteisterd zijn door AIDS-epidemieën, of wanneer in islamitische landen mensen gefolterd en vermoord worden wegens het overtreden van louter religieuze voorschriften of omdat ze tot een andere godsdienst behoren.

    Bijna elke dag horen wij over het recent systematisch seksueel geweld en misbruik door priesters en religieuzen. Wij kunnen niet meer doen alsof de Kerk heilig is. Zelfs paus Ratzinger bekent, noodgedwongen, dat ook de kerk zondig is. Dat is nieuw. Maar Ratzinger trekt er geen conclusies uit, hij ziet het als een voorbijgaand probleem, iets dat kan opgelost worden, geen structureel probleem. Dat is de zware vergissing van Rome. Zij hebben gemeend dat het seksueel misbruik door priesters en religieuzen binnen de perken kon gehouden worden door mensen te verplaatsen en er verder over te zwijgen. Maar zoals die priesters ook na hun verplaatsing opnieuw kinderen en vrouwen seksueel misbruikten, zo blijft ook het probleem van het seksueel misbruik structureel aanwezig in de kerk als men de structuur van de kerk onveranderd laat.

    Dat zal pas veranderen indien men de kerk zelf drastisch verandert, meer bepaald wanneer men godsdienst losmaakt van de opvoeding en opleiding van kinderen en jongeren, wanneer men eindelijk inziet dat het onderwijs uit de handen van (celibataire) priesters en religieuzen moet gehaald worden en meer nog, wanneer elke vorm van godsdienstige beïnvloeding uit het onderwijs geweerd wordt. Zolang een onzalige ideologie zoals het intrinsiek antidemocratisch en irrationeel christendom ook maar enige invloed blijft behouden, zeker op jonge en beïnvloedbare geesten, zal er geen einde komen aan de verschrikkelijke misdaden waarvan wij nu slechts de toppen van de ijsbergen zien. Godsdienst is misdadig, zo simpel is het. Kijk om je heen en zeg me dat ik lieg, overdrijf of je iets wijsmaak.

    Soms, wanneer ik me verdiep in theorieën en principiële kwesties, bekruipt me de vrees dat ik verkeerd bezig ben, dat ik me meer moet bekommeren, metterdaad, om de concrete mensen. Maar wanneer ik me dan voor een of ander concreet geval wil inzetten, zijn er altijd weer die principes die me doen twijfelen over wat ik concreet kan doen. Als ik in het nieuws zie hoe vrijwilligers zich inzetten voor bepaalde categorieën van mensen in onze maatschappij, dan wil ik opspringen en gaan helpen. Maar tussen droom en daad… juist.

    Ik wil die asielzoeker desnoods in mijn huis opnemen, in plaats van hem te laten bibberen ergens in een straat in Brussel. Maar dan denk ik: hoe komt die hier? Waarom is hij niet in zijn eigen land gebleven? Wat is er daar verkeerd? Wat is er eventueel met hem verkeerd? Wat kan hij hier doen? Kan hij hier opgenomen worden in onze maatschappij, die zo totaal verschillend is van zijn leefwereld? Doen wij er wel goed aan om hem hier te laten wonen, heeft hij enige kans om hier gelukkig te worden? En wat met de gevolgen voor ons van zijn opvallende, soms zelfs storende aanwezigheid in onze maatschappij?





    Het blijft een dilemma: moeten we de behoeftigen helpen die er zijn, gewoon omdat ze er zijn, of moeten we proberen om de armoede te vermijden? Ben ik hardvochtig omdat ik een bedelend Roma kind of een tandeloze Oost-Europese vrouw met afgewend hoofd voorbijloop? Ben ik liefdeloos omdat ik liever filosofeer dan mijn handen uit de mouwen te steken in een asielcentrum of een opvangcentrum voor daklozen? Ben ik harteloos omdat ik mij geld op mijn spaarboek houd in plaats van het uit te delen? Volstaat het om elk jaar een bijdrage te storten voor 11.11.11. om je geweten te sussen en dan rustig verder te genieten van je onverminderde welstand?

    Ik twijfel nog altijd, lieve lezer, net zoals jij waarschijnlijk. Misschien leggen we onze accenten anders, maar wij kunnen er niet onderuit: wij zijn op elkaar aangewezen. Ieder van ons moet uitmaken, elke dag opnieuw, hoe we dat vorm geven, hoe we concreet met elkaar omgaan, hoe we onze principes in de praktijk brengen. Het is mijn diepste overtuiging dat de atheïstische opvatting die ik deel met zoveel verstandige mensen, meer kansen biedt om de wereld leefbaar te maken voor iedereen dan het christendom of de islam. De godsdiensten hebben hun kansen gehad, wij kunnen op grond van de geschiedenis en van de huidige situatie een balans opmaken van hun succes. Ongetwijfeld zal je het met me eens zijn als ik zeg dat het tijd is voor een grondig andere benadering.

    Vergeef me dat ik zo negatief ben, maar ik meen het. Wat meer is, ik ben ook nog vrij pessimistisch over een mogelijk alternatief. Enerzijds zit dat er niet direct aan te komen en bovendien weet ik zelf ook niet hoe dat er zou moeten uitzien. Ik weet dat we de oplossing niet in de godsdienst moeten zoeken en we kunnen er niet snel genoeg komaf mee maken, het is meer dan wel geweest. Maar iets nieuws opbouwen zal veel moeilijker zijn en wellicht nog enkele eeuwen duren. Ik hoop dat de mensheid het zolang uithoudt zonder zichzelf en de rest van het leven op aarde uit te roeien.

    Gelukkig Nieuwjaar!

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    27-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stakingsrecht in een parlementaire democratie

    Wij leven in een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis, geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.

    Als iedereen gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen. Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden verondersteld van mening te verschillen.

    En dus hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende: er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt ‘democratisch’ lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.





    Zo’n bijzondere meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van ‘slechts’ één derde van de vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.

    Maar goed, laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig geen vrouwen…) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement te raadplegen.

    Betekent dat nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?

    Het is een vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven. Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs moeten maken.

    Het is immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze, onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.

    Zo heeft men op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet heeft aangepast.

    Wij moeten dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?

    Dat is een belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich er nog aan onttrekken.

    De meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn, precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan. Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts absolutely. Macht leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.

    Alle wetten, hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn. De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft, dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.

    Er zijn voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander land te steunen indien het aangevallen werd.

    Het Nazisme beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde. In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie, machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we nog lang doorgaan.

    Wat kunnen wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?

    Om te beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen individueel recht maar een misdaad.

    Dat is een teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig hebben.

    We moeten ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen. Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden. Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers. De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.

    Het is dus juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn. Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.





    België staat voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de wetten die het parlement stemt.

    De vakbonden zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.

    Staken is een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.

    Ook de vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover praten.

    Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen, en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te houden.

    Zo zien we nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.

    Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust





    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de herderkens logen bij nachte

    Mijn penvriend Jacques Quekel is een ijverig en geïnspireerd epigrammendichter. Je kan hier terecht voor zijn puntig en poëtisch blog. Daar vind je ook zijn gelegenheidsgedicht voor kerstmis. Niet voor het eerst is daarin sprake van engelenkoren bij de geboorte van Jezus. Ik reageerde in mijn Kroniek al eerder op dat traditioneel beeld, klik hier als je het nog eens wil nalezen.

     

    En dit is mijn reactie op zijn jongste kerstvisioenen:

     

     

    Mensen die engelenkoren

    bij nacht en ontij horen

    zijn misschien wel onschuldig als schapen

    vooral als ze de desbetreffende slaap slapen.

     

    Maar het blijft betreurenswaard

    en het verraadt hun ware aard:

    mensen die horen wat er niet is

    daar is beslist een en ander mee mis.

     

    Jezus werd niet uit een maagd geboren

    en zeker niet met bijhorende engelenkoren;

    als hij al geboren werd, wat erg onzeker is

    dan als simpele mens, wat op zich ook beter is.

     

    En niet als God, en ook nog diens Zoon

    dat zou een wonder zijn en erg ongewoon

    en met Verlossers hebben we het wel gehad

    hun weg naar vrede is altijd een heilloos oorlogspad.

     

    Laten we derhalve ons feesten inspireren

    door wat we van Moeder Natuur zelf kunnen leren:

    Het Licht der Wereld is niet in Bethlehem geboren

    het verschijnt elke dag bij het eerste ochtendgloren.

     

    Laten we het denken niet aan anderen overlaten

    aan priesters, misleiders en andere onverlaten

    maar onbevreesd en welgemoed zelf bezinnen

    hoe we het best aan een betere wereld beginnen.

     

    Dat kan door ons verstand te gebruiken

    en in ons hart de liefde te laten ontluiken

    voor iedereen en al wat ons dierbaar is

    en voor wat billijk, goed en bovendien ook nog waar is.



     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    23-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin op vinkenslag

    Mijn Nederlandse penvriend Jacques volgt mijn Kroniek op de voet en laat zich door mijn teksten wel eens verleiden om een en ander nog eens na te lezen in boeken en tijdschriften of op internet. Zo bezorgde hij me onlangs een citaat over de fameuze vinken van Darwin. Hij voegde aan zijn mail een motto toe: Op het vinkentouw zitten. In Vlaanderen zeggen we ook: op vinkenslag zitten.

    Van Dale kent er weer niets van: hij ziet het vinkentouw en de vinkenslag enkel letterlijk, een net om vinken te vangen. Maar wij gebruiken die uitdrukking nog uitsluitend overdrachtelijk, in de zin van: met gespannen aandacht iets in het oog houden, klaar om gretig toe te slaan. Vinken vangen is immers al jaren verboden bij wet. Arme Van Dale.

    Dit is het citaat dat Jacques las: Zoals reeds gezegd, kunnen we aan de snavels de ontstaansgeschiedenis van de darwinvinken begrijpen. De snavelgrootte bij deze nauw verwante soorten geeft een zeer nauwkeurige indruk van de grootte en hardheid van de zaden waarmee zij zich voeden.




    En hij contrasteert dat ogenschijnlijk met dit citaat uit mijn Kroniek: Darwin meende dat die verschillen veeleer toevallige mutaties zijn, willekeurige herschikkingen van erfelijk materiaal, dingen die kunnen gebeuren en het dan af en toe ook doen: een vink wordt geboren met een wat langere snavel, zomaar, toevallig, omdat er ergens in het genetisch materiaal een mogelijkheid verscholen lag voor een dergelijke afwijking. Dat is het basisgegeven en deze inzichten zijn sindsdien onder meer door de wetten van Mendel en ook recentelijk door de moleculaire genetica bevestigd en verder uitgewerkt.

    Het blijft voor iedereen, ook voor mij, een uitdaging om de in de grond uiterst simpele theorie van Darwin altijd en overal juist te interpreteren en toe te passen.

    Het eerste onderscheid dat we moeten maken is dat tussen kenmerken die genetisch worden overgedragen (Darwin) en andere, die niet genetisch maar ‘cultureel’ worden overgeleverd, die dus worden aangeleerd door de ouderen aan de jongeren (meestal), maar, in het algemeen, kenmerken die tijdens het leven worden gecommuniceerd, niet via de voortplanting (Lamarck).

    Neem nu de vinken in kwestie. Darwin stelde vast dat op de Galapagos (nadruk op là) vinken waren met opvallend verschillende snavelvormen, die telkens specifiek geschikt bleken te zijn voor de vruchten en de zaden die op dat bepaald eiland voorkwamen. Er was dus, zoals in het eerste citaat terecht gesteld wordt, een overduidelijke band tussen de zaden en de vorm van de snavel van de vinken. Maar hoe is dat gekomen, wat is het mechanisme dat daarachter zit? Dat is de vraag die Darwin zich stelde en die hij vele jaren later ook als eerste bevredigend beantwoordde.

    Het is onzin om te denken dat een vink tijdens zijn/haar leven zou evolueren qua snavel. Maar zelfs als die snavel door het voortdurend zoeken en eten van bepaalde zaden zo zou afslijten dat die meer geschikt is om bij bepaalde zaden te komen of ze te kraken, dan nog is het volkomen onterecht om te denken dat die afgesleten snavelvorm op miraculeuze wijze zou overgaan in het nageslacht. Dat was de uitdaging die Darwin onderkende: als wij een bepaalde afwijking zien (de snavel), die duidelijk verband houdt met de omgeving (de zaden), hoe kan die nuttige afwijking van generatie of generatie overgedragen worden? Hoe kan een evolutionair voordeel vastgelegd en behouden worden voor het nageslacht? Waar wordt die informatie opgeslagen zodat ze veilig kan bewaard worden?

    De veranderingen die zich niet eenmalig maar structureel voordoen, dat zag Darwin onvermijdelijk in, gebeuren noodzakelijkerwijze steeds bij het voortplantingsproces. Maar hoe komt het dan dat er aanpassingen zijn die precies aan die omgeving aangepast zijn? Het was Darwins genie dat hij inzag dat die aanpassing helemaal niet veroorzaakt werd door de omgeving, maar dat ze volkomen toevallig was, een onvolkomenheid of een variante in het genetisch materiaal, zoals we er zoveel zien bij mens en dier. Door toevallige mutaties heeft die ene vink als allereerste een ietwat andere snavel, zoals jouw neus (gelukkig) niet dezelfde qua vorm is als de mijne. Met die lichtjes afwijkende snavel kan die ene vink misschien net wat beter bij een soort zaden die voorhanden zijn op een bepaald eiland. Ze heeft daardoor dan een (louter toevallig) evolutionair voordeel: ze heeft meer kansen op overleven en om zich voort te planten.

    Als (en alleen als) die genetische afwijking ook nog erfelijk is (wat zeker niet altijd het geval is, mijn kinderen hebben (gelukkig) niet allebei mijn neus), dan zullen ook alle volgende jonge vinkjes die geschikte snavel hebben. Dan kan het succesverhaal zich doorzetten, met een explosieve stijging van het aantal vinken met die snavel tot gevolg. Na verkoop van tijd zullen die vinken, met die ondertussen vaste genetische kenmerken, dus meer overvloedig aanwezig zijn op dat specifieke eiland met die specifieke zaden. Dat is wat Darwin zo scherpzinnig opmerkte en probeerde te verklaren.

    Je kan dus, zoals in het artikel, zeggen dat je de snavelvorm kan afleiden van de zaden die aanwezig waren op dat eiland. Je kan zelfs zeggen dat die zaden verantwoordelijk zijn voor de snavelvorm, maar enkel in overdrachtelijke zin, niet letterlijk. Het zijn immers niet de zaden die de snavelvorm op enige directe wijze hebben bepaald of veroorzaakt, maar wel de toevallige genetisch mutatie bij de voortplanting, iets waarop die zaden geen enkele invloed hebben. Maar die mutatie was wel (toevallig) geschikt voor die specifieke zaadsoort en niet voor een andere. Het is, zoals steeds, een aanpassing aan de omgeving, maar niet een bewuste of doelgerichte, maar steeds een toevallige en genetische. Dat is, me dunkt de essentie van het Darwinisme, en dat verliezen we soms uit het oog.

    Wat de zaadjes betreft, kunnen we twee kanten uit. Ofwel heeft de plant er voordeel bij dat haar zaad wordt opgepikt door de vogels, om zo ruimer verspreid te worden (op voorwaarde dat het zaad onverteerd door het spijsverteringsstelsel geraakt); ofwel net niet, wanneer het zaadje verteerd wordt in de maag van de vogel. Waarom zou een vogel overigens zaadjes eten die hij niet kan verteren? Enkel als er een extra voordeel is, bijvoorbeeld de vorm, de geur, de smaak, of het vruchtvlees. Er zijn insecten die liever seks hebben met bloemen die eruit zien als prachtige vrouwelijke voortplantingsorganen dan met hun natuurlijke en meer efficiënte sekspartners.

    In het ene geval zal de plant die door toevallige mutaties haar zaden beter verbergt een nadeel hebben: haar zaden worden minder verspreid. Een plant die haar zaden beter aanbiedt, heeft dan een evolutionair voordeel. In het andere geval, waarbij de zaden verteerd worden, is het net andersom. Zo zie je hoe de toepassing van Darwins wetten heel verscheiden kan zijn en hoe ze kunnen spelen in het voordeel of het nadeel van de betrokkenen, in dit geval de vink en het zaadje. Maar we mogen nooit uit het oog verliezen dat het om de wetten van de genetica gaat, die via de voortplanting werken, zoals de naam zelf zegt, en nooit om aangeleerde zaken. We moeten dus enerzijds zoals Darwin goed kijken wat er in de praktijk gebeurt, tijdens het leven, maar voor de verklaring ervan moeten we bijna altijd terecht bij de genetica.

    Dat is de reden waarom het principe zelf van het Darwinisme zo laat in onze beschavingsgeschiedenis duidelijk geworden is en waarom het nog steeds op verzet stuit. De mens wist heel weinig over de voortplanting, zeker die van zichzelf. De evidente oorzaak daarvan is het christendom, dat voortplanting, seks en erotiek om voor mij onbegrijpelijke redenen steeds met een torenhoog en loodzwaar taboe belast heeft, in tegenstelling met bijvoorbeeld het Hindoeïsme en andere Oosterse ‘godsdiensten’, waar men er normaal mee omgaat en erotiek zelfs (terecht) verheerlijkt wordt. Bij ons blijft seks nog steeds ‘vuile manieren’, we doen het allemaal, maar we praten er niet over, het gebeurt in den duik, verdoken, met de ogen toe, tussen de lakens. Erotiek is iets voor stiekem gekochte blaadjes en voor bedenkelijke tv-kanalen voor volwassenen, waarvoor je extra moet betalen. Deftige mensen lezen of beklijken geen porno. Of vergis ik mij?




    Hoe dan ook, de wetenschap was om maatschappelijke en religieuze redenen niet vrij om openlijk over de voortplanting te spreken of zelfs na te denken en dus werd dat domein van de biologie volkomen verwaarloosd, met het gevolg dat men blind was voor de genetische veranderingen en mutaties als oorzaak van evolutie en diversiteit. Darwin en zijn collega’s zagen wel dat er mutaties waren, bij mens en dier, maar zij begrepen de motor niet van die evolutie. Mendel ontdekte bepaalde mechanismen en die wetten hadden Darwin kunnen helpen, maar die twee ideeën kwamen tijdens hun leven niet tot onderlinge bevruchting, helaas, dat gebeurde pas in de twintigste eeuw.

    Het was Darwins genie dat hij die motor bij inductie afleidde uit de feiten: als de dingen waren zoals ze waren, dan kon alleen de struggle for life en de survival of the fittest daarvan de oorzaak en de reden zijn, het moest wel zo zijn, het kon niet anders. Dat was inderdaad een inductieve redenering, waarbij men de regel afleidt uit de feiten, in tegenstelling met deductieve redeneringen, waarbij men de feiten probeert te vatten onder een (hopelijk logische) redenering, zoals Lamarck, die zag hoe giraffen de vruchten van de hoogste bomen aten en daaruit afleidde dat hun nek altijd maar langer werd door steeds naar die hoogste vruchten te reiken.

    Er is dus wel degelijk een verband tussen de snavel van de vink en de zaden die ze eten. Maar de ‘invloed’ van het zaadje op de vorm van de snavel verloopt uitsluitend via de voortplanting en de toevallige mutaties die zich daarbij voordoen. Het is dus (meestal) een zeer langzaam proces, omdat alle nodige elementen toevallig moeten aanwezig zijn, wat maar zelden gebeurt. Er zijn dus talloze generaties nodig alvorens een bepaald nuttig effect zich manifesteert. Maar zoals het bij het toeval nu eenmaal gaat, kan het ook zeer snel gaan, zoals je ook, heel toevallig, driemaal na elkaar twee zessen kan gooien met de dobbelstenen, of El Gordo winnen door slechts één keer in je leven een loterijticket te kopen. Dan kunnen we de indruk krijgen dat er een doelgerichte evolutie is, dat de vinken zelf hun snavel aanpassen aan de zaadjes waarop ze verzot zijn, of dat er een bovenaards wezen is dat alles in goede banen leidt, dat van de evolutie gebruik maakt om een (goed) doel te bereiken, dat je het groot lot gewonnen hebt omdat jouw God het zo gewild heeft. MAAR DAT IS NIET ZO!

    De hele wereld van de wetenschap is het daarover nu wel eens: genetische mutaties die toevallig een betere aanpassing aan het milieu meebrengen, zijn de oorzaak van het leven in zijn onvoorstelbare diversiteit. Wanneer we dat inzien, verandert onze blik op de wereld ten gronde. Allerlei mythologische en fantaisistische verzinsels zoals godsdienstige ideologieën en pseudowetenschappelijke theorieën als intelligent design kunnen op die manier definitief weerlegd worden.

    Met dank aan Jacques die me door zijn pientere vragen steeds uitdaagt en uitnodigt om logisch te denken en helder te schrijven. Ik hoop dat ik hier in beide een beetje gelukt ben.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    22-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Idolen en hun voetstuk

    Als kind keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap niet voor mij was. Dat ging zo.




    Als kleine knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open ’val’ van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.

    Ik was een vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars, -subregenten, -prefecten, -directeurs en –superiors. Als ik ooit gedroomd had van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten behandelen als quantité négligeable. Ik wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.

    Ik werd dus voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men nu the usual suspects noemt: ik had het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken. Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind: omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden…

    Het is niet goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.

    Het alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten. Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren. Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt, ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.

    Later, toen ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.





    Maar ik las bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.

    Toen ik na dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.

    Een jaar of zo geleden ontdekte ik LibraryThing, een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik daarop ingevoerd en je kan het resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn collectie.

    De laatste dagen heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant, Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant, Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola: slechts hier en daar één boek ervan gelezen.

    En: zal ik er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen, voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees, met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren 1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem waar zij noch ik toen konden van dromen.

    Een schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is… Boeken zal ik niet schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er uitstekend bij, dankuwel.

    Dus bij leven en welzijn: tot de volgende keer.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    21-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zonnewende, het feest van het Licht

    Vandaag is het 21 december 2011 en vannacht om 5.30 uur is het de winterzonnewende. Van dan af beginnen de dagen weer te lengen. De reden daarvoor is dat de aarde om de zon draait, terwijl ze zelf om haar (denkbeeldige) as draait, een as die schuin staat tegenover de baan die ze om de zon beschrijft. Dat klinkt ingewikkeld. Het helpt als je het uitbeeldt, bijvoorbeeld met een globe, een wereldbol, en die om een lamp laat draaien. Dan zie je dat tijdens de omloop rond de zon nu eens de Noordpool dichter bij de zon komt en dan langzaam aan de Zuidpool. Vannacht staat de Noordpool het verst van de zon, de zon staat het laagst en het kortst aan de hemel en daarom is het nu bij ons winter.

    Veel mensen denken dat winter en zomer te maken hebben met de afstand van de aarde tegenover de zon; de baan van de aarde is geen cirkel maar een ellips. Maar dat kan natuurlijk niet de reden zijn, want bij een ellips is de afstand tot het middelpunt twee keer per jaar maximaal en twee keer minimaal; we zouden dan twee winters hebben en twee zomers. In feite is de ellipsvorm van de baan van de aarde om de zon heel beperkt. De grootste afstand tussen aarde en zon (begin juli, een bewijs dat die afstand er niet toe doet voor de temperatuur) is ongeveer 152 miljoen kilometer, de kortste, rond drie januari (dus ook een bewijs voor hetzelfde) is ongeveer 147 miljoen kilometer. Meteen zie je dat de zon niet in het centrum van de ellips staat, maar in één van de twee brandpunten.




    Hoe dan ook, de winterzonnewende is een belangrijk moment van het jaar. Dat weten wij mensen al heel lang, want wij kijken al sinds mensenheugenis naar boven en we noteren zorgvuldig al wat we zien, lang voor we ook de redenen verstonden waarom dat zo is. Voor de primitieve mens, die nog zeer intens met de natuur verbonden was en die nauwelijks weet had van kalenders en natuurlijk niet kon beschikken over klokken of uurwerken, was het niet alleen interessant maar ook nuttig om te weten wanneer het dieptepunt van de winter voorbij was, wanneer de dagen weer begonnen te lengen. Traditioneel was dat het begin van een nieuw jaar en dus een zinvol moment om het jaar mee te beginnen en uitbundig te vieren, vooral met licht en vuur.




    Onze jaartelling houdt enigszins rekening met dit astronomisch verschijnsel, maar niet helemaal, wij hebben om historische redenen beslist om het nieuw jaar ongeveer een week later te laten beginnen. En het christendom heeft een van zijn hoogdagen op 25 december geplaatst, wanneer het Licht der Wereld geboren wordt.

    Hier zien we het verschil tussen natuur en cultuur. Vertrekkend van een fysisch fenomeen, namelijk de baan van de hellende aarde om de zon en het lengen van de dagen in het noordelijk halfrond, heeft de mensheid allerlei festiviteiten ingebouwd, kerstmis en Nieuwjaar, met al de tradities die we zo goed kennen. Maar ondertussen zijn we rats vergeten wat we vieren, wat de eigenlijke aanleiding is. Kerstmis is een eigen leven gaan leiden, de geboorte van Jezus van Nazareth, een fictieve, mythologische figuur die binnen een Joodse sekte gegroeid is uit verhalen rond een of andere predikant. Gedurende tweeduizend jaar, maar vooral tijdens de laatste honderd jaar, hebben zich daarop tradities geënt, zoals de kerstboom, het stalleke (dat nu alweer goeddeels verdwenen is), liederen, poëzie, gebruiken zoals het geven van geschenken. Ook voor oudejaarsavond en nieuwjaarsdag is dat zo, denk maar aan de nieuwjaarsbrieven die grootouders zo kunnen ontroeren.

    Traditie is het in stand houden van die gebruiken, ook al weten we niet meer waarom of wanneer ze ontstaan zijn.

    Zo begon het nieuwe jaar lang geleden op 1 maart, daaraan herinneren ons de namen van de ‘laatste’ maanden: september, oktober, november, december, respectievelijk de zevende, achtste, negende en tiende maand, maar nu de negende, tiende, elfde en twaalfde, ondanks hun naam.

    Soon I’ll be the only one to remember

    That the tenth month is not December

    But November.

    Kerstmis werd niet eens gevierd gedurende de eerste duizend jaar van het christendom. Onze jaartelling, die begint met het geboortejaar van Jezus van Nazareth, begon pas vanaf rond 650 in het jaar 1 en dan nog enkel in Rome en sporadisch hier en daar. Het zijn allemaal afspraken, conventies. Ze hebben niets te maken met enige werkelijkheid, behalve zichzelf. Op kerstmis vieren we niet iets, maar kerstmis. Op 1 januari begint er in de fysische wereld helemaal niets nieuws, dat is op of rond 21 december.

    Ikzelf vind dat allemaal een beetje jammer. Over enkele jaren weet geen mens nog wat kerstmis was, wie dat kindje is in de kribbe. Jezus is zo goed als verdwenen uit onze cultuur, samen met al de verzonnen heiligen en martelaars. Over honderd, of duizend jaar is het christendom iets als de mythologie van de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Het vieren van kerstmis zal in de komende generaties stilaan helemaal zinloos worden en dus verdwijnen, tenzij wij eraan denken om het een nieuwe of, waarom niet, zijn oorspronkelijke invulling terug te geven, namelijk het feest van het terugkerende licht, de winterzonnewende.

    Dit is een vraag die ik me dikwijls stel. Ik behoor officieel tot de ouden van dagen, tot de generatie die eigenlijk voorbij is. Moet ik de toekomst overlaten aan mijn kinderen en kleinkinderen, hen het initiatief laten om hun leven in te richten zoals zij dat wensen en aanvoelen en me dus afzijdig houden, of mag ik daarover ook mijn zeg hebben, hen begeleiden, raad geven of inspireren? Ik ben niet verantwoordelijk voor de tradities die ik geërfd heb van mijn ouders, maar ik ben er wel verantwoordelijk voor dat ik ze heb doorgegeven. Daarin zie ik een voldoende reden om mijn kinderen erop te wijzen dat ze vrij zijn, dat ze de tradities maar moeten in stand houden als hen dat zelf ook zinvol lijkt, dat ze bepaalde gebruiken gerust kunnen afschaffen, andere in ere herstellen en dat er gerust nieuwe kunnen invoeren. Daarmee doen ze maar wat de mensheid altijd al gedaan heeft: bewaren en vernieuwen, al naar gelang de inzichten evolueren.

    Dat is waaraan het christendom dreigt ten onder te gaan, voor zover dat al niet gebeurd is: men heeft mythen en tradities willen in stand houden, maar zonder enige band met de werkelijkheid. Aan Kerstmis en Pasen beantwoordt niets, geen enkel historisch feit, geen enkele fysische realiteit, alleen een mythe. Zoiets kan men onmogelijk in stand houden, mythen zijn gedoemd om te verdwijnen. Een al te traditioneel christendom, dat de band met de menselijke realiteit en de fysische wereld verliest, behoudt wat oppervlakkig, zinloos en waardeloos is en verliest zo fataal wat waardevol is. De vermeende behoeders van het christendom zijn in feite zijn cynische doodgravers.




    Morgen ga ik dus met enig enthousiasme het Feest van het Licht vieren, op mijn eentje, meer dan waarschijnlijk. Ik ga de hele dag de lampjes laten branden aan de (plastieken) kerstboom en ook die aan het raam die ik elk jaar ophang tussen het Sinterklaasfeest en Driekoningen. En ik ga enkele kaarsen aansteken in het huis, misschien zelfs een aan de voordeur. Ik nodig al mijn lieve lezers uit om misschien ook eens te denken aan de zonnewende en om dat op of andere manier ook voor zichzelf en hun omgeving vorm te geven. Het is een minieme geste, maar tradities moeten ergens beginnen. En dit is een zinvolle, vandaar.



    Vrolijk Lichtfeest! Prettige Zonnewende!


    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    18-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.e-readers, e-books, e-lezers en e-boeken

    Sinds enige tijd is er een belangrijke evolutie aan gang in de wereld van het lezen. Ik meen zelfs dat we stilaan van een echte revolutie mogen spreken, die best te vergelijken is met dat ander belangrijk moment in de intellectuele geschiedenis van de mensheid: de uitvinding en verbreiding van de boekdrukkunst. Waarover heb ik het?

    Over elektronisch lezen of in het Engels e-reading.

    Het moest er wel van komen. Sinds vele jaren zijn velen onder ons gewend geraakt aan het lezen van allerlei documenten op ons computerscherm, zowel op het werk als thuis. We staan er niet meer bij stil. Wij lezen of schrijven omzeggens geen brieven meer, alles gaat via e-mail of sms of twitter of facebook, noem maar op. Ook onze facturen krijgen we op die manier aangeboden en betalen doen we via thuisbankieren. Alle aanbieders van nieuws en informatie, radio en tv, de kranten en tijdschriften, zijn aanwezig op internet. En wat ben jij op dit ogenblik aan het doen? En ik op het ogenblik dat ik dit schrijf?

    Eén domein ontbrak aanvankelijk: het boek. Daarin is nu, na een vrij lange en aarzelende aanloop, een doorbraak gekomen die onze leefomgeving grondig aan het veranderen is.

    Het was al enige tijd zo dat je bepaalde boeken op internet kon vinden, vele oudere publicaties zelfs helemaal gratis. Maar boeken lezen op je computerscherm vonden veel mensen niet prettig. Het formaat waarin boeken aangeboden werden was ook niet specifiek gericht op die manier van lezen en de kwaliteit van de schermen liet ook wel eens te wensen over, zeker bij langdurig gebruik. Het was vooral Amazon, de wereldleider in boekenverkoop (naast ongeveer alles) via internet, die het gat in de markt zag en die een eigen systeem ontwikkelde, waarbij enerzijds boeken werden aangeboden in een elektronische versie die specifiek gericht was op lezen op scherm en anderzijds ook specifieke e-readers ontwierp, kleine handige toestelletjes waarop je die boeken kon lezen. Kindle was geboren.

    Aanvankelijk waren die nog vrij duur, ongeveer $500, maar vandaag kan je al een Kindle kopen voor minder dan €100. Het zijn merkwaardige gadgets, 16x11x0,8 cm, met een scherm dat ongeveer zo groot is als een pagina van een pocket, vaal wit van kleur en scherpe, duidelijke zwarte letters. Men spreekt van e-inkt, elektronische inkt, omdat het niet gaat om een scherm dat licht uitstraalt zoals een computerscherm, maar om een wit oppervlak waarop de zwarte letters verschijnen. Als je in het donker wil lezen, heb je dus verlichting nodig, wat bij je PC of laptop niet het geval is. Precies omdat er geen licht uitgestraald wordt, is het lezen van e-inkt veel minder vermoeiend dan letters op een PC-scherm.

    Er zijn tal van aantrekkelijke kanten aan zo’n e-reader of e-lezer.

    Om te beginnen is er het formaat. Het toestel weegt bijna niets, is flinterdun en ligt gemakkelijk in de hand. Er zijn geen draden aan, de batterij gaat geruime tijd mee en laadt op via de usb-ingang van je PC. Er is een geheugen van ongeveer twee Gb, genoeg om meer dan duizend (!) boeken op te slaan. Je kan het geheugen uitbreiden met een SD-geheugenkaart, zodat je het onwaarschijnlijke aantal van bijna twintigduizend boeken kan meenemen waar je ook gaat.

    Dit is nu wat ik bedoel met een revolutie: ons huis staat van boven tot onder vol met boeken, maar wij komen waarschijnlijk niet eens aan tienduizend.

    E-boeken koop je via internet. Die zijn (meestal) een flink stuk minder duur dan de papieren exemplaren. Boeken waarop geen auteursrechten meer rusten zijn gratis of voor slechts enkele euro’s verkrijgbaar. Zo zijn er al tienduizenden oude en nieuwe publicaties beschikbaar bij verscheidene aanbieders zoals Amazon zelf, maar ook bol.com doet mee en stilaan springen alle uitgevers op de kar.

    Boeken aankopen is ook simpel: je kan het aanbod raadplegen op je e-lezer, even klikken en binnen de dertig seconden staat de hele tekst op je apparaatje! De technologie is die van je GSM, je mobieltje.

    Lezen op een e-reader is best aangenaam, het scherm went snel. Je ontdekt ook allerlei hulpmiddelen. Ik erger me elke dag aan de veel te kleine letters van allerlei publicaties, sommige boeken kan ik gewoon niet lezen en dat is frustrerend, omdat ik weet dat dit niet zal beteren, mijn ogen gaan er nu eenmaal op achteruit, binnenkort kan ik alleen nog de boeken in grote letter lezen, maar het weinige dat in dat formaat beschikbaar is, interesseert me langs geen kanten. Met de e-lezer is dat opgelost: je bepaalt zelf de lettergrootte, zelfs het lettertype, de lengte van de regel, het contrast, de helderheid, bij sommige modellen zelfs de achtergrondkleur.

    En niet alleen dat: het ding onthoudt welk boek je aan het lezen was en opent op de bladzijde waar je gebleven was! Je kan ook aantekeningen maken, met een stift, zoals je met een potlood (nooit met iets anders!) zou doen in je (eigen) boek. Als je een woord niet kent, in het Nederlands of in tien andere talen, dan dubbelklik je op dat woord en je ziet de uitleg van het woordenboek verschijnen. Als dat niet voldoende is, kan je zomaar overschakelen naar internet (als je een draadloze verbinding in huis hebt) en zoeken met Google of op Wikipedia. Dit is volledig kosteloos, er is geen abonnement nodig, er zijn geen verborgen kosten. Je kan ook markeringen aanbrengen om belangrijke of interessante passages gemakkelijk terug te vinden, je kan teksten ook markeren zoals je dat met een stift zou (willen maar niet durven) doen. De bladzijde omslaan doe je met een druk op de knop of met een veeg van je vinger zoals op een IPhone. Je kan ook je eigen teksten opslaan, zoals je boekenlijst bijvoorbeeld, zodat je geen boeken meer koopt die je al hebt.

    Kindle is ook beschikbaar als een programma voor PC en Mac, maar ook voor iPhone en IPad. Ik heb Kindle op mijn PC en heb er een aantal gratis of bijna gratis boeken gedownload. Gisteren heb ik op die manier een boek van Voltaire gelezen, zijn Lettre sur la tolérance, à l’occasion de la mort de Jean Calas (1763 sqq.) Eerst het boek gratis ‘aankopen’ bij Amazon.fr, het staat ogenblikkelijk op je PC. Dan de instellingen: bladspiegel, lettertype en corpsgrootte, achtergrondkleur, woordenboek enzovoort, even mijn laptop installeren op mijn leestafeltje en we zijn vertrokken van uit mijn luie zetel. Ik heb een draadloos klavier en muis bij de hand. Op de achtergrond draait Internettuner.nl en via een kabeltje is mijn laptop verbonden met de stereoset; als de muziek op een van de zestien klassieke radiokanalen me niet bevalt stop ik een cd in mijn laptop en zo begeleidt Mendelssohns kwartetmuziek me aangenaam. De hemel op aarde, toch?

    Ik heb lang geaarzeld voor een Kindle en op een dag, enkele weken geleden was ik zover dat ik er een wou bestellen, prijs €99. Tot mijn verbazing bleek dat van uit België niet mogelijk te zijn bij een van de Europese Amazon-winkels op internet. Frankrijk, Spanje, Italië, Duistland, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland, zelfs Canada, Japan en China, maar niet België en Nederland. Wij kunnen enkel terecht in de V.S. Daar kost de goedkoopste Kindle amper $79, dat is omgerekend €60, maar! Voor het buitenland is de basisprijs voor hetzelfde toestel $109; daar komt BTW en verzendingskosten bij, samen omgerekend ongeveer €135. Kijk, lieve lezer, dat neem ik niet, op zo’n momenten ben ik een erg principieel mens. Als ik in Frankrijk en Duitsland, enkele tientallen kilometers hiervandaan, een toestel kan kopen voor €99, dan ga ik dat niet kopen in Amerika voor bijna €40 extra.

    En dus ben ik op zoek gegaan naar een alternatief. Onmiddellijk bleken die overvloedig voorhanden te zijn, in alle vormen, kleuren en prijzen. Je hebt al een e-reader met kleurenscherm (geen e-inkt) voor amper €50 bij Blokker!




    Enig vergelijkend onderzoek bracht me bij de gloednieuwe Sony PRS t1, richtprijs €144, die nog enkele voordelen had boven de Kindle. Maar die bleek plots bij onder meer bol.com niet leverbaar wegens de overstromingen in Thailand, waar ie gemaakt wordt en de prijs was dientengevolge ook gestegen tot ongeveer €180, ook bij Sony zelf. Even zoeken op internet en ja hoor: bij Fnac.be was hij er nog, in wit, zwart of rood; prijs €155. Leden krijgen een korting, maar niet op e-readers. Maar Fnac heeft ook maandelijkse ledendagen en dan krijg je als lid 10% op alles. Dus heb ik mijn e-reader gekocht op de ledendag. Thuisgekomen, uitgepakt, geïnstalleerd en klaar is kees. Ik ben binnengetreden in de brave new world van het e-boek.

    Lieve lezer, dit is waarlijk een revolutie. Niet alleen voor de lezer, maar ook voor de andere spelers in de boekenwereld. De schrijver moet nu al zijn boek elektronisch aanleveren aan de uitgever, manuscripten willen ze daar met geen tang meer aanraken. Maar nu kan je als auteur een stapje verder gaan. Je kan je werk immers als e-boek rechtstreeks aanbieden bij een boekverkoper zoals Amazon, bol.com, Waterstone’s, Barnes & Noble enzovoort. Het hoeft dus niet meer zo nodig gedrukt te worden, maar als iemand daar behoefte zou aan hebben, zijn er drukker-uitgevers die dat op bestelling doen, voor een prijs die niet noodzakelijk veel hoger ligt dan bij grote oplagen.

    Ik zie dus een toekomst waarin de nadruk die eeuwenlang heeft gelegen bij de letterzetters, de drukkers en de boekbinders in dienst van de uitgevers, helemaal verschuift naar de auteur en zijn publiek, met als tussenpersoon ten hoogste een elektronische boekhandel die voor de reclame en de verkoop instaat. Dat is een revolutie op tal van punten, waarvan het fysische aspect wel het meest opvallende is: geen papieren boeken meer, of slechts uitzonderlijk en op bestelling. Dus geen papierverslindende uitgeverijen meer die miljoenen goedkope pockets de wereld insturen die binnen de kortste keren tot pulp vermalen worden of bij de wegenbouw gebruikt worden, geen bibliotheken meer, privé of openbaar met kasten vol snel verouderende en desintegrerende boeken. In de plaats daarvan een wereld vol e-boeken, oud en nieuw, gratis of voor een zeer beperkte som ter beschikking van iedereen vanuit zijn of haar luie zetel, op reis, op vakantie, waar je ook bent.

    Denk eens aan een bestseller zoals De da Vinci-code van Dan Brown. In plaats van een berg van miljoenen papieren pockets, één elektronische tekst die kan vermenigvuldigd worden naar believen en verspreid via GSM-masten en opgeslagen op een simpel apparaatje, waar die nauwelijks enige plaats inneemt. Dat moet kunnen voor een fractie van wat het nu kost en dat moet zich dan ook vertalen in de prijs die de consument ervoor betaalt.

    Neem nu het boek van Voltaire dat ik net las. Als ik dat zou willen lezen in gedrukte vorm, dan moet ik naar een gespecialiseerde bibliotheek, waarschijnlijk een universiteitsbibliotheek, waar ik het in het beste geval kan ontlenen voor een maand en dan nog moet terugbrengen ook, natuurlijk. Als ik het echt wil, dan gaat me dat veel geld, tijd en moeite kosten om het te vinden en aan te kopen, waarna het een plaatsje zal moeten zien te krijgen op mijn overvolle boekenrekken. Vergelijk dat met de nieuwe mogelijkheden: gratis en onmiddellijk voor altijd van mij, op elk moment, om het even waar, zonder dat het plaats inneemt, zonder dat er bomen moeten sneuvelen, voor eeuwig fris en onvergankelijk en leesbaar in steeds grotere letters naarmate ik ouder word en nadien zonder enige moeite desgewenst overdraagbaar naar de volgende generaties, die daar ook geen zolderruimte moeten voor vrijmaken. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervoor gewonnen ben.

    Ik weet het wel, lezers zijn nostalgische wezens, of dat is toch wat ik hoor. Ze willen een boek kunnen vastnemen, het ruiken, het opbergen, het koesteren, het bezitten vooral. Ze willen het echt lezen, elke bladzijde omslaan, genieten van elke fraai gedrukte letter op het al dan niet handgeschept papier…

    Hoewel ik ook zo ben, ben ik toch volledig gewonnen voor de nieuwe wereld. Ik ben nu al weken het jongste boek Jonathan Israel aan het lezen. Het is mooi uitgegeven, stevig gebonden. Maar het weegt 1,1 kilogram, het papier is hinderlijk blauwig wit, de veel te kleine letters, de veel te lange regels en de veel te volle bladzijden en het gewicht laten me niet toe om er langer dan een uur na elkaar in te lezen en zo krijg ik de duizend bladzijden maar niet verwerkt… Geef mij maar een elektronisch exemplaar! Meer nog: indien ik al mijn boeken elektronisch zou hebben, op mijn PC, mijn laptop en/of mijn e-reader, dan zou ik zeker negen op de tien boeken in mijn bezit met plezier van de rekken halen. Het is mij immers niet te doen om een boek te bezitten, maar om het te lezen. Bij een boek gaat het mij om de inhoud.

    Maar wat met al die afgedankte boeken?

    Lieve e-lezer (want dat ben je nu toch), ik kan het niet over mijn hart krijgen om zelfs het meest dwaze boek te liquideren of het naar de kringloopwinkel te brengen, en de tweedehandse boekhandels nemen de meeste boeken zelfs niet meer gratis aan, er zijn er gewoon al te veel. Ik koop nog elke week ‘echte’ boeken, nieuwe en tweedehands. Ik kan het niet laten. Het is een gewoonte, een hobby. Het is iets dat ik doe.




    Mijn elektronische bibliotheek is dus geen vervanging voor mijn ‘echte’, het is veeleer een fantastische aanvulling ervan, een die ik enthousiast onthaal. Toen Columbus voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld moet hij zich zo gevoeld hebben. Hij hoefde toch ook Europa niet te verloochenen of achter zich te laten nu hij deze nieuwe horizonten had ontdekt, met al hun wondere mogelijkheden die hij toen, vijfhonderd jaar gelden, nauwelijks kon vermoeden?

    Let’s boldly go where no man has gone before…

     


    Categorie:ex libris
    Tags:maatschappij
    17-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears

    Bij het lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een bekende uitdrukking.

    Si le Christ sembla craindre la mort, si l’angoisse qu’il ressentit fût si extrême qu’il en eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus rare, c’est qu’il daigna s’abaisser à toute la faiblesse du corps humain, qu’il avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la mort en la redoutant.

    Ik vertaal vrij voor u:

    Als Christus de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht, de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden terwijl men die vreest.

    Je hebt ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik (evident…) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige, om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus’ zijde doorboort en er water en bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.




    Wanneer we de Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte perikoop:

    39 Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 41 En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: 42 ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’

    In verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo viel zijn zweet.

    De Griekse tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.

    Waarom zo in detail deze Bijbeltekst analyseren?

    Vooreerst om zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking ‘water en bloed zweten’ vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.

    Vervolgens omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één bepaalde Evangelist.

    Maar vooral om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat helemaal niet dat hij ‘water en bloed’ zweette. Voltaire heeft het dus helemaal mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke druppels.

    Van Dale, lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de standaardversie luidt: etter en bloed zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord. Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou… Dit lijkt me veeleer een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige inspanningen of strijd.

    Ongetwijfeld heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat ze lijkt.

    Vooreerst schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak. Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil, tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We have before us many, many long months of struggle and of suffering.




    Noch waren dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus, ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak hield als ‘Assistant Secretary of the Navy’. Churchill kende ongetwijfeld die tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met Garibaldi’s woorden.

    Zo zie je maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen, maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    15-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pico della Mirandola eenmaal, andermaal

    Wie zoals ik op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen tijden.




    Giovanni Pico della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een prototype van de uomo universale zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven, maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.

    Het gaat om een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De titel, Rede over de menselijke waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door Pico zelf.

    Voor de moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een (valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling wanneer die niet ingelost worden.

    Wij hebben, vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti, Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch, Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was, wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting en bluf.

    Indien we dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?

    Wanneer ik probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.

    In die zin is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft, in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd (en lang daarna).

    Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN 978 90 6554 4520, nieuw € 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.




    Al in 1998 schreef Paul Claes zijn historische Pico-roman: De Phoenix, De Bezige Bij-A’dam, 168 blz., paperback, nieuw € 14,75. Het is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Eco’s kanjer De naam van de Roos, er is zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van ‘bril’: de eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal (beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn, goudberil en smaragd.

    Twee niet voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor een erg schappelijke vier euro.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    07-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido

    Je hoort het dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van topbankiers en traders, het salaris van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen, kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken, of toch zeker wie rijker is dan wij.

    Het is een normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.

    Dat is op zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen op je bankrekening?

    Het is ook een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen getroosten voor een dergelijk loon?

    Ik herinner me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor auto’s. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen. Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.

    Er zijn verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.

    Het probleem daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt, moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of haar zuur verdiende centen afneemt.

    Wij zijn het allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren. Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken, indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.

    We stellen vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.

    Een mooi voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?

    Vooreerst hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo werkt het natuurlijk niet.

    Vervolgens is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.

    Je hebt dus enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom afstaan aan de gemeenschap.

    Zoals ik al zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen. Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt, de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.

    Maar het is niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg werken en sparen of zelfs enige risico’s nemen, dan kunnen we ons dat ook veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds de vruchten.

    Rijkdom wordt maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn, net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?

    Tja, als ik dat wist…

    Soms organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen, waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen. De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval. De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.

    Maar eens er een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven, maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken behoort.

    Ook in het geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker, restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risico’s nemen, maar het mag niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.

    Ook hier organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd, onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.

    Maar dat was vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn bedienden. Stel dat je € 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas elke maand € 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar ze ook zelf toepast.

    Mijn overtuiging is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen, dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.

    Een goed voorbeeld daarvan is de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales, omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.





    Het lijkt een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.

    Vanuit een ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen, of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of Abu Dhabi vandaag.





    Als we het aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op de rug van een andere.

    Als we willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.

    De burgers zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde minderheid, of ze nu echt indignados heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met staatsgelden en de onduldbare risico’s die banken en bedrijven nemen, worden overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die nog vers in het collectief geheugen liggen.

    Het zal een moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt, weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg. Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand blijken tegen een volksopstand. El pueblo unido jamás será vencido.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!