Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    15-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pico della Mirandola eenmaal, andermaal

    Wie zoals ik op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen tijden.




    Giovanni Pico della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een prototype van de uomo universale zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven, maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.

    Het gaat om een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De titel, Rede over de menselijke waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door Pico zelf.

    Voor de moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een (valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling wanneer die niet ingelost worden.

    Wij hebben, vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti, Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch, Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was, wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting en bluf.

    Indien we dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?

    Wanneer ik probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.

    In die zin is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft, in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd (en lang daarna).

    Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN 978 90 6554 4520, nieuw € 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.




    Al in 1998 schreef Paul Claes zijn historische Pico-roman: De Phoenix, De Bezige Bij-A’dam, 168 blz., paperback, nieuw € 14,75. Het is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Eco’s kanjer De naam van de Roos, er is zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van ‘bril’: de eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal (beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn, goudberil en smaragd.

    Twee niet voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor een erg schappelijke vier euro.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    07-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido

    Je hoort het dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van topbankiers en traders, het salaris van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen, kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken, of toch zeker wie rijker is dan wij.

    Het is een normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.

    Dat is op zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen op je bankrekening?

    Het is ook een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen getroosten voor een dergelijk loon?

    Ik herinner me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor auto’s. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen. Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.

    Er zijn verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.

    Het probleem daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt, moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of haar zuur verdiende centen afneemt.

    Wij zijn het allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren. Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken, indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.

    We stellen vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.

    Een mooi voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?

    Vooreerst hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo werkt het natuurlijk niet.

    Vervolgens is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.

    Je hebt dus enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom afstaan aan de gemeenschap.

    Zoals ik al zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen. Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt, de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.

    Maar het is niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg werken en sparen of zelfs enige risico’s nemen, dan kunnen we ons dat ook veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds de vruchten.

    Rijkdom wordt maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn, net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?

    Tja, als ik dat wist…

    Soms organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen, waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen. De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval. De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.

    Maar eens er een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven, maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken behoort.

    Ook in het geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker, restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risico’s nemen, maar het mag niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.

    Ook hier organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd, onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.

    Maar dat was vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn bedienden. Stel dat je € 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas elke maand € 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar ze ook zelf toepast.

    Mijn overtuiging is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen, dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.

    Een goed voorbeeld daarvan is de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales, omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.





    Het lijkt een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.

    Vanuit een ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen, of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of Abu Dhabi vandaag.





    Als we het aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op de rug van een andere.

    Als we willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.

    De burgers zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde minderheid, of ze nu echt indignados heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met staatsgelden en de onduldbare risico’s die banken en bedrijven nemen, worden overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die nog vers in het collectief geheugen liggen.

    Het zal een moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt, weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg. Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand blijken tegen een volksopstand. El pueblo unido jamás será vencido.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.absolute macht

    Het lijkt alsof de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht, zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde Louis XIV, de Zonnekoning: l’état, c’est moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig jaar, drie maanden en achttien dagen later.




    Maar niet alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is dat nog zo.

    Toch is er iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.

    De concrete macht waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa. Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van Amerika werd?

    De macht behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een bode op het balkon die uitriep: le roi est mort, vive le roi!

    De functies die zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen, wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collega’s vonden dat ze lang genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.

    Het heeft dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland, Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute macht, waren ‘slechts’ mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat, maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist, 2,5 % van de wereldbevolking.

    Wanneer wij ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over zijn tegenstanders dan over hem.

    Wat is mijn pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es nicht gewusst.



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.December 1626

    Het is nu december en de advocaat maakt een einde aan zijn oogst en zijn klant ziet het laatste van zijn geld. Wie op straat loopt zal het vuil op zijn schoenen zien, tenzij hij helemaal gelaarsd gaat. Nu moeten kapoenen en hoenders, net zoals kalkoenen, ganzen en eenden, samen met runderen en schapen, allemaal sterven als een memoriaal en een zoenoffer voor het Feest van de Heiland, het grote en enige Zoenoffer. Want op twaalf dagen zal een mensenmenigte niet kunnen gevoed worden met een peulschil. De ezelin die een heel jaar lang getorst heeft, moet nu eventjes rusten. De os en de koe en het paard en de merrie krijgen nu hun verdiend kerstvoer. Pruimen en kruiden, suiker en honing passen nu uitstekend bij vlaaien en grogs. Een toast drink ik voor vrienden en kennissen, en voor jou, hoe gaat het met jou, van harte welkom, laten we ons goed amuseren, dank je wel!

    Nu zijn de kleermakers en de wielmakers druk in de weer tegen de feestdagen en een werkman ziet niet op een inspanning voor zijn baas, al drinkt hij zijn kriekenlikeur de twaalf dagen lang. Nu of nooit moet de muziek de juiste toon treffen, want de jeugd moet dansen en zingen om het warm te krijgen, terwijl de ouden van dagen bij het vuur zitten; zo is de wet van de Natuur en de Rede ziet het niet anders. De vette os moet sterven, de magere mag nog een tijdje leven tot het meer de moeite is om hem te slachten. De boodschapper begaat nu menige misstap en de stalknecht loopt gedurig achter de hielen van de paarden. En de praatzieke herbergier die zijn glazen niet telt, ligt dronken in zijn kelder. De boerenmeid brengt maar de helft van haar waren van de markt mee en moet nog eens op pad, als ze een paar kerstkaarten vergeet op kerstavond.

    De strijd tussen hulst en klimop woedt in alle hevigheid, om uit te maken wie in huis de broek draagt. De prijs van vlees gaat gestadig omhoog en de feestdos van de ijdeltuiten maakt de kleermakers rijk en zo ijdel als ze zelf zijn. Teerlingen en speelkaarten brengen wat op voor de butler en als de kok niet gek is likt hij zijn zoete vingers. Nu hebben stijfsters en wasvrouwen de handen vol met werk en met pruiken. Tekeningen zijn nu erg gegeerd. Ongewone dingen zijn nu snel verkocht, rare verhalen vlot verteld, vreemde toestanden graag bezocht, zeldzame zaken graag gekocht, en al wat er overschiet.

    Ik besluit: ik houd december voor een kostelijke aanleiding tot overdaad, de oorzaak van onnodige verspilling, het beoefenen van dwaasheid en het vagevuur van de Rede.

    (vertaling: Karel D'huyvetters 2011) 



    It is now December, and hee that walkes the streets, shall find durt on his shooes, Except hee goe all in bootes: Now doth the Lawyer make an end of his harvest, and the Client of his purse: Now Capons and Hennes, beside Turkies, Geese and Duckes, besides Beefe and Mutton, must all die for the great feast, for in twelve dayes a multitude of people will not bee fed with a little: Now plummes and spice, Sugar and Honey, square it among pies and broth, and Gossip I drinke to you, and you are welcome, and I thanke you, and how doe you, and I pray you bee merrie: Now are the Taylors and the Tiremakers full of worke against the Holidayes, and Musicke now must bee in tune, or else never: the youth must dance and sing, and the aged sit by the fire. It is the Law of Nature, and no Contradiction in reason: The Asse that hath borne all the yeare, must now take a little rest, and the leane Oxe must feed till he bee fat: the Footman now shall have many a foule step, and the Ostler shall have worke enough about the heeles of the Horses, while the Tapster, if hee take not heed, will lie drunke in the Seller: The prices of meat will rise apace, and the apparell of the proud will make the Taylor rich: Dice and Cardes, will benefit the Butler: And if the Cooke doe not lacke wit, hee will sweetly licke his fingers: Starchers and Launderers will have their hands full of worke, and Periwigs and painting will not bee a little set by, strange stuffes will bee well sold, strange tales well told, strange sights much sought, strange things much bought, And what else as fals out. To conclude, I hold it the costly Purveyour of Excesse, and the after breeder of necessitie, the practice of Folly, and the Purgatorie of Reason.

    Farewell.

    Nicholas Breton, London, 1626


    Categorie:tijd
    Tags:tijd
    30-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het nut van vrome leugens: Schopenhauer

    Onlangs was ik in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen de rekken die aan filosofie gewijd zijn aan het afspeuren op zoek naar twee werken die daar volgens de catalogus te vinden moesten zijn, maar die om een of andere duistere reden ontbraken. Daarbij viel mijn oog op een titel die me meteen aansprak: ‘Het nut van vrome leugens. Over godsdienst’. Het bleek de vertaling te zijn van drie essays van Arthur Schopenhauer door Hans Driessen.




    Over de metafysische behoefte van de mens
    is een hoofdstuk uit het voornaamste werk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Het lijkt oneerlijk om het te beoordelen los van de context van dit zeer uitvoerige werk, maar het heeft me ondanks een zeer markante aanval op alle vormen van godsdienst toch een beetje teleurgesteld. Schopenhauer wijst, net zoals Kant, elke bovennatuurlijke verklaring van de werkelijkheid af, maar zoals Kant ziet hij wel een plaats voor de filosofie en zelfs voor een metafysica, een leer dus die zich bezighoudt met een werkelijkheid die achter de zichtbare wereld ligt en die bepalend is voor hoe deze wereld aan ons verschijnt, hoe hij in zijn werk gaat en wat de zin en bedoeling ervan is.

    Het is echter precies op dit punt dat dit hoofdstuk op zichzelf volkomen tekortschiet. Schopenhauer slaagt er niet in om ook maar een aanzet te geven van hoe we deze metafysica en deze achterliggende wereld moeten verstaan. De wereld die we zien is maar schijn, het is de wereld zoals de mens die ziet. Onze aandacht moet echter niet gaan naar hoe die wereld verschijnt, maar wat er verschijnt, wat zich aandient door het verschijnende heen. Wat dat kan zijn, daar hebben we eigenlijk het raden naar. Hij verwijst ons naar de rest van zijn boek, maar voor de lezer van dit essay is dat weinig relevant. Het gaat er bij Schopenhauer om dat de mens in staat is om met behulp van zijn zelfbewustzijn door te dringen tot de kern der dingen. Hij stelt dat metafysica niet transcendent kan zijn, maar immanent, omdat ze onlosmakelijk verbonden is met de waarneming van de dingen. Maar als dat zo is, dan is het geen metafysica meer, want die houdt zich precies bezig met datgene wat de waarneembare realiteit overstijgt.

    De cirkelredenering die Schopenhauer aan Kant toeschrijft, blijkt ook uit zijn eigen vasthouden aan een denkwijze die de Westerse filosofie kenmerkt sinds haar ontstaan en waaraan ook vandaag nog slechts met grote huiver wordt geraakt. Het Westers denken is metafysisch, het zoekt naar bovennatuurlijke verklaringen voor de werkelijkheid. Die zijn er evenwel niet, geen enkele filosoof heeft ze ooit gevonden, de Westerse metafysica is een onverstaanbaar verhaal van elkaar op alle punten tegensprekende denkers, een warrig verhaal dat zich afspeelt in het luchtledige, op vele lichtjaren verwijderd van elke realiteit. De metafysica is inderdaad het zoeken naar een zwarte kat in een donkere kamer, terwijl er helemaal geen kat is (de theologie vindt ze desondanks).

    Dat Schopenhauer vasthoudt aan deze zinloze zoektocht is des te merkwaardiger wanneer we nader ingaan op de opvattingen van deze filosoof over zijn collega’s en over godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder. Telkens weer blijkt immers dat hij elke bovennatuurlijkheid fundamenteel verwerpt. Godsdienst is voor hem niets anders dan ten hoogste een allegorie, een verhaaltje ten behoeve van de 90% van de mensheid die niet in staat is om zelfstandig te denken, omdat ze het te druk hebben met te werken en af te zien. Dat is de kern van het tweede essay Over godsdienst, dat genomen is uit de Parerga et paralipomena, een verzameling van essays en opstellen allerhande. Het neemt de traditionele vorm aan van een dialoog tussen de ‘vriend van de waarheid’ en ‘de man van het volk’, gevolgd door enkele algemene beschouwingen over godsdienstige onderwerpen. Men vindt er veel van de argumenten in die ook vandaag nog aangehaald worden in verband met godsdienst, à charge et à decharge.

    Het derde essay is niet meer dan wat zijn titel zegt: Enkele woorden over het pantheïsme en het is het lezen niet waard. Ik maak me sterk dat wat ik hier zelf schreef over atheïsme, agnosticisme en pantheïsme meer verhelderend is dan wat deze grote filosoof hier aan het papier heeft toevertrouwd. Pantheïsme is een contradictio in terminis, het is Een onmogelijk woord: als God (theos) gelijk staat met alles (pan), dan is het God niet meer, want dat begrip is eenduidig verbonden met een persoonlijke, almachtige en transcendente schepper en in standhouder van de wereld, Iemand die buiten de wereld staat. Wanneer men het geheel der dingen voor God houdt, dan spreekt men ook niet meer van een godsdienst, maar van een eerbiedige en ontzagvolle houding tegenover het bestaan, waarvan men zelf deel uitmaakt. Dat is geen ‘-theïsme’, er is geen God mee gemoeid. In die zin is ook Schopenhauers hautaine afwijzing van Spinoza en van alle naturalisme en materialisme erg bedenkelijk: zijn eigen opvattingen staan immers veel dichter bij deze strekkingen dan bij de Westerse metafysische traditie.




    Wat me in deze drie essays het meest deed grommen, zijn de blatante en onbeschaamde antisemitische uitspraken van een man van het intellectueel kaliber van een Schopenhauer. Hij heeft het herhaaldelijk over ‘jodenstank’ en laat geen gelegenheid onverlet om het Joodse volk en de Joodse religie te beschimpen. Het is geen excuus dat hij zich daarin niet onderscheidt van zijn voorgangers, tijdgenoten en volgelingen. Een echte intellectueel houdt zich ver van dergelijke vuilbekkerij.

    Arthur Schopenhauer, Het nut van vrome leugens. Over godsdienst, vertaald door Hans Driessen, Wereldbibliotheek A’dam, 2007, 144 blz., paperback, nieuw € 12.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    29-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cicisbeo

    Cicisbeo

     

     

    G

    roteske minuskel

    Grijnzende halfedelsteen

    Grafschrift in een lijzige zijbeuk

     

    Versleten godvergeten woord

    Geamuseerde opwelling

    Vernederende kwelling ener

    Vertederd nederige aanbidder

     

    Soupirant de dame

    Cavalier servant

    Chevalier galant

    Ami tendre ami de cœur

    Damoisel damoiseau

    Triste jusqu’au fond de l’âme

     

    Een dobberend driftwoord

    Maskers van Muranoglas

    Bautablinden en volte-face

    Casanova door achterklap gestoord

    Betrapt met een vierdeukenhoed

    Op het Canal Grande onvermoed

    Carnaval de Venise als slotakkoord

     

    Cicí sist de siciliaan

    Kijk hem gaan de epigoon

    Dienaar zonder loon

    Leenroerig vazal en kompaan

    Hangend aan de slippen

    En zijn douce dames lippen

    Hij aanbidt doch niet in bed

    Amper onteerd begeerd

    Noch wederkerig begerig

    Onbevredigd tevreden

    Met karig verleende gunst

    Verlangen verheven tot kunst

     

    Druk doende

    Dritte im Bunde

    Lancelot Iskarioth

    Sigisbée

    Cicisbeo




    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    28-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.belastingen

    In mijn jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er zijn slechts twee zekerheden in het leven: death and taxes.

    Waarom betalen wij belastingen?

    Om de algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking, vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort. Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt ervoor.

    Er zijn veel soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je bijbetalen.

    Dat geeft soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd, wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd, altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen, zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de belastingen, altijd een leuk moment.

    Op een dag heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken: Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!




    Deze morgen kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen. Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing, vooral die. Het netto batig saldo is… 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel opmerkelijk is.

    De onderhandelaars over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting. De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten met nieuwe, bijkomende  belastingen dan wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen. Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen, ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen in plaats van er zo over te zaniken!

    Ik denk dat ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid van de herverdeling?

    Is het echt teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren, vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen? Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om ambtenaren bezig te houden…

    En moet dat nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok te laten weten dat ik enkele luttele euro’s meer (of minder) zal krijgen? Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.

    Er zijn maar twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet. Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet. Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons om de haverklap blij te maken met een dode mus.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Montserrat Figueras 1942-2011

    Elke mens bewaart diep in zijn hart dierbare herinneringen aan bijzondere momenten die ons emotioneel overweldigd hebben. Dat hoeven geen grote gebeurtenissen te zijn die we hebben meegemaakt. Het is vaak niet meer dan een spontane glimlach, een vriendelijke blik, een uitnodigend gebaar, maar het blijft ons bij zolang we leven.

    Melomanen, dat zijn muziekliefhebbers, kennen dat goed. Wij koesteren die ervaringen met al de tederheid van onze voorliefde. De eerste keer dat ik Every valley… of He was despised… hoorde uit Haendels Messiah, dat vergeet ik nooit. De stem van Kathleen Ferrier, het laatste pianotrio van Schubert, de slotscène van Aïda, de treurmars uit Wagners Siegfried, Beethovens Grosse Fuge, Un bel di… uit Madama Butterfly van Puccini… Ach, lieve lezers, ik kan ettelijke bladzijden vullen met moments musicaux die me tot tranen toe bewogen hebben en die dat elke keer opnieuw doen. Er is niets dat mij zo diep vermag te ontroeren als muziek. Ik ben totaal weerloos tegenover de emoties die me dan overspoelen, ik ben machteloos overgeleverd aan de overweldigende gevoelens en aan de spontane reacties van mijn lichaam die muziek bij mij oproept. Dat is altijd zo geweest, van in mijn prille jeugd. Met het ouder worden is mijn ontvankelijkheid nog toegenomen en mijn emoties nog meer onbeheersbaar.

    Toen ik gisterenmiddag tijdens Klara’s middagprogramma Belle vue van Bart Stouten het overlijden vernam van Montserrat Figueras, ben ik in snikken uitgebarsten. Ik was alleen thuis, met niemand om mijn ontsteltenis en verdriet te delen. Ik heb minutenlang geweend, lieve lezer.







    De eerste keer dat ik de onvergetelijke stem van Montserrat Figueras hoorde, herinner ik me alsof het gisteren was, hoewel er ondertussen meer dan dertig jaar verlopen zijn. Het was een zaterdagvoormiddag, waarschijnlijk in 1979 en ik luisterde zoals gewoonlijk naar Musique ancienne aujourd’hui op RTBF3 gepresenteerd door musicoloog Jérôme Lejeune. Uit de luidsprekers weerklonk plots een stemgeluid zoals ik er nog nooit een gehoord had. Het was een sopraan, maar met een timbre dat ik niet voor mogelijk hield. Het was alsof haar stem elektronisch gemanipuleerd was, met echokamers, toegevoegde weergalm en allerlei magische boventonen… En toch was het ‘gewoon’ een stem, die van Montserrat Figueras.

    Dit was uitzonderlijk, dit was ongehoord, dit was nauwelijks te geloven. Ik bleef aan de grond genageld staan en luisterde met ingehouden adem naar de stem van deze vrouw. Dikke, hete tranen gleden spontaan over mijn wangen. Ik werd overstelpt door verwarrende, verbaasde gevoelens, ik was gegrepen door zoveel schoonheid, door het volmaakte zelf dat zich zo overweldigend aan mij aanbood.

    Sindsdien heb ik Montserrat Figueras gevolgd. Telkens ze op de radio te horen was, herkende ik moeiteloos haar stem. Ik kocht haar cd’s en één keer kon ik haar bewonderen tijdens een concert in de Begijnhofkerk in Leuven. De laatste jaren kon ik haar ook op tv zien en horen op de muziekzender Mezzo. Enkele dagen geleden nog zat ik aan het scherm gekluisterd bij een solo optreden van haar tijdens een Frans muziekfestival. Dit was pure schoonheid, diepe melancholie, maar berustend, zonder wanhoop.

    De laatste jaren trad ze minder op. Soms zat ze gewoon tussen de orkestleden van Hespérion XXI, zonder zelf te zingen, een vlek dieprode kleur tussen al het zwart, zwijgend enthousiast meelevend met de muziek. Was ze toen al ziek? Ik weet het niet. Maar nu is ze ons ontvallen. Ze was geboren in 1942. Op recente foto’s merk ik nu dat ze al erg getekend was door de haar ziekte, de stralende, verbluffende schoonheid van haar jeugd getekend door aftakeling en pijn.

    Ik bewaar haar beeld en haar stem diep in mijn hart. Zij heeft mij met haar natuurlijke gaven en met haar glorieuze kunst diep geraakt. Door ons zoveel heerlijke muziek te brengen op haar unieke wijze heeft ze ons verwend. Ze heeft ons leven vervuld met een schoonheid die wij niet voor mogelijk hielden en die we als een onverdiend geschenk mochten aanvaarden. Zij heeft ons met algehele overgave getoond tot wat een mens in staat is, wanneer het leven iemand uitverkoren heeft om het beste en het schoonste te belichamen.

    Haar overlijden kwam voor mij totaal onverwacht, ik had er nooit bij stilgestaan dat er ooit een ogenblik zou komen dat Montserrat Figueras er niet meer zou zijn, of dat ze oud en ziek zou zijn. Artiesten zijn onsterfelijk, gevangen in hun moment de gloire als in eeuwig bewarend amber. Mensen sterven.

    Wanneer ik straks uiteindelijk de moed zal kunnen opbrengen om haar stem weer te beluisteren, zal ze terug de trotse Catalaanse schone zijn die me met haar volmaakte stem en haar warme, innemende vrouwelijkheid ontroert zoals enkel zij dat kan.

    Ik ben het leven voor altijd dankbaar voor Montserrat Figueras.

     

     

    PS in de linkermarge heb ik een selectie van opnames van Montserrat Figueras opgenomen, met een directe link naar Amazon.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dromen, helter skelter

    Droom, dromen: het zijn woorden die een veelheid aan betekenissen dragen. We onderscheiden daarin wat we gemeenlijk dagdromen noemen. Het zijn geen echte dromen, want we slapen niet tijdens het dagdromen. We laten onze gedachten de vrije loop, waarbij ze vaak de meest aantrekkelijke wegen kiezen. We stellen ons voor hoe het zou zijn als bepaalde gunstige of verleidelijke omstandigheden zich zouden voordoen. We vermijden de overduidelijke hinderpalen, we wuiven de evidente onwaarschijnlijkheden weg en laten ons ongeremd en onbeheerst meedrijven op de gouden vleugels van onze stoutste of zoetste dromen.

    Eigenlijk is het vreemd dat we dit zonder aarzelen ook ‘dromen’ noemen. Het is immers een activiteit die zowat in alle opzichten verschilt van het echte dromen. Reeds in de term ‘activiteit’ is het verschil al duidelijk: dagdromen is een bezig-heid van de wakkere of wakende toestand van de mens, het is een bewuste inspanning. We mogen dan al enigszins ‘afwezig’ zijn en onze aandacht voor de omgeving afgeleid of verslapt, in die mate dat we zelfs duidelijke signalen niet meteen opmerken, toch weten we zeer goed dat we niet ingedommeld zijn: onze ogen zijn open en ook onze andere zintuigen zijn alert, we horen en voelen, we ruiken en smaken desgevallend.

    Meteen is het voornaamste verschil met die andere betekenis van dromen al duidelijk: ‘echt’ dromen doen we tijdens het slapen, of dat nu ’s nachts is of overdag. Onze ogen vallen dicht en ons bewustzijn wordt op een of andere manier uitgeschakeld of gereduceerd. Het lijkt enigszins op een comateuze toestand of een algehele verdoving bij een operatie, maar dan een waaruit we vrij gemakkelijk en snel kunnen ontwaken. Onze zintuiglijke waarneming is dan nog veel sterker teruggedrongen dan tijdens het dagdromen. Sommige mensen slapen zo diep, dat je ze behoorlijk hard dooreen moet schudden voor ze wakker worden, of herhaaldelijk en luid aanroepen. Het feit dat onvoorzichtige rokers (en hun onschuldige huisgenoten) in bed sterven, wijst erop dat ons ruikvermogen en onze tastzin tijdens het slapen op een laag pitje staan. Dat is ook zo voor onze smaakzin. We zijn als het ware van de wereld afgesloten, omdat onze zintuigen de prikkels die ze normaal van de buitenwereld krijgen niet verwerken.

    Onze ogen kunnen we sluiten, ook overdag. We knijpen gemakkelijk een oogje dicht voor een of ander, letterlijk of figuurlijk. Bij het slapengaan kunnen we beginnen met de ogen doelbewust te luiken, of we kunnen wachten tot ze vanzelf dichtvallen. Dat gebeurt gemakkelijker in een donkere ruimte, wanneer er ook weinig andere prikkels zijn: eventueel wat zachte muziek, geen lawaai van buiten uit, geen opvallende of hinderlijke geuren, geen overdreven warmte of koude, geen pijn of ongemak. Slapen of inslapen doen we het best als de omgeving neutraal is. Een zacht, warm bed in een vertrouwde, verduisterde, stille, fris ruikende kamer, dat is wat we wensen.

    Een ander element is vermoeidheid. We hebben behoefte aan slaap, maar het grootste gedeelte van onze tijd zijn we wakker. Ook de meest interessante bezigheid en het meest aantrekkelijke gezelschap kunnen ons echter niet wakker houden als we doodmoe zijn. Maar zelfs het meest verleidelijke bed en de liefste bedgenoot kunnen ons niet weerhouden om op te staan eenmaal we goed wakker zijn. De mens heeft in zich een oerritme van waken en slapen, een echte biologische klok. Men noemt dat het circadiaans ritme, van het Latijn circa en dies, ongeveer een dag, het dagritme dus, of het dag-en-nachtritme. Circa of ongeveer, want niet iedereen slaapt even lang en elke mens slaapt niet elke dag op precies dezelfde minuut in, noch worden we altijd op het zelfde uur wakker. Maar statistisch gezien slapen we ongeveer een derde van de vierentwintig uren van een etmaal.

    Tijdens het slapen dromen we. Iedereen droomt. Sommige dromen herinneren we ons als we wakker zijn. Het lijkt wel of die herinnering oppervlakkig of kortstondig of onvast is: als we ’s nachts even wakker worden, is de herinnering levendig, maar als we ’s morgens opstaan, herinneren we ons meestal alleen dat we gedroomd hebben, niet wat we gedroomd hebben, of toch niet met even veel details als we ’s nachts konden onderscheiden. Misschien zijn we tijdens dat nachtelijk ontwaken nog niet echt wakker, zweven we even tussen slaap en bewustzijn, tussen alert zijn en slaperig en hebben we zo halfbewust iets meer toegang tot onze dromen.

    Ons bewustzijn is tijdens de slaap wel sterk verminderd, maar het is niet helemaal uitgeschakeld. Onze hersenen zijn tijdens de slaap misschien minder actief, maar ze werken nog volop: ze houden ons lichaam in leven, onze bloedsomloop, spijsvertering, hormonale huishouding en al wat er nodig is om te overleven. Maar ook de hersenactiviteit die ons wanneer we wakker zijn in staat stelt om te denken (in al zijn vormen), is niet helemaal uitgeschakeld. Het is alsof ons bewustzijn tijdens het slapen vrij spel krijgt, ongehinderd door ons sturend ego en ongestoord door de vele ingewikkelde taken die het tijdens het waken moet vervullen. Het is tijdelijk vrijgesteld van werken, het is met vakantie, het is speeltijd in onze bovenkamer. Al onze herinneringen, al de indrukken die wij een leven lang onverwist hebben opgeslagen, al onze gevoelens, alle emoties mogen nu naar boven komen. Het is alsof de poppen van onze poppenkast, die overdag door onze eigen handen bewogen worden, nu een zelfstandig leven mogen leiden in een ongebreidelde fantasiewereld. In onze dromen kan alles: we vliegen door de lucht, we verplaatsen ons moeiteloos in ruimte en tijd, we verzetten bergen met een vingerknip. Het is de wereld van het sprookje, de sciencefiction, de literatuur, de film, de computerspelletjes. Alles kan. Het is als een surrealistisch verhaal in het ongerijmde.

    Deze laatste uitdrukking vinden we ook in het Engels: without rhyme nor reason. De betekenis is duidelijk: het gaat om iets dat geen zin heeft, noch vanuit poëtisch standpunt, noch vanuit de redelijkheid. Zoals we al herhaaldelijk vastgesteld hebben, is het vrijwel onmogelijk om de oorsprong van dergelijke uitdrukkingen en gezegden te achterhalen. Een eerste spoor vinden we bij John Russell, in The Boke of Nurture, circa 1460:

    As for ryme or reson, ye forewryter was not to blame,
    For as he founde hit afore hym, so wrote he ye same.

    Nicolas Udall, in zijn The first tome or volume of the paraphrase of Erasmus upon the Newe Testament, in 1548, gebruikte voor het eerst de nu meer gebruikelijke negatieve vorm 'rhyme nor reason':

    Seeyng there is nether ryme ne reason in saing ye one eiuill spirite driueth out an other eiuil spirite.

    Maar zoals bij werkelijk ontelbare uitdrukkingen is het meer waarschijnlijk dat de uitdrukking haar huidige bekendheid dankt aan Shakespeare, eerst in Comedy of Errors, 1590:

    Was there ever any man thus beaten out of season,
    When in the why and the wherefore is neither rhyme nor reason?

    Hij gebruikte de wellicht in die tijd reeds staande uitdrukking opnieuw in As You Like It, 1600:

    But are you so much in love as your rhymes speak?
    Neither rhyme nor reason can express how much.

     

    Deze morgen ben ik opgestaan met een houten kop, een fikse kater. Niet van het drinken of drugs, ik houd me ver van beide. Ik weet goed dat ik gedroomd heb, ik herinner me flarden, maar niet het hele verhaal, noch de details. Er zaten heel duidelijke elementen in van gebeurtenissen en personen uit mijn verleden, maar dan in een bevreemdende mengeling, kop over kloten zegt men in Eeklo, halsoverkop, holderdebolder, helter skelter in het Engels, zoals in de song van de Beatles en in de moordzuchtige waanzin van Charles Manson in 1969. Helter skelter is waarschijnlijk niet meer dan een rijmpje zoals holderdebolder en het heeft dezelfde betekenis. Het is ook de benaming voor een ronde, spits oplopende of verjongende toren in een amusementspark, met binnenin een trap om naar boven te klimmen en aan de buitenkant een glijbaan in een spiraal naar beneden.




    Ik voel me een beetje zoals na een dolle roetsj op een eindeloze helter skelter, in de war, verdwaasd. Het is alsof mijn hersenen flink dooreen geschud zijn en hun inhoud hopeloos overhoop gehaald, alsof iemand de encyclopedie in mijn hoofd herschreven heeft without rhyme nor reason, zonder logische volgorde, alsof mijn harde schijf een ferme tik heeft gekregen met een stevige hamer.

    Zo gaat het soms. Wat is de oorzaak? Ik heb er het raden naar. Te zwaar gegeten gisterenavond? Iets dat ik gelezen heb, iets op TV? Een gedachte die opkwam in een telefonisch gesprek met Jacques, mijn Nederlandse mailvriend? Een haperingetje in de miljarden cellen in mijn brein? Ik zal het nooit weten. Het is een ontnuchterende gedachte voor een rationeel mens als ik: There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet). Ik beheers mijn brein niet, het heeft er meer van weg dat mijn brein mij beheerst.

    Door over deze ervaring na te denken en mijn gedachten te formuleren op een manier die ook voor jullie, lieve lezers, begrijpelijk is, hoop ik mijn dierbaar innerlijk evenwicht terug te vinden, steeds in het besef dat wij over onszelf veel minder weten dan we denken.


    Categorie:spreekwoorden
    Tags:etymologie
    21-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liberaal of sociaal?

    Vandaag staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies. Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt, die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.

    Wie van de twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.

    De grondvraag daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te verbeteren.

    De socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.

    Het liberaal principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben. Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn burgers te zorgen.

    In de ideale liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van de economie, die van winst en verlies.

    Voor de socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk, iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.

    Stilaan zie je waar de adder in het gras zit.

    In een liberaal systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge verschillen.

    In het socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of zelfs meest verstandige mensen.

    Door liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en dictatuur.

    Ik weet het wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of dictatuur.

    De nadelen van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen of natuurlijke rijkdommen.

    Wat dan over de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in de financiële instellingen onverantwoorde risico’s genomen zijn en zelfs misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat, indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen, maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

    De financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes, dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat het toch verkeerd gegaan is?

    Ik denk dat we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de staat of het individu?

    Wij hebben gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.

    Op die manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig, efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.

    Het is de combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.

    De economie is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst, men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht, maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.

    De banken en de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.

    De banken hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.

    Hier ligt een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie, moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch debacle.

    Elke mens moet zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen. Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden we dan wel vertrouwen?

    Wij maken hier in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers, steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.

    Vandaag onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regio’s, elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit de vorige eeuw.

    In Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk met zich meebrengt.

    De Vlaamse liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt. Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen. Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair mislukken. Bah!

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    17-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veilig beleggen

    Dat het niet goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het gebruik van dit werkwoord is louter toevallig…) die over de banken en hun activiteiten hangt, toen ik het had over short gaan.

    Vandaag vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden, heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals ik hier beschreef.

    Alle instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?




    Ik ben geen specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten, onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het grootste gedeelte zo is.

    Stel nu dat enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen: zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd miljard euro!

    Maar de staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen. De staat is blut.

    Zelfs als ze niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan tien procent of zo.

    Ik wil je niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in 1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.

    Net zo voor de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet, absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.

    Je begrijpt het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het begrotingstekort te betalen.




    Geld is geen goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen, op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er interest op betaald wordt enzovoort.

    Er zijn mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst. Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar enkel de interest op dat bedrag.

    Zie je het verschil?

    In het ene geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000 euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.

    In het andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5% interest moet betalen. Voor €100 is dat dus €5. Met elke euro kan je dus 20 euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete rijkdom, hier en nu.

    Zie je ook de fout in die redenering?

    Als je een lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.

    Stel dat je leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10% zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als dat je hem cash zou kopen. Zie je ‘t verschil?

    Iets anders is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt dus 5% over als winst.

    Steeds meer gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.

    Stel: je koopt voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder afbetaald worden, ook al is de wagen weg.

    Of je leent een fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening. De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners, maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in een diepe depressie…

    Laten we besluiten.

    Een gezonde economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen noodzakelijk risico’s: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.

    Het gaat maar fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen, als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede huisvader en –moeder.

    Als het ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.

    Helaas is het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers van de grootheidswaan van de anderen.

    Zijn er dan geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer waard.

    Dus zelfs als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.

    Ik geef je nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een andere.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    15-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.te schotsbrokke

    Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk. Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de ontdekking van het leven.

    Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in 1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we allemaal ‘geschaafd’ Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie: de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar. Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.

    Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?



    Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:

    schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting

    schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een versterking van de betekenis: wanordelijk

    schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig

    schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.

    Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan tafel.

    Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.

     

    Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in de centrale aanvullende woordenlijst van Word?

    Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    14-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.I Modi en Aretino's Wulpse Sonnetten

    Het christendom is nooit een goede vriend geweest van seksualiteit. Maar waarom? Het is immers waanzin om zich tegen seksualiteit te keren. Je kan net zo goed tegen eten en drinken zijn. James Thurber en E.B. White gaven samen een hilarisch boek uit in 1929 onder de titel Is Sex Necessary?

    Paulus was ertegen. Waarschijnlijk leefde hij in de veronderstelling dat de terugkomst van Christus op aarde niet lang meer zou uitblijven. Het had dus geen zin om rap nog wat kinderen bij te maken, het einde was nabij. Het celibaat, de verplichting voor priesters om ongehuwd te zijn op het ogenblik van de wijding en ongehuwd te blijven en zich ook te onthouden van alle seksuele activiteit, was echter niet van bij de aanvang de regel voor priesters, bisschoppen en zelfs pausen. Pas in het Eerste en Tweede concilie van Lateranen (1123, 1139), en het concilie van Trente (1545–64) werd het formeel opgelegd, maar nog altijd met (evident) beperkt succes. De meeste priesters bleven openlijk met een partner leven.

    Men stelde het voor als waren ongehuwde mannen en vrouwen meer toegewijd aan God en aan hun medemens dan gehuwden. Dat is nog altijd de stelling van de rooms-katholieke kerk. Maar zelfs als dat waar zou zijn, wat ik betwijfel, dan is dat toch nog altijd geen reden om tegen seks te zijn? Wie zich om Godswil onthoudt van seks hoeft seks niet te verafschuwen of te haten, hij of zij moet het gewoon laten, zonder meer.

    Maar zo is het niet gegaan, o, nee.

    In mijn jeugd was het zelfs zo dat men over seks niet eens mocht praten, nooit, onder geen enkele omstandigheid, behalve in de biechtstoel. Seks kwam in het publieke leven niet voor. Seks in boeken en films was verboden, niet alleen door de kerk, maar ook door de staat. Openbare zedenschennis, bijvoorbeeld naaktheid of zelfs een te gewaagd decolleté of je broek afsteken was een misdaad. Zelfs wildplassen was een seksueel misdrijf.

    Het was natuurlijk allemaal vechten tegen de bierkaai, of zoals men het in het Frans zegt: le nier serait nier la lumière du soleil. De mens is een seksueel wezen, zonder seks kunnen wij ons niet (natuurlijk) voortplanten en bovendien zijn wij zo geëvolueerd dat wij seksueel opgewonden raken door anderen. Wij zijn zo en daarmee uit. Wat heeft de kerk dan bezield om niet alleen priesters en religieuzen tot absolute seksuele onthouding te dwingen, maar ook elke vermelding van seksualiteit te verbieden? Ik weet het werkelijk niet, het is pure waanzin.

    Natuurlijk hebben de mensen dat verbod steeds aan hun laars gelapt, ook de priesters en religieuzen, het bleven mensen en wat men ook probeert, de seksualiteit kan men nooit onderdrukken.

    Er is altijd veel belangstelling geweest voor seksueel getinte verhalen en afbeeldingen. Als dat niet open en bloot kon, dan maar in het geheim. Hoe meer iets verboden is, hoe meer het gegeerd is.

    Een goed voorbeeld daarvan zijn de afbeeldingen van zestien seksuele variaties, oorspronkelijk geschilderd door Giulio Romano voor het paleis van de Gonzaga’s in Mantua, maar gepubliceerd als gravures door Marcanatonio Raimondi in 1524 als I Modi. De brave man werd prompt door de paus gevangen gezet en alle exemplaren werden vernietigd, of berusten nu ergens in de kelders van het Vaticaan. De dichter Pietro Aretino schreef zestien frivole sonnetten, één voor elk van de afbeeldingen.

    Er moeten toch enkele afbeeldingen ontsnapt zijn en er kwam dus een tweede uitgave, met de gedichten van Aretino, die echter ook helemaal in beslag werd genomen. Er zijn enkele fragmenten van de gravures bewaard in het British Museum. Nadien zijn er verscheidene pogingen ondernomen om de afbeeldingen toch weer te publiceren, sommige duidelijk op basis van de originelen, zoals blijkt uit de overeenkomst met de fragmenten in het British Museum.




    I Modi
    waren berucht sinds hun ontstaan en ze zijn dat gebleven. Vandaag kan je ze gewoon bekijken op Wikipedia. Ik wou ook graag eens de vermaarde scabreuze gedichten van Aretino lezen, maar dat bleek minder gemakkelijk. De volledige tekst in het Italiaans vind je redelijk gauw, maar voor vertalingen in het Engels, Frans of Duits, talen die ik beter meester ben, was het wel even zoeken. Uiteindelijk ontdekte ik dat er een moderne Nederlandse vertaling bestaat en wel van die meester-dichter en vertaler en schrijver van liedteksten, Ernst van Altena. Zijn vertaling is gepubliceerd, samen met de afbeeldingen, in een boekje van 1981 onder de titel: Pietro Aretino, Wulpse sonnetten. Je vindt hier of daar nog wel een tweedehands exemplaar te koop aangeboden. Voor de tekst kan je hier terecht.

    Zowel bij de afbeeldingen als bij de gedichten zal je merken dat Shakespeare’s stelling klopt: much ado about nothing. Wij zijn natuurlijk wat gewoon sinds je de eerste Playboy hier onder de toog kon kopen. Men kan zich terecht de vraag stellen waarom de kerk zich zo vreselijk druk heeft gemaakt over deze afbeeldingen en de gedichten. Waarin bestond het vermeende kwaad dat ze konden veroorzaken bij het lezen of bekijken? Oordeel zelf maar.

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    12-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonder woorden - Sans paroles




    Sans paroles je me retrouvai délaissée

    Toute seule depuis nos adieux

    Malgré toutes nos promesses répétées

    De découvrir ensemble et heureux

    Les plus tendres de nos années.

     

    Personne ne soupçonnait

    Mon monde secret

    Et moi je gardai le silence

    Dans toutes les mille langues

    que crie la souffrance.

     

    Féroce comme le feu fulminant

    La douleur brûlait mon corps ardant.

     

    Tu avais disparu vers la plaine

    De la mémoire sourde et soudaine.

     

    Dans mon univers tu restes en présence

    Même si le désir a perdu de sa puissance

    Et la nostalgie absorbée en d’autres absences.

     

    Seul mon souvenir sigillaire

    Retient ton image claire

    Ton nom tellement cher

    Placé en signe indélébile

    Sur ma peau vive et sensible.

     

     

    Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld Les Pénitents van Anne Cornil

    Klik hier voor het origineel in het Nederlands

    Vertaald door Karel D’huyvetters, 2011


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    10-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.walnoot, okkernoot

    Een attente en vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon, Waal, Welsh &c. Blijkt dat de walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de benaming ‘vreemde noot’, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië, waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de Latijnse benaming van de walnoot nux Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.





    Een synoniem, een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare ‘okker’ maar over ‘nokker’, dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux, Latijn voor noot. In het Frans is noix nog altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen woord voor elke noot, une noix is enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.

    Maar waar is de n- gebleven van ‘nokker’? Dat is een typisch taalverschijnsel: ‘een nokkerboom’ wordt algauw ‘een okkerboom’, we vermijden de ongemakkelijke tweede ‘n’, zeker als we vergeten zijn wat ‘nokker’ betekent. Dat is ook zo gegaan met ‘adder’, dat oorspronkelijk ‘nadre’ was, van het Latijnse natrix, slang. ‘Nen nadre’ werd dan ‘een adder’.

    Opmerkelijk is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.

    Met dank aan lezer Rob vdH voor de uitvoerige toelichting. Wij hebben inderdaad onze belangstelling gemeen voor planten en etymologie. Ik schreef hier al over het sint-janskruid, de teunisbloem, absint, vermout, papaver en maanzaad.  

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    09-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.W, double v, Wallon

    W

    Misschien is het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die beginnen met ‘w’. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele leenwoorden en bastaarden: wagon hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het eufemistische Engelse water-closet, dat zelf closet (besloten ruimte) van het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.

    Er is één uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de meeste woordenboeken.

    Merkwaardig, toch?

    Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse langue d’oc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.

    Ons ‘koeterwaals’ heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch, wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het Duits en zo bij ons als koeterwaals.

    Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar al wie Latijn of Romaans sprak.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    08-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.van god los

    Een organisatie zoals het christendom of zelfs de katholieke kerk zou fantastisch zijn, indien ze niet over God ging, maar over de mens. Ik wou inderdaad dat er een wereldwijde gemeenschap was van mensen die eensgezind maar zonder dwang zouden samenwerken in liefde voor elkaar en voor de natuur, maar dan zonder de traditionele christelijke personele God, die men vereert, aanbidt, aanroept enzovoort, die de schepper is van alles en die alles in de hand houdt, die het goed voor heeft met elk van ons en met de mensheid als geheel. Een dergelijke bevrijde gemeenschap heeft ook geen behoefte aan een onfeilbaar geachte leider, noch aan een kerk met centrale en nationale kerkvorsten die uit zijn op wereldse macht en bezit. Wel kunnen plaatselijke gemeenschappen desgewenst iemand uitnodigen om hen dienstbaar bij te staan in hun vieringen van vreugde en smart.

    Elk antropomorfisme bij het beschrijven van God is uit den boze. De mens denkt niet automatisch in antropomorfe termen over God, dat is de schuld van de priesters, de uitvinders van de godsdienst, die een personele almachtige God nodig hebben om hun eigen wereldse macht te vestigen en in stand te houden. Wanneer we dan God beschrijven zonder personele kenmerken, los van elke openbaring, wars van elke kerk, komen we automatisch bij het pantheïsme terecht, een vorm van religieus en spiritueel en liturgisch atheïsme, of een godsdienst zonder God.

    Wanneer men mensen vraagt of ze in God geloven, krijgt men vaak het antwoord: misschien, maar ik geloof wel dat er iets is dat de mens overstijgt, dat er iets anders ‘is’ dan alleen maar de mens.

    Natuurlijk is er ‘iets’ dat de mens overstijgt, er is zelfs heel wat dat ruimer is dan ‘de mens’: de mensen, de mensheid, de geschiedenis van het mensdom; onze cultuur, de beschaving; het leven op aarde, het universum. Vanzelfsprekend zijn er krachten in de natuur die de mens overschrijden, zoals de zwaartekracht en alle andere krachten die we al kennen en die we nog kunnen ontdekken. Zeker, er is een dynamiek in de natuur, er zijn er zelfs veel, waarvan sommige de mens raken en andere helemaal niet. En ook in onze menselijke verhoudingen zijn er mechanismen en wetmatigheden die wij stilaan ontwaren.

    Wanneer men dus stelt dat er ‘iets is’ dat de mens overschrijdt, dan is dat een enorm understatement.

    Maar van al wat de mens overschrijdt is er niets dat men kan identificeren als een soort mens met superlatieve kenmerken, zoals almachtig, alwetend, oneindig goed, de schepper van hemel en aarde, kortom de traditionele kenmerken van God.

    De verleiding is blijkbaar nochtans groot om de ontwikkeling van de gedachten van de mensheid en de evolutie van onze beschaving te zien als een zinvol proces, teleologisch van aard, dus met een einddoel en daartoe geleid door een of andere immanente of transcendente kracht. Dat is echter Intelligent Design toegepast op de filosofie en dus even grote onzin.

    Net zoals de fysische wereld, inclusief het leven zelf zich ontplooid heeft volgens de eigen wetmatigheid en het toeval, is ook de menselijke beschaving het product van eigen wetmatigheden en van het toeval. Maar terwijl natuurwetten een grotere rol spelen in de ontwikkeling van de fysische wereld dan het toeval, is het omgekeerde waar voor de beschaving. Mensen zijn individueel zo verschillend en zo onberekenbaar complex dat het samenspel van de mensheid meer weg heeft van chaos dan van enig systeem. Waar men de meeste natuurverschijnselen vrij tot uiterst accuraat kan voorspellen, zijn voorspellingen betreffende de mens of de mensheid quasi onmogelijk. Waar men met de materie op een uiterst gecontroleerde manier kan omgaan, is elke manipulatie van mensen onderhevig aan onberekenbare risico’s.

    Alle pogingen om in de evolutie van de beschaving een drijvende kracht of een uiteindelijk doel te onderscheiden, zijn gedoemd om te mislukken. Men kan misschien wel tijdelijke trends vaststellen of bepaalde aspecten blootleggen, maar een algemeen systematisch en onfeilbaar patroon is er niet, net zoals er geen kracht of entiteit is die daarvoor verantwoordelijk zou zijn.

    De wereld is veel eenvoudiger te verklaren dan gelijk welke godsdienst ons wil doen geloven. Maar tegelijkertijd is hij oneindig veel ingewikkelder dan om het even welke godsdienst kan bevroeden.

    De wetenschap heeft sinds lang elk godsbeeld achter zich gelaten bij het verklaren van al wat is en in haar spectaculaire impact op de wereld. Het wordt hoog tijd dat wij ook in de verdere ontwikkeling van onze samenleving de laatste nutteloze overblijfselen van alle nefaste godsdiensten opruimen en de wereld welgemoed en enthousiast tegemoet treden, bewust van onze eigen waarde, mogelijkheden en beperkingen, in volle respect voor onze medemens en voor de natuur.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:levensbeschouwing
    07-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de volmaaktheid is niet van deze wereld

    De volmaaktheid is niet van deze wereld.

    Hoe vaak hebben we deze spreuk, dit gezegde niet bovengehaald als een lamlendige verontschuldiging wanneer we weer eens tekortgeschoten waren. Zelfs indien we ons uiterste best doen, kan het nog behoorlijk verkeerd lopen. En hoe moeilijker de taak, hoe meer kans dat het resultaat minder dan optimaal is. There is many a slip between the cup and the lip…

    En toch is er blijkbaar iets in de mens dat ons aanzet om het steeds weer opnieuw te proberen en wel zo goed mogelijk. If it’s worth doing, it’s worth doing well. Niemand begint aan een taak met de bedoeling er een zootje van te maken, al draait het helaas vaak zo uit. Waar komt die neiging vandaan om wat we doen ook goed te doen, om te streven naar de volmaaktheid die we toch nooit kunnen bereiken? Is dat een algemeen menselijk kenmerk? Of zijn er ook mensen die al fluitend door het leven gaan, die zich tevreden stellen met de dingen zoals ze zijn, die nergens een probleem van maken?

    Ik weet het echt niet. Iedereen denkt wellicht van zichzelf dat hij of zij het beter voorheeft en dat de anderen er hun broek aan vegen. Dat is een zelfverdedigingsmechanisme: niemand kan gezond overleven als hij of zij zichzelf maar niets vindt. Kritiek op de anderen is een middel om het eigen zelfbeeld op te krikken. Het kan ook een gewoonte worden en dan is dat een probleem, vind ik. Zeurende mensen zijn zelden aangename mensen.

    Er is ook een dieper liggend probleem met kritiek op de anderen. De vraag is immers op welke grond ons smalend oordeel over de anderen gevestigd is. Wie zijn wij dat wij een oordeel kunnen vellen over wat anderen doen of laten of hoe ze het doen? Zijn wij dan volmaakt? Weten wij het allemaal beter?

    Akkoord, er zijn mensen die het beter weten. Er zijn er die rap iets doorhebben, veel sneller dan anderen. Er zijn mensen die een enorme energie hebben, die dingen in beweging kunnen zetten, die de verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen voor een heel bedrijf met honderden, zelfs duizenden werknemers, de beslissingen kunnen nemen over belangrijke zaken, die over miljoenen gaan. Hebben die mensen dan al de wijsheid in pacht? Mogen zij oordelen over hun medemensen? Geeft hun begaafdheid, waaraan zij toch maar in beperkte mate zelf enige verdienste hebben, hen het recht om de anderen te minachten of van hen te eisen dat zij met misschien heel wat minder capaciteiten toch maar dezelfde prestaties leveren?

    Je kan de vraag ook anders stellen: moet alles wel volmaakt zijn, of: is het wel mogelijk dat alles volmaakt is? Moeten we niet veeleer realistisch zijn en aanvaarden dat de volmaaktheid inderdaad niet van deze wereld is? Dat wil niet zeggen dat we sjamfoetisten moeten zijn, van het Frans je m’en fous, het kan me niet schelen. Wel moeten we aanvaarden dat mensen zeer verschillend zijn, ook in hun mogelijkheden en dat sommigen zelfs als ze hun uiterste best doen toch maar tot een mager resultaat zullen komen. Wij hebben allemaal onze beperkingen en dus is het volmaakte niet voor morgen.

    We mogen dus wel verwachten dat iedereen zijn uiterste best doet, maar niet dat iedereen volmaakt is. Wat voor de ene een koud kunstje is, is voor de andere een onbereikbaar doel. Dit lijkt belangrijk: we moeten mensen niet beoordelen op wat ze bereiken, maar op hoe goed ze proberen. Dat is de enige manier om iedereen respectvol te behandelen.

    De vraag stelt zich dan: hoe kan je de mensen motiveren om er het beste van te maken, om zich in te zetten, om te proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, elk naar eigen vermogen?

    Als je de lat te hoog legt, zullen ze misschien afhaken, er het bijltje bij neerleggen nog voor het hakken begonnen is. Als je mensen voortdurend controleert en terechtwijst, zullen ze er waarschijnlijk op den duur genoeg van krijgen en er de brui aan geven. Als je hen voortdurend de indruk geeft dat zij onbekwaam zijn of niet voldoende gemotiveerd, moet je niet veel van hen verwachten. Als je hen de vruchten van hun arbeid onthoudt, als je hen uitbuit en onmenselijk behandelt, krijg je vroeg of laat de rekening gepresenteerd.

    Door mensen aan te moedigen, hun inspanningen te belonen, hen taken toe te vertrouwen die ze aankunnen, door hen te respecteren in wie ze zijn, zal je het beste uit hen halen. Dat mag dan al minder zijn dan volmaakt, maar misschien is dat het hoogst haalbare. Wie doet wat hij kan is een eerlijk man (of vrouw, al rijmt dat niet). Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij of zij leeft.

    We kunnen ons voor deze redenering baseren op de drie principes van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid; dit laatste begrip formuleren we vandaag minder seksistisch als solidariteit.

    We vertrekken van de vaststelling dat wij allen mensen zijn en als dusdanig gelijken, ook al zijn we zeer verschillend. Elke mens is volwaardig mens, wat ook zijn of haar gebreken zijn. De tijd is voorbij dat iemand zich belangrijker kon achten, of door anderen zo beschouwd werd, gewoon omdat hij of zij geboren was in een adellijke familie, omdat hun vader koning was, omdat zij een fortuin hadden geërfd. Dat is de kern van onze democratie: in het stemhokje heeft iedereen één stem en iedereen is gelijk voor de wet.

    Elk individu heeft ook fundamentele rechten waaraan niet kan getornd worden. Dat is de basis voor onze vrijheid: niemand mag ons van die fundamentele mensenrechten beroven. Wij hebben allemaal evenveel recht op zelfontplooiing, niemand kan aan iemand anders zeggen wat hij of zij moet doen. Niemand heeft gezag over iemand anders, wij zijn immers allen gelijken.

    Onze vrijheid is evenwel niet absoluut: zij wordt beperkt door de vrijheid van de anderen. Zo zijn wij allerminst vrij om anderen te benadelen of te schaden, dat is in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel.

    Bovendien leven wij als mens in gemeenschap en dat brengt afspraken en verplichtingen mee. Er is niets verkeerds met links rijden, in Engeland doen ze het allemaal, maar het is toch best om het hier niet te proberen. Dat heeft dus niets te maken met goed of slecht, het is gewoon een afspraak. Maar er zijn ook dingen die op zich slecht zijn en dat is altijd omdat er iemand nadeel bij heeft. Gij zult niet doden, dat is evident: als wij allen gelijk zijn en dezelfde rechten hebben, dan kan het niet dat de ene de andere het leven zelf ontneemt. Solidariteit is een essentieel kenmerk van ons mens-zijn. No man is an island.

    Deze gedachte moet ook meespelen als we nadenken over hoe we met elkaar omgaan. We moeten er altijd aan denken dat de andere een volwaardig mens is en dat wij nooit het recht hebben om over hem of haar een oordeel te vellen. Wij mogen eventueel wel eens denken dat iemand een flater begaat, dat is onvermijdelijk, maar we moeten er altijd voor beducht zijn om een negatief waardeoordeel uit te spreken over iemand. Wij weten immers niet wat de mogelijkheden van die mens zijn, wat hij of zij heeft meegemaakt, welke beperkingen hij of zij heeft. Zelfs als iemand zich volgens ons echt niet gedraagt, echt zijn best niet doet of objectief gezien tekortschiet of zich ontrekt aan zijn of haar verplichtingen, dan nog moeten wij bedenken dat het een mens is zoals wij, met dezelfde fundamentele rechten en waardigheid. Wij mogen wel een eigen mening hebben, maar wij mogen geen moreel oordeel vellen over anderen, wij mogen nooit zeggen: dat is een slecht mens.

    Het is inderdaad enkel de maatschappij als geheel die een uitspraak kan doen en dan nog enkel in conflictsituaties, wanneer de vrijheid en de rechten van de ene benadeeld worden door de ambities van de andere. Iemand die zich probeert te verrijken door zijn mede mens te bestelen, overtreedt de basiswet van de gelijkheid van alle mensen. De benadeelde zal zich tot de maatschappij wenden om zich daarover te beklagen (veeleer dan het recht in eigen handen te nemen). De maatschappij zal desgevallend vaststellen dat er inderdaad een onrecht geschied is en zal optreden.

    Maar dan stelt zich de vraag: wat kan men doen? Bij diefstal is het nog eenvoudig: men kan eisen dat het gestolen goed wordt teruggegeven of vergoed, maar vaak is dat niet mogelijk. Wat bij moord? Hoe kan je iemand vergoeden voor het verlies van zijn leven?

    Meteen zitten we midden in een oeverloze discussie over de functie van het gerecht: schuld en boete, misdaad en straf. Een winkeldief krijgt een straf van drie maand cel. Wat is daarvan de bedoeling? Er is geen sprake van restitutie van het gestolen goed, het is wel degelijk een straf. Wat is dat eigenlijk, een straf? Wat is de functie ervan? Wat hopen we ermee te bereiken? In feite is het een afschrikking: als je steelt, sluiten we je op en dat is niet aangenaam, de mens ervaart vrijheidsberoving als een ernstige aanslag op zijn persoon. Maar er zijn allerlei problemen met die redenering. Om te beginnen zitten onze gevangenissen overvol, zodat straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd worden. Wordt iemand toch opgesloten, dan blijkt dit in bijna alle gevallen geen voldoende afschrikking te zijn: de meeste veroordeelden belanden vroeg of laat opnieuw in de gevangenis. De meeste ernstige juristen en criminologen zijn het erover eens dat afschrikking een zeer bedenkelijk argument is, een dat vrijwel nooit werkt.

    Kritiek op onze medemens heeft niet zozeer te maken met misdaden die men tegenover ons begaat, maar met de onvolmaaktheid die wij constateren in de wereld en waarvan wij het slachtoffer menen te zijn. Iedereen vindt dat wij teveel belastingen moeten betalen, dat men dat geld bovendien niet goed aanwendt; wij zijn ontevreden over de dienstverlening van de openbare diensten. Ik schreef hierover al enkele dagen geleden: geen enkele ondernemer zou er zelfs maar aan denken om het eigen bedrijf te runnen als een democratie. Wij vergelijken graag de staat met de privébedrijven: was de staat maar zo efficiënt!

    Denk aan het openbaar vervoer (in België, ik ben niet op de hoogte over hoe het in Nederland gaat): zonder gigantische staatssubsidies zouden de treinen en de trams en de bussen niet rijden. Idem voor de post, de belastingsdiensten, de sociale zekerheid enzovoort.

    We moeten toch eens nadenken over die onnadenkende uitspraken, vind ik.

    Willen we echt dat bijvoorbeeld het openbaar vervoer als een privébedrijf werkt? Dat zou betekenen dat het winstgevend zou moeten zijn, met andere woorden dat de gebruikers zoveel zouden moeten betalen voor een rit als die kost en dat er geen enkele staatssubsidie meer zou zijn. Als we dat op korte termijn zo zouden organiseren, dan ben ik er zeker van dat de prijs van een ticket zou vertienvoudigen of nog erger. Maar zelfs op langere termijn, wanneer de resultaten van een strikt economische aanpak van de sector de verwachte of vermeende resultaten zouden hebben opgeleverd, met een drastische reductie in de tewerkstelling, een massale inlevering op de lonen en de extralegale voordelen en het doorbreken van de almacht van de vakbonden, dan blijft het nog zeer de vraag of het openbaar vervoer ooit een winstgevend bedrijf kan zijn. Als dat zo was, dan zou dat ooit ergens ter wereld al zo moeten zijn of geweest zijn. Ik ken daarvan echter geen voorbeelden; geen enkele ondernemer is blijkbaar in staat om de enorme investeringen te doen die nodig zijn voor een degelijk netwerk met een behoorlijke dienstverlening, en bovendien nog winst te maken ook.




    Sommige voorzieningen zullen dus altijd door de staat moeten gesubsidieerd worden. Wil dat zeggen dat ze ook door de staat moeten georganiseerd worden?

    Dat is een heel moeilijke vraag. Stel dat we de postbedeling privatiseren (iets wat ons naar verluidt binnenkort te wachten staat). De privéondernemer die dat op zich neemt, zal dat enkel doen als hij winst kan maken. Indien de eisen die de overheid stelt voor deze dienstverlening zo hoog zijn dat winst maken onmogelijk is, dan zullen er geen kandidaten zijn om de Post over te nemen. In dat geval zal de staat dus een privébedrijf moeten subsidiëren, zodanig dat het winst kan maken.

    Hier botsen twee werelden, die van de staat, die democratisch moet werken, zonder winstbejag, enkel gebaseerd op recht en rechtvaardigheid en zelfs op een aanzienlijke graad van herverdeling, en aan de andere kant die van de economie, die is gebaseerd op winst, op het recht van de sterkste, die lak heeft aan democratie. De staat zal dus met het geld van de belastingbetaler een bedrijf subsidiëren om op ondemocratische wijze sommige mensen, de aandeelhouders, (heel) rijk te maken zonder dat ze daar iets hoeven voor doen.

    Je ziet het probleem, hoop ik. We vinden het nu al erg dat de staat miljoenen uitgeeft aan privé consultingbureaus (al dan niet met politieke connecties). Het is echt wel een nevralgiek punt in de discussie: willen we de staat als een economisch systeem organiseren? Als we dat doen, dan verlaten we ten enenmale de democratie en belanden ofwel in een staatsdictatuur zoals onder het communisme of het fascisme of een dictatuur van het kapitalisme zoals in het begin van de twintigste eeuw in Amerika. Wij hebben het verschrikkelijke debacle van dergelijke systemen meegemaakt.

    Ik vrees dus dat we de evidente nadelen van een democratisch staatsbestel, meer bepaald een onvermijdelijk minder dan optimaal gebruik van mensen en middelen in de overheidsdiensten, zullen moeten voor lief nemen, omdat de alternatieven nog veel slechter zijn. De keerzijde van democratie is altijd en onveranderlijk: dictatuur, dat mogen we nooit vergeten.

    We merken dat voortdurend in de praktijk. In een democratie is het mogelijk dat mensen minder dan volmaakt zijn. In een dictatuur niet. Elk menselijk falen wordt daar ongenadig afgestraft. Daar geldt de wet van de sterkste, de wet van de winst of, in het slechtste geval, de absolute willekeur van de dictator en ik moet nog de eerste goede dictator tegenkomen, het wemelt in de geschiedenis van verlichte despoten die de hemel op aarde beloofden en misschien zelfs betrachtten, maar het leven van hun medemensen tot een ware hel maakten, denk aan de afloop van de Franse Revolutie.

    We komen terug bij het sjamfoetisme. Is het mogelijk om een democratisch staatsbestel zo te organiseren dat de staatsambtenaren toch werken als in een privébedrijf? Het lijkt een contradictio in terminis, maar dat hoeft het niet te zijn. Enerzijds zijn er talloze ambtenaren en andere mensen die rechtstreeks door de staat betaald worden, zoals de mensen in het onderwijs, die hun taken op voorbeeldige wijze vervullen. Het is dus wel degelijk mogelijk om mensen te motiveren in een ander dan een louter economisch systeem. Waarom zet een onderwijskracht zich zo in voor zijn taak? Uit idealisme, zeggen we dan, want voor het geld kan het niet zijn. Ik vermoed echter dat het meer te maken heeft met de voldoening die men vindt in zijn werk, dat is de echte drijfveer voor heel veel van die mensen.

    Maar we mogen het niet zo eenzijdig voorstellen. Er zijn ook in het onderwijs en in de overheidsdiensten mensen die gewoon hun uren kloppen en helemaal niet geïnteresseerd zijn in voldoening, die gewoon hun centen komen ‘verdienen’ in ruil voor een minimum aan inzet en inspanning. Anderzijds zijn er ook in de vrijemarkteconomie talloze mensen die niet vies zijn van een hoger loon en een bedrijfswagen, maar die hetzelfde idealisme aan de dag leggen bij de uitvoering van hun taken als hun betere collega’s in overheidsdienst. En in de economische sector zitten er zeker ook meelopers en profiteurs, die je met geen stokken tot enig enthousiasme kan bewegen. In beide systemen, overheidsdiensten en de economie, is er een minimum aan rationeel beleid dat echter nooit alle misbruik kan uitsluiten.

    Misschien ligt het niet eens aan het systeem, denk ik dan. We zijn allemaal gelijk, maar o, zo verschillend. Je hebt mensen die zich totaal inzetten in gelijk welk systeem en je hebt anderen die zich altijd en overal met veel minder inspanning tevreden stellen. Misschien kiezen de eerst genoemden spontaan vaker voor de privé en zijn de laatstgenoemden meer geneigd om werk te zoeken in overheidsdienst, maar dat is een onbewezen stelling, vind ik, al hoor je die voortdurend in allerlei discussies. Misschien is het goed dat we, wanneer we ons nog eens laten verleiden om over dit thema elkaar in de haren te vliegen, eerst even nadenken over de grond van de zaak: we zijn allemaal mensen, fundamenteel gelijk en toch grondig verschillend, genetisch en door de omstandigheden. We moeten zowel de fundamentele rechten van eenieder als de diepe verschillen tussen de mensen onderling respecteren.

    We mogen niet wensen dat iedereen is zoals wij en wij mogen niet verwachten dat iedereen volmaakt is. L’enfer, c’est l’autre? Nee: pas als iedereen verplicht wordt om identiek te zijn en om tot dezelfde resultaten te komen, pas dan zou het hier een hel zijn.

    Het is wellicht een onbereikbare droom, maar het zou mooi zijn indien alle mensen tot de overtuiging zouden komen dat de beste manier van leven die is, waarin elkeen zich inzet om de eigen mogelijkheden ten volle te benutten.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    03-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.November 1626, Nicholas Breton

    Het is nu november en zoals het oude spreekwoord zegt: laat de dorsvlegel nu slaan en de schepen niet meer buitengaan; want de hevige wind en de woelige zee zijn een beproeving voor de ribben van het schip en het hart van de zeeman. Nu komen de mensen van den buiten helemaal doorweekt naar de markt en de zwoegende vrachtrijders zien er niet uit. De jonge reiger en de slobeend zijn nu goed aangevet voor het grote feest en de houtsnip stevent af op de loo. De jachtopzieners beginnen nu te oogsten en de slager die een goede zaak heeft gedaan drinkt op de gezondheid van de vetmester. De kok en de konfijtmaker maken zich klaar voor kerstmis. De menestrelen te lande tikken hun leerlingen op de vingers als ze vals spelen. Geleerde heren voelen voor het ontbijt hun maag keren bij de aanblik van hun boeken en een Magister zonder Artes is goed voor het alfabet. Bokking met sherry haalt een gevoelige maag overhoop en het vasten van de arme is beter dan de overdaad van de veelvraat. Kijkborden en schotels zijn nu nuttige helpers en een slot op de schapraai houdt een appeltje voor de dorst. Nu begint de havik de bossen te pluimen van fazant en de wilde eend hoort niet graag het gerinkel van de bellen van de slechtvalk. De wind is nu koud en de lucht kil en de arme sterft als hij liefdadigheid moet ontberen. Boter en kaas zien hun prijs rijzen en al wat je nodig hebt in de keuken is niet eenieder gegeven. Kortom, bij het gedacht aan zijn killige koude, is dit mijn besluit van deze maand: voor mij is ze het onaangenaamste van de natuur en een test voor ons redelijk uithoudingsvermogen.

    Nicholas Breton, London, 1626



    T is now Nouember, and according to the old Prouerbe, Let the Thresher take his flayle, And the ship no more sayle : for the high winds and the rough seas will try the ribs of the Shippe, and the hearts of the Sailers : Now come the Countrey people all wet to the Market, and the toyling Carriers are pittifully moyled: The yong Herne and the Shoulerd are now fat for the great Feast, and the Woodcocke begins to make toward the Cockeshoot : the Warriners now beginne to plie their haruest, and the Butcher, after a good bargaine drinks a health to the Grasier : the Cooke and the Comfit-maker, make ready for Christmas, and the Minstrels in the Countrey, beat their boyes for false fingring: Schollers before breakefast haue a cold stomacke to their bookes, and a Master without Art is fit for an A.B.C. A red herring and a cup of Sacke, make warre in a weake stomacke, and the poore mans fast, is better then the Gluttons surfet: Trenchers and dishes are now necessary seruants, and a locke to the Cubboord keepes a bit for a neede : Now beginnes the Goshauke to weede the wood of the Phesant and the Mallard loues not to heare the belles of the Faulcon : The winds now are cold, and the Ayre chill, and the poore die through want of Charitie: Butter and Cheese beginne to rayse their prices, and Kitchen stuffe is a commoditie, that euery man is not acquainted with. In summe, with a conceit of the chilling cold of it, I thus conclude in it : I hold it the discomfort of Nature, and Reasons patience. Farewell.


    Categorie:tijd
    Tags:tijd
    31-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Polonaise, mazurka, wals: Chopin

    Over Chopin schreef ik hier al eens, onder de titel: kanonnen bedolven onder bloemen.

    Chopin schreef de meeste van zijn werken voor piano solo: Albumblad; Allegro de Concert; Andante Spianato et Grande Polonaise; Andantino; 4 ballades; Barcarolle; Berceuse; Bolero; 2 bourrees; Canon; Cantabile; Contradans; 3 écossaises; 27 etudes; Fantasie; Fuga; 4 impromptu's; Largo; 51 mazurka's; 2 marsen; 21 nocturnes; 16 polonaises; 24 preludes; 4 rondo's; 4 scherzi; 3 sonates; Tarantella; 4 variatiewerken; 20 walsen.

    Verscheidene werken dragen de naam van dansen die toen populair waren: ballade, bolero, contradans, écossaise of scottish, mazurka, mars, polonaise, tarantella, wals. Het zou echter een vergissing zijn om te denken dat Chopin populaire dansmuziek schreef, waarop men werkelijk danste in de cafés en theaters, zoals de Strauss-familie dat zo succesvol deed. Chopin schreef geen populaire deuntjes. Hij componeerde muziek van een uitzonderlijk hoog artistiek en technisch muzikaal niveau die enkel hijzelf, enkele professionele pianisten en misschien de meest begaafde amateurs konden vertolken. Dat gebeurde tijdens de zeldzame concerten die Chopin gaf, of in de relatieve beslotenheid van de salons van rijke bewonderaars. Zijn faam was legendarisch, maar het aantal mensen dat de muziek van Chopin gehoord heeft tijdens zijn leven moet al bij al erg beperkt geweest zijn.

    Zoals talrijke componisten voor en na hem, heeft Chopin voor zijn muziek inspiratie gevonden in de volksmuziek van zijn Poolse vaderland, ook toen hij dat al lang achter zich gelaten had en zich definitief in Parijs gevestigd had.

    Een typisch voorbeeld is de polonaise, de nationale dans in Polen, die sterk verwant is met de Zweedse polska en waarschijnlijk dezelfde oorsprong heeft in de volksmuziek van die streken. Het was daar een geliefkoosde dans op carnavalvieringen en traditioneel de eerste dans op de 100-dagenfeesten van studenten. Wellicht danken we daaraan een van de hedendaagse betekenissen van polonaise: een ietwat ruige dans in lange slierten, waarbij men de handen op de schouders van de voorganger legt; een geliefkoosde manier om uiting te geven aan zijn uitgelaten vreugde, of een duidelijk teken van vrolijke dronkenschap. Het is een dans in driekwartsmaat, zoals de wals. Toch klinken de polonaises ritmisch helemaal anders dan wat wij ons bij een wals voorstellen, beïnvloed als wij zijn door de nieuwjaarsconcerten uit Wenen. Bij Chopin is de benaming polonaise nog enkel een aanleiding voor een compositie die misschien wel de geest maar nog nauwelijks de typische vorm of het strakke ritme van het origineel bewaart. Luister eens naar de meest bekende van Chopins zestien polonaises, het opus 53, bijgenaamd de heroïsche, dan merk je meteen het verschil. Een knappe kerel of dame die daarop een walsje kan dansen. In de klassieke muziek geeft de aanwijzing alla polacca aan dat de uitvoering moet gebeuren in de stijl van de polonaise. Sinds Bach hebben ontelbare componisten polonaises geschreven, tot op onze dagen, zowel in de klassieke als in de populaire muziek.

    De mazurka is ook een dans van Poolse origine, de mazurek. Waar de originele polonaise nog aan een matig tempo werd gedanst, is de mazurka een meer levendige, soms zelfs heftige dans, eveneens in driekwartsmaat, met het accent meestal op de tweede (een-TWEE-drie) of derde (een-twee-DRIE) tel. Het is eigenlijk een combinatie van elementen uit drie andere Poolse volksdansen, de mazur, kujawiak en oberek. De oberek was een steeds versnellende werveldans en dat merk je in sommige van Chopins mazurka’s. Het was een populaire salondans in heel Europa tot rond 1900.

    Wellicht zijn Chopins walsen het meest bekend, zoals zijn Minutenwals. In tegenstelling tot wat men denkt is het niet de bedoeling (en eigenlijk ook onmogelijk, al zijn er altijd pianisten die het proberen) om die binnen de zestig seconden af te haspelen. Valse Minute is de naam die er door de uitgever aan gegeven is, en minute betekent gewoon klein of kort. Een andere naam is Valse du Petit Chien; Chopin zou dit heel levendig walsje geschreven hebben toen hij een schoothondje zijn eigen staart zag achternajagen… Chopin schreef geen Weense walsen, zoals die ontstaan waren rond 1750 en een hoogtepunt kenden in Europa na het congres in Wenen waar men de politieke kaart van Europa vastlegde na de val van Napoleon. Zijn twintig walsen zijn niet bestemd om gedanst maar om beluisterd te worden, zoals trouwens al zijn pianomuziek.




    Waar amateurdansers tekortschieten, kunnen geschoolde dansers uitkomst brengen. De verleiding is altijd groot geweest voor choreografen om iets te doen met de meeslepende muziek van Chopin. De componist Alexander Glazoenov had enkele dansen van Chopin bewerkt als een orkestsuite, onder de naam Chopiniana. De choreograaf Fokine bracht op die muziek een eerste opvoering van een ballet onder die naam in 1907 in het Maryinski theater in Sint-Petersburg. Wegens het succes kwamen er nog verscheidene andere opvoeringen in Rusland en daarbuiten, steeds op muziek van Chopin, maar niet noodzakelijk de vier dansen die Glazunov had bewerkt en nog maar zelden in zijn orkestratie. Men gebruikt daarvoor sinds 1909 de titel Les Sylphides, die verwijst naar een soort van etherische nimfen, die een delicaat ballet dansen zonder een echt verhaal, met een choreografie die helemaal gebaseerd is op de muziek van Chopin, maar dan georkestreerd voor de gelegenheid.

    Zo vinden de artistieke dansen van Chopin de vertolkers die ze verdienen: geen stuntelende amateurs of dronken studenten en voetbalfans, maar ballerina’s en sterdansers.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!